Hoofdstuk 8

het Veilige Land,

het koninkrijk Gauragar, Porista,

in het begin van de zomer van de 6241e zonnecyclus

 

'Denk je dat de elfen ons wegens die kwestie in Âlandur verwijten zullen maken, professor?' Woestling werd steeds onrustiger, naarmate ze dichter bij Porista kwamen. De stad - en de toekomstige regeringszetel van Gauragar - tekende zich aan de horizon af en beloofde de dwergen een weerzien met oude vrienden en vermoedelijk nieuwe vijanden. De dwerg was zijn handafdruk op de heilige steen van de elfen evenmin vergeten als Tungdil.

'We laten het om te beginnen al niet zo ver komen, ' verklaarde deze. Hij kriebelde Puntoor, zijn pony, tussen zijn oren. 'Het voordeel van deze vergadering is dat we Liútasil zelf kunnen zeggen, wat jij hebt gedaan. ' Hij keek naar Goda die hij intussen van het ongelukkige voorval van haar meester op de hoogte had gebracht. Het dwergenmeisje mengde zich niet in de discussie, maar volgde die wel met stille binnenpret.

'Goed, ' schikte Woestling zich in zijn naderende lot. Het lukte hem niet zich voor te stellen welke uitwerking de aanraking van de steen kon hebben. 'Hij is niet gesprongen of gescheurd, ' ging hij de ergste mogelijkheden na. 'Hij heeft alleen een vlek gekregen. Dat kunnen ze beslist wegpoetsen. ' Hij klopte tegen zijn maliënkolder. 'Hierop zou het geen probleem zijn. Een beetje schuren, wat olie, een beetje wrijven en zo'n kolder glanst weer als nieuw. Desnoods stuur ik een van onze steenhouwers naar hen toe, die de elfen eens kan laten zien hoe je een duurzame steen houwt, waarop niet iedere gewassen hand een afdruk achterlaat. '

'Je woorden stromen uil je mond als vloeibaar goud uit een smeltkroes. Ben je zo bezorgd dat je jezelf moed probeert in te spreken?' grijnsde Tungdil.

'Ik? Me zorgen maken? Voor wie en waarvoor dan wel?'

'Voor Liútasil?'

'Poe! Ik ben niet bang voor elfen. ' De krijger dreef mokkend zijn pony tot meer snelheid aan. Hoe eerder hij oog in oog met de elfenvorst stond en hem alles vertelde, met de hulp van zijn vriend, natuurlijk, des te eerder was hij van de netelige kwestie af.

'Het lijkt er anders wel op, ' zei Goda zacht tegen haar pony

Woestling keek over zijn schouder naar achteren. 'Goda, afstijgen. Jij loopt verder. '

'Wat?' Ze klonk verontwaardigd.

'Niet vragen, leerling. En neem de bagage op je rug. ' Snel keek hij weer voor zich uit, zodat ze zijn grijns niet zag. Opnieuw deed het hem veel plezier haar te ringeloren.

Gehoorzaam, zij het met tegenzin, liet Goda zich uit het zadel glijden, wierp de zadeltassen over haar schouder en liep naast de pony verder. 'Wat heeft dit voor zin. Ik wilde een opleiding tot krijger van je en niet mijn verdere leven als lastdrager doorbrengen. '

'Jij... een krijgsvrouw heeft sterke benen nodig om stevig op de grond te staan, ' antwoordde hij snel. 'Stel je gewoon voor dat je marcheert en met een aanval van de varkenskoppen rekening moet houden. Ken je eigenlijk die mop van die orc die een dwerg de weg vroeg?'

Goda snoof. Tungdil lachte omdat hij in het geluid heel duidelijk een verwensing had gehoord. Maar zijn vrolijkheid klonk niet echt ontspannen.

Zijn gedachten waren bij de gewonde Balyndis die ze in de onderaardse gewelven van Lot-Ionan hadden moeten achterlaten, Tot zijn verwondering was hij met tegenstrijdige gevoelens vertrokken.

Hij maakte zich veel zorgen om zijn vrouw, maar hij was toch ook blij haar opnieuw achter te laten. Hij had geen verklaring voor zijn onvrede. Tenslotte had de eerste nacht het begin van een nieuw gelukkig leven samen geleken.

Maar toen had het de kop weer opgestoken, dat gevoel van onvrede. Hoe langer hij zich een lang leven met Balyndis voorstelde, hoe beangstigender hij dat vond. Onbegrijpelijk. Hij mocht Balyndis nog altijd graag.

Tungdil verschoof in het zadel en keek naar de stadsmuren van Porista, waarmee de verdwenen Furgas een meesterstukje had afgeleverd. Vermoedelijk was dat het juist: hij mócht haar graag zonder een diépere genegenheid te koesteren. Als broer en zus. Als strijdmakkers.

'... en toen lachte de dwerg en liep verder, ' hoorde hij Woestling het slot van de mop vertellen.

Goda had moeite een grijns te onderdrukken. Haar mondhoeken weigerden strak in de plooi te blijven en trokken onweerstaanbaar naar boven. Er vormden zich al kleine plooien in haar wangen, de voorboden van een luide lach, ook al had ze zich vast voorgenomen ernstig te blijven. Vrolijkheid en woede pasten niet samen. Maar de mop was gewoon te grappig.

Dus beloonde ze Boïndils inspanningen met een schallende vrolijkheid, waar Woestling en zelfs Tungdil mee instemden. Er was geen ontkomen aan.

Ze reden de stad binnen en nadat ze gezegd hadden wie ze waren, werden ze onmiddellijk naar de reusachtige vergadertent geleid. Daaromheen waren verscheidene kleine tenten opgezet, die als kleine vergaderruimten voor twee partijen dienden.

'We gaan eerst naar Gandogar om hem te vertellen wat er is gebeurd, en daarna naar Liútasil, ' stelde Tungdil zijn vriend voor, wat hem alleen een hoofdknikje opleverde.

Goda's gezicht glom van het zweet, ze dronk haar veldfles in één teug leeg en keek om zich heen naar een fontein om hem weer te vullen.

'Niet nodig, leerling. Je zult dadelijk wel iets krijgen, ' merkte Woestling op en grijnsde tegen haar. 'Hoe voelen je benen aan, leerling?'

Ze tilde eerst het linker en toen het rechterbeen op. 'Ze zitten er allebei nog aan, ' snoof ze en ze veegde het zweet van haar voorhoofd. Een donkerblonde sliert haar plakte tegen haar vochtige wang. 'En ze hebben veel zin tegen een achterwerk te schoppen, meester. ' Ze grijnsde. 'Een orc-achterwerk, natuurlijk. '

Misschien kwam het door het licht in Porista, misschien door de omgeving of de glinsterende ogen van het dwergenmeisje, maar Woestling vond haar en haar aanblik ineens veel makkelijker te dragen. In een oogwenk was er iets veranderd. Hij werd onzeker. 'Laten we eens kijken wat er is, ' stotterde hij, en hij wendde zijn ogen snel al. Hij had het gevoel dat er iets was gebeurd, wat niet had mogen gebeuren. Niet bij haar.

Ze liepen in de richting van de tent waarboven de standaard van de Vierden wapperde en werden door de wachtpost meteen aangekondigd. Goda moest voor de ingang blijven wachten, maar kreeg op bevel van Tungdil ook iets te drinken.

Gandogar ontving hen en schudde hun beiden de hand. 'De gebeurtenissen spoelen als een vloedgolf over ons heen, ' zei hij en hij keek met vreugde naar de herboren Tungdil die weer zijn oude daadkracht uitstraalde. 'Ik had net met de clanhoofden over een veldtocht in het Land aan Gene Zijde willen praten, toen ik samen met de vergadering naar Porista werd ontboden om de volgende, nog ernstiger kwestie te bespreken. ' 'Tungdil had het idee dat zijn gezicht duidelijk meer rimpels vertoonde dan vroeger, de vele zorgen lieten hun sporen na. 'Hoe was het bij de elfen?' Zijn ogen bleven op het korte haar van Woestling gericht. 'Is dat de nieuwe mode?'

'Een gevecht. Tungdil kan dat beter uitleggen. ' Boïndil gaf er de voorkeur aan liever niet te veel te zeggen, omdat hij bang was zijn grootvorst de waarheid te moeten bekennen.

Tungdil boog zijn hoofd. 'Eerlijk gezegd was het vervelend, grootvorst. We hebben Liútasil niet gesproken, we kregen veel te eten en men liet ons alleen plekken zien die van geen enkel belang waren. ' Hij dempte zijn stem. 'Ik geloof dat ze iets voor ons willen verbergen. We hebben nieuwe heiligdommen in hun wouden gezien en door een toeval iets over bouwwerken gehoord die ze voor ons geheimhielden. Wij van onze kant laten hun afvaardigingen overal maar toe. Dat is niet juist. Met uw verlof wil ik vorst Liútasil hierop aanspreken. Hij is toch hier, niet?'

