Hoofdstuk 5

Het Veilige Land,

het koninkrijk Urgon,

de hoofdstad Drietoppenburg, aan het eind van de lente van de 6241e zonnecyclus

 

'Is het in Gauragar rond deze tijd al warmer dan bij ons?' vroeg koning Ortger, een man van bijna twintig cycli, met een normaal postuur maar helaas duidelijk uitpuilende kikkerogen; had hij die niet gehad, dan zou men hem ongetwijfeld gewoontjes hebben genoemd. Hij trok zijn met bladgoud versierde leren kuras recht en zette zijn helm af. Er kwamen korte zwarte haren tevoorschijn die boven op zijn achterhoofd al wat dunner werden. Als compensatie had hij een zware zwarte baard, die hij liet staan om ouder te lijken.

'Hoogheid, u reist naar Porista. Dat is een zeer mooie, lieflijke streek, heb ik me laten vertellen, ' antwoordde zijn lijfdienaar.

Ortger keek naar de tien kisten, waarin zijn gewaden voor onderweg zaten. 'Ik wilde weten of het warmer is dan bij ons, dan kan ik met één kist toe. '

'Eén kist?' vroeg de man ongelovig.

'Inderdaad. Ik wil opschieten en dat lukt niet als ik evenveel bagage bij me heb als een kledinghandelaar. ' Hij wees een kist aan. 'Die nemen we mee, de andere blijven in het paleis. '

'Zoals u wilt, ' boog de dienaar en hij wenkte vier kleedsters die de kleren die niet nodig waren meteen weer terug in de kasten gingen hangen.

Ortger keek even toe, toen liep hij naar het venster en keek naar de schier oneindige keten van bergtoppen, die zich voor hem uitstrekte.

Het paleis stond op de hoogste van de drie heuvels, waarop de hoofdstad was gebouwd; onder hem strekte zich een bonte verzameling stenen huizen uit. Hout was in de bergen nauwelijks te vinden, daarom werd bij de bouw zo veel mogelijk steen gebruikt. Verscheidene steensoorten zorgden voor verschillende kleuren en daarom maakte Drietoppenburg ondanks de plompe, hoekige manier van bouwen toch een kleurige indruk.

Ortger was geheel onverwacht op de troon van Urgon gekomen. Nadat de krankzinnige Belletain in zijn waanzin gedreigd had een tweede aanval uit te voeren nadat hij bij een overval in het Zwarte Gebergte duizenden onschuldige dwergen had laten doden, hadden een paar moedige officieren hem afgezet. Ortger was een verre verwant van Lothaire, de geliefde voorganger van Belletain en had ver van Drietoppenburg, vlak bij de grens met het trollenrijk Borwôl, een soort kluizenaarsleven geleid, toen hij het bericht kreeg dat hij de nieuwe heerser over de bergen van Urgon zou worden. Het had hem niet veel tijd gekost om te beslissen en hij had er in de vijf cycli van zijn regeringsperiode nog nooit spijt van gehad.

Er werd geklopt en er kwam een wachter binnen. 'Uw garde is reisvaardig, hoogheid, ' meldde hij.

'En zijn de snelste paarden gekozen?' vergewiste Ortger zich ervan.

'Zoals u bevolen hebt, hoogheid. De vijfhonderd mijl naar Porista zullen we snel kunnen afleggen. '

Ortger zette zijn helm op zijn hoofd en liet de kist naar beneden brengen. 'Er is ook haast bij. ' Hij moest weer denken aan de brief van prins Mallen waarin de roof van de diamant van Tabaîn beschreven werd. De beschrijving van het afzichtelijke wezen, dat erger dan een beest onder de wachters tekeer was gegaan, had hem een nachtmerrie bezorgd. Een zeer levensechte nachtmerrie die zijn hart als een razende had laten kloppen. Een gedrocht had hem door het paleis opgejaagd en iedereen die het onderweg tegenkwam met zijn blote handen verscheurd. Hij had het brullen zo duidelijk gehoord, alsof het naast zijn bed had gestaan.

Hij kreeg er kippenvel van. Ortger wilde niet aan de beelden van die nacht denken en keek uit het raam naar de vredige bergtoppen van Urgon en zijn stad.

Door deze roof kwam de verdwijning van de eerste steen in Rân Ribastur voor hem in een heel nieuw licht te staan. 'Is onze diamant veilig opgeborgen?'

'Wij hebben hem naar de plek gebracht, die u ons hebt getoond, hoogheid. '

'Hoeveel man staan er op wacht?'

'Dertig, hoogheid. Dag en nacht. Er staan ook vier speerslingeraars opgesteld. We laden en ontspannen ze regelmatig, zodat de pezen niet slap worden door de constante spanning. '

De koning hoorde het tevreden aan. Meer kon hij ter bescherming niet doen. Wie zich een weg door zijn soldaten had gebaand, zou door de stenen deur voor het vertrek diep in het binnenste van het paleis worden tegengehouden. Hij was zo dik en zwaar omdat men hem ter plekke uit de berg had gebeiteld en van scharnieren voorzien; pas daarna was het vertrek daarachter uit de rots gehouwen. Er waren vier ossen nodig om ze met behulp van een ketting en een windas te kunnen openen. Zelfs de kracht van een trol zou niet voldoende zijn geweest om de deur in beweging te brengen.

Toch liep Ortger met een onbehaaglijk gevoel door zijn sobere stenen paleis, dat de bezoekers eerder aan een militair fort dan aan een koninklijke residentie deed denken. Hij bereikte de binnenplaats, steeg in het zadel en dreef zijn paard tot naast dat van Meinart, de kapitein van de garde. 'In galop naar Porista, ' beval hij kort. Meteen daarna stormden de paarden de poort uit, door de straten van Drietoppenburg naar het zuidwesten.

Ze reden snel langs de smalle weg, waar slechts twee paarden naast elkaar konden lopen. Rechts rees de rotswand loodrecht naar boven, bijna tot aan de hemel, links gaapte een duistere afgrond met een bijna oneindig lange steile helling, terwijl in de verte toppen en bergweiden door de zon werden beschenen; licht en schaduw speelden met elkaar. Als je door het fraaie uitzicht vergat waar je reed, betaalde je die onachtzaamheid snel met de dood.

De hoge snelheid eiste voortdurende oplettendheid. De kapitein stuurde een gardist vooruit om de weg voor hen vrij te maken. Als ze onverwacht om een bocht op een wagen zouden stuiten, konden er gewonden en misschien zelfs doden vallen. Wie van de bok of uit het zadel viel was verloren. De kloven van Urgon kenden geen genade.

Ze trokken door een smalle pas.

Ortger herinnerde zich zijn droom en met een onbestemd gevoel draaide hij zijn hoofd. Van hieruit kon men Drietoppenburg goed zien, dat pittoresk in de volle zon lag. En een van de stralen die lussen de witte wolken door vielen, veroorzaakte een metalige glinstering vlak voor de ingang van het paleis.

'Staan blijven!' beval Ortger. Hij hield zijn paard in en draaide zich om zodat hij beter kon kijken.

Opnieuw flitste een geflonker op dat dit keer veel te fel was voor een zonnestraal die door een schild of helm werd weerkaatst; meteen daarna steeg er rook op uit het paleis.

