Hoofdstuk 9

Het Veilige Land, 

het koninkrijk Weyurn,

in het begin van de zomer van de 6241e zonnecyclus

 

Rodario rende voor zijn leven.

Het hol was lang en smal, aan het eind voerde een steil pad naar boven, recht naar een ijzeren poort. Het water klotste al rond zijn voeten, daarom rende hij verder omhoog naar de deur.

Omdat hij vermoedde dat deze niet voor hem open zou gaan, snelde hij erlangs en zocht boven de poort naar een sluipgat waardoor hij ongemerkt in het binnenste van de berg zou kunnen komen.

Met het water steeg ook zijn angst dat hij deze avontuurlijke episode in zijn leven niet zou kunnen navertellen. Tussen de rotsen verborgen ontdekte hij eindelijk een ijzeren flap, waar stinkend gas onderuit stroomde. Voor zijn verstand hem kon waarschuwen het niet te doen, wrong hij zich door de opening en klom door de schoorsteenachtige schacht daarachter.

Die liep aan een stuk door verder naar boven, alsof hij in de punt van de berg uitmondde. Rodario moest onophoudelijk kokhalzen, hoesten en spugen van de doordringende stank van rotte eieren, maar hardnekkig werkte hij zich met handen en voeten verder omhoog tot hij door een opening schoot en op de gaanderij van een grote ruimte belandde.

In een enorm bekken onder hem stroomde bruisend water naar binnen dat de ruimte steeds verder vulde. Wanneer de ijzeren deur die zich tien schreden van hem vandaan in de muur bevond op slot bleek, zou het met hem gedaan zijn.

Rodario rende erheen en bad dat er aan de andere kant geen wachtposten zouden staan. Hij drukte tegen de grendel die zich inderdaad liet verschuiven en draaide aan een klein wiel daarboven, tot hij het een paar maal luid hoorde klikken. Toen schoof hij de deur opzij en glipte erdoor.

Niemand die hem stond op te wachten om hem een speer in zijn buik te steken.

Hij stond aan het einde van een bochtige gang met afgewerkte wanden die de indruk wekten dat ze na veel inspanningen zo glad als marmer waren geschuurd. Tegen de rots glom mos dat een zwak bruin licht verspreidde.

Voorzichtig liep hij verder, luisterde naar verraderlijke geluiden, die hem voor een ongewenste ontmoeting met een alf zouden behoeden. Toen herinnerde hij zich de geluidloosheid waarmee Narmora, de halfbloedalfin en levensgezellin van zijn vriend Furgas, zich had voortbewogen. Waarschijnlijk zou hij een alf pas in de gaten hebben, wanneer deze hem de keel doorsneed.

Weldra stond hij voor een soortgelijke deur, die ditmaal met verscheidene grendels en een draaiwiel was afgesloten. Rodario opende hem op een kier en verstijfde, toen hij de hitte voelde die hem tegemoet sloeg; hij hoorde een oorverdovend lawaai, een dreunend gerommel dat met regelmatige tussenpozen steeds weer opklonk, het stampen en sissen van machines, het heldere gegalm van smidshamers en het luide roepen van de arbeiders. De lucht rook naar heet metaal, naar sintels, naar kolenvuren en olie. Wanneer hij alleen op zijn oren en zijn neus was afgegaan, had hij kunnen denken dat hij zich in een smidse in het rijk van de Vijfden bevond.

Om niet meteen ontdekt te worden, liet hij zich op handen en voeten zakken. Hij trok de deur open, waardoor een rood licht viel, en kroop naar binnen. Onder hem bevond zich een ijzeren platform met links van hem een trap met ijzeren treden.

Rodario's hart dreigde stil te blijven staan. Op de trap stonden twee alfen! Ze droegen zwarte wapenrustingen, hadden elk een speer in hun hand en keken in de diepte.

'Dat was weer de moeite waard, ' zei de blonde van de twee. 'Een groot zeilschip met veel passagiers en matrozen die we voor de meester kunnen laten werken. '

'Eindelijk niet meer zelf zwoegen, ' lachte zijn vriend terwijl hij aan zijn oor krabde. Plotseling hield hij de punt in zijn hand. 'O, vervloekt. De hars is zacht geworden. Verdomde hitte.'

Rodario had er zich al eerder over verwonderd dal de allen in de taal van de mensen met elkaar spraken. Nu begreep hij het. Het waren toneelspelers. De 'alfen' waren verklede, magere mannen en hun ongewone lengte dankten ze aan hun schoenen met dikke zolen. Op het eerste gezicht konden ze een simpele boer of visser daarmee bedriegen, maar hem niet.

'Jammer dat we zoveel gewonden moesten doden, ' zei de blonde en hielp de ander de punt weer vast te zetten. 'Ze verplegen kost alleen maar tijd. ' Hij lachte. 'En de gevangenen zijn blij dat ze hachee krijgen. '

Rodario loerde over de rand van het platform waar geen hek omheen zat.

Onder hem zag hij een werkplaats met diverse verdiepingen en meer dan tweehonderd schreden in doorsnee. Op veel plaatsen waren natuurlijke gewelven in de berg als smidse ingericht, dan weer had men platforms als dat waar hij op lag aan elkaar bevestigd tot een grotere vloer en die met schoorbalken in de wand verankerd, waarop gesmeed werd.

De mensen die geketend hun werk verrichtten maakten allerlei metalen platen, wielen, ijzeren stangen, eigenaardig gevormde stukken en nog veel meer. Iedereen moest een paar, steeds weer dezelfde handelingen verrichten. De afgewerkte onderdelen wierpen ze in traliekorven die met een vaste snelheid aan een ketting omhoog en omlaag getransporteerd werden.

Beneden in de werkplaats werden de onderdelen door gevangenen uitgeladen en de ruimte uit gedragen.

Hier bevonden zich ook verscheidene machines, waarvan enkele zo groot als een huis, waarop talloze vliegwielen en tandraderen bewogen; banden en kettingen die over de tandraderen liepen werden aangespannen en leidden naar nieuwe installaties die ze weer aandreven. Hier en daar liepen kettingen zelfs via gaten in de wand naar ruimtes ernaast.

De machines stootten sissende rookwolken uit. Mensen liepen eromheen, gooiden kolen op het vuur of goten water in de tanks van de drukketels. Het lawaai moest in de onmiddellijke nabijheid nauwelijks te harden zijn.

Rodario begreep niet wat hier aan de hand kon zijn, maar met de alfen had dit eiland niets te maken. De inwoners van Weyurn moesten dat alleen maar geloven om uit de buurt te blijven en er niet over te praten. Een betere bescherming tegen ontdekking was er niet.

Er kwamen voetstappen de trap op. 'Hé, jullie daar, jullie moeten wacht houden en niet aan jullie oren prutsen, ja?' dreunde een donkere stem die hij kende. Naast de mannen verscheen een donkerharige dwerg met een leren broek en laarzen en een leren voorschoot voor. Het naakte bovenlichaam vol tatoeages glom van het zweet. Hij droeg een smidshamer met zo'n gemak dat hij wel van blik en licht hout leek.

Rodario meende in hem zijn kwelgeest te herkennen, toen hij zich onder de woonwagen had verstopt. Inmiddels was het voor hem overduidelijk dat de vrachtboot niet bij het eiland was vergaan, maar daarin verdwenen was. Het eiland was daarna onder water gezakt en had Rodario's notendopje met zijn golven laten omslaan.

'Het komt door de warmte, meester Bandilor, ' verdedigde de man die de reprimande had gekregen zich. 'Daardoor wordt de hars zacht. '

'Naai ze dan gewoon vast, ' bromde de dwerg. 'Ik wil niet meer zien dat jullie met je vingers aan elkaar zitten, duidelijk? Wanneer een van de gevangenen dat ziet is het gedaan met de maskerade. ' Hij draaide zijn hoofd en Rodario zag de dichte, bloedrood gekleurde baard. 'Heeft een van jullie het schot open laten staan?'

'Nee, ' ontkende de blonde meteen. 'Ik heb geen zin om langzaam op te branden. '

Bandilor trok zijn wenkbrauwen samen. 'Is meesteres Veltaga misschien voorbijgekomen om kamer twee te controleren?' Hij liep langs hen heen, de hamer dwars voor zijn lijf.

'Nee, meester Bandilor, niemand. '

Rodario kwam er door wat hij zag en hoorde achter dat hij een geheime basis van de Derden moest hebben ontdekt. Niemand zou op het idee komen dat dwergen zich vrijwillig naar een eiland begaven en dat tot op de bodem van het meer lieten zinken. Hun gevangenen werd een vlucht onmogelijk gemaakt.

Tot zijn ontzetting klom Bandilor langs de trap omhoog. Hoe Rodario ook om zich heen keek, hij kon zich nergens meer verstoppen. Hij richtte zich half op om in de gang terug te kruipen, waaruit hij gekomen was, toen Bandilor hem in de gaten kreeg.

'Niet te geloven! Die derderangsacteur!' De dwerg sprong naar voren en wilde hem bij zijn been pakken.

Rodario zette zich af en gleed van her platform. Daarbij hield hij zich aan de rand vast, zodat hij een rol naar voren maakte. Hij zweefde korte tijd vrij boven de afgrond, toen kwam hij met zijn voeten op een stevige ijzeren traptrede terecht, niet ver van de valse alfen. Hij opende zijn vingers en zijn hart klopte als een razende.

'Een beetje meer respect voor de kunst, ja?' riep hij overmoedig naar de dwerg omhoog, die woedend zijn hamer naar hem gooide, maar hem miste; kletterend stuitte het werktuig op de traptreden en rolde in de diepte.

De wachters velden hun speren en vielen aan.

'Neem me niet kwalijk, ik heb weinig zin in een gevecht met jullie. ' Rodario dacht er niet aan zich aan een handgemeen te wagen. Hij sprong zonder een moment aarzeling in de volgende traliekorf die langs hem heen zweefde en liet zich naar beneden transporteren. 'Ik zoek wel een leuke uitgang, ' zei hij met een knipoog naar boven. 'We zien elkaar nog wel, meester Bandilor! En dan heb ik een eskader Weyurnse oorlogsschepen bij me. '

De verbijsterde gevangenen die zich niet durfden te bewegen, snapten er niets van. Ze hielpen hem niet, maar sloten zich ook niet bij hem aan. De angst voor de alfen en de straffen weerhield hen, wat hij hun niet eens kwalijk kon nemen. Hij was er tenslotte niet zeker van of hij zou kunnen ontsnappen.

Een speer miste hem op een haar na en kwam naast hem tussen de tralies van de korf vast te zitten. 'Dank je voor het wapen, alf, ' riep hij en hij zag dat er een tweede projectiel naderde. Ook dat miste hem omdat de hoek voor de werper te ongunstig was. In plaats daarvan stelde zich een verdieping boven hem een rij boogschutters op; ook als ze geen scherpschutters waren, zouden ze hem gemakkelijk treffen.

Rodario sprong ter hoogte van een zijgang uit de korf en ijlde gebukt naar de toegang. Ergens binnen in deze berg moest zijn vriend Furgas zitten, die beslist ook zo geketend was. Tungdil en alle vorsten hadden de laagheid van de Derden onderschat. Misschien kon hij onderweg ontdekken wat ze van plan waren. De Derden zouden er zich niet mee tevredenstellen een tocht onder water te maken en eigenaardige dingen te smeden. De dwergenhaters waren iets catastrofaals van plan.

Hij kwam in een tweede ruimte, die wat kleiner was maar qua inrichting op de eerste leek. Hier was het nog heter, want op de grond en de platforms stonden talrijke hoogovens waarin vloeibaar metaal borrelde.

Een dwergenvrouw stond tussen de arbeiders op de vloer van de spelonk en gaf bevelen, terwijl de vonken om hen heen vlogen. Op een andere plek was men juist het gesmolten metaal aan het afgieten; witgloeiend stroomde de gevormde legering door de zandgeulen naar de mallen, waar het mocht afkoelen.