'Nee. ' Gandogar bood hun water aan en zij pakten de bekers van gepolijst goud aan. 'Hij heeft zijn gezanten gestuurd. Vilanoîl en Tiwalún. Hij zou later komen, omdat hij belangrijke aangelegenheden te bespreken had. '

Boïndil fronste zijn voorhoofd. 'Dat kregen wij ook te horen. Dat moeten wel héél belangrijke aangelegenheden zijn, die je zo lang met iemand bespreekt. ' Hij wierp een blik op Tungdil. Nu werd het in Porista een stuk onaangenamer voor hem. Uitgerekend hun gidsen in Âlandur, die beslist van het vergrijp op de hoogte waren, zouden ze weldra terugzien.

Tungdil bleef rustig en keek naar het heldere water in zijn diepgele hekel'. 'Kr is in Âlandur iets merkwaardigs aan de hand. '

'Wat wil je daarmee zeggen?' vroeg Gandogar verontrust.

'Dat er in Âlandur iets merkwaardigs aan de hand is. ' Zijn vroegere nog lang niet overwonnen botheid kwam boven en hij deed moeite zich te beheersen. 'Ik hoop dat een en ander snel opgehelderd wordt en er iets achter schuilgaat waarover we ons kunnen verheugen. ' Hij dronk zijn beker leeg en zette hem neer. 'Wanneer begint de vergadering, grootvorst?'

'We wilden allang weer bijeenkomen. Een hoornsignaal zal ons waarschuwen. '

Tungdil keek Gandogar aan. 'Ik heb slecht nieuws: mijn diamant is gestolen. Een nieuw monster dook op in de gewelven van Lot-Ionan en viel ons aan. Balyndis raakte daarbij gewond. ' Hij gaf een kort verslag van de gebeurtenissen. 'Zijn spoor zijn we kwijtgeraakt, het monster nam een weg door rotsachtig gebied waar het geen voetafdrukken achterliet. Toen bereikte ons je bevel onmiddellijk naar Porista te komen. '

'Ook jij bent je steen kwijt? Dan verging het jou als de Eersten. Een betoverde orc en een handvol baardeloze ondergronders hebben de koningin beroofd. ' Gandogar liet snuivend zijn adem ontsnappen en hij balde zijn vuisten. 'En dat is nog niet het einde van het slechte nieuws. De Derden, tenminste dat denkt Xamtys, hebben een paar bronnen in het Rode Gebergte vergiftigd. Talrijke dwergen, dwergenvrouwen en kinderen waren al dood voor men de vergiftiging in de gaten kreeg. De geleerden hebben vastgesteld dat het water pas een dodelijke werking heeft, als men er voldoende van gedronken heeft. Het water koken helpt niets. Ze moeten water over grote afstanden uit verafgelegen bronnen aanvoeren. Niemand in het Rode Gebergte vertrouwt een ander nog. '

'Het wantrouwen zal om zich heen grijpen, wanneer de dwergenrijken van de vergiftigde bronnen horen, ' meende Tungdil. Hij zweeg terneergeslagen. Zijn hoop dat de Derden vredig te midden van de anderen zouden leven, was de bodem ingeslagen.

Ze waren er nog altijd, de dwergen met hun rotsvaste, mateloze haat, wier valse wraak de andere stammen harder en verschrikkelijker trof dan ooit tevoren. Van de andere kant zouden de Derden die openlijk voor hun afkomst en hun nieuwe standpunt uitkwamen, ongetwijfeld al gauw vijandig behandeld gaan worden. Daar kon iets heel ergs uit voortkomen.

'Misschien is het beter de Derden die in de overige dwergen rijken wonen weer in één stam bijeen te brengen, ' zei hij peinzend. 'Ver weg van de anderen. '

Het hoornsignaal weerklonk en riep de machtigsten in het Veilige Land terug naar de grote vergadertafel. Hun gesprek werd voorlopig onderbroken

'Met jou als koning?' liep Gandogar vooruit op Tungdils voorstel, terwijl hij zijn arm naar zijn helm uitstak en hem onder zijn arm klemde. 'Iets dergelijks was ook al bij mij opgekomen. We zouden het met alle clans en de Vrijen moeten bespreken, zodra we de kwestie met de diamanten geregeld hebben. Misschien is er ook in een van de steden van de Vrijen plaats voor de Derden. '

'Wat een... ' Tungdil beet op zijn lippen om het woord 'onzin' in te slikken en legde een hand op het bijlblad van Vuurkling. 'Zou het goed zijn om ze weer tot uitgestotenen te maken? Ik ben er bovendien niet zo zeker van of de Vrijen zoveel Derden in één stad zouden willen hebben. Als ik daar koning zou zijn, zou ik bang zijn voor een gewelddadige machtsovername. Wie zou hen tegenhouden?'

'Ach, wat is het toch een verschrikkelijke situatie. Je zou haast denken dat Vraccas ons vijf cycli vrede heeft gegund om ons nu door de hoogoven te sturen, ' bromde Boïndil slecht gemutst. 'De diamanten worden gestolen, varkenskoppen en andere monsters trekken door ons land, onze bronnen worden vergiftigd en de elfen gaan helemaal alleen hun eigen gang. '

'Had je het daarnet over een betoverde orc?' vroeg Tungdil opeens, terwijl hij naast Gandogar voortstapte. Samen liepen ze langs de kortste weg naar de tent.

'Het verslag is vaag, ' zwakte de grootvorst het af. 'Maar er was magie in het spel. '

'Wat krijgen we nou? Beheersen die varkenskoppen nu ook al magie? Zijn Tion en Samusin volkomen waanzinnig geworden om zoiets op ons af te sturen? Dat kunnen geen orcs uit het Veilige Land zijn, ' mompelde Woestling. 'Vervloekte krachten! Ik heb nooit iets met die magie opgehad. '

Goda liep op enige afstand achter hen aan. Haar hoofd was nog rood van de inspanningen van de mars en Woestling was stilletjes bezorgd dat hij het met zijn opdracht wat overdreven had. Hij liet het alleen niet merken. 'Jij wacht weer voor de tent, ' zei hij in plaats daarvan en hij voegde er een binnensmonds gemompeld 'Rust maar wal uit' aan toe.

Tungdil betrad de tent en zag hoe de vorsten en vorstinnen van het Veilige Land hun plaatsen innamen. De meesten van hen kende hij; de mensengezichten waren tijdens de laatste vijf cycli een stuk ouder geworden vergeleken bij die van de dwergen en de elfen. De doorn van de vergankelijkheid stak diep in hun vlees.

Nieuwsgierig keek hij naar Ortger, de jonge koning van Urgon. Hij praatte op gedempte toon met koningin Isika die naast hem aan tafel zat, knikte herhaaldelijk en richtte zich toen weer op om een lichte buiging te maken.

Vilanoîl en Tiwalún keurden de dwergen echter geen blik waardig. Uit deze openlijke vijandigheid trokken Woestling en Tungdil allebei de conclusie dat de zwarte afdruk ontdekt was.

Koning Bruron stond op en sloeg met zijn ring tegen zijn bokaal. De melodieuze, metaalachtige klank onderbrak het zachte geroezemoes van de vorsten en de aandacht was alleen op hem gericht. 'Laten we verder overleggen, vorsten en vorstinnen. ' Hij wees naar Tungdil. 'Zoals jullie zien, hebben we een vertrouwde gast en vriend onder ons. Een held van het Veilige Land, die tijdens moeilijke uren onder ons verblijft en beslist samen met ons naar oplossingen zal zoeken: Tungdil Goudhand. '

Gandogar boog zich naar Tungdil. 'Zijn gouden bokaal is van een slechte legering. De toon was verschrikkelijk en verried de slechte kwaliteit. Ofwel heeft de goudsmid hem bedrogen of hij is met opzet zuinig, maar wil de schijn hoog houden. '

'En natuurlijk verheugen wij ons ook over de aanwezigheid van Boïndil Dubbelkling, wiens verdiensten voor het welzijn van ons vaderland nauwelijks minder zijn, ' ging Bruron glimlachend verder. 'We hebben helden zoals jullie nodig om wat op ons afkomt het hoofd te kunnen bieden. '

De vorsten en vorstinnen bogen hun hoofden licht om hun waardering te tonen; alleen de elfen leken ineens last te hebben van een stijve nek, wat niemand behalve de dwergen merkte.

De koning liet zijn ogen de kring rondgaan. 'Zoals bijna altijd wanneer we bij elkaar komen, moet ik met een onaangenaam bericht beginnen: het beeld van de magus Lot-Ionan de Geduldige is door rovers tussen het puin vandaan gehaald. Ondanks een grondig onderzoek van mijn beste mensen, blijft het spoorloos verdwenen. '

Tungdil slikte. Hij herinnerde zich nog goed dat hij het beeld, dat niets anders was dan zijn pleegvader zeil, in hel paleis van

Andôkai had gezien. Nudin, of beter gezegd Nôd'onn, had hem vele cycli geleden tijdens een gevecht onherroepelijk laten verstenen. De dwerg had heimelijk gehoopt dat hij het beeld van Lot-Ionan ooit naar de onderaardse gewelven zou kunnen brengen zodat het tenminste op een plek stond, die bij zijn leven zijn thuis was geweest.

'Wat zou men met zijn beeld kunnen beginnen?' Mallen keek naar Tungdil.