'Terug!' De koning wees naar Drietoppenburg. 'Een overval. Ze hebben het op onze diamant gemunt. We vallen de tegenstander in de rug aan en overrompelen hem. '

'Hoogheid, is het verstandig terug te keren, terwijl de aanval in volle gang is?' wierp Meinart tegen. 'Herinnert u zich de boodschap van prins Mallen nog? Wanneer er magie in het spel is, moet u de strijd vermijden. Stuur een bode die u over... '

Ortger zou graag op het voorstel zijn ingegaan, maar hij wilde zich niet zwak tonen. In zijn droom had het gedrocht achter hem aan gezeten. Dit was het moment om de rollen om te keren. 'Het is maar een gewoon wezen, Meinart. In Guldenschoof heeft het de mannen verrast toen het opdook. Mijn soldaten zijn erop voorbereid. Wij vernietigen het. ' Ortger zette zijn hielen in de flanken van zijn rijdier en snelde terug langs de weg die ze gekomen waren.

De stad was in rep en roer. De bewoners wezen voortdurend naar het paleis, waar de rook uit de vensters kwam. Velen wapenden zich met emmers om bij het blussen te kunnen helpen, anderen droegen zwaarden en speren om de soldaten te steunen. Het bericht van de overval had zich als een lopend vuurtje verspreid.

Met Ortger aan het hoofd galoppeerde de garde door de vernielde hoofdpoort de binnenplaats op. Het neergelaten traliehek was verwrongen en gesmolten alsof de gloeiende vingers van een reus ermee hadden gespeeld. Op de binnenplaats lagen afgerukte, verbrande lichaamsdelen naast verkoolde speerschachten en gesmolten zwaarden. Her en der waren zwarte plekken op de stenen van het plaveisel te zien die zacht knarsten en door de onvoorstelbare hitte kletterend barstten.

'Ik begin te twijfelen of mijn voorzorgsmaatregelen voldoende zijn, ' zei Ortger ontzet tegen Meinart. Hij kon zijn ogen niet van de bloederige lichaamsdelen afwenden. Bij zonsopgang had hij nog met enkele van zijn mannen gepraat en gelachen. Nu waren ze nog slechts verminkte lijken. Ortger kokhalsde en sidderde. Datgene wat deze mensen had gedood bezat krachten die al lange tijd niet meer in het Veilige Land waren gezien. Zoals hij nog nooit had gezien.

Ze volgden het spoor van de vernielingen, liepen door het eveneens beschadigde hoofdgebouw waar op verscheidene plekken brand was uitgebroken. Zonder zich om de kreunende gewonden te bekommeren liepen ze naar de keldertrap. Voor de bescherming van de diamant moest alles wijken.

Toen de groep de laatste treden naar de hal voor de schatkamer afdaalde, klonk er een luid gesis en de mannen zagen een flakkerend licht over de wanden en de trap glijden. Het schouwspel ging gepaard met een beestachtig gebrul en menselijke doodskreten. Een bijtende rookwolk kwam hun tegemoet en zelfs de meest fantasieloze van de gardisten begreep wat er in de kamer in vlammen moest zijn opgegaan.

Ortger bleef staan. Hij trilde nu helemaal en zijn lichaam weigerde ook maar één beweging te maken en daarheen te gaan waar een verschrikkelijke dood heerste die nam wat hij wilde. Ook al wist zijn verstand precies welke macht en welke waarde de hem toevertrouwde diamant bezat: niets had de jonge koning er nu nog toe kunnen brengen hem te verdedigen. De gestalte uit zijn droom was werkelijk gekomen.

Er klonk een luid gedreun. Rommelend versplinterde het gesteente, brokstukken vlogen tegen de wanden van het trappenhuis en stuiterden voor de voeten van de koning. Meteen daarna drong een triomfantelijk gelach tot hen door; gekletter van ijzer, en twee afgeslagen hoofden rolden tot aan de eerste traptrede.

'De deur van de schatkamer is verbrijzeld. Palandiell sta ons bij!' fluisterde Ortger vervuld van angst en hij deed een stap achteruit. 'De steen is... verloren. '

Een dof gedreun kwam in de richting van de trap, het geluid werd met regelmatige tussenpozen herhaald, alsof het de stappen van een reus waren. Het vuur wierp een lange, brede schaduw op de grond, die langzaam op hen toe kwam. Hij groeide, viel over de schaduwen van de mannen heen en verslond die. Het wezen dat deze monsterachtige omtrek op de grond wierp, kwam er achteraan, voorovergebogen omdat het rechtop niet door de gang kon gaan.

Maar het was niet het gedrocht uit zijn droom. Dit was veel angstaanjagender.

Het bestond uit tionium, van top tot teen uit zwart tionium! De armen en benen waren twee schreden lang; de romp eveneens en bovendien zo breed als drie biervaten. In de stierachtige demonenkop glommen twee rode ogen en witte en donkere damp kringelde uit het vizier.

Een wirwar van onleesbare symbolen bedekte de hele constructie; ze lichtten vaalgroen op en schenen op het moment te wachten om fel te gaan stralen. Overal uit het wezen staken lemmeten en giftige stekels omhoog. Het bloed van de gedode soldaten kleefde bijna overal aan het kunstmatige wezen. Ortger zag haarlokken en flarden kleding aan de punten hangen.

Meinart pakte Ortger bij zijn arm. 'Palandiell bescherme ons! Kijk, daar naast de hals! Is dat geen elfenrune?'

Ortgers ogen waren niet bij machte de aangewezen plek te vinden. Zijn blik gleed angstig over het wezen en zijn verstand weigerde het gruwelijke beeld in zich op te nemen.

Wanneer het wezen zijn ledematen bewoog, siste het en ergens uit het binnenste van het meer dan levensgrote zwarte harnas klonk een mechanisch klikken en ratelen. Een enkele metalen klauw kon gemakkelijk de hoofden van drie mannen tegelijk omvatten. Onder de hals was een rond venster met dik glas aangebracht, waardoor een verschrikkelijk en tegelijk knap gezicht keek en zijn verscheurende tanden ontblootte.

Voor Ortger was deze aanblik te veel. Zijn bevende vingers openden zich vanzelf, zijn zwaard viel uit zijn hand; rinkelend viel het op de grond en gleed de stenen traptreden af. 'Weg van hier, ' stamelde hij en draaide zich om.

De runen lichtten plotseling op. Opzij verschenen vijf loodrecht boven elkaar gelegen openingen die verdacht veel op mondingen leken.

Sissend schoot de stoom uit de openingen en de soldaten rondom Ortger vielen gillend op de grond. Zelf voelde hij alleen een tochtvlaag bij zijn linkeroor. Uit de lichamen van de getroffenen staken de gevederde uiteinden van kruisboogschichten. Ze waren dwars door de voorste gardisten heen geschoten en hadden zelfs de mannen daarachter nog verwond. Onder de doden was ook kapitein Meinart.

Nu was er geen houden meer aan.

De soldaten vluchtten halsoverkop de trap weer op. Ortger rende voor hen uit, terwijl hij onder het lopen van angst in zijn broek plaste.

Een ervaren krijger zou beslist het bevel hebben gegeven de weergangen rondom de binnenplaats te bemannen, de tinnen van de muur te breken en het schepsel met de stenen te bekogelen. Maar de jonge koning was niet zo door de wol geverfd. Niet na zijn droom en na deze aanblik.

Hij liet zich maar al te graag door zijn gardisten zo snel mogelijk naar de paarden voeren en ontvluchtte met hen Drietoppenburg om het vege lijf te redden. Van de strijdlust die hij op de pas nog aan de dag had gelegd was oog in oog met dit schepsel niets meer overgebleven. Pas op veilige afstand hield zijn troep halt en Ortger stuurde twee verkenners terug naar de stad om te ontdekken wat zich verder had afgespeeld.