Meer zag Rodario niet. Hij kwam bij een deur en stond weer in een glad afgewerkte, rond lopende gang die door een worm in de rots leek uitgevreten.

Dit keer stuitte hij op een wachter, een valse alf, die voor een zijdeur de wacht hield en hem met een belachelijk gesis aanviel.

'Geen benul van de zaak hebben en toch een rol willen spelen, ' zei Rodario berispend, die voor deze verklede mens geen angst had. Bij echte alfen zou het anders afgelopen zijn, maar nu vertrouwde hij op zijn gevechtservaring, ook al had hij daar al lange tijd geen beroep meer op gedaan.

Met kracht sloeg hij de speerpunt opzij en stootte het stompe uiteinde van zijn wapen in het kruis van zijn tegenstander, die kreunend op een knie zakte. 'Alfen sissen niet, wanneer ze aanvallen, onthou dat. Ze zijn geluidloos als de nacht en dodelijk als... ' hij zocht naar een passend beeld '... als... Wat doet het er ook toe. Hij sloeg de man met de zijkant van de speerpunt tegen zijn voorhoofd, zodat hij bewusteloos tegen de vloer ging.

'Wanneer jij voor een deur op wacht staat, moet daarachter iets van waarde te vinden zijn, ' zei hij tegen de liggende wachter en hij legde een hand op de klink. 'Laten we eens kijken. '

Hij zakte op zijn hurken en ramde zijn schouder tegen het hout; sierlijk rolde hij de kamer daarachter binnen.

Kledingstukken lagen rommelig in het rond, het rook naar verschaald eten en bedorven lucht, overal lagen papieren met tekeningen van machines en apparaten, of ze waren tegen de wanden opgehangen.

Op een bed zat Furgas in kleermakerszit. Zijn grijsgroene ogen keken dwars door zijn vriend heen. Hij zag er verwaarloosd uit, had een lange, volle baard en droeg smerig ondergoed. Zijn haren hingen tot op zijn borst en zaten helemaal in de war. Ze hadden hem slecht behandeld.

'Furgas! Mijn beste Furgas!' riep Rodario en hij snelde op hem af. 'Ik ben het, de Ongeëvenaarde!' Hij schudde hem bij zijn schouder en keek achter zich of de volgende alf al kwam opdagen. 'Kom overeind! Dit is de scène met de dramatische vlucht, waarbij de helden ontsnappen en het Kwaad misschien voor altijd overwinnen. Nou, dat zou in ieder geval mooi zijn. ' Hij trok de lethargische man overeind. 'Kom, dan maken we dat we wegkomen. '

Als een tegenstribbelend kind liep Furgas achter hem aan. 'Rodario? Hoe kom jij dan hier? Hoe heb je het eiland gevonden?' mompelde hij boos.

'Dat heeft een lange voorgeschiedenis, naar schatting drie tot vier bedrijven, met verder nog stof voor een hele reeks vervolgen, ' hield Rodario hem aan het lijntje. 'Weet je hoe wij uit deze gevangenis kunnen vluchten?'

Furgas werd langzaam weer wat levendiger. 'Zijn we al ondergedoken?'

'Ja. ' Rodario werd bijna van zijn adem beroofd, toen hij de geur inademde die van de man uitging. Zestig omlopen zonder een bad, schatte hij, was het minimum dat nodig was om deze geur te kunnen verspreiden.

'Dan is er geen uitweg. '

'Furgas! Verman je nou toch!' De toneelspeler keek zijn vriend strak in de ogen. 'Wanneer ik erin geslaagd ben op dit verdomde eiland te komen, zal het ons beiden toch zeker lukken om het weer te verlaten. '

'Maar er zijn overal bewakers... '

'Nôd'onn had overal orcs, de avatárs soldaten, ' bagatelliseerde hij de gevaren. 'Die hebben we ook overwonnen. Het is onze plicht naar Tungdil en de anderen terug te keren en hun over deze Derden te vertellen. Kom nu eindelijk mee!'

Nu keek Furgas hem in zijn ogen. 'Rodario, ' glimlachte hij. 'De Ongeëvenaarde Rodario. Je hebt je naam weer eens alle eer aangedaan. ' Hij wees naar links. 'En je hebt gelijk. Er is een schacht waardoor ze het afvalgas afvoeren. Daardoor kunnen we ontsnappen en naar het oppervlak zwemmen. Voor het geval we het overleven. '

'Weet je het zeker?'

Furgas grijnsde naar hem met tanden die de kleur hadden van goudgeel graan en al lange tijd niet met een reinigende wortel waren behandeld. 'Ik heb het eiland ontworpen, dan zal ik toch zeker ook de zwakke punten wel kennen. '

De deur rechts van hen vloog open en vijf alfen kwamen op hen toe gestormd; twee daarvan hadden bogen. Bandilor drong naar voren, hij hield zijn strijdbijl met twee handen vast, klaar voor de slag.

'Dat is hem, die komediant, niet?' bromde hij.

'Bedreig me, ' fluisterde Furgas tegen zijn vriend en ging voor hem staan. 'Ik ben te waardevol voor hen. Ze kunnen het risico niet lopen me te verwonden. '

Rodario had geen betere oplossing, daarom brak hij de speer tegen de muur in tweeën en drukte de punt in de hals van zijn vriend. 'Achteruit, jullie misbaksels, producten van een slechte regisseur, ' riep hij honend. 'Wanneer jullie achter ons aan komen, steek ik hem neer, en dan is er niemand meer die jullie vervloekte eiland kan bedienen. '

Bandilor bleef inderdaad staan. 'Wacht even, ' beval hij de wachters. 'Laat ze maar gaan. We krijgen ze later wel te pakken, ja?'

'Laat het eiland opduiken, ' eiste Rodario.

Maar de Derde schudde zijn hoofd. 'Daarvoor moeten we eerst weer voldoende zwavelgas verzamelen. De ballastkamers zijn vol. ' Hij grijnsde boosaardig. 'Geef het nu maar op. '

'We doen het zoals ik gezegd heb, ' fluisterde Furgas en hij liep achteruit. 'Door dat luik, dan vergrendelen we het en verdwijnen. '

Rodario had het idee dat de weg naar de doorgang zeker een mijl lang was. Eindelijk kwamen ze in de volgende gang, sloten de zware ijzeren deur en zetten het wiel met het openingsmechanisme met een spie vast.

Furgas nam de leiding, ging Rodario zelfverzekerd voor door de smalle buizen, beklom natuurlijke en kunstmatige trappen, tot hij zich door een luik wrong. Daar bleef Furgas even staan en reikte Rodario de hand. 'Bedankt dat je het zoeken naar mij nooit hebt opgegeven, ' zei hij ontroerd. 'Jij hebt me pas weer de moed gegeven om te vluchten. Ik had die allang verloren. '

'Waar heb je anders vrienden voor?' zei Rodario stralend. 'En onder ons gezegd, er is geen betere magister in de techniek dan jij. Het Curiosum heeft je hard nodig. ' Hij stapte eveneens in de schacht. 'Jij eerst. '

Furgas maakte plaats voor hem. 'Nee, ga jij eerst. Ik ben vergeten de vergrendeling van het vloedluik los te maken. '

Hij kroop naar buiten, terwijl Rodario met de klim begon. Het duurde een poosje voor Furgas achter hem aan kwam, maar wel met veel minder moeite. Verschrikt zag hij dat het water razendsnel door de buis opsteeg en Furgas zich gewoon als een kurk naar boven liet drijven.

'Kom, zo gaat het gemakkelijker, ' riep hij proestend.

Rodario liet los. 'Wil je ons verdrinken?'

'Nee. ' Hij wees naar boven. 'Ik kan het luik pas openen, wanneer de gang ondergelopen is. Anders zou de binnendringende watermassa ons naar beneden persen. ' Furgas keek de toneelspeler aan. 'Van techniek heb je nog steeds niet veel verstand. '

'Daar had ik jou toch ook altijd voor, ' lachte Rodario met een geluksgevoel zonder weerga. Hij stond op het punt het onmogelijke te presteren: hij had zijn vriend gevonden en zou hem redden. 'Wat doen de Derden hier?'

'Ze bouwen machines. Moordmachines. ' Furgas' gezicht versomberde. 'Later, Rodario. Wij moeten onze adem sparen. '

Het gesloten luik kwam dichterbij en zodra het laatste deel van de schacht met water was gevuld, opende Furgas het luik en maakte verbinding tussen het meer en de schacht.

Ver boven hen glinsterde het zonlicht veelbelovend. Ze trappelden met hun benen en zwommen met krachtige slagen naar het wateroppervlak, dat tergend langzaam dichterbij kwam.

Rodario had geen adem meer, hij moest tegen zijn wil ademhalen en slikte water; meteen daarop dook hij uit het water op, ging watertrappelen en hoestte zijn longen schoon. Ook Furgas braakte water uit. Toen ze op adem gekomen waren, keken ze om zich heen.

Ze dreven midden op het meer in Weyurn en in de verre omtrek was geen land in zicht.

'Dat is toch een prachtige vlucht, ' merkte Rodario op en hij knipperde met zijn ogen tegen de zon. Hij rekende erop dat het eiland elk ogenblik naast hem omhoog schoot. Toen herinnerde hij zich tot zijn geruststelling wat Bandilor had gezegd: zelfs al zouden ze het willen, dan zouden ze niet kunnen opduiken. Voorlopig. 'In ieder geval zullen we niet van dorst omkomen. We hebben genoeg te drinken. '

'De goden zijn met ons. ' Furgas wees naar de horizon. 'Daar is een boot!' Hij hief zijn armen op en zwaaide, riep en brulde om de aandacht te trekken. Rodario hielp hem zoveel hij kon en al gauw kwam het vaartuig op hen toe.

Na elkaar werden ze aan boord gehesen. Rodario vertelde de bemanning in geuren en kleuren het verhaal van het alfeneiland en vertelde over de ondergang van de sloep. Dat had tot gevolg dal de bange kapitein de vissersboot met volle zeilen zo snel mogelijk naar Mifurdania liet varen.

Uitgeput zaten de beide vrienden aan dek, gehuld in de dekens die de matrozen hun hadden gebracht.

'Er is een hoop te vertellen, ' zei Furgas met een ernstig gezicht. 'Ik bid tot Vraccas dat de dwergenstammen me zullen kunnen vergeven wat ik ze heb aangedaan. '

'Jij? Wat heb jij dan... '

Hij boog zijn hoofd. 'Bandilor heeft me gedwongen machines te bouwen. Machines die hij op de rails in de tunnels kan zetten en waarmee hij dood en verderf in de rangen der dwergen kan zaaien. ' Hij veegde het water uit zijn gezicht, waarbij Rodario er niet zeker van was of daar ook geen tranen mee vermengd waren. 'En hij is nog iets veel ergers van plan. Het apparaat daarvoor is klaar, ' zei hij zacht. 'Het zal honderden dwergen het leven kosten. '

Rodario sloeg hem op zijn schouder. 'Tenzij wij het verhinderen, mijn vriend. En wij zullen het verhinderen. ' Hij glimlachte. 'Onze zwempartij heeft ons - afgezien van onze onschatbare vrijheid - een groot voordeel opgeleverd, weet je dat?' Zijn glimlach werd een grijns. 'Je stinkt niet meer. '

 

Het Veilige Land, het koninkrijk Idoslân,

het voormalige orcrijk Toboribor,

in het begin van de zomer van de 6241e zonnecyclus

 

'Weet je hoe onverdraaglijk het is zonder je stem te moeten leven?'