'Hoe zou ik dat moeten weten?' antwoordde hij geprikkeld. Van zijn famuli was niemand meer over. Van hen had hij zich nog kunnen voorstellen dat ze zich het beeld van hun vroegere leermeester hadden toegeëigend om het op een geheime plek neer te zetten en hem na zijn dood eer te bewijzen. Maar dat kon, gezien de verdiensten van de magus, ook in alle openheid geschieden.

Tungdil voelde zich door de rover bedrogen. Ze hadden het beeld gestolen van de mens die als een vader voor hem was geweest. Dat maakte de roof tot een persoonlijke zaak.

'Voor mij is het ook een raadsel, ' zei Bruron. 'Maar ik zal mijn soldaten verder laten zoeken. ' Hij richtte zijn ogen op Ortger. 'Jij had nieuws voor ons, had je me verteld, koning Ortger?'

'Ja, ' zei deze. 'Een middelgrote stad in de buurt van Borwôl is verwoest. Volkomen met de grond gelijkgemaakt. Niemand van de inwoners heeft het overleefd. De sporen duidden op orcs of soortgelijke gedrochten van Tion. ' Hij keek naar de bezorgde gezichten. 'Er is geen twijfel meer mogelijk: die monsters zijn naar het Veilige Land teruggekeerd, langs wat voor weg dan ook. '

Gandogar hief een arm op. 'Ook ik heb slecht nieuws. ' Hij vertelde over de roof van de diamant en de vergiftiging van de dwergen. Toen gaf hij het woord aan Tungdil, die meedeelde dat ook zijn steen geroofd was door weer een nieuw schepsel van Tion.

Bruron en alle anderen zaten als door de bliksem getroffen aan tafel. 'Ondergronders? Dwergen uit het Land aan Gene Zijde hebben gemene zaak gemaakt met toverende orcs om de stenen te stelen? Heb ik dat goed gehoord?' vroeg hij totaal uit het lood geslagen.

'Ze horen allemaal bij elkaar, ' zei Isika vol overtuiging. 'De orcs, de ondergronders en de magische mengwezens. ' Ze keek naar Gandogar. 'De vraag is dus gerechtvaardigd, grootvorst, hoe deze wezens erin slagen door de poorten en over de passen te komen, wanneer het hun goeddunkt?' De stem van de vrouw had glas kunnen laten versplinteren. Ze stak niet onder stoelen of banken dat ze geen vertrouwen in de weerbaarheid van de dwergenstammen meer had.

'Tegen magie staan we machteloos, ' bekende Gandogar. 'Vergeet niet dat deze ore volgens het verslag in staat was van gestalte te veranderen. Wanneer er daar meer van zijn, zijn ze zeker in groten getale het Veilige Land binnengemarcheerd. '

'Dat zou de sporen in Toboribor verklaren, ' merkte Mallen op. 'Mijn groep verkenners die er na de vernietiging van het dorp op uit is getrokken, vond in de holen van het vroegere orcrijk sporen dat er weer leven in de gangen is. '

'Alles begint in elkaar te passen. Dan zijn het betoverde orcs geweest die het beeld van Lot-Ionan stalen, ' vermoedde Isika. 'Ze hebben onze laatste magus geroofd, zodat we geen enkele mogelijkheid meer hebben, iets tegen hun magie te beginnen. ' Ze leunde achterover. 'We moeten weer een magus in het Veilige Land hebben. ' Ze keek Tiwalún aan. 'Is er bij jullie volk misschien iemand die de magie beheerst?'

De elf kneep even zijn lippen op elkaar. 'Zelfs als het zo was, er zijn geen magievelden meer, waaruit men kracht zou kunnen putten. ' Hij wisselde een snelle blik met Vilanoîl. 'Ik wilde het eigenlijk niet zeggen, nog niet. Maar gezien onze situatie kunnen we het niet langer voor jullie geheimhouden. ' Hij haalde diep adem. 'Vorst Liútasil is dood. Hij stierf bij zijn poging onze diamant te verdedigen. '

'Lieve goden, sta ons bij, ' fluisterde koningin Umilante ontzet. 'Wanneer zelfs de elfen niet tegen die gedrochten opgewassen zijn, wie dan wel?'

In de tent was het doodstil.

Niemand bewoog, niemand zei een woord en zo kwam het dat ze de kreunende geluiden van het tentzeil en de spantouwen hoorden. De wind gleed over de banen stof, verschoof ze, drukte ze zacht neer en bracht ze ertoe zich te bewegen en te golven.

'Wij!' riep Tungdil vastbesloten en beschuldigend tegelijk. Hij vond het triest dat al deze machthebbers zich gedroegen als angstige dieren, die door een roofdier in het nauw waren gedreven. 'De kinderen van de Smid! En jullie allemaal! Samen hebben wc Nôd'onn verslagen, we hebben de avatárs vernietigd. ' Hij legde Vuurkling voor de grootvorst op tafel neer. 'Dit wapen was in staat dat schepsel pijn te doen en het zal mij tegen alle magische aanvallen beschermen. '

Wey bekeek de indrukwekkende bijl, en de bemoedigende herinnering aan de overwinning op het Kwaad kwam weer bij haar boven. 'Tungdil heeft gelijk, maar hij kan niet overal tegelijk zijn. Zoals ik al eerder voorstelde: laten we de resterende diamanten in de sterkste vesting bijeenbrengen en Tungdil Goudhand het commando over onze beste krijgers geven. Op deze manier kunnen we de resterende stenen behouden en krijgen we de gestolene misschien zelfs terug. '

Mallen applaudisseerde instemmend. 'Laten we ophouden onze angst voor die monsters aan te wakkeren en bibberend op hun volgende aanval te wachten, maar tot actie overgaan. ' Hij stond op van zijn plaats en liep naar de kaart van het Veilige Land. 'Ik stel voor dat we de diamanten naar Bijengouw brengen. ' Hij trok zijn dolk en legde de punt op een plaats onder Porista. 'Koning Bruron herinnerde zich de oude vesting Paland, die nog stamt uit de cycli waarin zijn voorvaderen met de trollen en ogers om het bezit van Gauragar vochten. Ze is nooit door de trollen ingenomen, de muren waren te hoog en te sterk. Al lange tijd is ze verlaten en dient als toevluchtsoord voor het vee van de boeren. Laten we haar de oude glans teruggeven die ze verdient. '

'Ik heb al arbeiders uit de hoofdstad naar Paland gestuurd om met het opruimen te beginnen, ' zei Bruron en hij wendde zich tot Gandogar. 'Zou je zo vriendelijk willen zijn ons de beste steenhouwers te sturen om de muren te inspecteren en hun oordeel te geven?'

'Het zal meteen gebeuren, ' stemde de dwerg toe.

'En de rest van jullie, ' sprak Mallen plechtig, 'stuur jullie beste krijgers en boogschutters naar Paland om de muren te bezetten en iedereen en alles het hoofd te bieden die de diamanten zou willen stelen. Ondertussen trekken onze beste verkenners door het Veilige Land en naar de holen van Toboribor om die monsters op te sporen. ' Hij sloeg met zijn vuist op tafel. 'We hebben ons lang genoeg gedragen als muizen die bang zijn voor de kat. Vanaf deze omloop zijn we wolven!'

Isika stond op. 'Ik stel één voorwaarde: geen dwergenkrijgers in Paland. Behalve Tungdil Goudhand en Boïndil Dubbelkling. '

Gandogar boog zijn hoofd. 'Vanwaar deze voorwaarde, koningin?'

'Je hebt zelf gezegd dat jullie met Derden in jullie midden te maken hebben. Wanneer jullie ze al niet kunnen ontmaskeren, hoe moet ons dat dan lukken? Na alles wat er gebeurd is, zijn ze waarschijnlijk eerder geneigd met de ondergronders en de orcs gemene zaak te maken, dan zij aan zij met ons te strijden. ' Ze ontweek zijn blik niet, maar beantwoordde die met al haar eigen autoriteit. 'Ik stel dat niet voor om jou en je volk te kleineren, grootvorst Gandogar. Het gaat mij enkel en alleen om de interne veiligheid van de vesting. Niet meer en niet minder. '

'Daar heeft ze gelijk in, ' viel Tiwalún haar bij. 'De kinderen van de Smid moeten eerst in hun eigen midden maar eens orde op zaken stellen. Stuur een leger naar het Land aan Gene Zijde om het kamp van de Derden die jullie die dodelijke machines sturen op te sporen en te vernietigen. Spoor de verraders in jullie eigen stammen op en bewaak de poorten van het Veilige Land. ' Hij boog in Gandogars richting. 'De dwergen hebben tweemaal de doorslag gegeven bij de redding van ons land. Nu is het de beurt aan ons, de elfen. Wij komen met alle krijgers die we hebben naar Paland. Dat was de wens van vorst Liútasil voor hij stierf. '

Isika klapte als eerste en allen vielen haar bij. Het kleine plantje hoop, dat door de dwergen was gezaaid, werd nu door de elfen begoten. Gandogar ging akkoord.

Vervolgens kwam het belangrijkste aan de orde: wanneer moesten de diamanten precies langs geheime routes en onder de strengste voorzorgsmaatregelen naar Bijengouw en in de vesting worden gebracht? Pas laat in de nacht leken de laatste problemen opgelost te zijn.