Ze kwamen met rampzalige berichten terug.

'De diamant is verloren, hoogheid. ' Daarna bevestigde de ene verkenner wat ze allemaal al vermoed hadden. 'Dit schepsel heeft de deur verbrijzeld en niets anders meegenomen dan de steen. Uw kroonjuwelen zijn... '

Ortger gebaarde dat het voldoende was en keek de tweede man aan. 'Over de vraag waar de aanvaller gebleven is, doen verschillende geruchten de ronde, ' bracht deze verslag uit. 'Sommigen zeggen dat hij door de straten van de stad naar de bergen is gelopen, anderen dat hij gewoon in rook is opgegaan, hoogheid. De branden in het paleis zijn geblust en de gewonden worden verzorgd. '

De stank van zijn eigen urine drong in de neus van de koning, waardoor hij aan de smaad en zijn volkomen menselijke en begrijpelijke lafheid werd herinnerd. De aanvaller zag er niet uit als het ding dat Mallen in zijn brief had beschreven. Op twee dingen na. Ortger herinnerde zich het verschrikkelijke gezicht achter het dikke glas en hij wist ook wat het oplichten van de tekens op het harnas te betekenen had: magie.

'We rijden verder naar Porista, ' besloot hij. 'De andere vorsten moeten weten dat er weer een steen geroofd is. De overgebleven diamanten moeten nog beter beschermd worden. ' Hij zette zijn paard aan tot een draf. 'Wij hebben geen tijd te verliezen. Alles wijst erop dat iemand in het Veilige Land over magische krachten beschikt en zich van de macht wil meester maken. En nu voorwaarts!'

De troep ging over in een galop en snelde voor de tweede maal langs de weg die ze vandaag al een keer waren gegaan.

Ortger wierp echter niet nog eens een blik over zijn schouder in de richting van Drietoppenburg. De angst dat hij opnieuw een ramp zou zien was te groot.

 

Het Veilige Land,

het elfenrijk Âlandur.;

aan het eind van de lente van de 6241e zonnecyclus

 

'Je bent al wakker, Tungdil Goudhand! Hopelijk ben ik dan niet te laat met het ontbijt?'

De dwerg kromp geschrokken in elkaar, hoewel de vriendelijke stem achter hem geen reden tot argwaan had gegeven. Hij klonk niet dreigend maar verbaasd en ook een beetje beledigd. De brief waarop hij nog steeds zat te studeren, had de elf in ieder geval gezien. Nu was de aanval de beste verdediging.

'Ik ben gewend met de vogels op te staan, ' antwoordde Tungdil. Hij keerde zich naar Tiwalún die zonder geluid te maken de tent was binnengekomen en nu achter hem stond. 'Ik weet dat het moeilijk is om bij een tent aan te kloppen voor men binnentreedt, maar je had het minstens kunnen proberen. '

'Mijn welgemeende verontschuldigingen, ' zei de elf en boog, zonder zijn ogen echter van de brief af te wenden. 'Je hebt hem dus gevonden?'

Tungdil wist niet goed wat Tiwalún daarmee bedoelde, de brief of de geheime boodschap daarin. 'Ja. Mijn vriend had de brief ergens weggestopt waar hij eigenlijk niet hoorde. ' Hij had besloten iets van de waarheid te onthullen. 'Hij viel in het water, ik heb hem op een komfoor gedroogd en toen kwamen deze regels tevoorschijn. ' Hij wees op de lichtblauwe tekens. 'Ik had graag een eerlijk antwoord op mijn vraag: wat heeft deze koboldachtige geheimzinnigdoenerij te betekenen? Zijn jullie delegaties die door het Veilige Land reizen, gewone spionnen, zoals je hierdoor zou gaan denken? Probeer niet tegen me te liegen, want ik zal het persoonlijk aan vorst Liútasil vragen. '

Tiwalún keek hem aandachtig aan. Hij probeerde kennelijk aan Tungdils gezicht te zien wat of hoeveel hij wist. 'Ik zou nooit durven liegen tegen een held die ons rijk Âlandur mede voor de ondergang heeft behoed, ' zei hij ernstig. 'De regels die door de warmte zichtbaar werden, gaan niet over het dwergenvolk. Dat zweer ik hij Sitalia. '

'Zeg me dan wat er staat. '

'Dat mag ik niet. Vraag het onze vorst. Het gebeurt in zijn opdracht. ' Hij stak een hand uit. 'Mag ik de brief hebben?'

Tungdil vouwde hem op en schoof hem onder zijn leren wambuis. 'Ik zal hem persoonlijk aan Liútasil overhandigen, ' zei hij vriendelijk. Zo verzekerde hij zich ervan dat de elfenvorst hem zou ontvangen en hij hem naar het geheimzinnige gedoe kon vragen.

Tiwalún trok een gezicht alsof hij een huwelijksaanzoek van een orc had gekregen. 'Zoals je wilt, Tungdil Goudhand. Het zal hem zeker plezier doen met je te kunnen praten. ' De geur van vers brood verspreidde zich door de tent. 'Tast toe, daarna zal ik jou en je vriend door ons rijk rondleiden. ' Hij boog en trok zich terug, terwijl elfen in minder feestelijke gewaden de tafel dekten en dranken inschonken.

Boïndil verscheen in zijn maliënkolder; hij trok zijn neus op en snoof opzettelijk luid. 'Als dat niet lekker ruikt... ' riep hij. Hij verheugde zich op het ontbijt en keek naar de elfen die de laatste hand aan de ontbijttafel legden voor ze de tent verlieten en de dwergen alleen lieten. 'Heb je de hele nacht wacht gehouden?' vroeg Boïndil toen er geen nieuwsgierige oren meer in de buurt waren.

'Ik heb vertaald, ' verbeterde Tungdil, terwijl hij aan tafel ging zitten.

'En?' bleef Woestling aandringen. 'Wat hebben die elfen geschreven?'

Tungdil vertelde hem over het korte gesprek met Tiwalún. 'Wat hij niet weet is dat ik een deel van de brief heb kunnen vertalen. Maar daar schieten we niet echt mee op als we het raadsel op willen lossen. De rest is onleesbaar, door het badwater volkomen uitgelopen of geschreven in runen die ik niet ken. ' Hij maakte een boterham klaar, schonk een beker thee in en deed daar een schepje honing bij. De geur van kruidnagels, kaneel en twee soorten mokardam kwam hem tegemoet. De ingrediënten waren even aan de kook gebracht en vermengden zich met de kruiden en de melk lot een bijzonder heerlijke, kruidige drank, zoals hij na een slok al kon constateren. Hoewel hij in zijn diepste wezen naar bier, brandewijn of andere alcohol snakte, gaf hij niet aan dat verlangen toe en hield het bij thee.

Boïndil keek nors. 'Dat doe je met opzet, professor, ' meende hij. Je wilt me in spanning laten. '

'Vanwege die brief?' Tungdil grijnsde. 'Nee, ik was alleen in gedachten. ' Net als Woestling zocht hij tevergeefs naar een stuk mals vlees. Kennelijk aten de elfen dat 's ochtends niet en dus stak hij een hand uit naar de gekookte eieren.