Deze laatste zin, treurig en vol vertwijfeling uitgesproken, zweefde omhoog naar het plafond van de spelonk, botste daartegen en stroomde als een zachte galm op de sintoì terug. Hij droeg strakke kleding van zwarte zijde met donkergroen borduursel en knielde voor een eenvoudige brits, waarop een slapende sintoì rustte. Om zijn schouders hing een nachtzwarte mantel die hem beschermend omhulde; de handen die haar bleke linkerhand vasthielden, staken in zwarte fluwelen handschoenen. De sintoì droeg dezelfde kleren als hij.

'Ik zie je fraaie gezicht, streel over je zwarte haar en kan niet geloven wat ons is overkomen. Zelfs na vijf cycli niet. ' Zijn knappe gezicht, waarvoor de mensen vol verrukking in het stof waren gezonken, versomberde. Er was niets mooiers dan hij. Behalve zijn zuster. Zijn geliefde zuster Nagsar Inàste.

'Inàste en Samusin hebben ons verlaten, geliefde zuster. Wij zijn onze eigen goden. ' Zijn zwarte oogkassen richtten zich geringschattend op het grof afgewerkte plafond van hun schamele onderkomen. Afschuwelijk. Niets was volmaakt, zelfs de wanden niet. Die ellendige orcs deugden ook nergens voor.

'Dit hier was als plek nooit goed genoeg voor ons. Vergeef me dat ik je hierheen heb gebracht. Het was niet mijn bedoeling, maar ik was te zwak. ' Hij streek met zijn rechterhand over haar voorhoofd en bracht de losse haren in model. Zelfs in deze toestand van volkomen verstarring overtrof haar schoonheid die van elke elfin. Zwakke schepsels stierven snel bij hun aanblik, de sterke verloren hun verstand. 'Wanneer je weer wakker bent, gaan we in het Land aan Gene Zijde op zoek naar een rijk, waarover we zullen heersen. Vergeleken daarmee zal Dsôn Balsur klein en onbeduidend lijken. ' Hij glimlachte tegen haar en zelfs de rots leek het wezen te bewonderen.

'Herinner je je nog? Ik had je een nieuw verblijf beloofd. Het is eindelijk klaar. ' Behoedzaam tilde hij haar op en droeg haar in zijn armen door de duistere gangen van het ontvolkte orcrijk. Hij was slank, maar allesbehalve zwak. Duizenden tegenstanders hadden het met hun leven moeten bekopen dat ze hem in dit opzicht hadden onderschat. 'Ik zal het je laten zien. '

De Onuitwisbare maakte bij het lopen niet het geringste geluid, alleen zijn mantel ruiste zacht omdat die over de steen sleepte. 'Het zal je bevallen, zuster. Het is het enige vertrek in deze verpeste omgeving, die ik voor de komende omlopen waarin je verstard ligt waardig voor je acht. ' Hij liep langs talloze zijgangen, maar wist precies welke hij daarvan zou moeten nemen.

Zijn weg eindigde bij de toegang tot een koepelvormige spelonk, die hij voor haar had ingericht. De lucht was koel en rein en niet langer doortrokken van de broeiende hitte en de stank der orcs. 'We zijn er, ' zei hij zacht.

De spelonk was vijftig schreden lang en breed en het hoogste punt lag op veertig schreden boven hem. Vandaar hing een machtige, duistere stalactiet omlaag als de punt van een kolossaal zwaard, dat een reus door de berg had geramd; de spitse punt wees naar een altaar van zwart basalt, boven aan een trap van vier treden. Het was versierd met alfse runen die vertelden van de on vergankelijke schoonheid van Nagsar Inàste.

'Ik heb de wanden glad geschuurd, zodat de verf beter pakt, ' zei hij tegen de slapende en hij bekeek de barokke schilderingen die tot aan de stalactiet omhoogliepen. Ze toonden Dsôn zoals het er voor de brand had uitgezien, in zijn totale schoonheid en met de toren uit elfenbotten. Ook al was de hoofdstad van hun rijk verwoest, zij leefde als beeltenis aan de wand voort.

De Onuitwisbare liep naar het altaar en schreed over de talloze botten van orcs, die de vloer bedekten. De botten verschoven nauwelijks onder zijn zolen en kraakten houtachtig.

'Hoor je wel, zuster? Ik heb ze allemaal gedood. Hun minderwaardige bloed heb ik voor mijn muurschilderingen gebruikt. Ze hebben betaald voor wat ze je hebben aangedaan, ' sprak hij tegen haar. 'Ik wou dat ik eerder uit mijn slaap ontwaakt was om je verkrachting te voorkomen. ' Hij beklom de treden, bereikte het altaar en legde haar daar voorzichtig languit op neer. Liefdevol legde hij haar armen gevouwen in haar schoot, trok haar kleed recht en liep naar haar voeten. 'Ik zal het me nooit kunnen vergeven dat ze je aangeraakt en je lichaam ontheiligd hebben, ' fluisterde hij. Hij maakte een diepe buiging en kuste de punten van haar laarzen.

Zoals altijd tekende zich op haar gezicht niet de minste beweging af, niet de geringste aanwijzing dat ze hem kon horen.

'Het duurt niet lang meer, geliefde zuster, ' beloofde de Onuitwisbare. 'Ik heb me aan de mensen getoond. Ze zullen hun krijgers hierheen sturen, zoals ik het gewild heb. Dat biedt ons de gelegenheid eindelijk de diamant op te eisen, waarmee ik je weer tot bewustzijn kan brengen. Want ik weet waar ze de rest van de stenen heen willen brengen. 'Geduld, Nagsar Inàste. Wat betekenen een paar omlopen voor wezens zoals wij die duizenden cycli hebben zien komen en gaan?'

Haar gezicht bleef star.

'Wil je weten wat er met het misvormde gebroed is gebeurd dat uit je lijf gekropen kwam?' Hij trok zijn vingers terug en legde ze op het gevest van zijn zwaard. 'Ze bewijzen ons goede diensten. Maar toch zal ik ze straks doden, zodat er niets overblijft wat aan de schennis van je lichaam herinnert. Alleen onze ware zoon mag blijven leven. ' Zijn gezicht vertrok zich tot een glimlach. 'Hij is volmaakt, geliefde zuster. Van het zuiverste bloed en dankzij de bron beschikt hij over een grotere macht dan ooit een sintoì voor hem. Je ogen zullen zich aan hem verlustigen. Je kunt trots zijn op wat er uiteindelijk uit onze gemeenschap is voortgekomen. Hij kwam precies op het juiste moment. ' Nog een keer kuste hij de punten van haar laarzen, boog en ging naast haar staan om haar hand te strelen. 'Ik verlaat je nu. Maar wees niet bezorgd, ik kom weldra terug. Met de diamant. '

De Onuitwisbare liep achterwaarts de treden af, draaide zich om en verliet de koele spelonk.

Hij had haar niet willen vertellen dat hij twijfel koesterde... dat hun ware zoon zich tegen hem had gekeerd... dat hij nog steeds erg verzwakt was.

Hij had die vervloekte steen nodig. De macht waarvan hij beroofd was, zou die hem teruggeven. Hij balde zijn vuisten. Eeuwige verdoemenis voor de eoîl!

Zij was het geweest die het magische proces had onderbroken dat hem en zijn zuster tegen de vernietiging had moeten beschermen.

Hij herinnerde het zich.

Hij herinnerde zich alles.

Hoe zijn lichaam verstard gevangen hing, het resultaat van de geweldige inspanningen van de magische reis en de invloed van de eoîl.

Nooit had hij zo'n gevaarlijke spreuk gebruikt en zo'n waagstuk ondernomen. Zijn zuster en hij werden in de holen weliswaar voor vernietiging behoed, maar de prijs was hoog.

Hij werd in een afgrond geslingerd, gescheiden van zijn zuster en volslagen verlamd. Zijn verstand werkte echter onafgebroken en probeerde te ontdekken waar hij terecht was gekomen.

Toen de uitwasemingen van de orcs zijn neus prikkelden, vermoedde hij het. Een paar van deze minderwaardige wezens hadden dit verschrikkelijke licht overleefd.

Gevangen in de afzondering van de kloof, herinnerde hij zich de waarschuwende regels in de geschriften van Dsôn, waarin de eoîl werd genoemd.

De onsterfelijke eoîl. Afgezien van de onsterfelijkheid en de haat jegens elkaar hadden de oeroude elfin en hij niets gemeen. De geschriften spraken over de ongelooflijke macht die de eoîl kon verkrijgen en in een medium kon concentreren. En hoe men die van haar kon bemachtigen.

Deze macht had hij dringend nodig en dankzij de oude schriftrollen kende hij de formule, waarmee men er een beroep op kon doen. Toen hij voor het eerst van de avatárs had gehoord, was het hem duidelijk geworden wat er zich werkelijk in het Veilige Land afspeelde. Hij had de verzen opgezocht, gelezen en verinnerlijkt als de liefde voor Nagsar Inàste. Ze betekenden de heerschappij en de overwinning over de elfen met hun bondgenoten.

Hij had niet kunnen vermoeden wat de eoîl in Porista van plan was. Bijna hadden ze het verhinderd - maar de eoîl was te sterk geweest en had hem zowat vernietigd.

Zo lag hij daar en wachtte cyclus na cyclus tot zijn lichaam hem weer gehoorzaamde. Hij kon niets doen.

Op een zeker moment keerde het gevoel in zijn ledematen terug en hij kwam overeind. Woedend en half waanzinnig van bezorgdheid om Nagsar Inàste rende hij door de gangen tot hij haar eindelijk vond.

Ze lag op een wrakke tafel opzij tegen een wand, slechts half bedekt door een smerige doek; iemand had een tweede doek over haar gezicht gelegd om zich tegen haar onuitsprekelijke schoonheid te beschermen. Haar benen waren wijd gespreid, de schrammen en blauwe plekken op haar bovenbenen duidden op een verschrikkelijke euveldaad.

Acht orcs zaten een paar stappen bij haar vandaan te kaarten zonder dat ze hem in de gaten hadden. Een won het spel, stond op terwijl de anderen gromden en frutselde wat aan zijn gordel, terwijl hij op de tafel met Nagsar Inàste toe liep...

De Onuitwisbare bleef staan. De herinneringen aan de aanblik van zijn vernederde zuster waren te veel voor hem en dwongen hem steun tegen een wand te zoeken.

Deze eerste acht orcs waren sneller door hem afgeslacht dan een pijl van de pees vloog en zijn doel vond. Daarna had hij zijn bloedbad voortgezet tot het laatste monster dood aan zijn voeten had gelegen; het donkergroene bloed was als water van hem af op de grond gestroomd.

Het onafgebroken misbruik van zijn zuster door de orcs had in de voorbije cycli weerzinwekkende vruchten afgeworpen. Toen hij de bastaards in een grot daarnaast ontdekte, had hij ze bijna onthoofd, maar toen was de onderaardling verschenen en had hem een verbond voorgesteld. Het was een gunstig verbond dat hij was aangegaan. Op deze manier waren de schepsels zelfs nog van enig nut. Maar toch zou hij ze niet sparen, wanneer ze hun taak vervuld hadden.

De Onuitwisbare hijgde naar adem en dwong zich verder te gaan. Hij betrad de kamer, waarin hij zijn wapenrusting bewaarde. Het ene stuk na het andere pakte hij van de standaard en trok het aan. Zijn gedachten waren daarbij bij zijn zoon, een zuivere sintoì.

Om zijn verstarde zuster te laten merken dat hij weer bij haar was, had hij haar na de dood van de orcs hartstochtelijk bemind en haar het soort pijn en hartstocht geschonken dat een sintoì begeerde. Als compensatie voor de vijf gedrochten die daarvoor uit haar lijf waren gekropen, had ze hem een zoon geschonken. Honderden cycli hadden ze daar al op gewacht en uitgerekend te midden van al deze onvolmaaktheid was het langverwachte gebeurd.

Maar al gauw had hij een vreselijke teleurstelling moeten verwerken. Zijn zoon had zich tegen hem gekeerd, hij begreep zijn taak niet en weigerde die te aanvaarden. Hij hoopte dat hij hem van gedachten kon laten veranderen. Nagsar Inàste mocht niet door hem teleurgesteld worden. Hij trok een laatste ketting vast en was klaar.