'Laten we verder geen tijd meer verliezen. ' Koning Bruron maakte aanstalten om de vergadering te sluiten. 'Zijn er nog zaken te bespreken?'

'Wat we bij alle zorgen om de stenen niet mogen vergeten: ik wil jullie, Tiwalún en Vilanoîl, mijn deelneming betuigen met de dood van jullie vorst, ' verhief Mallen zijn stem. 'Zijn dood zal, zoals die van allen die voor de diamanten zijn gestorven, niet tevergeefs zijn geweest. Maar voor we uit elkaar gaan om ons naar Paland te begeven, kunnen jullie ons zeggen wie de opvolger van Liútasil zal worden?'

Vilanoîl glimlachte. 'Mijn dank aan iedereen die met het volk der elfen treurt. Over tien omlopen kan ik je vraag beantwoorden, prins Mallen van Idoslân. We overleggen nog, wam Liútasil heeft zelf geen opvolger aangewezen. Wanneer het leed in het hart van mijn volk weer plaatsmaakt voor vreugde, zullen we dat de rijken van de mensen en de dwergen laten weten. '

De elfen verheten de tent en de vorsten keerden ieder naar hun eigen onderkomen terug.

Mallen en de dwergen bleven nog wat zitten, dronken hun bekers leeg en dachten over de gebeurtenissen en de plannen na.

Tungdil liep ondertussen naar de kaart, keek naar de plekken, waar de vernietigde stad en het verwoeste dorp hadden gelegen. 'Hier klopt iets niet, ' mompelde hij. 'Ze liggen veel te ver uit elkaar om in deze korte tijd door dezelfde groep orcs aangevallen te zijn. En er was geen reden om ze aan te vallen en de plaatsen en gehuchten er rond omheen ongemoeid te laten. ' Hij streek met zijn vinger over de kaart. 'Orcs vallen alles aan wat op hun weg komt. '

'Misschien zijn deze orcs anders?' opperde Mallen. 'Gandogar, heb jij niet verteld dat er geen enkele dwerg gedood is, toen de orcs de steen bij de Vierden stalen? Dat is toch vreemd, nietwaar?'

Op het moment waarop de blonde Ido dit zei, herinnerde Tungdil zich het detail in de beschrijving van de overvallen, dat hem steeds zo vreemd was voorgekomen. Noch de ondergronders, noch deze merkwaardige orcs met hun roze ogen hadden iemand gedóód. Pas de machine in de lift begon met de genadeloze slachting onder de Vierden, voor ze zich in een gang terugtrok en vedween.

'Knotsen, ' zei hij zacht. 'De orcs hebben met knotsen aangevallen. En de ondergronders die in Xamtys' Rode Gebergte voor de afleiding zorgden, lieten gewonden achter, maar geen doden. ' En dat ondanks het feit dat geen van hen de overval had overleefd. Twee waren aan de soldaten van de koningin ontsnapt en zwierven ergens door het gebergte. Ze hadden zich in de waarste zin van het woord voor de geslaagde diefstal opgeofferd. Hij maakte de anderen deelgenoot van zijn gedachten. 'Gandogar, we moeten een van die ondergronders absoluut levend in handen krijgen om hem te ondervragen. '

Woestling dacht er net zo over. 'Ze geven hun leven om hun eigendom terug te krijgen. '

'Eigendom?' zeiden Gandogar en Mallen tegelijk.

'Grote goedheid, Woestling!' Tungdil liep naar zijn vriend en pakte hem bij zijn schouders. 'Natuurlijk! Hoe heb ik dat over het hoofd kunnen zien?' Hij sloeg tegen zijn voorhoofd. 'En dan word ik professor genoemd!' riep hij. 'Jou zouden ze zo moeten noemen, Boïndil!'

'Ik ben benieuwd hoe het zit, ' zei Woestling trots en hij wilde over zijn zwarte baard strijken, maar greep ter hoogte van zijn borst in de lucht. Dat hij er een flink stuk van kwijt was, had hij verdrongen.

'Ze zoeken de diamant, omdat hij van hén is!' Tungdil keerde zich naar de prins en de grootvorst. 'Herinneren jullie je dat we altijd hebben aangenomen dat zo'n fabelachtige diamant alleen door dwergen geslepen had kunnen worden?'

'Bij Vraccas, wat zijn we blind geweest, ' liet Gandogar zich ontvallen, die zich precies kon herinneren hoe de steen eruit had gezien. De duplicaten waren door zijn stam gemaakt, die daarbij al zijn meesterschap aan de dag had moeten leggen om de misleiding mogelijk te maken. 'De eoîl heeft hem van de ondergronders gestolen. '

'En omdat ze te weten zijn gekomen dat de steen intussen een machtig artefact is geworden, bedenken ze zich niet lang, maar proberen hem terug te stelen. Ze weten dat wij hem niet zonder meer terug zouden kunnen geven, ' besloot Tungdil.

'Maar wat hebben die orcs met de diamant te maken? Waarom helpen zij de ondergronders?'

'Dat vraag ik me ook af, ' bromde Boïndil. 'Een verbond tussen ons volk en deze gedrochten is onmogelijk. '

'Die ondergronders denken daar misschien heel anders over dan wij, ' herinnerde Tungdil hem. Het woord verbond bracht hem op een idee. 'Die stad en dat dorp dat vernietigd werd, hadden die iets gemeenschappelijk?'

'Behalve dat ze vroeger in de buurt van koninkrijken van de monsters lagen?' Mallen bekeek de kaart. 'Koning Ortger heeft niets over een verbond gezegd. Ik geloof dat die stad vele cycli geleden, toen de trollen in Borwôl heersten, een groep mensen stuurde die met die monsters moest onderhandelen. Het ging om de vraag of men in de buurt naar ertsen mocht zoeken. '

Tungdil bekeek de lijnen die de grenzen van Toboribor aangaven. 'Dit dorp heeft vroeger zeker schatting aan de orcs betaald, niet?'

'Vermoedelijk wel. ' Mallen onderdrukte een geeuw. 'Neem me niet kwalijk, ik ben doodmoe en zou graag naar bed willen gaan. '

'Nog een vraag, ' drong Tungdil aan. 'Toen jij in Guldenschoof tegenover dat monster stond, heb je toen een elfenrune op zijn pantser gezien?'

'Dan ben ik dus niet de enige die goede ogen heeft. ' Mallen knikte. 'Ik wilde het niemand vertellen, voor ik daarover met Liútasil had gepraat. '

'Laat eens zien hoe die eruitzag. ' Mallen deed Tungdil dat plezier en tekende haar op een stuk papier. 'Dat betekent "van jullie", geloof ik, ' zei hij nadat hij hem lang bestudeerd had. 'Onze aanvaller had "hebben" op zijn onderarmbeschermer staan. '

'Een boodschap die pas betekenis krijgt, wanneer alle monsters zich hebben vertoond?' vermoedde de Ido.

'Voor de elfen, ' preciseerde Tungdil. 'Die monsters dragen een boodschap voor de elfen bij zich. Wat hun bedoeling ook is, ze willen dat de elfen daar stukje bij beetje achter komen. '

'Ze beschouwen zich als onstuitbaar. ' Mallen wees naar de uitgang van de tent. 'Ik zal Ortger vragen of hij iets heeft gezien. Misschien kunnen we het raadsel oplossen, ook als het niet voor ons bestemd is. ' Hij gaf de dwergen een hand, wenste hun welterusten en verliet de tent.

'Voor mij wordt het ook tijd, ' zei Gandogar. 'Jij, Tungdil, moet de steen van de Vijfden op zijn weg vanuit het Grijze Gebergte naar Paland bewaken. Ik wil niets meer riskeren en Vuurkling kan tenslotte alles aan wat hem belaagt. Een betere bewaker dan jij is er niet. ' De grootvorst trok zich terug.

De beide dwergen en Goda marcheerden weg van de grote markt en werden door een dienaar van Bruron naar een nachtverblijf gebracht. Woestling bracht Goda van het aller-noodzakelijkste op de hoogte en beval haar de eerste wacht te nemen.

'Meester, ik ben moe... '

'Ja, ik weet het. Je hebt gelopen, met je bagage in de zon, ' wimpelde hij onverbiddelijk af, 'maar een krijgsvrouw als jij moet er rekening mee leren houden dat je na een lange dagmars aangevallen kunt worden. Het zal je vijanden een zorg zijn of je wel of niet uitgerust bent. Ze liggen voortdurend op de loer. ' Zuchtend trok hij zijn laarzen en zijn maliënkolder uit, haakte zijn leren wambuis los en liet zich op bed vallen. 'Dat is je volgende les. '

'Hartelijk dank, meester. ' Ze ging op een stoel naast de deur zitten, opdat ze raam en ingang tegelijk in de gaten kon houden.

Tungdil trok het dekbed over zich heen en dacht lang over de vergadering van die avond na. Talloze dingen schoten door zijn hoofd, hij zocht naar betere verklaringen dan de simplistische die Isika had gegeven.

De ondergronders en hun orcs bezaten de ene sleutel tot de gebeurtenissen in het Veilige Land, de nieuwe gedrochten de tweede. Daarmee lieten zich geheimen ontsluiten. Vermoedelijk brachten ze nog gevaarlijkere uitdagingen voor het Veilige Land aan het licht.