'Maar in het deel dat ik kon lezen, werden wij geprezen als helden die met de grootst mogelijke hoffelijkheid behandeld moesten worden. De andere woorden warenverhinderen dat ze Liútasil en verder op grote afstand langs onze nieuwe bouwwerken leiden en mogen niet langer dan vier omlopen blijven, daarna moeten ze met een uitvlucht weggestuurd worden. Gebruik hun onbehouwen gedrag maar als excuus. ' Hij probeerde een van de eieren en werd verrast door de smaak. Zonder dat hij er iets op had gestrooid, proefde hij een beetje zout en andere aroma's.

Boïndil was het ook opgevallen. 'Wat voor voer zouden zij hun kippen geven?'

'Wie zegt dat het kippeneieren zijn?'

De dwerg kauwde langzamer. 'Ik heb de gevaren van een missie als deze verkeerd ingeschat: een vreemde keuken, ' zuchtte hij en hij slikte luidruchtig. Hij dacht aan de eerste maaltijd bij de Vrijen in Goudschat, met allerlei eigenaardige gerechten zoals kevervlees en madenbier. 'Als ik het goed begrijp, zullen de elfen ons alleen een paar speciale plekken laten zien zonder dat we Liútasil te spreken krijgen, waarna we snel weer uit Âlandur moeten vertrekken. '

Tungdil knikte. 'De vermelding van deze nieuwe bouwwerken maakt me wantrouwig, ' zei hij. 'Waarom willen ze die voor ons en waarschijnlijk voor de rest van het Veilige Land verborgen houden?'

Woestling toonde hem zijn vertrouwde vechterslachje, ook al maakte het zonder het vuur in zijn ogen niet meer zo'n krankzinnige indruk als vroeger. Afgezien van zijn gevoel voor humor en zijn kapsel leek hij steeds meer op zijn overleden tweelingbroer. 'Ik begrijp het. Wanneer ze zeggen dat we links af moeten slaan, gaan we rechts af. '

'Zodat ze een excuus hebben om ons nog sneller hun land uit te zetten?' Tungdil nam nog een paar eieren, sneed ze klein, verdeelde ze over zijn boterhammen en smeerde er daslookmosterd over.

'Maar ze hebben de brief toch niet en weten niets over die aan wijzingen. '

'Tiwalún kwam zo zacht als een bergkat binnengelopen. Ik weet niet hoe lang hij achter me heeft gestaan. Ik vermoed dat hij er minstens een deel van heeft kunnen lezen, ' veronderstelde hij. 'We hebben nog drie omlopen de tijd. Overdag doen we netjes wat van ons verwacht wordt, maar 's nachts trekken we er zelf op uit. Bereid je erop voor dat je het een poosje zonder slaap zult moeten doen. '

'Rondsluipen als een alf, ' mompelde Boïndil ongelukkig. 'Achterbaksheid is nooit mijn sterkste kant geweest. Ik hoop dat ik me niet door onhandigheid verraad. '

'We bevechten hen met hun eigen wapens, ' merkte Tungdil op. 'Er zit niets anders voor ons op. '

Ze gebruikten hun ontbijt op hun dooie gemak en lieten zich niet door Tiwalún opjagen, toen die weer verscheen. Op hun pony's reden ze tegen de middag dieper het land in. Ze reden door de vredige, donkergroene bossen, waarin hun achterdocht niet lang standhield. Daarvoor was de omgeving gewoon te mooi, ook zonder het gebergte waarvan Woestling in ieder geval met luide stem zei dat hij het miste.

De elf werd het niet moe hun de schoonheid van de verschillende bomen in welsprekende bewoordingen te schilderen; het leek wel alsof hij hen met zijn beschrijvingen in slaap wilde sussen.

Als de brief er niet was geweest, zou hem dit beslist nog gelukt zijn ook.

Nu knikten Tungdil en Woestling weliswaar, maar ze keken onophoudelijk om zich heen naar de kleinste details. Daarbij ontging het hun niet dat ze nooit over bergen reden, maar altijd in de beboste dalen bleven, waar ze niet verder dan een boogscheut konden kijken.

Ze kenden daar de reden natuurlijk wel voor. Toen Tungdil Vilanoîl naar gebergten of minstens naar een paar kale heuvels vroeg, toonde de elf zich verbijsterd dat de gasten al genoeg hadden van de heerlijke unieke wouden van Âlandur. Hij beloofde dat ze de volgende dag een route met uitzicht zouden nemen.

Bij het invallen van de duisternis reden ze op een gebouw toe dat vanbinnen felverlicht was en dat Tungdil en Boïndil al kenden. Samen met Andôkai hadden ze de elfenvorst hier voor het eerst om hulp legen Nôd'onn gevraagd. Machtige bomen vormden stevige, levende pilaren voor het dichte dak van loofkruinen

op tweehonderd schreden hoogte.

Maar de natuurlijke zaal was, vergeleken bij hun eerste bezoek, ingrijpend veranderd.

De kunstige mozaïeken uit vliesdunne plaatjes goud en palandium tussen de stammen, waar vroeger de sterren doorheen gefonkeld hadden, ontbraken. Ze hadden plaats moeten maken voor eenvoudige maar reusachtige schilderijen die niets anders dan verscheidene schakeringen van wit vertoonden. Her en der lichtten in het fakkellicht diamanten op, die er willekeurig op gestrooid leken. De pracht en praal van de superieure kunstnijverheid had plaats moeten maken voor een ongewone eenvoud, die op de dwergen niet minder indruk maakte.

'Wat hebben jullie nu met dat ding gedaan?' liet Boïndil zich ontvallen.

'Is een volk gedwongen zijn kunstzinnige gave steeds op dezelfde manier tot uitdrukking te brengen?' antwoordde Tiwalún. 'Omdat we tot dusver geen of weinig bezoekers in onze wouden hadden, heeft niemand de wisselende voorliefde in onze smaak voor kunst ooit eerder opgemerkt. En ik kan je verzekeren, Boïndil Dubbelkling, dat we al heel wat hebben uitgeprobeerd. Net als bij jullie volk betekenen een- of tweehonderd cycli voor ons niet veel. '

Hij sloeg links af en probeerde hen de bomenzaal uit te loodsen, toen Woestling naar een witte, driezijdige monoliet wees op de plek waar vroeger de troon van Liútasil had gestaan. Vanaf deze afstand was de hoogte naar schatting vijftien en de omtrek zo'n zeven schreden. 'Mag ik dat misschien eens van dichtbij bekijken, vriend elf?'

'Dat is nauwelijks de moeite waard, ' probeerde Tiwalún het gevaarte te bagatelliseren. 'De maaltijd wacht... '

Boïndil was Tungdils vermaning zich overdag naar de aanwijzingen van hun gastheren te richten glad vergeten. Onverschrokken beende hij langs Tiwalún heen naar de driezijdige monoliet. 'Dit vraagt om het oog van een steenspecialist, ' deelde hij mee. 'Mijn stam staat bekend om zijn voortreffelijke steenhouwerskunst. '

De elf rende hem achterna en ging toen achteruit voor hem lopen. 'Nee, Boïndil Dubbelkling, ik moet je verzoeken hiervan al te zien. Het is een soort heiligdom dat slechts door elfen mag worden aangeraakt. ' Hij bleef staan en hoopte de dwerg op die ma nier tegen te houden. 'Als jullie je daar niet bij willen neerleggen, kan dat niet zonder gevolgen blijven. Eigenlijk hadden jullie het al niet eens mogen zien!'

Woestling keek langs de benen en het bovenlichaam van de elf omhoog naar het gezicht van Tiwalún. 'Dat is buitengewoon onbeleefd, ' protesteerde hij. 'Jullie afvaardiging mag tot in de kleinste hoeken van ons rijk komen en ik mag niet eens naar een steen gaan kijken?'