Nu zou hij waakzaam moeten zijn en de ingangen bewaken. De verkenster die ontkomen was, zou het leger terugsturen. Zolang hij echter niet klaar was met zijn voorbereidingen, mocht geen soldaat diep in het binnenste van Toboribor doordringen. Niet voor de weerloze Nagsar Inàste haar ogen opsloeg.

Hij trok zijn zwaarden uit de scheden, bekeek ze in het licht van de lampen en verheugde zich over de aanblik van de smetteloze klingen. Ondanks het intensieve gebruik vertoonden ze krassen noch inkepingen.

Het maakte ze niets uit door taai vlees en dik ijzer te snijden, dacht hij. Hij glimlachte sinister toen hij aan het bloedbad terugdacht. Hij was tussen de domme wezens rondgesprongen, zijn zwaarden hadden met elke houw drie, vier levens tegelijk genomen, terwijl zij onbeholpen schreeuwend en brullend in het rond hadden gedraaid. Ze waren gewoon te langzaam geweest, niet opgewassen tegen ontwaakte goden. Hij had nooit begrepen waarom de mensen zo bang voor ze waren.

Deze driehonderd orcs waren pas het begin geweest.

Hij stopte de zwaarden weer in hun schede. Blijf me verder goede diensten bewijzen, oude vrienden, dacht hij. Laten we angst onder de mensen zaaien zodat ze daardoor verblind worden en onze ware bedoelingen niet in de gaten krijgen.

De Onuitwisbare bond zijn lange donkere haren onder een zwarte doek bij elkaar en zette zijn helm op zijn hoofd. De schoonheid van zijn gezicht dat geen ander geopenbaard hoorde te worden als Nagsar Inàste, verdween achter een vizier.

Al het andere zou verkwisting zijn.

 

Het Veilige Land,

in het noorden van het koninkrijk Gauragar,

in de zomer van de 6241e zonnecyclus

 

Ook al begon nu de mooiste tijd van een cyclus, er lag een gedrukte stemming over het Veilige Land. De bloeiende natuur, de eerste rijke graanoogsten en de vele smakelijke vruchten die aan de bomen hingen en de tong beloofden te strelen, vermochten daar niets tegen.

Inmiddels hadden de bewoners van de koninkrijken ervaren dat er zich iets sinisters afspeelde. Daarbij bleef het niet bij de schildering van de vreemdsoortige monsters. Ieder die het verhaal verder vertelde, dikte de bedreiging nog eens extra aan.

'Hebben jullie het al gehoord? Inmiddels kunnen ze vliegen, zich onzichtbaar maken en zich in een berg veranderen. ' Goda reed schuin achter Woestling en Tungdil en daarachter volgde een legertje dwergenkrijgers en krijgsvrouwen. Ze bevonden zich met de diamant op weg naar Bijengouw. Ze hadden tien kleine, gepantserde wagens bij zich en in ieder daarvan bevond zich een nieuwe imitatie van de diamant die ze naar Paland brachten.

Het was Tungdils idee geweest het aantal stenen te vergroten en het daardoor de dieven, of het nu onderaardlingen, orcs met roze ogen, monsters of Onuitwisbaren waren, moeilijker te maken. Verdere imitaties werden al door de Vierden geslepen.

'Je bent vergeten dat een blik van hen voldoende is om een volwassen man te doden. En ze spugen vuur, ' zuchtte Tungdil. Dergelijke verhalen hoorden ze overal. Onlangs had het bericht van de terugkeer van een Onuitwisbare, een van de machtigste heersers van de alfen, diepe angst gewekt. 'Ik kan me de bezorgdheid van de mensen goed indenken, ' zei hij. 'Wanneer een Onuitwisbare de macht van de Ster der Toetsing heeft overleefd, zou ik vanuit het standpunt van de mensen kunnen gaan denken, dat het

misschien ook anderen is gelukt. '

'Dat was gerucht nummer drieënzeventig, ' merkte Goda onverstoorbaar op. 'Er wordt een leger in Toboribor samengetrokken om van daaruit strooptochten te ondernemen. '

Woestling keek haar verbaasd aan. 'Heb je ze echt allemaal geteld?'

Ze grijnsde. 'Nou en of. Ik vind het heel leerzaam hoe snel een handvol vijanden onoverwinnelijk wordt. De gedrochten worden van dorp tot dorp groter, angstaanjagender en bijna onoverwinnelijk. Wij hebben dat wezen in de onderaardse gewelven weliswaar niet overwonnen, maar het was ons bijna gelukt. '

Tungdil keek over zijn schouder naar de colonne achter hem. Alles was in orde.

'Overigens, in de laatste stad deed het gerucht de ronde dat zich in Paland een machtig artefact bevindt. ' Goda keek naar Tungdil. 'De mensen merken dat zich in deze oude vesting soldaten uit alle koninkrijken verzamelen. '

'Alleen geen dwergen, ' mopperde Woestling.

Tungdil wist dat dit opvallende feit voedsel gaf aan allerlei praatjes over ruzies tussen de dwergen en de elfen, de dwergen en de mensen, de grootvorst en de heersers der mensen en...

'Hebben jullie gerucht vierenzeventig al gehoord?' Goda vond het heerlijk haar meester met nieuwtjes te ergeren. 'De monsters kunnen met één woord de onschuld van maagden roven. '

'Ik stop dadelijk wasproppen in mijn oren als ik nog langer naar die onzin moet luisteren, ' merkte Boïndil knorrig op. 'De mensen schijnen meer van slecht dan van goed nieuws te genieten. '

'Daar heb je niet helemaal ongelijk in, ' knikte Goda. 'Het ligt in de aard van de mensen eerder de slechte kant van iets te zien, in plaats van het goede eraan te loven. '

'Niet iedereen is zo, ' zwakte Tungdil het verwijt af, hoewel hij wist dat het dwergenmeisje grotendeels gelijk had. Hij vond het frappant dat ze zo'n inzicht in de mensen had, hoewel ze pas sinds een paar omlopen regelmatig met hen omging. 'Wij kunnen hun nauwelijks de waarheid vertellen, niet? We mogen van geluk spreken dat niemand van die eenvoudige lieden vermoedt wat die monsters van plan zijn. Het geheim van de machtige diamant blijft voorlopig bewaard. '

'Daar heb je ook weer gelijk in. ' Boïndil liet zich uit het zadel glijden en gal er de voorkeur aan naast zijn pony te gaan lopen.

Zijn achterwerk deed hem te veel pijn. 'Ik zal nooit aan deze manier van reizen wennen. Je mag dan sneller opschieten, je kont wordt zo breed als die van de pony waarop je zit. '

Zonder een woord te zeggen steeg ook Goda af. Ze spande zich in de aanwijzingen van Woestling te volgen en leverde lichamelijke prestaties waarover Tungdil zich openlijk en Woestling zich heimelijk verbaasde.

Wanneer Tungdil zich niet vergiste, meende hij dat er een kleine verandering in het gedrag van zijn vriend ten opzichte van zijn leerling had plaatsgevonden. Hij keek vaker naar haar dan voorheen, en dan niet met de ogen van een meester die een leerling controleert, maar met de ogen van een dwerg die gevoelens voor een dwergenvrouw koestert. Ook nu weer.

'Valt ze wel bij je in de smaak?' vroeg hij met een schalks lachje.

'Wat?' Boïndil kromp betrapt in elkaar en bloosde zelfs een beetje. Hij sloeg onmiddellijk zijn ogen neer.

'Als leerling, gezien de vorderingen die ze maakt, ' gaf Tungdil meteen een zakelijke draai aan zijn vraag.

'Nou en of, ' antwoordde Boïndil opgelucht. Hij keek zijn vriend aan. 'Maar je bedoelde eigenlijk wat anders. '

Tungdil grijnsde en wees op een klein stukje bos dat links van hen was verschenen. Het moesten de laatste oostelijke uitlopers van Âlandur zijn, of beter gezegd, het waren dezelfde bomen als in de wouden van de elfen groeiden. 'Het wordt tijd om even te rusten. '

Hij liet de colonne in de koele schaduw halt houden om uit te rusten. Ook wanneer de kinderen van de Smid zich aan het oppervlak van de aarde bevonden als ze wachtdienst hadden, een lange reis door het land was voor de meesten van hen een bijzondere belasting.

Woestling beval Goda de wacht te houden. Toen ze zich van hen verwijderd had, pakte hij de draad weer op. 'Het klopt, professor, ' zuchtte hij. 'Ik ben blij als ik haar zie. En ik ben bang voor de dag dat ze me zal verlaten. '

'Je zult haar nog lang om je heen hebben. Het duurt vele cycli voor een krijgsvrouw goed getraind is, ' antwoordde bij met een knipoog, maar werd toen ernstig. 'Je bent echt verliefd op haar geworden. '

Boïndil ging zitten en hield de kraaiensnavel met een hand recht omhoog, 'Is het niet dwaas? Mijn hart dreigt in het vuur van mijn gevoelens te smelten. Zij is het geweest die mijn strijdlust weer heeft aangewakkerd. Van de andere kant weet ik dat het tussen ons nooit wat kan worden. Ik heb haar laatste familielid gedood. Goda zal nooit iets anders voor me kennen dan haat. Ik voel het gewoon, ook al verbergt ze haar ware gevoelens voor mij. '

Tungdil dacht aan zijn gesprek met Balyndis. Hij verzweeg voor zijn vriend dat Goda aanvankelijk inderdaad van plan was geweest hem te doden. Maar nu was het het verkeerde moment om dat te zeggen. 'Wees er toch maar niet zo zeker van, ' zei hij in plaats daarvan.

'Wat? Denk je dat ze mij graag mag? De moordenaar van haar overgrootmoeder?'

'Daar zul je achter moeten zien te komen. '

'Weet je hoe lang ik al geen vrouw meer het hof heb gemaakt, professor?' zuchtte Woestling hulpeloos.

'O, mij heeft iemand ooit verteld dat je haar met haar lievelingskaas moet insmeren en viermaal in de rondte moet draaien, ' lachte Tungdil met een toespeling op de niet-gemeende raad die hij ooit van de krijger had gekregen. 'Maar wanneer ik er goed over nadenk: wees gewoon jezelf. ' Dat waren de wijze woorden van Boëndal geweest. 'Ze is een Derde, zonder clan, zonder verwanten. Dat maakt het je gemakkelijk. Je hoeft niemand te overtuigen of er indruk op te maken. '

Met een zekere walging dacht hij terug aan het rampzalige moment dat hij aan Balyndis' vader werd voorgesteld. Hij was afgewezen, maar uiteindelijk had ze haar zin doorgezet en haar gemaal en haar clan voor hem verlaten. Nu dreigde de band tussen hen te scheuren en de verwijten die hij zich daar om maakte, kon hij niet verdringen. Hij voelde het als verraad tegenover haar, maar wilde toch niet meer als echtgenoot met haar samenwonen.

'O, Vraccas, ' zei Woestling vertwijfeld. 'Dat wordt me allemaal te veel. Een eerlijk gevecht, dan weet je tenminste waar je aan toe bent. Maar de liefde... o, wat is dat ingewikkeld. '

Tungdil gunde zijn vriend zijn geluk en wenste hem toe dat zijn dromen in vervulling zouden gaan. 'Gewoon volhouden en op het juiste moment wachten. ' Hij sloeg hem op zijn schouder. 'En vooral, luister niet naar wat de anderen uit je clan zeggen. '

Woestling grijnsde, 'bij hen is mijn goede naam toch al naar de bliksem. Je vergeet dat |ij mijn vriend bent, professor. '

Vanuit het zuiden naderde een ruiter. Eerst hielden ze hem voor een kind op een paard, maar al snel zagen ze hun vergissing in. Donkere kleding, een hoofddoek en zadeltassen waarin metaal rammelde.