'Waarom heeft Tiwalún niets gezegd?' hoorde hij Boïndil vragen.

'Over die steen?' Tungdil draaide zijn gezicht naar zijn vriend, rechtop in zijn bed, die ook duidelijk zat te piekeren. Daarbij keek hij naar Goda. 'Had je dan liever gehad dat hij het had gedaan?'

'Waarom zit ik eigenlijk de wacht te houden als niemand slaapt?' maakte Goda gekwetst bezwaar.

'Kalm maar, Goda. We houden zo onze mond, ' grijnsde Tungdil. 'En wat jou betreft, Woestling, die nieuwe elfenvorst zal je beslist ontbieden. Wacht maar af. ' Hij draaide zijn gezicht naar de muur en sloot zijn ogen.

En toen, kort voor hij insliep, schoot hem te binnen wat de beide verwoeste plaatsen gemeenschappelijk hadden. Maar de volgende ochtend was hij het weer vergeten.

 

Het Veilige Land,

 het koninkrijk Weyurn,

in het begin van de zomer van de 6241e zonnecyclus

 

Rodario werd wakker van een eigenaardig geluid en was niet weinig verbaasd toen het duidelijk werd dat hij het zelf maakte. Klapperend en sneller dan hazen het met elkaar deden, sloegen zijn tanden op elkaar en ze zouden zijn tong in plakjes hebben gesneden als die tussen zijn kaken zou zijn gekomen.

Hij deed zijn ogen open, draaide zich sidderend op zijn rug en richtte zich op. Om hem heen hing een dichte nevel en aan het licht te zien stond de zon op het punt boven de horizon uit te klimmen.

Hij lag op een keienstrand. De golven spoelden rond zijn benen en heupen, en trokken er zacht aan alsof ze hem terug in de zee wilden slepen.

'Elria, ik dank je dat je me gespaard hebt. Je hoefde zeker geen toneelspeler in je rijk te hebben, ' stotterde Rodario. Hij stond op om het strand langs te lopen, op zoek naar mensen die hem konden helpen. Hij veronderstelde dat hij zich op een van de eilanden bevond, waar hij 's nachts op een afstandje langs was gekomen.

Hij had nog niet lang gelopen, toen hij bij een eenvoudige vissershut kwam, waarvoor enkele netten te drogen waren gehangen.

'Zijn jullie al wakker?' riep hij hortend en klopte tegelijkertijd. 'Ik smeek jullie, laat me bij een vuur zitten voor ik van kou sterf. '

De deur ging op een kier open. Twee paar kinderogen keken hem nieuwsgierig vanuit het donker van de hut aan, toen verdween het kleinste van de meisjes snel. Haar grotere zus, die hij op elf cycli schatte, bleef naar hem kijken. Ze droeg een oude, versleten jurk met daarover twee schorten, en haar kortgeknipte bruine haar kleefde vettig tegen haar hoofd. 'Wie ben jij?'

'Ik ben Rodario. Mijn boot is omgeslagen. ' Hij kon het beven van zijn ledematen niet in bedwang houden en hij sidderde als een juffershondje. 'Alsjeblieft, laat me binnen naast een haardvuur zitten, zodat mijn kleren kunnen drogen. '

'Vader is op visvangst en moeder heeft gezegd dat ik niemand binnen mag laten, wanneer ze kruiden zoekt. ' Ze bekeek hem nog eens. 'Je bent geen zeerover, daar ben je veel te dun voor. ' Ze opende de deur en liet hem binnen. 'Ginds, ' wees ze naar de open kookplaats in het midden van de hut. 'Ik zal er nog wat blokken op leggen, maar die zul je moeten betalen. Ze zijn duur. '

'Dank je... Hoe heet je, mijn kleintje?' Hij liep houterig langs haar heen naar het vuur, genoot van de warmte die hem tegemoet kwam. Het rook naar vis en naar vet, dat in een grote kuip tegen de muur sudderde. Ze waren ofwel zeep of traan aan het maken. Dat ze het in deze stank uithielden, vond hij met zijn gevoelige neus een regelrecht wonder.

'Flira. ' Ze stelde haar vijf broertjes en zusjes de een na de ander voor, klom op een ladder en wierp enkele blokken van gedroogd en geperst wier naar beneden. 'Leg ze er maar op, ' zei ze tegen hem. 'Elk blok kost je een duit. '

Rodario voelde aan zijn gordel tot hij de buidel met zijn laatste bedel inkomsten vond. Hij maakte hem los en wierp hem het meisje toe. 'Hou maar. Jullie hebben het harder nodig dan ik. ' Hij stapelde de blokken op het vuur en verheugde zich over de warmte.

Wantrouwend maakte ze de buidel open en telde de inhoud na.

'Dat zijn zeven duiten, ' riep ze verbaasd. 'Dank je wel! Moge Elria je zegenen!'

'Dat heeft ze al gedaan, ' grijnsde hij, terwijl hij zijn handen naar de vlammen uitstrekte. 'Ik heb die vervloekte reuzengolf overleefd. Alleen mijn boot niet. '

Flira's ogen werden groot. 'Alweer een? Wanneer was dat?'

Hij haalde zijn schouders op. 'Al een poosje geleden. ' Toen begreep hij waarom ze het vroeg: ze was bang voor haar vader. 'Verschijnen die golven hier vaker?' Hij trok zijn hemd uit en hing het over een ijzeren stang, stak zijn achterste naar de vlammen toe en trok de natte broekspijpen naar links en naar rechts weg, zodat ze de warmte beter opvingen. Met de kinderen erbij wilde hij zijn broek niet uittrekken.

'Vader zegt dat ze er vroeger nooit waren. Pas na de grote aardbeving en de overstroming heeft het Meer van Weyurn kuren gekregen en is het gevaarlijker dan een monster uit Tions dromen. ' Flira ging tegenover hem zitten en schonk een beker hete thee voor hem in. 'Ze verschijnen steeds weer, als uit het niets. Zeven vissersboten hebben ze al verzwolgen, alleen al bij ons. Vader zegt dat andere eilanden nog meer pech hadden. '

Haar broer, die ze als Ormardin voorstelde, kwam naar hen toe. Het glinsteren van zijn ogen maakte de acteur duidelijk dat deze mysterieuze grondzeeën hem fascineerden. 'Vertel hem van het alfeneiland. '

Flira gaf hem een tikje tegen zijn achterhoofd. 'Wie heeft gezegd dat jij bij ons volwassenen mocht komen zitten? Vertel jij het hem dan maar. '

'Een alfeneiland? Jullie hebben mijn nieuwsgierigheid nu wel gewekt, ' zei Rodario. 'Ik ben een en al oor, Ormardin. ' Hij nipte van zijn beker thee en wachtte wat voor sprookje de jongen hem zou opdissen.

Ormardin grijnsde en begon te vertellen.

'Vijf cycli geleden, kon voor de Ster der Toetsing opkwam, trok een groep alfen door het Veilige Land, uitgezonden door de Onuitwisbaren, om een nieuw, veilig verblijf te vinden. Ze kwamen naar Weyurn en voeren door ons land op hun schip dat ze zelf van de huiden en botten van dode mensen en elfen hadden gemaakt.

Het ene eiland na het andere werd door hen onderzocht,

zowel de vaste als de drijvende. Niemand had hen bij hun verkenningstocht in de gaten en de vissers die het ongeluk hadden hen midden op zee tegen te komen werden door de alfen gedood en verslonden.

Op een nacht landden de alfen op een paradijselijk eiland, dat hun nieuwsgierigheid wekte. Ze zagen dat daarop bergen met vele holen waren, waarin ze zich voor hun vijanden konden verbergen.

Ze slachtten de bewoners af en namen het land in bezit. De lijken sleepten ze de holen in, waar ze ze stroopten en uitbeenden.

Ze wilden een braadspit maken om de mensen te roosteren, maar toen een van hen zijn lans in de bodem stootte, doorstak hij de aarde en het water overstroomde de holen. Het eiland zonk samen met de alfen in het meer. Daardoor ontsnapten ze aan de Ster der Beproeving, waarvan de kracht niet tot op de natte bodem van het Meer van Weyurn reikte.

Maar Elria liet hen niet sterven. Ze moesten voor hun wrede daden jegens de inwoners van Weyurn boeten. Ze verleende de alfen het eeuwige leven en de verdoemenis op het eiland.

Af en toe, wanneer de sterren gunstig staan, mogen de alfen samen met het eiland opduiken om de nacht te zien. Men zegt dat ze niet zullen sterven voor ze de wanden van alle grotten en holen van schilderingen hebben voorzien. Wie de vloedgolf overleeft die hun verschijnen veroorzaakt en zo onvoorzichtig is één voet op het eiland te zetten, wordt door de hongerige alfen meteen gevild en opgegeten en zijn bloed wordt als verf voor hun schilderijen gebruikt. '

Ormardin zweeg en keek met rode wangen naar Rodario. 'Vond je het een mooi verhaal?'