'Je hebt toch gehoord dat het een heiligdom is, Boïndil, ' greep Tungdil in.

'En waarom zei hij dan eerst dat het nauwelijks de moeite waard was?'

'Voor jullie is het nauwelijks de moeite waard, ' glimlachte 'Tiwalún. Een zweetdruppel gleed van zijn voorhoofd over zijn gladde, rimpelloze huid die over honderd cycli beslist nog strak en jeugdig zou zijn. 'Alsjeblieft, ga terug. '

'Elfen en heilige stenen, ' grijnsde de krijger. 'Onze volkeren stemmen toch in meer dingen met elkaar overeen dan ik dacht. Onze voorliefde voor bepaalde gerechten buiten beschouwing gelaten. ' Gehoorzaam draaide hij zich om en wees naar de doorgang waar Tiwalún net doorheen had willen gaan. 'Daarlangs?'

'Daarlangs, ' zei Tiwalún opgelucht. Hij zette zich in beweging voor de koppige dwerg misschien toch nog van gedachten zou veranderen. 'Ik dank je voor je begrip, Boïndil Dubbelkling. '

'Maar dat spreekt toch vanzelf, ' zei Woestling met een brede grijns en hij gaf Tungdil een knipoog.

De late avond bracht voor dwergen en elfen nog een verrassing.

Ze zaten samen met Vilanoîl en Tiwalún aan de laatste gang van de copieuze maar geenszins zware maaltijd, toen er een bode arriveerde die Tiwalún een brief overhandigde. Hij las hem en keek toen naar de beide dwergen.

'Uiterst verontrustende berichten, ' zei hij bezorgd. 'Er zijn drie diamanten gestolen, zowel van koning Nate als van de koningen Ortger en Malbalor. Er wordt gesproken over verschrikkelijke gedrochten en over dwergen die de overvallen gepleegd zouden hebben. ' Hij las de regels voor waarin de gebeurtenissen in de koninkrijken uitvoerig vermeld werden. De gasten luisterden ontzet; de aanvallen van deze machine in het Rode Gebergte bleven niet onvermeld. 'Het Kwaad heeft weer vaste voet gekregen en pro-beert met zijn hebberige klauwen de macht te grijpen, ' besloot Tiwalún.

'We vertrekken morgen meteen, ' zei Tungdil opgewonden. Onder deze omstandigheden mocht de steen die Gandogar hem indertijd had toevertrouwd en die op een veilige plek in zijn onderaardse gewelven opgeborgen lag, niet zonder toezicht blijven. Hij was bang voor het welzijn van zijn vrouw Balyndis, die beslist nog niets van de gebeurtenissen had gehoord. Wanneer de onbekende rovers de stenen in de koninkrijken van de dwergen en mensen konden stelen, zou zoiets helemaal kinderspel zijn in een verhoudingsgewijs gemakkelijk te veroveren onderaards gewelf. De enige en daardoor hopeloos in de minderheid verkerende krijger daar was Balyndis.

'Maar onze missie dan... ' probeerde Boïndil tegen te werpen, tot hij zich herinnerde dat zijn vriend een van de diamanten in zijn bezit had. 'Vergeet wat ik gezegd heb, professor. De pony's zullen ons snel als de wind naar jouw thuis brengen. '

Tungdil stond van tafel op. 'Wij willen niet onbeleefd zijn, Tiwalún en Vilanoîl, maar we kunnen ons beter te ruste begeven. De volgende omlopen zullen heel zwaar voor ons worden. Breng vorst Liútasil onze allerhartelijkste groeten over. Ik neem aan dat wij hem weldra bij de vergadering van alle vorsten zullen ontmoeten. '

Tiwalún maakte een opgeluchte indruk, toen hij hoorde dat de dwergen wilden vertrekken. 'Natuurlijk. Daar zal hij alle begrip voor hebben. Ik zal proviand voor jullie laten inpakken, zodat jullie morgen zo vroeg als je wilt kunt vertrekken. ' Hij stond op en maakte een buiging. 'Ik had op een vrediger einde van jullie verblijf in Âlandur gehoopt, maar de goden hebben ons een nieuwe beproeving gestuurd. ' Hij glimlachte. 'Jullie zullen daar ongetwijfeld weer een belangrijke rol bij gaan spelen, denken jullie ook niet?'

'Ik sta niet bepaald te trappelen, ' antwoordde Tungdil eerlijk. 'Maar wanneer mijn volk en het Veilige Land mij nodig hebben, kunnen ze op me rekenen. ' Hij liep naar de uitgang. Woestling nam een vol bord mee en liep achter hem aan.

Tiwalún en Vilanoîl keken het tweetal na tot de deur achter hen gesloten was, toen pakte Tiwalún de wijn en goot een glas tot de rand toe vol. Hij had de verborgen aanwijzingen in de brief kunnen lezen; vanochtend in de tent had de dwerg hem pas opgemerkt, toen hij iets zei. Het slechte bericht dat voor de onwelkome gasten zelf een reden was uit Âlandur te vertrekken, kwam uitstekend in hun kraam te pas.

Dat ze de monoliet hadden gezien was een grote vergissing geweest en het had maar een haar gescheeld of het was nog erger afgelopen.

Tiwalún hief zijn glas op. 'Sitalia, op je gezondheid. Ik drink ter ere van jou en je zuiverste schepsels. ' Plechtig zette hij de rand aan zijn lippen, nipte driemaal en goot de rest toen op de grond uit. 'Moge de eoîl op een dag terugkeren en de heerschappij overnemen. '

Vilanoîl glimlachte.

En toch gebeurde er die nacht iets.

Ondanks zijn vermoeidheid liet Boïndil de kans niet aan zich voorbijgaan op eigen houtje op verkenning uit te gaan en de witte steen van dichtbij te bekijken die Tiwalún zo angstvallig voor hem had afgeschermd. Omdat ze Âlandur de volgende ochtend sowieso zouden verlaten, kon hij het er wel op wagen. Wat kon hem nog overkomen als ze hem zouden betrappen? Ze zouden hem beslist niet meteen onthoofden.

Hij was niet iemand om iets stiekem te doen, maar nu ging het niet anders. Hij had zelfs zijn maliënkolder en zijn laarzen met de harde zolen uitgetrokken. Volkomen naakt, zo voelde hij zich althans, sloop hij door het bomenpaleis, waarin zich verder niemand scheen op te houden. Weliswaar had hij gedacht dat hij de weg naar de zaal in zijn geheugen had geprent, maar na een poosje bleek hij verdwaald en liep hij doelloos rond. Onder de grond zou hem dat zeker niet zijn overkomen, daar vond hij altijd feilloos zijn weg. 'Vervloekte bomen, de een ziet er net zo uit als de andere, ' mopperde hij en hij sloeg bij de volgende gang links af.

Eerst was hij blij geweest dat hij geen elfenbewakers tegenkwam, maar langzamerhand maakte dit feit hem wantrouwig. Het was tenslotte de residentie van een vorst en het zou er van bedienden moeten wemelen.

Moedig deed hij de eerste de beste deur open en keek een leeg vertrek binnen; het licht van de sterren viel in de ongebruikte kamer, op de vloer lagen wat stof en dode bladeren. Maar geen bed, geen kast, geen kleren, niets.

Boïndil sloop verder door het paleis en deed weer een deur open.

En toen nog een en nog een... Niet één keer trof hij een bewoonde kamer aan. Het paleis was een spookgebouw geworden.