'Alweer die beul?' zei Boïndil verwonderd. 'Nu ga ik toch aan het toeval twijfelen. '

'Het zal ook geen toeval zijn. '

'Stuur hem dan door, wanneer hij bij ons wil bivakkeren. Ik vertrouw hem niet. '

'Laten we het afwachten. '

Bramdal bracht zijn paard naast Tungdil en Boïndil tot staan. 'Ik groet jullie beiden, ' lachte hij vanboven. 'Mag ik een beetje bij jullie uitrusten?'

'Ben je al klaar in Porista. ' Tot Boïndils verbazing maakte Tungdil een uitnodigend gebaar. 'We hebben nog thee als je zin hebt. '

'Graag. ' Bramdal stak een hand achter zijn rug en gooide een soort touwladder uit. Vanuit de stijgbeugel stapte hij op de sporten en vandaar op het gras. 'Wat kijken jullie verbaasd, ' grijnsde hij. 'Ik dacht gewoon: waarom langzaam op een pony reizen, als een dwerg op een paard sneller is? Dus heb ik dit... ' hij wees op de touwladder '... speciale zadel laten maken. '

Woestling keek hoofdschuddend op naar het lijf van het paard. De beul had een rijdier uitgezocht dat nog groter leek dan de gewone viervoeter. 'Daar zou je mij voor geen geld op krijgen. '

'Ik kan je het uitzicht alleen maar aanbevelen. ' Bramdal liep achter Tungdil aan naar de theeketel en kreeg een beker. 'Dank je wel. '

'Niets te danken, ' wees Tungdil af. 'Wat brengt je naar het noorden?'

'Ik keer terug naar Bergensstad. ' Bramdal blies over de hete thee. 'Koning Bruron wil graag dat ik een school sticht. '

'Voor beulen, neem ik aan. '

'Precies. Hij wilde hem niet in Porista hebben. Vanwege de goede naam van zijn aanstaande hoofdstad, ' grijnsde de dwerg. 'Terwijl ik toch alleen de wet maar uitvoer. Gek, niet? De mensen veroordelen hun medemensen ter dood en willen er toch niets mee te maken hebben. '

Tungdil glimlachte. 'Wij zijn elkaar in Porista helemaal niet tegengekomen. '

'Nee. Ik had het te druk. ' Bramdal knipoogde. 'Je gelooft me niet. Wat denk je van me? Houd je mij voor een spion van de dwergenhaters?'

'Ja, ' zei Woestling meteen terwijl hij zijn handen om de steel van de kraaiensnavel legde.

Bramdal lachte luid, hij klonk werkelijk vrolijk. Zijn ogen dwaalden langs de krijger heen naar Goda en zijn nieuwsgierigheid was gewekt. 'Een flinke jonge dwergenvrouw. Ze lijkt me sterk. Ik durf te wedden dat ze haar wapen met veel kracht hanteert. Geknipt voor scherprechter. '

'Laat haar met rust, ' antwoordde Boïndil onmiddellijk. 'Ze is mijn leerling, ' liet hij er snel op volgen. 'Wanneer ze halzen doorhakt, dan die van varkenskoppen. ' Hij kreeg het warm en het bloed suisde in zijn oren. Was dat jaloezie?

'Ik begrijp het. Jouw léérling, ' merkte Bramdal grijnzend op en liet in het midden wat hij daar precies mee bedoelde. Hij nipte van zijn thee. 'Ik had in Porista een gesprek met Gordislan Hamervuist. Er was een incident in Goudschat dat veel onrust heeft veroorzaakt: een aanslag. '

Tungdil slaakte een verbaasde uitroep. 'De machines van de Derden?'

'Nee, het was een aanslag op de stad. ' Bramdal keek hem ernstig aan. 'Iemand had de sluizen in de stuwdam helemaal opengezet en een derde van Goudschat onder laten lopen. Gelukkig slaagden de inwoners er op tijd in de vernielde hefinrichtingen van de stuw te vervangen, anders waren nog meer Vrijen verdronken. '

'Hoeveel hebben er het leven verloren?' wilde Woestling weten.

'Tweehonderd elf. Ruim dertig huizen zijn volledig verwoest. ' Hij boog triest zijn hoofd. 'Nee, de machines van de dwergenhaters laten ons met rust, omdat ze ons niet door de holen kunnen bereiken. Maar ze staan ons op andere manieren naar het leven. ' Hij schonk zich nog eens in van de thee. 'Het ergste is dat er geen schuldigen zijn gevonden. De bewakers bij de sluisdeuren zijn gedood en niemand heeft de moordenaar en de plegers van de aanslag gezien. '

'Verschrikkelijk, ' zei Tungdil geschokt.

'De vloedgolf had nog een ander resultaat. Hij spoelde het wantrouwen in Goudschat binnen. Sindsdien geven velen de stammen en niet de Derden de schuld. Onze rijkdom, hoor je wel zeggen, wakkert de jaloezie van de stammen aan, omdat er bij ons zoveel vraccasium en goud te vinden is. Een dwerg zou in de clanvergadering van de Vierden hebben gezegd dat wij proberen ons met kostbare offergaven op onrechtmatige wijze van de gunst van Vraccas te verzekeren en dat zoiets verhinderd moet worden. Anderen zeggen dat de koningen van de stammen de dwergen willen dwingen terug naar de dwergenrijken te gaan. ' Bramdal zweeg en wachtte op een antwoord.

'Onzin!' stoof Woestling op. 'De bergen hebben meer goud dan in de spelonk past waarin de stad ligt. Waarom zouden de ' Tweeden of anderen het op de rijkdom van de Uitgestotenen hebben voorzien?'

Tungdil leunde tegen een boom en sloot zijn ogen. 'Weldra kan niemand meer iets zeggen en kan er niets meer gebeuren, zonder dat je hoort dat de Derden een hand in het spel hebben, en zal elke gebeurtenis het wantrouwen verder aanwakkeren. Helaas is dat nu precies wat de dwergenhaters willen. ' Hij opende zijn ogen weer. 'Bramdal, waar je dat soort onzin ook hoort, zeg meteen dat niemand daarnaar moet luisteren. Hoe meer tweedracht, hoe sneller de dwergenhaters hun doel bereiken. '

De beul knikte. 'Gordislan Hamervuist zei hetzelfde. Ik neem aan dat je weet hoe moeilijk je tegen geruchten kunt vechten. ' Hij zette zijn beker in het gras. 'Ik stap weer eens op. Misschien zien we elkaar nog eens terug. En denk dan niet weer meteen dat ik bij de kwaaien hoor, ' zei hij tegen Woestling, stond op en klom op zijn paard. Met zijn laars hees hij de touwladder naar boven en trok die naar zich op. 'Vraccas zegene jullie. ' Hij hief zijn hand op en reed weg.

Tungdil en Boïndil keken hem na. 'Weet je wat me verbaast?' vroeg Tungdil zijn vriend. 'Hij heeft niet gevraagd wat we in de wagens vervoeren. '

'Ik blijf erbij... ' Boïndil plantte zijn handen in zijn heupen '... hij is een spion. '

Tungdil knipoogde. 'Omdat hij een oogje op Goda had?'

'Nee, ' ontkende Woestling. 'Ja, ook, ' zuchtte hij toen.

'Meester, Tungdil!' riep Goda. 'Kom hier! Ik heb iets gevonden!'

'Jouw hart misschien?' zei Tungdil plagend tegen Woestling, die hem daarop een por in zijn zij gaf.

'Kom, geen woord meer over die verliefdheidsonzin, ' bromde hij, stond op en liep naar Goda. Tungdil volgde hem. Het was vreemd hem zonder zijn lange vlecht te zien, zoals hij eens te meer vaststelde.

Goda knielde naast een struik en duwde de takken uit elkaar, toen ze beiden dichterbij kwamen. 'Kijk!'

Tussen het groen en het fraaie paars van de bloemen werd het gezicht van een elf zichtbaar die voor dood met zijn rug op de grond lag, zijn ogen gesloten en een paar verwelkte bladeren op zijn gezicht.

Uit de rechterkant van zijn borst staken drie pijlen, die zich door zijn leren kuras en de aardkleurige kleding daaronder hadden geboord. Afgaande op de prachtige geborduurde kleren was dit een elf van niet geringe komaf; zijn lichte uitrusting liet vermoeden dat hij op jacht was geweest. Zijn kamp kon niet ver hiervandaan zijn.

'Hij ademt nog, ' zei Woestling verbaasd, toen hij het lichte rijzen en dalen van de ribbenkast merkte. 'Zo, die punt... elfen kunnen toch beter tegen een stootje dan ik dacht. '

'Help me eens. ' Tungdil richtte de gewonde voorzichtig op om naar de schachten van de pijlen te kijken. Twee waren er afgebroken, de derde stak half gebroken in hem. 'Bij Vraccas! Dat zijn elfenpijlen!'

'Bij één pijl zou je nog aan een ongeluk kunnen denken, ' was Woestlings commentaar en hij keek naar de rug die rood was van het bloed. 'Maar bij drie houd ik zoiets voor uitgesloten. Tenzij ze jachtpartijen op hun eigen volk organiseren. '

'Waarom brengen elfen elkaar om het leven?' Tungdil bekeek het gezicht. 'Of moeten we ons afvragen waarom ze hém wilden doden?'

'De pijlen zouden misleiding kunnen zijn, ' merkte Goda op. 'De Derden misschien?'

'Nee. Die hadden kruisbogen gebruikt om de verdenking op ons af te wentelen. En ze hadden het lichaam op een plek gelegd waar het snel gevonden zou worden. En die arme drommel niet in leven gelaten, ' antwoordde Tungdil. 'Nee, die elf is door mede-elfen beschoten. Of ze hebben gedacht dat hij dood was en hem hier laten liggen, of hij is gevlucht en ze zijn zijn spoor bijster geraakt. '

Boïndil bekeek hun ongewone vondst. 'Wat doen we met hem? Die wonden zien er ernstig uit. Lang zal hij het niet meer volhouden. '

Tungdil wierp een blik op hun wagens. 'We nemen hem mee. Wanneer de elfen hem wilden doden, wil ik de reden wel eens weten. ' Hij kon zich niet herinneren dat hij ooit iets over een strijd binnen Âlandur had gelezen. Het merkwaardige gedrag van de gezanten, de geheime boodschap in hun brief, de steen, de tot dusver verborgen gebleven bouwwerken van de elfen, dat kon allemaal wel eens met deze gewonde te maken hebben. Kon!!!

Misschien was er ook sprake van een persoonlijke vete of van een misdadiger uit de hoogste kringen die men had gearresteerd en op de vlucht doodgeschoten. Niemand wist hoe het volk uit de wouden en bossen onderling zijn onenigheden regelde. Er was van alles mogelijk.

'Laten we zorgen dat hij blijft leven en weldra zijn ogen weer opent. ' Tungdil riep een aantal krijgers bij zich om te helpen dragen. Ze legden hem in een wagen op een bed van meerdere lagen huiden. Een van hun genezers bekommerde zich om hem.

Tungdil beval op te breken. Hij wilde de rest van de zonneomloop gebruiken om zich zo ver mogelijk van de grens van Âlandur te verwijderen. Het was niet verboden gewonde elfen in wagens te vervoeren, maar het was ook niet gebruikelijk dat dwergen zich om elfen bekommerden. In het ergste geval zou men hen van een ontvoering verdenken.

Zo reed de colonne nu met nog een belangrijke lading naar het zuiden.

Of Woestling wilde of niet, hij moest terug in het zadel om het tempo niet te vertragen. Omdat Goda niet over het geschommel klaagde, verstomde hij. Het maakte een slechte indruk als een meester luider klaagde dan zijn leerling.

'Wie was die dwerg, die daarnet bij jullie zat?' vroeg ze.

'Niemand voor wie jij je zou moeten interesseren, ' antwoordde Woestling lomp.