De toneelspeler klapte enthousiast in zijn handen. 'Jonge vriend, ik maak een diepe buiging voor je talent. Wanneer je ouders niets anders met je voorhebben, word je ooit de beste sprookjesverteller van Weyurn. Daar durf ik de dagrecette van mijn theater onder te verwedden. '

'Jij bent toneelspeler?' De jongen kon zijn oren niet geloven. 'Nou en of. Ik ben de Ongeëvenaarde Rodario, de keizer van

alle acteurs in het Veilige Land, ' pochte hij op zijn vertrouwde manier. 'Ik heb het geluk dat ik het Curiosum met het beste toneelgezelschap ter wereld het mijne mag noemen. Als het in de buurt was, zou ik je uitnodigen, jongeman. ' Hij streek met een hand door het korte bruine haar.

Ormardin rekte zich in zijn volle lengte uit. Een compliment uit de mond van een meester te krijgen, betekende heel veel voor hem.

De deur ging open en in het tegenlicht zag Rodario de zwarte omtrek van een vrouw met lang haar, die een mand onder haar linkerarm hield. 'Wie ben je?' vroeg ze onmiddellijk en ze klonk opgewonden. 'Weg bij die kinderen!'

Rodario begreep het. 'Geen zorgen, goede vrouw. '

'Dat is de Ongeëvenaarde Rodario. Hij is een aangespoelde toneelspeler, ' zei Ormardin meteen. Hij sprong op en rende opgetogen naar zijn moeder om haar in zijn armen te sluiten. 'Ik heb hem het verhaal van het alfeneiland verteld en hij heeft gezegd dat ik talent heb. '

'Heeft hij je het hoofd weer op hol gebracht?' Ze stapte naar binnen en sloot de deur achter zich.

Hij zag nu een vrouw die iets ouder was dan hij, gehuld in een jurk van grof linnen. Als visser verdiende men kennelijk niet veel in Weyurn. 'Ik groet je, ' zei hij en hij besefte nu ineens weer dat hij geen hemd droeg. 'Vergeef me dat ik er zo uitzie, maar ik moest die natte spullen uittrekken. '

Ze werd snel weer rustig, nu ze begreep dat er van hem niets te vrezen was - noch wat de kinderen, noch wat haarzelf of hun eigendommen betrof. Op een bijna naakt lichaam viel weinig te verbergen, geen wapens en geen gestolen spullen.

'Ik heet Talena. ' Ze zette de mand op tafel. 'Vergeef me mijn onvriendelijke begroeting. '

Hij hief zijn arm op in een afwerend gebaar. 'Dat hinderde niet. Ik begrijp het wel. '

'Hij heeft me geld gegeven, ' zei Flira en ze gaf haar moeder de buidel.

'Dat was voor de brandstof, ' zei Rodario glimlachend. 'Kun je me zeggen hoe ik weer van dit eiland af kan komen? Ik moet naar Mifurdania. '

'Je gaat gewoon de duinen over en volgt de weg daarachter naar rechts. Dan kom je in Stilwater. Het is een vissersplaatsje waar je wel iemand zult kunnen vinden die je meeneemt. ' Talena haalde de kruiden uit de mand en waste ze in een schaal met water. 'Heeft het verhaal van mijn zoon je werkelijk zo goed bevallen?'

'Buitengewoon, ' bevestigde Rodario nogmaals en knipoogde tegen Ormardin. 'En ik meende het serieus, toen ik het over talent had. Wanneer hij het beroep van zijn vader niet hoeft te leren, laat hem dan tot verhalenverteller opleiden. Ik ken een paar goede meesters in dat vak, die zich over zo'n begaafde leerling zeer zouden verheugen. '

'O, alsjeblieft, moeder. Flira kan toch ook visser worden, ' bedelde de jongen.

'Maar dat wil ik niet, ' antwoordde die onmiddellijk.

Talena draaide zich om. 'Rustig. Wacht maar wat jullie vader erover te zeggen zal hebben. ' Ze keek naar Rodario. 'Als ik jou was, zou ik meteen vertrekken. Voor zover ik weet vaart Mendar met zijn sloep rond het middaguur naar Mifurdania om zijn oesters op de markt te verkopen. Zeg tegen Mendar dat ik je heb gestuurd en hij zal je zonder te betalen meenemen. '

'Dank je, Talena. ' Hij plukte zijn hemd van de stang en kleedde zich aan. 'Misschien zien we elkaar ooit nog eens, ' zei hij tegen Ormardin en hurkte voor hem neer. 'Heb je iets om te schrijven? Dan zal ik een paar namen van grote sprookjesvertellers voor je opschrijven. '

De jongen knikte, rende weg en kwam met een stuk leisteen en krijt terug. Rodario schreef de namen van twee bekende vertellers op, en de koninkrijken waarin ze woonden. 'Je zult naar hen moeten vragen, omdat ze veel rondreizen. Maar ze zijn gemakkelijk te vinden. ' Hij krieuwelde bij het afscheid door zijn haar. 'Palandiell zal je daarbij helpen, Ormardin. '

Talena gaf hem een stuk brood en wat gedroogde vis mee. 'Voor onderweg, ' zei ze en ze knikte tegen hem. In haar ogen las hij dat haar zoon nooit de kans zou krijgen van het eiland weg te komen. Zijn lot was het om visser te worden, zoals zijn vader en vermoedelijk diens vader en alle vaders daarvoor. 'Elria zij met jullie. '

Ze bracht hem naar de deur en wees op een punt in de nevelige duinen, waar de weg het gemakkelijkste te vinden was. Nauwelijks was hij drie stappen ver, of hij hoorde hoe de deur alweer dichtviel.

De wille sluiers die hem omsloten en hem volkomen van het zicht beroofden, smaakten zoet, een beetje naar wier en zand. Rodario stapte de zandheuvel op en vond de door Talena beschreven weg. Onderweg at hij van het brood en de vis, die een aroma van zout, kruiden en rook had.

De nevel trok op en Rodario zag een vlak, schraal eiland met weinig bomen, vele struiken en weilanden waarop schapen en geiten graasden. De stralen van de zomerzon droogden zelfs zijn schoenen en voeten.

De sage van het eiland liet hem niet los. Zou het werkelijk bestaan en kon dat de vrachtboot hebben laten kapseizen? Of was hij daar op de rotsen gelopen en meteen daarna met gebroken romp de diepte in gezogen?

In ieder geval bood Ormardins verhaal een verklaring voor het verdwijnen van de aak, ook al vond hij die gedachte weinig geruststellend. Een laatste kolonie alfen die vrijwel niet op te sporen was. Het kon een broeinest zijn voor een nog groter onheil in het Veilige Land.

Rodario kwam zonder moeite bij de vissersplaats en zelfs de visser die hem meenam op zijn overtocht had hij al snel gevonden. Hij moest tussen de reservezeilen op de voorplecht zitten. Naast hem hurkte een matroos die gaten in de zeilen dichtte door er grote lappen op te naaien.

Het kleine vaartuig voer uit en klotsend doorsneed het snel het wateroppervlak in de richting van Mifurdania.

Rodario zat een beetje te soezen, daarna keek hij hoe de matroos zat te werken. Zijn gedachten dwaalden af, in plaats van de matroos zag hij de jongen voor zich die volgens hem zoveel talent had. Hij vond het triest dat Ormardin geen beter leven beschoren zou zijn.

'Wat zit je me aan te staren?'

Rodario werd door de snauwerige vraag uit zijn melancholieke gedachten opgeschrikt. 'Neem me niet kwalijk. Ik zat te denken. ' Hij glimlachte. Misschien wist de man meer over dat geheimzinnige eiland. 'Ik zat me af te vragen of jij misschien de reden voor die vloedgolf kent. Ik werd er gisteren door... '

De matroos liet zijn naaigerei zakken en staarde hem aan. 'Ben je gek geworden?' Hij spuugde over de reling en noemde Elria's naam snel drie keer achter elkaar. 'Zo roep je het alfeneiland nog op en is het met ons gedaan!'

Rodario was stomverbaasd dat een volwassen man bang was voor een eiland uit een sage. 'Bestaat het dan echt?'

'Zo echt als de zon boven ons hoofd, ' antwoordde de matroos fluisterend en hij keek naar het meer, waarin het licht als door een spiegel weerkaatst werd. 'Hou verder je mond, begrepen?'

Maar Rodario dacht daar niet aan. Er was een vermoeden in hem opgekomen. 'Ik moet weten of er mensen zijn die het betreden en het overleefd hebben. '

De matroos pakte hem bij zijn kraag en schudde de toneelspeler door elkaar. 'Wanneer je niet onmiddellijk je... '

Opeens begon het water om hen heen te borrelen. Luchtbellen stegen op en een helse stank van rotte eieren verbreidde zich, zodat Rodario moest hoesten.

Aan dek werd een bel geluid en de bemanning rende heen en weer om alle zeilen bij te zetten. Ze moesten zo snel mogelijk uit de gevarenzone weg.

'Verdomde idioot!' schreeuwde de matroos en hij gaf Rodario een harde mep op zijn onderlip. 'Da's jouw schuld!' Hij stond op en sleurde hem overeind. 'Het is zijn schuld!' schreeuwde hij terwijl hij weer naar hem uithaalde. 'Hij heeft het opgeroepen!'