Door een toeval kwam hij uiteindelijk in de grote zaal waarin de witte monoliet stond die zich statig naar het plafond verhief.

Hoewel er geen licht brandde, verspreidde de steen een schijnsel, alsof hij dat overdag had geabsorbeerd en het in het duister weer afgaf.

'Daar ben je dus, steentje, ' grijnsde de dwerg. Hij kwam dichterbij, liep er langzaam omheen en bekeek hem nauwkeurig. Er was geen voeg te bekennen, zelfs niet het minste krasje, tenminste niet zo hoog als de dwerg hem kon bekijken. Glad als glas glinsterde het witte oppervlak en Boïndil strekte zijn hand uit om het aan te raken.

Toen zijn huid met de steen in contact kwam, verbaasde hij zich hoe warm de monoliet aanvoelde. Hij absorbeerde dus niet alleen het licht maar ook de warmte van de zon. Dergelijke stenen kende hij niet. Toegegeven, hij was een krijger en nooit een bijzonder goede steenhouwer geweest, maar hij kon zich niet herinneren dat hij ooit eerder zo'n steen was tegengekomen. Dat betekende dat er steengroeven in Âlandur waren, waar minstens één onbekende steensoort gewonnen werd.

Boïndil trok zijn hand terug en wilde zich omdraaien, toen zijn oog op de plek viel die hij had aangeraakt. Zijn vijf vingers stonden er als een zwarte afdruk op afgetekend.

'Alle orcdrollen nog aan toe!' vloekte hij geërgerd en hij keek naar zijn hand die schoon was. Hij wreef eerst met zijn zwarte baard en daarna met zijn zakdoek over de steen, maar het lukte hem niet de sporen weg te vegen. Beschuldigend bezoedelden ze de smetteloze steen. De geringe grootte van de afdruk liet er geen twijfel over bestaan dat alleen een dwerg het heiligdom kon hebben ontwijd. Dat zou een enorme ophef veroorzaken.

Tiwalúns dreigement dat zelfs het naderen van de steen voor een niet-elf ernstige gevolgen zou hebben, klonk plotseling luid in Boïndils oren. Hij kreeg het warm en koud tegelijk.

Hij rende terug, schudde Tungdil wakker en pakte zijn spullen. 'We moeten meteen vertrekken, ' fluisterde hij opgewonden. 'Er klopt hier iets niet. ' Hij trok zijn laarzen en zijn maliënkolder weer aan.

Vermoeid kwam zijn vriend overeind. 'Wat is er dan?'

'Ik ben een kijkje bij die monoliet gaan nemen en daarbij is bet me opgevallen dat er in dit paleis niemand schijnt te wonen. Ze hebben het alleen voor ons geopend. ' Snel vertelde hij over de lege kamers die hij had gevonden. 'En die steen is niet normaal. Er komen vlekken op als je hem aanraakt, ' mompelde hij zacht.

'Vlekken? Wil dat zeggen dat je hem hebt aangeraakt?' Tungdil was ineens klaarwakker. 'Je hebt toch van Tiwalún gehoord... '

'Ja, ja, ik weet het, een heiligdom. Maar ik ben de leider van onze delegatie en wanneer de elfen geheimen voor ons hebben wil ik het naadje van de kous weten, ' verdedigde hij zich en hij kruiste zijn armen voor zijn brede borst.

Vloekend stapte Tungdil uit bed. De elfen hadden minstens één geheim en deze witte, driezijdige steen scheen veel voor hen te betekenen. 'Kom, misschien kan ik die vlek wegvegen. ' Uit voorzorg pakte ook hij zijn spullen bij elkaar voor ze op weg gingen. Hij nam een kom waswater en een lap mee, samen met wat zeep en wat van het reukwater dat men ernaast had gezet. Met een beetje geluk konden ze daar iets mee aanvangen.

In het bomenpaleis liet Boïndil de lege kamers aan Tungdil zien, die de geleerde wat nauwkeuriger onderzocht. Hij deelde de mening van zijn vriend dat zich daarin al lange tijd niemand meer had opgehouden.

En de merkwaardige feiten stapelden zich verder op.

Terwijl ze zich door de gangen bewogen, kregen ze de indruk dat de houten wanden verschoven en wilden verhinderen dat ze de weg naar de monoliet vonden. De gangen veranderden in een ritselend doolhof, waaruit ze geen uitweg meer vonden tot Tungdil met zijn dolk kleine kerven in de wanden sneed om markeringen achter te laten. Dat maakte een eind aan het doelloos rondlopen en nu vonden ze algauw de weg naar de grote zaal.

De afdruk, zo leek het in Woestlings ogen wel, was intussen nog donkerder geworden en scheen voor de eeuwigheid in het oppervlak gebrand te staan. Niets hielp, geen water en geen zeep, noch stevig wrijven of een behandeling met het reukwater. 'Dat ziet er niet goed uit, ' zei hij en hij wierp de lap in de kom; het water gutste over de rand. 'De steen is beledigd omdat een ander wezen dan een elf hem heeft aangeraakt, ' meende hij.

'Wat denk je: moeten we het aan Tiwalún opbiechten, of maken we dat we wegkomen?'

Hij dacht na. Als de elfen vriendelijker en eerlijker waren geweest, dan zou hij zonder aarzelen met Tiwalún zijn gaan praten en om een milde straf voor Boïndil hebben gevraagd; maar hun gastheren gedroegen zich hoogst merkwaardig. Bovendien was het zaak dat hij zo snel mogelijk bij zijn diamant kwam.

Hij doopte de zeep in het water en wreef het stuk tussen zijn handen tot zich een hoeveelheid dikke, vaste schuim had gevormd. Voorzichtig schaafde hij de zachte, bovenste laag met het lemmet van zijn dolk van het stuk zeep en smeerde die op de zwarte afdruk.

Het lukte. 'Je bent gewoon de sluwste dwerg die ik ken, ' jubelde Woestling.

Nadat Tungdil drie dunne laagjes had aangebracht, was de plek weggewerkt. Wie vluchtig keek, zou niet merken dat er bedrog in het spel was.

'Zo, dat moet voldoende zijn, ' zuchtte Tungdil opgelucht. 'Zodra we uit Âlandur weg zijn, stuur ik vorst Liútasil een brief met een verontschuldiging. Jij zult daarna persoonlijk naar hem toe moeten en om begrip vragen, ' besloot hij. Zijn vriend knikte. 'Goed, naar de pony's dan. '

De beide dwergen vonden de weg naar hun verblijf zonder moeite terug. Vandaar gingen ze naar de stal en vervolgens regelrecht op weg naar Tungdils onderaardse gewelf. Pas toen ze bij het krieken van de dag de grens van Âlandur overtrokken en de hoeven van de pony's de grond van Gauragar beroerden, viel de spanning van hen af.

Ze waren door niemand gevolgd.

 

Het Veilige Land,

het koninkrijk Weyurn, Mifurdania,

aan het eind van de lente van de 6241e zonnecyclus

 

Nadat Rodario en Tassia in de stad hier en daar nog naar Furgas hadden geïnformeerd, keerden ze naar de rest van hun toneelgezelschap terug. Gesa kwam hen zwaaiend met haar armen tegemoet, waardoor ze hun beiden aan een kip deed denken. Haar omvangrijke lichaam was een en al opwinding, alles onder haar jurk huppelde en sprong op en neer; daar was ook haar keurslijf niet tegen bestand.