Goda trok haar wenkbrauwen op. 'Een kind van de Smid dat op een paard rijdt is al iets bijzonders. '

'Hij is niet bijzonder. Hij is een beul. ' Het beviel Boïndil niet dat haar nieuwsgierigheid zo moeilijk te bevredigen was. 'Hij doodt de misdadigers van de lange lijzen. Voor geld. '

'Heet hij soms Bramdal Meesterkling?' vroeg ze opgewonden.

Woestling bromde. 'Ja. Waarom?'

'Ik heb al veel over hem gehoord. Hij heelt bij bet Zwartjuk en in Porista gevochten, wordt er verteld. Hij heeft eigenhandig negentig orcs en honderd krijgers van de avatárs gedood, ' zei ze dweperig. 'Ik zou hem graag leren kennen. '

'Poe, dat is niets vergeleken bij wat Tungdil en ik hebben beleefd. En bij het aantal varkenskoppen dat wij de schedel gespleten hebben. ' Hij draaide zich in het zadel naar haar om. 'Vergeet die Bramdal. Hij mag dan een levende legende zijn, ik moet niets van hem hebben. Vertrouw hem niet. En nu geen woord meer over hem. '

Ze keek hem verbaasd aan. 'Ja, meester. ' Haar onthutste ogen dwaalden naar Tungdil die zijn schouders optrok om duidelijk te maken dat het hem niets aanging.

Toen de zon plaatsmaakte voor de avond, loodste Tungdil de colonne naar de oever van een snelstromend riviertje om in de rug tegen aanvallen gedekt te zijn. Met het water vlak in de buurt voelde hij zich niet bijster behaaglijk, omdat het te veel herinneringen wekte. Toch bleef hij bij zijn beslissing. Veiligheid ging boven eigenbelang.

De dwergen haalden de elf uit de wagen en men begon net met het uitspannen van de pony's, toen het gebeurde.

Plotseling hinnikten de dieren en de een na de ander begon te steigeren, sloeg met zijn hoeven of rukte aan de teugels.

Niets hield ze meer tegen, ze sloegen op hol, steeds langs de oever van de stroom en als door onzichtbare geesten opgejaagd.

Tungdil zag al snel de reden voor de plotselinge vlucht. Uit de flanken en achterwerken van de paarden staken kleine vederbosjes die van blaaspijppijltjes moesten zijn. En die kwamen niet zomaar uit de lucht vallen. Vijanden waren hen ongemerkt gevolgd en hadden op een gunstige gelegenheid voor een overval geloerd.

'Te wapen!' riep hij. 'De ondergronders zijn in de buurt. '

Woestling en Goda renden naar hem toe, terwijl twintig dwergen de achtervolging van de wagens inzetten. 'Hoezo ondergronders?' vroeg zijn vriend en hij keek om zich heen zonder iets te kunnen ontdekken. Dertig dwergen stelden zich aan hun zijde op, bijlen en schilden klaar. Nog was er niets of niemand om tegen te strijden. 'Het zou net zo goed Bramdal kunnen zijn. '

'Nee, ze hebben de pony's met blaaspijpen beschoten om ze op hol te laten slaan, ' zei hij. 'We hebben de aanvallers niet in de gaten gehad. Dat betekent dat ze ons net zo gemakkelijk hadden kunnen ombrengen. Dal hebben ze echter niet gedaan. '

Luide kreten en luid gehinnik trokken hun aandacht. De bereden afdeling lag op de grond, de pony's rolden door het zand en het gras. Een touw dat op kniehoogte dwars over de weg was gespannen, had de achtervolgers abrupt tegengehouden. Een paar dieren en hun berijders bleven versuft of gewond liggen. De dappere rest slingerde zich weer in het zadel en zette de jacht ondanks hun verwondingen voort.

'We zijn in een hinderlaag gelopen, ' bromde Woestling en hij boog zijn hoofd naar voren. 'Kom tevoorschijn, baardeloze lafaards!' schreeuwde hij en hij deed een stap naar voren. 'Zo vechten dwergen niet! Wanneer je een vonkje fatsoen hebt, laat je je zien in plaats van als achterbakse gnomen door de struiken te kruipen!'

Er klonk geritsel en gekraak, de dikke rietstengels die twintig schreden van hen vandaan groeiden, trilden verraderlijk.

De ogen van Woestling lichtten op. 'En nu gaan we maaien, Goda!' Hij stormde erop af en het dwergenmeisje volgde hem onverschrokken.

In zijn verbeelding zag Tungdil Woestlings dode tweelingbroer Boëndal naast zijn vriend rennen en niet de Derde. Wanneer Goda het toppunt van haar kunnen had bereikt, zou het tweetal een even onverslaanbaar vechtersduo vormen als ooit de tweelingen waren geweest. 'Achter hen aan!' beval hij de overige dwergen. 'Probeer die ondergronders niet te doden. Ze hebben ons tot nu toe ook ontzien. '

In een brede linie stormden ze naar de kraag van hoge dunne stengels en baanden zich een weg door het riet dat meer dan vier keer zo lang was als zijzelf.

Tungdil hoopte dat ze een van de vreemde dwergen zouden vangen. Alleen zo konden ze bij de diamanten komen, die ze al aan de ondergronders waren kwijtgeraakt, en het raadsel rond de diefstallen oplossen.

Hoe verder ze oprukten, hoe minder hoop hij kreeg. Ze kwamen aan de andere zijde van de wuivende rietkraag zonder dat ze op iemand waren gestuit.

'Ginds!' riep Goda en ze wees naar een gestalte die opzij van de rietstengels op een heuvel afstoof. Het wezen was wat groter dan een dwerg, maar te klein voor een mens.

Tungdil draaide zich om en joeg achter de ondergronder aan met Goda en Woestling aan zijn zijde. De overige dwergen wa ren te ver van de plaats verwijderd om de vluchteling te kunnen inhalen.

De ondergronder verdween over de heuveltop en de dwergen volgden hem kort daarop. De afstand tussen hen werd niet kleiner.

'Zo wordt het niets, ' bromde Boïndil, hij hief zijn kraaiensnavel op en slingerde hem al rennend weg. 'Vlieg en hou hem tegen, ' riep hij het wapen achterna.

Om zijn as wentelend overbrugde het zware wapen de afstand tot de onderaardling, het stompe eind trof hem tegen zijn bovenbeen, hij viel op de grond en gleed door het natte gras tot de voet van de hoogte; kreunend bleef hij liggen.

'Een meesterlijke worp, ' prees Tungdil, die bang was geweest dat de ellenlange spoor zich in de rug van de vluchteling zou hebben geboord en hem zou hebben gedood. Sinds de terugkeer van zijn strijdroes achtte hij Woestling in een gevecht tot alles in staat.

'Gooi nooit met je wapen, wanneer je geen tweede bij je hebt, ' grijnsde Goda ogenblikkelijk. 'Meester, je... '

'Ho, ho, niet zo snel. ' Boïndil hief grijnzend zijn brede vuist op. 'Ik heb deze twee wapens, leerling. Die zijn voor zo'n tegenstander voldoende. Tegen de varkentjes had ik wel wat anders bedacht. '

'Je kletst je eruit, ' protesteerde ze. 'Wanneer ik het had gedaan, moest ik balken sjouwen of iets anders nutteloos doen. '

'Ja, ' bekende hij lachend. 'Daarom ben ik ook je meester. '

Ze bereikten de ondergronder, die kreunend probeerde zich op te richten. Tungdil knielde naast hem neer en draaide hem op zijn rug. 'Rustig maar, ' zei hij kalmerend. 'We willen je geen kwaad doen. '

Het was een dwerg, daarover was geen twijfel mogelijk, ook al had hij geen baard, al leken zijn gelaatstrekken duidelijk strenger, al was zijn lichaam iets groter en gespierder en zijn huidskleur wat donkerder. Hij droeg zijn haren in vlechten die hij donkerblauw, donkergroen en zwart had geverfd. De haargroei begon pas op het midden van de schedel en het eerste, kale deel was met tekens beschilderd.

Een wapenrusting droeg hij niet, hij beschermde zich met dikke leren kleren tegen weer en wapens. Zijn voeten staken in laarzen met dunne leren zolen en een daarvan trof Tungdil precies onder zijn kin, zodat hij ruggelings in het gras viel.

Terwijl hij viel, hoorde hij Woestling verrast schreeuwen, toen landde zijn vriend met een bloedneus naast hem.

Hij heeft me geschopt!' zei Woestling verbijsterd en hij veegde het bloed weg. 'Die kale heeft me geschopt als een hond!' Woedend sprong hij overeind. 'Ik scheur hem in stukken, dat blotebillengezicht!'

Tungdil ging recht zitten en hij zag dat de ondergronder Goda's aanval ontweek met twee snelle draaibewegingen van zijn lichaam zoals hij die van worstelaars kende. Goda greep in de lucht maar hij pakte haar bij haar onderarm en schouder en trok haar met een zwaai over zich heen. Ze kwam met haar voeten van de grond en klapte met haar rug eerst op de aarde. 'Laat hem leven, Boïndil!' riep hij en hij stond op.

Woestlings onbesuisde aanval leverde een weinig bevredigend resultaat op, tenminste voor hem.

Inderdaad bewoog de onderaardling zich snel en elegant, alsof hij met zijn tegenstanders danste. Nauwelijks kreeg hij de kans iets vast te grijpen, zoals een gordel of een leren riem aan een maliënkolder, of hij gebruikte het als hefboom.

In dit geval was het de koppelriem. En zo vloog Woestling voor de tweede maal door de lucht, smakte op zijn borst neer en vloekte zo verschrikkelijk, dat de ondergaande zon snel een paar wolken zocht om zich achter te verschuilen.

'Hij heeft mijn botten ontzet, ' schreeuwde hij en hij sloeg met zijn vuist in het gras. 'Bij Vraccas, wat een smeerlap! Dat is toch geen vechten meer, dat is koboldenachterbaksheid!'

De ondergronder rende strompelend weg.

Tungdil achtervolgde hem en hij was blij dat hij zijn vroegere uithoudingsvermogen weer terug bad. Veertig omlopen of langer geleden zou hij allang hijgend en met steken in zijn zij zijn blijven staan. 'Blijf staan! We moeten over de diamanten praten. Die zijn belangrijk voor ons!' riep hij.

De ondergronder luisterde weliswaar niet naar hem, maar de treffer van Boïndils kraaiensnavel eiste ook bij hem zijn tot.

Na tweehonderd schreden over de brede open vlakte was Tungdil zo dicht bij hem gekomen, dat hij een sprong waagde. Hij wierp zich tegen het middel van zijn tegenstander en bracht hem ten val. Nog tijdens de neerwaartse beweging kronkelde de ondergronder als een aal en was hij hem bijna ontsnapt, als Goda niet plotseling was opgedoken en hem een slag met de steel van haar nachtster had gegeven. Bewusteloos zakte hij in elkaar.

'Dank je, Goda, ' hijgde Tungdil van de inspanning en hij ging schrijlings op de gevangene zitten om diens handen en voeten met zijn en Goda's riem vast te binden. Nu was vluchten onmogelijk.

Toen hij de zakken van de ondergronder doorzocht vond hij talloze roodgevederde blaaspijppijltjes en nog een klein flesje met een kwalijk riekende vloeistof. Hij vermoedde dat het een gif was om de punt mee in te smeren.

Woestling dook op. 'De volgende keer is hij hopelijk zo vriendelijk een wapen bij zich te hebben, zoals het een fatsoenlijke dwerg betaamt, ' zei hij geprikkeld en hij hield zijn linkerhand tegen zijn borst gedrukt. Zijn ogen gleden zoekend over de gevangene heen. 'Wat? Alleen een dolk?'