'Wat is er dan aan de hand?' wilde Rodario weten. Hij ontweek de volgende slag en struikelde over een vouw in het reservezeil; zijn heup raakte de reling en hij verloor zijn evenwicht.

Maar in plaats van hem te helpen, gat de matroos hem een stomp, waardoor hij achterover overboord viel. 'Neem hem, Elria! Neem hem, jullie alfen!' riep hij de toneelspeler achterna. 'Laat ons gaan! Laat ons gaan!'

Opnieuw ging Rodario kopje-onder in het overheersende element van Weyurn. Het water was koud als altijd; hij kreeg er wat van binnen en ditmaal smaakte het bitter en naar zwavel. Trillende luchtbellen in alle grootten en vormen omringden hem, enige waren met geel, groen en blauwachtig gas gevuld. Het licht van de zon dat in het water werd weerspiegeld, gaf ze een bizarre schoonheid en lichtheid waardoor het gevaar werd verdoezeld.

Hij ontweek de bellen en sloeg met zijn benen om weer aan de oppervlakte te komen. Proestend snakte hij naar lucht en moest door de brandende dampen onmiddellijk weer hoesten. De bellen die rondom hem uit elkaar sprongen, wekten de indruk dat het water van het meer kookte, maar gelukkig voor hem was dat niet het geval.

De achtersteven van het schip gleed langs hem heen, hij kon het niet meer bereiken. 'Dat kunnen jullie niet doen!' riep bij verschrikt. 'Ik kan niet zo goed zwemmen! Hijs me meteen weer terug aan boord!'

Toen brak een scherpe rotspunt direct voor de sloep schuimend door het wateroppervlak en steeg onafgebroken verder naar boven. Na de dunne steenpunt kwamen er meer, terwijl het water borrelde en bruiste.

Hoe verder de rotsen in de hoogte stegen, des te breder werden ze, tot hun onderkanten zich tot een massieve, steile rots aaneensloten, die zich uit het meer verhief; het water stroomde er in cascades vanaf.

De kleine kabbelende golfjes groeiden uit tot grotere watermassa's die angstaanjagend op en neer deinden.

De sloep was een welkome prooi. Hij draaide om zijn as, stutten braken en vielen dreunend op het dek of in het water. Toen verloor het vaartuig zijn zeilen, slingerde en helde gevaarlijk naar één kant over.

Ondertussen steeg de berg onverminderd uit de diepte omhoog en stiet sissend lucht en gas uit allerlei gaten en spleten.

Rodario kreeg een van de houten balken te pakken die overboord waren geslagen en klampte zich daaraan vast; in die positie richtte hij al zijn aandacht op het schouwspel.

De boeg van de sloep botste tegen de oprijzende rotswand. De scherpe klippen vermaalden en versplinterden de planken en spanten en doorboorden de romp. Tuigage en zeilen bleven eraan hangen en werden mee naar boven getild. De sloep brak in stukken uiteen en de mensen vielen of sprongen overboord.

Nog altijd schoof de berg verder uit het water. Rodario schatte de top nu op zo'n tweehonderd schreden hoog en nog altijd was het eind niet in zicht.

Toen, met een laatste geborrel, kwam er aan de stijging een eind. Van de berg vielen watervallen in het water, ze ruisten en klaterden; de zon brak met een trillend kleurenspel door de nevelsluiers en vergastte Rodario op een onvergetelijke aanblik.

'Ormardin heeft geen sprookje verteld!' fluisterde hij verbijsterd. Hij bekeek de duizelingwekkend steile hellingen die voor hem oprezen. 'Het alfeneiland bestaat echt. ' Hij schatte de doorsnee op ruim honderd schreden en de hoogte op minstens vierhonderd. Het bestond uit een donkerblauw, bijna zwart gesteente, waarin afzonderlijke mineralen glinsterden. Het wekte de indruk alsof er een stuk van de nachtelijke hemel was afgebroken en op aarde gevallen.

Een vlak strand dat uit een afgekoelde plaat lava bestond, lag aan de kant waar hij zich bevond. Uit de holen daarachter kwamen lange, slanke gestalten aanrennen die boten te water lieten. De alfen gingen hun oogst binnenhalen.

Rodario zwom onder een lap zeil en lette erop dat niemand hem in de gaten kreeg. Een ongunstige stroming bracht hem dichter bij de berg dan hem lief was. Hij was niet van plan het eiland te gaan verkennen, maar Samusin scheen het wel een goed idee te vinden hem als voer voor de alfen te gooien.

Van onder het zeil zag hij hoe de boten behendig tussen de wrakstukken doorvoeren, terwijl de alfen naar overlevenden zochten en verscheidene lijken binnenboord trokken. Gewonden wilden ze niet, alleen doden en levenden.

Rodario moest aan een robbenjacht denken; zodra een van de matrozen opdook om lucht te scheppen en ze zagen dat hij gewond was, dan schoot de punt van een speer naar beneden of er snorde een pijl van een pees om er een eind aan te maken.

De alfen namen er de tijd voor en gingen heel omzichtig te werk. Ze voeren ook om Rodario's schuilplaats heen en staken meerdere keren in het zeil zonder hem te raken. Men schonk verder geen aandacht meer aan het drijvende stuk canvas dat door de kalmer wordende golven in de richting van het strand werd gedreven.

Op een zeker moment luidde een gong en de boten voeren terug naar het vlakke strand. De alfen tilden de boten op, sissend stiet de berg weer gas uit met een hevige stank als gevolg. Toen zakte het strand, het eiland dook weer onder.

'Goden, sta me bij, ' richtte Rodario een schietgebedje tot de hemel voor hij uit zijn schuilplaats tevoorschijn kroop en op de donkere ingang afrende, waarin ook de alfen verdwenen waren.

 

Het Veilige Land, het koninkrijk Idoslân,

het voormalige orcrijk Toboribor,

in het begin van de zomer van de 6241e zonnecyclus

 

Speerjonkvrouw Hakulana keek naar de kale hoogte midden in het welig groene landschap van Idoslân, die een van de vele ingangen in het onderaardse gangenstelsel van Toboribor markeerde. Ze herkende de resten van de afgesleten orcverankeringen die als oude grafstenen scheef en krom ten hemel rezen.

'Alles ziet er rustig uit, ' zei ze tegen Torant, een jonge, veelbelovende dolkjonker, die naast haar reed. Ze had veel waardering voor zijn rustige karakter en de doordachtheid waarmee hij zich van zijn taken kweet. 'Heb je sporen gevonden?'

'Nee, speerjonkvrouw, niets. '

Hakulana keek naar de hemel, waar wolken zich samenpakten voor een zomeronweer. Zwarte en grijze wolken waren voor het blauw geschoven, de wind werd sterker en liet de wimpel aan zijn speer fladderen.

Zij en haar twintig bereden verkenners bevonden zich op een halve mijl van de ingang van het rijk waar ooit de orcvorst Ushnotz had geheerst.

Hakulana was te jong om zich dat monster nog te herinneren, maar een paar oudere soldaten in het leger van prins Mallen hadden verteld dat het een wreed en onverzettelijk gedrocht was geweest. Na de verloren Slag bij het Zwartjuk had hij getracht naar het noorden te trekken om een nieuw rijk te stichten. Dankzij de dwergen was dat rampzalige plan verijdeld.

Torant keek naar de bewegende wolken. 'Zullen we tenten opzetten, speerjonkvrouw?'

Hakulana schudde haar hoofd. 'Nee. ' Ze wees met haar lans naar de heuvel. 'Wij bivakkeren daar, in de ingang naar de holen, dan hebben we ons die moeite alvast bespaard. '

' Tot uw orders, speerjonkvrouw. ' Torant gaf het bevel door en de troep reed in lichte draf naar het nieuwe doel.

Hakulana volgde hen op een afstandje, haar ogen onafgebroken op de hoogte gericht, waarvan de vestingwerken kort na de Slag bij het Zwartjuk door de troepen van de prins waren geslecht. Niets herinnerde nog aan de heerschappij van de orcs met hun lelijke burchten van ongelijke steenblokken die ze door hun mensenvazallen hadden laten bouwen.

Zij en haar verkenners waren hier om met zekerheid vast te stellen dat het ook zo bleef. Iedere aanwijzing, hoe klein ook, die op de terugkeer van de orcs wees, zou direct door hen worden gemeld, waarna het leger tegen hen zou worden ingezet. En ze voelde dat zich in deze heuvel iets voor hen verborgen hield.

Toen de eerste druppels vielen, reden ze langs de omvergehaalde muren en door de kapotgeslagen poort het duister van de holen in.

Haar mensen, onder wie zich ook acht vrouwen bevonden, staken fakkels aan en begonnen een bivak in de richten. Alles was precies ingedeeld, iedere verkenner en verkenster wist welke taak er vervuld moest worden, te beginnen met het verzorgen van de paarden tot het koken en het beveiligen van de omgeving.

'Speerjonkvrouw!' schalde de stem van Torant door de spelonk. 'Ik heb achterin botten van orcs aangetroffen. ' Hij liep naar haar toe en gaf haar het bot van een dijbeen. 'Het is niet ouder dan één cyclus. '

'Vergis je je niet?' Hakulana steeg van haar paard en keek naar de ingang van de spelonk. De wolken gleden laag over het land en lieten hun buik door de heuveltoppen strelen; ze goten een stortvloed van water over het land uit dat in dikke stralen over het hol op de bodem kletterde en de losse grond wegspoelde.