'Rodario! Daar zijn jullie eindelijk!'Ze pakte hem bij zijn hand.

'Kom vlug. Er zijn een stel mannen hier geweest die je woonwagen kort en klein hebben geslagen en de arme Reimar hebben mishandeld. We hebben de honden op hen afgestuurd en toen zijn ze er pas vandoor gegaan. '

'Het is goed, Gesa. Kalm maar. ' Hij tikte liefkozend tegen haar wangen. Rodario had iets dergelijks al vermoed, daarom bleef hij er zo kalm onder.

Maar de aanblik van zijn vernielde onderkomen trof hem toch diep. Het kleine huis op wielen had behoorlijk onder de lompe huiszoeking naar het sieraad geleden. Niets stond meer op zijn plek, het meeste was gebroken. Wanneer hij die herrieschoppers van Noliks vader nog een keer tegenkwam, zou hij hun als schadeloosstelling alles afnemen wat ze aan hun lijf droegen. Zelfs hun ondergoed, alleen al om hen flink te vernederen.

'O, Palandiell!' jammerde Gesa, die bij het trapje naar de wagen was blijven staan. 'Wat zonde allemaal. '

Met een zucht ging Rodario op de kapot gesneden matras liggen. 'Dank je, Gesa, het is goed. Ik zal later wel opruimen. ' Ze knikte en ging weg.

Tassia sloot de deur en haalde de halsketting uit de bergplaats onder de vloerplanken tevoorschijn. 'Ze zijn nog te stom om goed te zoeken, ' lachte ze opgelucht en ze deed het sieraad om.

'En ze geloven dat we dit kleinood in Mifurdania verpatst hebben, ' voegde hij eraan toe. Hij stak zijn armen naar haar uit. 'Kom bij me, koningin van de toneelspeelsters en verleen de keizer je gunsten. Toon je aan mij in al je pracht, bekleed met goud en edelstenen om je hals. '

Ze liet de van de waslijn gestolen jurk van haar schouders glijden, ging naast hem liggen en streelde zijn gezicht. 'En, keizer van de wellust, zullen we verder aan je toneelstuk gaan werken?'

'O, wat gewaagd! Wil jij een liefdesdaad op het toneel opvoeren, ' grijnsde hij schaamteloos en zijn aristocratische gezicht kreeg een ordinaire uitdrukking. 'Dan kwamen we zeker in de kerker terecht. Wegens onzedelijk gedrag. '

Ze lachte en kietelde zijn baardje met een lok van haar blonde haar. 'We voeren de daad toch op. Nu meteen en alleen voor ons. '

Hij kuste haar in haar hals en kort daarop gaven ze zich over aan het liefdesspel, tot ze zich uitgeput op de resten van de matras uitstrekten en zich tegen de kou beschermden met wat er van de deken was overgebleven.

Rodario's gedachten keerden na de heerlijke afleiding weer terug naar zijn verdwenen vriend en de avonturen van de huidige omloop. 'Ze hebben geprobeerd ons te doden, rechtschapen mensen hebben het leven gelaten en een man is ontvoerd, ' zei hij peinzend. 'En op een of andere manier draait dat allemaal om Furgas. '

Tassia trok de donkergele jurk naar zich toe en trok hem weer aan. 'Waarom? En wat wil iemand met die smid?'

'Lambus is ook een begaafde instrumentmaker zoals je maar zelden tegenkomt. Hij heeft afgunstige concurrenten. ' Ook hij trok zijn kleren aan en betreurde het dat hij de vrouw niet meer in haar verleidelijke naaktheid zag. 'Steekt Furgas er misschien zelf achter?' piekerde hij. 'Lambus wilde de stad niet verlaten, heeft hij ons verteld. Wat kan er zo belangrijk zijn dat Furgas hem daarom laat ontvoeren?' Hij verwierp die gedachte meteen weer. Iets dergelijks paste helemaal niet bij zijn vriend.

'Heb je niet verteld dat hij zijn levensgezellin en zijn kinderen heeft verloren?' vroeg ze. Ze stond op en leunde tegen de deur. 'Hij heeft kennelijk een nieuwe liefde gevonden. '

'Ach, vanwege het kind dat bij hem was?' Rodario begon de rommel in zijn woonwagen een beetje op te ruimen. 'Ik begrijp het niet. Hij hield zielsveel van Narmora. '

'Gevoelens kunnen veranderen. '

'Zeker, bij ieder ander, ' knikte hij. 'Maar niet bij Furgas. Jij kent hem niet, anders zou je er wel anders over denken en je net zozeer verbazen als ik. Hij moet een heel ander mens zijn geworden. '

'Hmm. ' Ze legde een hand op de deurklink. 'En als het nou eens niet zijn kind was? Misschien had hij het onder zijn hoede genomen. ' Tassia glimlachte tegen hem. 'Ik zal je niet langer storen bij het opruimen en nadenken. Je zult je rust willen hebben. '

'Heel aardig dat je ervandoor gaat. '

Ze lachte verleidelijk. 'De koningin weet wanneer ze moet vertrekken. ' Met die woorden stapte ze naar buiten.

'Tassia!' 'Ja?'

Rodario wees op haar hals. 'De ketting. '

'O. ' Ze streelde over het sieraad dat de zonnestralen weerspiegelde en adembenemend glansde. 'Die ketting voelt zo heerlijk aan op mijn huid. '

'Draag haar niet zolang we in Mifurdania zijn, ' vroeg hij haar'.

Ze deed het sieraad af om het in de veilige bergplaats te verstoppen. 'Maar later zal het een belangrijk rekwisiet bij onze voorstellingen zijn. '

Ze blies hem een kus toe en liep naar buiten. Hem restte de vervelende taak orde in zijn kleine rijk te scheppen.

Toen hij klaar was ging hij onder de lamp op een smalle traptrede voor zijn wagen zitten en schreef verder aan zijn nieuwe stuk.

Het werk ging hem gemakkelijk af; Tassia en de gebeurtenissen van vandaag inspireerden hem. Alles wat ze beleefd hadden werd door hem verwerkt - een stuk vol hartstocht, avontuur en geheimen.

Hoe het zou eindigen stond nog niet vast. Daarvoor moest hij Furgas eerst vinden.

Hij schonk zich een glas wijn in uit de enige fles die nog heel gebleven was, toen hij het gelach van Tassia hoorde. Het was een heel typerend lachje.

De jaloezie vlamde in hem op. Hij zette zijn glas neer en liep naar de wagen waarin Reimar woonde. Hij ging voorzichtig op zijn tenen staan en keek door het kleine venster. Het lachen had een vreselijke argwaan in hem wakker geroepen en wat hij zag, gaf hem zekerheid: de koningin ging vreemd. Kennelijk had ze vandaag zin in nog meer pleziertjes en Reimar, die beer van een vent, deed haar dat niet zo onbaatzuchtige genoegen.

Rodario liep naar de smalle traptreden terug, pakte het glas in zijn hand en lachte. Hij lachte steeds harder tot hij naar adem snakte en de eerste nieuwsgierige hoofden door de ruiten van de kleine wagens keken; zelfs Reimar keek, met een doek om zijn heupen geslagen, uit de deur. De toneelspeler wees naar de man en barstte in een nieuwe lachbui uit, sloeg achterover en snakte naar adem.

'Al goed, beste mensen, ' gebaarde hij naar de nieuwsgierigen. ' Het is gewoon de avondwaanzin die me overvalt wanneer ik naar het liefdesspel van iemand anders met mijn gemalin moet luisteren. '

Reimar kreeg een hoofd als een pioen en verdween bliksemsnel; Rodario's lichaam schudde onder een volgende lachbui.