De ondergronder deed zijn ogen open en verzette zich verder niet, het was hem duidelijk dat er een eind aan zijn vlucht was gekomen. Hij keek naar de gezichten van degenen die hem gevangen hadden genomen. 'Laat me gaan, ' zei hij met een donkere, melodieuze stem en een scherp accent. Het klonk heel voornaam, precies zoals Rodario wel eens deed om mensen voor de gek te houden. 'Ik heb jullie niets gedaan. '

'Niets gedaan?' Woestling wees op zijn rechterschouder. 'Je hebt mijn arm met je gegooi uit de kom getrokken!'

'Jij hebt geprobeerd me te doden. Als ik jou had willen doden, was me dat ook gelukt, ' antwoordde de ondergronder. 'Hou dus maar op met je geklaag. '

Woestling lachte ongelovig. 'Moet je dat horen! Bij Vraccas, heb je hultokruid gekauwd of is je iets anders naar het hoofd gestegen!'

Tungdil beduidde hem met een handbeweging iets gematigder te zijn. Goda ging naast haar meester staan en kreeg een waarderende blik van hem, omdat het aan haar te danken was dat ze hun gevangene uiteindelijk te pakken hadden gekregen. Haar trotse lachje kalmeerde hem meteen.

'Ik ben Tungdil Goudhand en dat zijn Boïndil Dubbelkling en Goda Vuurmoed, ' stelde hij voor. 'Velen van ons hebben vrienden en familieleden verloren om de diamant te beschermen, die jullie van ons willen stelen. Waarom?'

Ondertussen voegden zich nog meer dwergen bij hen. Een van hen fluisterde tegen Tungdil dat de wagens gevonden waren. De kisten met de diamanten waren alle geopend en de stenen gestolen

'Wij stelen niet. Wij pakken terug wat van ons is, ' zei de ondergronder. 'Een broka heeft hem van ons gestolen en meegenomen. Wij zoeken hem nu al vele sterren tochten lang tot de ubariu ons uiteindelijk vertelden waar hij was. '

'Wat is een broka?'

Hij dacht na. 'Jullie zouden haar een elfin noemen. '

Tungdil knikte tegen Woestling. 'Als ik het niet dacht. Wij noemden haar de eoîl en ze heeft rampspoed over het Veilige Land gebracht. Maar ze heeft de steen veranderd. Hij is nu een machtig artefact geworden. '

'Dat was hij voordien ook al, ' antwoordde de ondergronder. 'Maar het verandert niets aan het feit dat de diamant ons eigendom is. '

'Kun jij me bij je aanvoerder brengen?' Tungdil maakte eerst de gordel om de handen en daarna om de benen los en stond van de gevangene op. 'Er moet een eind aan jullie overvallen komen. We hebben allemaal een oplossing nodig. ' Hij stak hem zijn hand toe.

'Professor, ze spelen met de varkentjes onder een hoedje, ' waarschuwde Woestling. 'Ik denk dat we hem niet moeten vertrouwen. '

De ondergronder deed of hij de opmerking niet had gehoord, maar stond op eigen kracht op zonder de hulp van Tungdil te aanvaarden. 'Ik breng jullie naar de plek waar jullie op Sûndalon kunnen wachten. Aleer niet. ' Hij klopte het gras van zijn broek.

'Wij drie komen mee, ' zei Tungdil. 'Ga jij maar voorop. ' De andere dwergen kregen het bevel in het kamp te blijven wachten. 'Heb je ook een naam?'

'Ja, die heb ik. ' Hij knikte en strompelde voorwaarts, wat Boïndil met een tevreden grijns zag. Dat was een vergelding voor de pijn die hij voelde.

Plotseling voelde hij Goda's hand op zijn rechterschouder, de tweede greep zijn arm beet en drukte hem krachtig naar onderen. Hij knarste met zijn tanden, toen de botten weer terugschoten op de plek waar ze hoorden. Gedurende een knipoog waren hun gezichten vlak bij elkaar, hij voelde haar adem.

'Vergeef me meester, ' zei ze verontschuldigend. 'Hoe onverwachter er aan het gewricht getrokken wordt, des te beter springt het op zijn plaats. '

'Het is al goed, ' zei hij en hij keek haar lachend aan. Niet als een meester, maar als een dwerg. Een verliefde dwerg. Toen schraapte hij zijn keel, deed snel een stap opzij en liep langs haar heen. 'Kom, we mogen de professor niet alleen laten. '

Goda merkte het onderscheid in het lachje. Dat verklaarde zijn heftige reactie, toen ze over Bramdal had verteld. 'O, Vraccas. ' Ze zuchtte diep en liep achter hem aan.

 

Het Veilige Land, het koninkrijk Gauragar.;

38 mijl ten westen van Porista,

 in de zomer van de 6241e zonnecyclus

 

De wagens van het toneelgezelschap snelden door het landschap. Zelden had het Curiosum zo'n haast gehad om op een nieuwe standplaats te komen.

De reden lag voor de hand. Furgas moest zijn belevenissen op het eiland van de Derden zo snel mogelijk aan de koningen en koninginnen vertellen. Hier zat echter een groot maar aan vast.

'Heeft hij nog altijd niets gezegd?' informeerde Tassia die naast haar geliefde op de bok zat en evenzeer door elkaar geschud werd als de wagen zelf. 'Hij zit daar maar en repareert de dingen die hij ooit voor je Curiosum heeft uitgevonden?'

'Precies. Zijn verstand is druk bezig van zich af te zetten wat hij de laatste vijf cycli heeft moeten doormaken. ' Rodario vertraagde de snelheid, toen hij een plek voor de nacht opzij van de weg vond. Kort voor hun bestemming mocht geen van de wagens een as breken.

De wagens vormden een kring. Rodario hielp Tassia van de bok en keek daarbij op de spaarzaam bedekte boezem, die uit haar jurk dreigde te vallen. 'O, nu weet ik weer wat ik gemist hebt, ' grijnsde hij en hij kuste haar borsten.

Ze lachte en sloeg naar hem met een stapel losse papieren waarop ze gezeten had. 'En hoeveel vrouwen heb je in Mifurdania gelukkig gemaakt, terwijl ik met mijn ensemble naar het noorden trok?' plaagde ze.

'Jóuw ensemble!?' vroeg hij met nadruk, zijn armen voor zijn borst kruisend. 'Ik ben nu terug, liefste Tassia, en daarmee weer de baas van het Curiosum. Of heb jij met je mooie ogen en je fraaie mond een revolutie ontketend?'

Ze legde haar wijsvinger onder baar kin. 'Precies, mijn liefste.

Ik ben met alle mannen van het theater naar bed geweest en die liggen nu aan mijn voeten. De vrouwen hebben sowieso niet veel met je op. Je mag dan de keizer van de toneelspelers zijn, dit rijk heeft nu een nieuwe koningin. ' Tassia zei dit niet helemaal voor de grap.

Rodario had al gemerkt dat zijn bevelen tegenwoordig pas werden opgevolgd, wanneer Tassia geknikt of ermee ingestemd had. Hij beschouwde het eerst als een grap. 'Nee, dat meen je niet serieus, ' lachte hij onzeker.

'Lees je stuk nog maar eens door. Ik heb het een beetje bewerkt. Het is nu beter geworden, ' antwoordde ze zelfbewust en drukte hem de bladen in zijn handen. Ze grijnsde tegen hem, gaf hem vervolgens een hartstochtelijke kus en ging ervandoor om Gesa bij het koken te helpen.

Rodario keek haar na en krabde aan zijn hoofd. 'Deze vrouw is bezeten door een demon, ' meesmuilde hij. 'Als ik het van tevoren geweten had, was ik in Stormdal nooit op het voorstel ingegaan. ' Hij liep naar de achterdeur van de wagen, klapte het trapje naar beneden en ging erop zitten, terwijl zijn arbeiders de paarden uitspanden, voederden en drenkten.

In de stralen van de ondergaande zon las hij snel wat Tassia in zijn stuk had gewijzigd.

Tot zijn ergernis moest hij om ettelijke passages luidkeels lachen. Ze had haar talent op een indrukwekkende manier bewezen. Rodario kende stukken van bevriende toneelspelers met vele jaren ervaring die bij lange na niet het niveau van het werk van zijn vriendin haalden.

De dorst en de bezorgdheid om zijn vriend lieten zich ten slotte gelden. Hij stond op en beklom de smalle treden. 'Furgas?'

Terwijl hij op antwoord wachtte, draaide hij snel zijn hoofd om naar Tassia te kijken, die lachend bij het vuur zat en met Gesa een wedstrijdje aardappelen schillen hield. Iedereen die op dat moment niets te doen had, slenterde naar het vuur om in de nabijheid van de betoverende vrouw te zijn. Toen werd Rodario er zich van bewust dat ze werkelijk de waarheid had gezegd. Het Curiosum bevond zich in de tedere, maar onverbiddelijke handen van Tassia. Zijn leerling. Zijn muze.

'Bij Palandiell, dat kan zo niet, ' mompelde de onttroonde keizer. 'Ik moet eens een hartig woordje met die jongedame wisselen. '

Hij wilde net het trapje weer afgaan, toen hij een zacht gekreun uit de wagen hoorde.

'Furgas?' Hij opende de deur zonder op een reactie te wachten en vond zijn vriend badend in zijn bloed op de vloer liggen. Furgas had een paar diepe sneden in zijn polsen gemaakt en was door het bloedverlies half bewusteloos geraakt.

'Verdomme!' Rodario snelde naar binnen, scheurde een laken in stukken en verbond de wonden. 'Wat moet dat betekenen?' voer hij tegen hem uit en hielp hem te gaan zitten. 'Ik heb je niet bevrijd, zodat je nu jezelf van kant kunt gaan maken. '

'Ik kan gewoon niet met mijn schuld leven, ' fluisterde Furgas. 'Ik heb de machines gebouwd die dood onder de dwergen zaaien. ' Hij had moeite zijn kalmte te bewaren. Hij zwaaide heen en weer, maar Rodario hield hem vast.

'Rustig, vriend. Ze hebben je daartoe gedwongen... '

'Ik had net zo goed zelfmoord kunnen plegen in plaats van te zwichten voor hun dreigementen, maar... ' Hij keek naar de toneelspeler. 'Eerst hebben ze boormachines door oude, ingestorte gangen gestuurd om de weg vrij te maken. Daarna volgden de doodsmachines. ' Hij veegde zijn eerste tranen weg. 'De machines... '

Rodario overhandigde hem een beker water. 'Kalm nu maar. '

'Hoe kan ik nu kalm blijven? Heb je gehoord wat de mensen onderweg vertelden? Over die monsters van staal en vlees?' Hij slikte en zijn vingers klemden zich om de beker. 'Ook die zijn van mij. De Derden hebben een verbond met de Onuitwisbaren gesloten, ' zei hij. Hij deed moeite zich te beheersen.

Rodario liepen de rillingen over de rug, 'Nee. ' Hij zag het hoofd van Tassia in de deuropening verschijnen, maar ze waagde het niet om te laten merken dat ze er was. Tegen de deurpost geleund bleef ze staan luisteren.

'Jawel. ' Furgas lachte bitter. 'Bandilor kwam op een omloop bij me en toonde me vreemde schetsen van afstotelijke mengwezens, die voor een deel uit metaal moesten bestaan. Hij had de samenstelling van een legering die magie geleidde en een gloeiende kool uil het smidsvuur Drakenadem van de Vijfden gestolen. Daarmee vervaardigde hij het metaal waaruit ik volgens zijn aanwijzingen de machines moest bouwen. En ik bouwde zonder te weten wat hij van plan was. ' Hij verbleekte. 'En toen kwamen ze. Ik weet het nog precies... Wc doken op en ze werden hij ons gebracht. Kleine, lelijke bastaards van orcs en alfen, de grootste niet ouder dan vier cycli. Bandilor voer met het eiland naar een geheime plek ergens op het meer en liet het tot op de bodem zakken. Daar stopten we de bastaards in de machines, klonken en schroefden ze erin vast, zetten hun ledematen af en plantten er in plaats daarvan dingen in die Bandilor bracht. Stukken glas of kristal, ik weet het niet precies. Hij stak stangen uit magiegeleidend materiaal door de kleine lijfjes en wierp de bastaarden in een gat dat hij daar had gegraven. Ze gilden. O, wat krijsten ze!'