'Nee, speerjonkvrouw. Er liggen er zelfs nog meer. '

Een eerste bliksemschicht sloeg geluidloos in de tegenoverliggende heuvel in, meteen daarop klonk een langdurig rommelende donderslag. De paarden hinnikten angstig, Hakulana hoorde het trappelen van de hoeven.

'Daarmee hebben we dus een bewijs gevonden. Ik had liever gehad dat je niets had ontdekt. ' Ze keerde zich naar haar troep. 'Goed dat we geen tenten hebben opgeslagen, ' merkte ze tegen Torant op. 'Ga de anderen helpen de paarden te kalmeren voor ze zich losrukken en alles kapot trappen. Ik ga meteen op die plek kijken. '

In het opflitsende licht van een tweede bliksemschicht, zag ze het monster dat steels vanuit de achtergrond hun kamp naderde. Hoe kort ze het ook zag, Hakulana ontwaarde in het schitterende licht zelfs het kleinste, afschrikwekkende detail.

Het wezen was reusachtig, zeker drieënhalve schrede groot en geweldig breed. Op zijn kop stond een tionium helm uit één stuk, gemodelleerd naar een doodskop en met versieringen van gepolijst zilver. Hij stond zo op zijn kop dat de angstaanjagende indruk nog versterkt werd. Er was een uitsparing voor de mond gelaten. De lippen van het wezen waren verwijderd, zodat men de slag-landen zag en het leek of hij onophoudelijk grijnsde. In de helm staken lange pinnen die het metaal onverbrekelijk met de schedel verbonden.

Hakulana week achteruit en merkte in haar angst niet eens dat ze de spelonk verliet en doornat werd van de stromende regen. Ze was niet in staat te spreken of haar ogen af te wenden.

Het lichaam van het monster was behangen met dikke, lamellenachtige platen tionium die met draden of nagels aan het lichaam bevestigd waren. Zijn onderarmen waren tussen elleboog en pols afgezet en vervangen door een metalen stang, die een kern van zwak glinsterend glas omsloot; de handen zaten weer op hun plaats en hielden twee met runen versierde bijlen vast.

De donder rommelde opnieuw en het wezen verdween weer in het duister. Als zijn vuistgrote ogen niet donkergroen geglinsterd hadden, had Hakulana gedacht dat ze last van hallucinaties had.

'Palandiell sta ons bij, ' fluisterde ze. Bij het eerste woord viel de verlamming al van haar af. 'Terugtrekken!' schreeuwde ze en ze trok haar zwaard. 'Iedereen onmiddellijk die holen uit!'

De fakkels werden meteen gedoofd.

De onverwachte duisternis leidde samen met het verrassende bevel van de speerjonkvrouw tot een ongelooflijke chaos. Paarden hinnikten vol angst, rukten zich los en drongen links en rechts langs Hakulana heen.

Meteen daarop klonken doffe slagen, het scheuren van metaal, het knappen en kraken van botten die braken of verwrongen werden. Een schrille schreeuw, die nauwelijks nog iets menselijks had, wees op de eerste dode onder de overrompelde verkenners.

Voor Hakulana was het alleen maar het voorspel tot iets nog veel ergers.

De bliksemschichten volgden elkaar nu zeer snel op, het onweer bereikte zijn hoogtepunt en gunde de vrouw korte, afschuwelijke blikken op wat er in de spelonk gebeurde. Het waren schilderijen van gruwel en huiver, met in het centrum steeds weer dat monster. Nu eens sloeg het een verkenner met een bijl doormidden, dan weer beet hij een jonker met zijn tanden de keel af of verpletterde het hoofd van een verkenster met zijn voet. De geluiden die dit met zich meebracht lieten Hakulana kokhalzen.

De benen van de speerjonkvrouw weigerden de spelonk te betreden om bij haar ondergeschikten te zijn en hen te helpen, hoezeer haar verstand het haar spieren ook beval. Ze stond verstard in de regen en hoorde en zag haar eenheid sterven.

Uit het duister rende een schaduw op haar toe. Met een schreeuw week ze opzij en sloeg naar hem voor ze haar fout bemerkte: Hakulana had 'Torant gedood.

Met een gapende snee in zijn hals stortte hij naast haar in de modder, er ging een stuiptrekking door hem heen en hij lag stil. Torant richtte zijn ogen vol ongeloof op de speerjonkvrouw, toen blies hij hijgend zijn laatste adem over haar voeten uit.

'Nee, ' fluisterde ze en ze deed nog twee stappen achteruit, weg van die vervloekte spelonk, waarin het Kwaad was ingetrokken. Het hijgen van de dolkjonker zou haar de rest van haar leven blijven achtervolgen.

Nog twee soldaten strompelden naar buiten, de een zonder rechterarm, zijn kameraad met een hevig bloedende wond in zijn borst, die hij echter wel kon overleven.

Eindelijk schudde Hakulana de verlammende angst van zich af. Ze ondersteunde de man met de lichtere verwonding en liet de geamputeerde aan zijn lot over. Hij zou sowieso aan het bloedverlies sterven, daar kon zij niets aan veranderen.

'Weg vanhier, ' riep ze de man in zijn oor, boven het geraas van het onweer uit. 'We moeten de prins verslag uitbrengen. Tegen dat monster kunnen we niets beginnen. '

'Wat was dat?' kermde de verkenner en hij zakte door zijn knieën.

Ze pakte hem onder zijn oksels en sleepte hem achteruit de heuvel af naar een boom waaronder een paar paarden waren blijven staan en dicht opeengedrongen beschutting zochten. 'Een nieuw misbaksel van Tion. ' Ze hijgde. De man was zwaar en werkte nauwelijks mee, ze sjouwde bijna zijn hele gewicht en dat van zijn wapenrusting.

Er sloeg iets tegen zijn borst. Hakulana voelde de inslag en meteen daarop verslapte hij en werd zwaarder. Ze staarde naar de lange zwarte schacht van de alfenpijl die uit het lichaam stak.

Toen ze haar hoofd ophief zag ze het monster bij de uitgang van de spelonk staan en vlak daarnaast een slanke, lange gestalte van een man. Hij droeg een prachtig zwart harnas van tionium zoals de alfen dat hadden. Het hoofd zat onder een rijk bewerkte helm verborgen, aan de gordel hingen twee zwaarden. Ze had hem voor een gedenkteken kunnen houden dat aan het gevaar van het wrede volk uit Dsôn Balsur moest herinneren.

De gestalte legde een nieuwe pijl op de pees van de ruiterboog en richtte de punt op Hakulana.

De vrouw liet het lichaam vallen, dook opzij en voelde meteen daarna een brandende pijn in haar linkerschouder. Ze was door het projectiel getroffen.

Vloekend brak ze de gevederde schacht af en liet de punt voorlopig in haar lichaam steken. Ze rende naar de nerveuze paarden, waarbij ze steeds dekking achter de ruïnes en de rotsen zocht. Ze probeerde een rijdier te bestijgen.

Net toen het haar gelukt was de manen te grijpen en zich op de ongezadelde rug te slingeren, zakte het dier snuivend in elkaar; een pijl stak uit zijn rechteroog.

Hakulana had de tegenwoordigheid van geest meteen op het volgende dier te springen, dat prompt geschrokken op hol sloeg. De volgende pijl miste haar op een handbreedte na, boorde zich boven in de paardenrug en prikkelde het dier alleen maar tot grotere snelheid.

De bliksems sloegen links en rechts in, nooit eerder had de speerjonkvrouw zo'n hevig onweer meegemaakt. En toch hoorde ze nog iets. Een ritmisch stampen. Ze keek over haar schouder naar achteren.

Het monster achtervolgde haar! Met grote stappen joeg het in al zijn angstaanjagende lelijkheid achter haar aan, luid snuivend en de liploze mond wijd open. De laarzen lieten diepe voetafdrukken in de zachte bodem achter, het water spatte op.

'Sneller, paard!' schreeuwde ze en ze drukte de pijlpunt dieper in het vlees van het dier om het aan te sporen.

Het monster haalde uit met een van zijn bijlen en wilde die naar de vluchteling slingeren, toen Hakulana waarlijk goddelijke hulp kreeg.

Een volgende bliksemschicht schoot uit de donkere wolk, rechtstreeks in de opgeheven bijl. Alle runen op de wapenrusting en de wapens lichtten fel groen op, ook de ogen die in de helm verborgen lagen wierpen een schijnsel in het duister dat het licht van een dievenlantaarn overtrof.

De kracht van de bliksemschicht was zelfs voor een schepsel van Tion te veel. Het sloeg in volle vaart over de kop, verloor zijn wapens en bleef onbeweeglijk op de grond liggen; de damp steeg van het wezen op.

Hakulana maakte niet de fout te blijven staan.

Ze reed steeds verder door het onweer om het volgende garnizoen te bereiken. Wanneer ze de beschermende muren niet levend zou halen, was er niemand die het Veilige Land waarschuwde voor de Onuitwisbare die ze had gezien.