Hij keek naar de sterren waar de sluierwolken voor langs gleden alsof ze in de melk gedoopt werden. 'O, jullie goden! Wat hebben jullie me voor een vrouw gestuurd, ' grijnsde hij. 'Zij moet me zeker betaald zetten voor wat ik in het verleden met andere vrouwen heb gedaan, nietwaar?' Hij leegde zijn glas. 'Ik heb jullie spel wel door. Was jij dat, Samusin, god van het evenwicht?' riep hij luid. Hij pakte de fles en hief die proostend naar de sterren op. 'Ik dank je! Zoveel inspiratie heb ik in lange tijd niet meer gehad. ' Koel stroomde de rode wijn door zijn keel; hij zette de fles neer, daarna schreef hij verder.

De tijd verstreek, maar hij werkte als in een roes. Hij schrapte scènes, schreef en schaafde aan bedrijven en aktes. Het werk maakte hem dorstig. Zonder te kijken stak Rodario zijn hand naar de wijnfles uit. Toen klonk een luid gerinkel en de lamp die hem licht gegeven had, sprong aan stukken.

Verdwaasd keek hij op. Hij kon hem onmogelijk omgestoten hebben, hij hield zijn hand veel te laag.

Dat had hij ook niet, zo bleek. De lamp stond nog altijd op dezelfde plek schuin achter hem op de bovenste trede. Rodario keek naar de pijl die het glas had doorboord en nu in het hout van de deur stak. Een halve el verder naar links en de punt was in zijn oog gevlogen!

De boogschutteres uit Mifurdania! Meteen toen die gedachte door hem heen schoot liet hij zich opzij vallen. Snel kroop hij onder zijn wagen en luisterde.

Insecten zoemden om hem heen en hier en daar klonk het tsjirpen van krekels; de paarden stonden te dommelen binnen de provisorisch omheinde wei, en de grijszwarte hond, Hui, lag snurkend op de grond, zijn kop ontspannen op zijn poten gelegd.

In wezen waren het geluiden van een vredige nacht, als het zachte gekreun van Tassia, het iets luidere gesteun van Reimar en het piepen van de gekwelde veren van de wagen er niet geweest waren.

Ongelooflijk, die lagen zich suf te vrijen, terwijl hij slachtoffer van een aanslag werd, dacht hij met galgenhumor. Hij keek naar de wagen waar de vrouw en de knecht zich zozeer vermaakten dat de lamp naast de trap in zijn houder heen en weer schommelde. Het had niets te maken met de daad die Tassia en hij bedreven hadden. Maar hoe had ze het ook alweer gezegd? Vaak hadden vrouwen genoeg aan een paar goede spieren.

Met een zachte tik boorde zich een tweede pijl vlak naast hem in een houten spaak, een derde vloog te pletter tegen het ijzerbeslag van het wiel.

Rodario ging zo plat mogelijk liggen en tuurde ingespannen in de duisternis waarin de schutter schuilging. Hij wilde de anderen niet wekken. Het gevaar dat iemand van zijn ensemble - met opzet of per ongel uk - gewond of zelfs gedood werd, was te groot. 'Pst, zogenaamde waakhond!' siste hij tegen het dier. 'Ksst, kom eens overeind, mormel!'

De reu hief zijn kop op, keek naar hem en kwispelde met zijn staart.

'Nee, niet spelen! Wees een boze hond!' fluisterde hij. 'Bijt! Pak ze! Zoek ze en pak ze!'

De hond kwam overeind, rekte zich eens goed uit en sjokte naar Rodario onder de wagen om zijn gezicht te likken.

'Ophouden!' weerde de toneelspeler de liefdeblijken van de lange natte tong af. 'Luister! Je moet aanvallen! Doden!' Hij wees de andere kant op. 'Zoek!'

Eindelijk had Hui hem begrepen. Hij liep snuffelend in de richting die Rodario hem gewezen had, de neus tegen de grond en de staart recht in de lucht.

De acteur voelde een beetje wroeging dat hij de hond erop uit had gestuurd. Hij keek naar voren maar zag noch de hond, noch de sluipmoordenaar. Inmiddels danste Reimars wagen niet langer op en neer. Kennelijk hadden ze geen puf meer.

Een kil lemmet werd tegen zijn hals gelegd. 'Je maakt dat je wegkomt, ' zei een rauwe stem. De geur van koude rook, roet en gloeiend ijzer drong Rodario's neus binnen. 'Morgen pak je meteen je hele hebben en houden bij elkaar en je rijdt met je bonte wagentjes ergens anders heen, ja?'

'Neem me niet kwalijk, maar waarom... '

Een brandende pijn aan zijn keel, het lemmet was door zijn huid heen gedrongen. 'Je verdwijnt en vraagt nooit meer naar de verblijfplaats van de magister, begrepen?' fluisterde de stem in zijn oor. 'We houden je in de gaten, toneelspeler. '

De deur van Reimars wagen opende zich op een kier, Tassia keek of hij nog altijd op de treden van zijn wagen zat. Omdat ze hem niet meer ontdekte en het licht van de lamp gedoofd was, glipte ze snel uit de wagen.

'Kijk maar eens goed naar je liefje, toneelspeler. Wanneer je namelijk verder naar de magister blijft snuffelen, zal zij sterven, ' dreigde de man naast hem. Een hand greep zijn haar en trok zijn hoofd achterover, tot zijn voorhoofd de onderkant van de wagen raakte. 'En daarna jij, je toneelgezelschap en de magister!'

Hij stak weer pijnlijk in zijn hals, ditmaal was de snee dieper; een warme vloeistof sijpelde over zijn adamsappel en Rodario werd misselijk. Hij kon absoluut niet bedenken hoe hij zich op eigen kracht uit deze netelige positie zou kunnen bevrijden. Hij was geheel overgeleverd aan de genade van de man die achter hem hurkte en zijn leven met een eenvoudige handbeweging kon beëindigen.

'Ja, ' piepte hij, omdat de angst en zijn houding hem het spreken bemoeilijkten.

'Heel goed, ' lachte de onbekende. 'En denk eraan, we houden je in de gaten, ja?' De hand liet zijn haar los en hij kreeg een stevige klap tegen zijn achterhoofd, vermoedelijk met het gevest van het wapen. Het was voldoende om hem even sterretjes te laten zien. Vervolgens hoorde hij hoe de man van hem wegkroop, opstond en wegrende. Het gevaar was geweken.

Kreunend kroop Rodario onder zijn wagen vandaan, wankelde het trapje op en bekeek de snee in zijn hals in de spiegel.

De rode lijn liep dwars over de voorste helft van zijn keel, de snee bloedde flink en was diep. Had de man wat meer kracht gezet, dan zou de wond moeilijk te verzorgen zijn geweest, maar nu hoefde hij er alleen maar een dikke lap met een lange sjaal voor te binden. Morgen zou hij naar een genezeres gaan. Nadat ze opgebroken waren.

'Langzamerhand worden het wat te veel avonturen, zelfs naar mijn smaak, ' mompelde hij. Hij voelde of het verband goed zat en keek naar zijn vinger waaraan zijn eigen bloed kleefde. Hij werd duizelig en ging snel zitten. 'Veel te veel. '

De pijn verdoofde hij met de rest van de rode wijn uit de halfvolle fles. Maar goed dat die boogschutteres de lamp en niet de fles had getroffen.