Hij huiverde toen de beelden zich steeds duidelijker voor zijn geestesoog aftekenden. 'Groene bliksems schoten uit het gat omhoog en sloegen in het ijzer. De alfenrunen lichtten op en straalden en deze bastaarden... Ze groeiden en krijsten. Hun lichamen werden ondeelbaar een met de constructies. Mijn constructies. ' Hij dronk de beker leeg. 'Ik weet niet meer hoe lang het zo is doorgegaan. Op een zeker moment beval Bandilor het eiland te laten opduiken en ik heb die wezens nooit meer teruggezien. Tot we onderweg over hen hoorden vertellen. '

Hij zweeg en het bleef heel lang stil.

Tassia huiverde en ze had kippenvel over haar hele lichaam, omdat ze in haar verbeelding de meest angstaanjagende wezens zag. 'Bij alle goden, ' liet ze zich ten slotte zacht ontvallen. 'Wat verschrikkelijk. '

Ook Rodario had enkele ogenblikken nodig om te verwerken wat hij had gehoord. De magister technicus had zijn meesterwerken geschapen. Huiveringwekkende, verwoestende meesterwerken, wezens die een symbiose waren van magie en techniek, gestuurd door het Kwaad en beheerst door de wil dood en verderf te zaaien. 'Niet jij bent de schuldige, ' wist hij eindelijk uit te brengen en hielp Furgas op het bed te gaan zitten. Hij verving het water door wijn, die zijn vriend met gulzige slokken opdronk.

Furgas sidderde over zijn hele lichaam. 'Ik heb de dood verdiend, Rodario, ' zei hij terneergeslagen. 'De Derden hebben me weliswaar gedwongen, maar ik heb mijn werk goed gedaan. Te goed. ' Hij balde zijn vuisten. 'Want ik moest de hele tijd aan Narmora en mijn kinderen denken. Ik bewees de Derden goede diensten, want ik wilde me wreken op de dwergen en het Veilige Land, omdat ze me van mijn gezin hadden beroofd. Pas veel later begon ik in te zien, wat ik de mensen, de elfen en de dwergen had aangedaan. ' Hij dronk de wijn op en sloot zijn ogen. 'Ik... ik word duizelig, ' fluisterde hij en zonk zijdelings op zijn bed. De wijn en het bloedverlies misten hun uitwerking niet.

'Slaap maar lekker uit, ' zei Rodario ontroerd tegen zijn vriend, dekte hem toe en veegde het bloed van de planken; later zou hij het hout grondig schrobben. 'En blijf met je vingers van de messen af. ' Hij verliet de wagen en trok de deur dicht.

Hij ging met een fles wijn op het trapje zitten en keek in de ondergaande zon, nam een slok en gaf de fles aan Tassia.

'Wat bedoelde hij, dat ze hem van zijn gezin hebben beroofd?' vroeg ze hakkelend. 'Jij zei dat het bij de Slag om Porista was gebeurd. '

Hij trok haar naar zich toe en keek haar in de ogen; meteen moest hij denken hoe het zou zijn haar voor altijd te verliezen en een golf van angst stroomde door hem heen. Hij kuste haar innig, teder.

Tassia voelde het verschil tussen een wellustige liefdes aanval en deze kus, waarin geen begeerte, maar vee! diepere gevoelens lagen, die zelfs geen dichter ook maar bij benadering zou kunnen beschrijven. Ze glimlachte en streelde zijn gezicht. 'Hoe zat dat dan?'

Rodario zuchtte. 'Narmora, zo heette zijn partner, was een halfbloedalfin. Ze vocht met ons aan de zijde van het Goede tegen Nôd'onn, en ging daarna bij de laatste maga, Andôkai de Onbesuisde in de leer. Ze nam de plaats van de maga in en behoedde het Veilige Land voor grote schade tegen de avatárs en de eoîl. Als dank voor haar inspanningen verbrandde een deel van haar tot as. De Ster der Toetsing kende geen genade. Niet voor haar... '

'... en niet voor haar kinderen, ' vulde Tassia bedrukt aan. 'Verschrikkelijk. Die arme Furgas. '

'Na de slag gaf hij de dwergen en de mensen de schuld van hun dood. Had men de avatárs gewoon hun gang laten gaan, zei hij indertijd verblind door verdriet, dan zou het aantal slachtoffers in het Veilige Land veel lager zijn geweest. Ze hadden het Kwaad in de persoon van de alfen vernietigd en waren weer weggetrokken. Zonder de Ster der Toetsing in werking te zetten. En hij zelf zou een gelukkige huisvader zijn geworden. ' Hij keek langs haar heen in de rode zon. 'Ik heb me vaak afgevraagd of hij daar misschien geen gelijk in had. '

Ze zweeg, dronk en gaf hem de fles terug.

Rodario zuchtte. 'Indertijd zou ik gelogen hebben, als ik had gezegd dat ik hem begreep. Ik rouwde om Narmora omdat ze zijn vriendin was. Vandaag kan ik me voorstellen hoe hij ertegenaan keek. ' Hij strekte zijn hand uit en streelde Tassia's blonde haar. 'Ik bid de goden dat ik nooit iets soortgelijks hoef mee te maken. Wie er ook schuld aan zou hebben, ik zou hem tot het eind van mijn leven haten en vervolgen. '

Ze pakte zijn hand en drukte die tegen haar wang.

Zo bleven ze zitten tot de duisternis was ingevallen. Rodario ging even kijken naar Furgas, die in bed lag te slapen, vervolgens gingen ze met de armen stevig om elkaar heen bij de rest van het gezelschap rond het vuur zitten en luisterden naar het lied dat Gesa inzette.

 

Het Veilige Land,

het koninkrijk Gauragar,

de vesting Paland, in de zomer van de 6241e zonnecyclus

 

Balba Steenhamer uit de clan der Steenstrelers van de stam van de Tweeden voelde zich tussen de talloze mensen een beetje onbehaaglijk.

De eis van koningin Isika om geen dwerg in de vesting toe te laten, vond ze belachelijk. Ze had geen begrip voor de angsten van de vorstin. Zonder de strijdlust van de kinderen van de Smid waren de mensen verloren, dat stond voor haar vast.

Ondanks de verbittering die ze voelde, verrichtte ze haar taak gewetensvol en controleerde bij het opleveren van het werk samen met de opzichter elke afzonderlijke steen in Paland.

'Is dit geen fantastische vesting?' verheugde de man zich over de aanblik.

'Nee, dat is ze niet, ' sloeg Balba zijn geluksgevoel de bodem in. 'Ik vind het een lelijk bouwsel, zonder gratie, en liefdeloos in het landschap gepoot. De bouwmeesters van toen hebben alles goed doordacht, maar het uiterlijk daarbij volkomen verwaarloosd. '

Door de onomwonden kritiek was het goede humeur van de opzichter grondig bedorven. Als nakomeling van degenen die Paland gebouwd hadden voelde hij zich aangesproken. 'Jullie dwergen denken dat jullie alles beter kunnen. '

'Ik heb niet gezegd dat wij iets beters gebouwd zouden hebben. '

Balba wist dat haar volk dat beslist zou hebben gedaan, maar vond het niet nodig hem dat onder zijn neus te wrijven. 'Ik mis de ziel die in elk dwergenbouwwerk huist. De mensen die Paland gebouwd hebben kapten stenen in een bepaalde vorm, maar letten niet op kleurschakeringen en structuren. Ze hebben het materiaal verkracht in plaats van ernaar te luisteren en alles zo in elkaar te zetten dat het langer meegaat en tot een kunstmatige berg vergroeit. Dat is de reden waarom onze gebouwen veel ouder worden dan die van jullie. ' Balba en de dwergse steenhouwers kenden de eigenschappen van elk afzonderlijk gesteente, van graniet tot leisteen, van basalt tot marmer of zandsteen.

Prompt ontdekte ze in het licht van de ondergaande zon een beschadigde plek. 'Hé, jij daar!' riep ze een van de arbeiders over wie de koning haar de leiding had gegeven. Ze wees met haar wijsvinger op de sluitsteen boven de ingang naar het hoofdgebouw, ik had toch opdracht gegeven om die te vervangen?'

'We hadden geen tijd, Balba. We moesten nog... '

ik zal het koning Bruron zeggen, wanneer de boog bij het eerste luide fanfaregeschetter begint te trillen en boven hem instort. ' Ze zette haar sterke armen in haar zijden. Het was duidelijk dat ze geen tegenspraak duldde.

De opzichter kwam zijn ondergeschikte te hulp. 'Ik zoek meteen een paar mensen en ga aan het werk, Balba, ' zei hij en hij sloeg zijn ogen neer, zodat ze de stille verwensing daarin niet zou zien. Hij rende weg en was blij dat hij niet langer naar dat geklets van die dwergenvrouw hoefde te luisteren.

Balba schudde haar bruine haardos en trok haar leren schort recht. 'Mensen, ' mompelde ze zacht en ze liep verder.

Als je keek naar het aantal cycli dat de vesting er al stond en naar de geweldige verwaarlozing die zij en de steenhouwers van koning Bruron aangetroffen hadden, mocht het resultaat van de werkzaamheden alleszins gezien worden. De twintig schreden hoge buitenmuren van de stervormig gebouwde vesting waren verbeterd en van nieuwe, stevige kantelen voorzien. Het was een meesterstukje geweest om gebarsten stenen in de muren te vervangen zonder de muren te laten instorten. De mensen hadden eerst niet willen geloven dat dit kunststukje niet te volbrengen was, maar de dwergenvrouw had hen van het tegendeel overtuigd.

De vervallen torens had Balba meteen laten slopen en van de verweerde stenen waren projectielen voor de blijden gemaakt. Nu lagen ze opgestapeld op de weergangen of naast de katapulten op de binnenplaats. De muren waren zo hoog dat torens niet nodig waren. Op die plaatsen had ze platforms voor speerslingeraars laten bouwen.

Ze verbaasde zich erover hoe snel de mensen eigenlijk tevreden waren. In de kritische ogen van de dwergenvrouw moest de lat een heel eind hoger worden gelegd. Zij wilde Paland zo achterlaten dat zelfs de elfen niet anders konden dan het snelle resultaat prijzen. Niet de schoonheid, alleen het snelle resultaat.

Sindsdien was slechts een van de overgebleven diamanten in de vesting aangekomen. Koningin Wey en haar soldaten bevonden zich al hierbinnen. De boden die door de overige colonnes werden uitgestuurd, hielden de commandant onafgebroken op de hoogte van hun vorderingen en vertragingen.

Het zag ernaar uit dat de steen uit Sangreîn de volgende zou zijn die in de zaal met muren van enkele schreden dik verdween. Balba had het plafond laten verhogen en met extra steunpilaren onderstut. Zelfs de komeet die indertijd in het Land aan Gene Zijde was neergekomen, had deze bunker van graniet niet kunnen vernielen.

De dwergenvrouw ging de trap op naar de weergang, vanwaar ze uitzicht had op het zuiden. Ze wilde zien hoe groot de colonne uit het hete woestijnland was, waarmee koningin Umilante de diamant had beveiligt!.

Toen ze achter de kantelen stond en een slok uit haar veldfles nam, dook een elf in wapenrusting naast haar op. ik groet je, ' zei hij.

'Ik jou ook. ' Ze wist dat hij bij het tweehonderd elfen sterke contingent behoorde, dat Âlandur alvast had gestuurd; verdere krijgers zouden volgen.

Behalve hen bevonden zich duizend soldaten uit Weyurn in de vesting. De rest, nog eens vijftienduizend voetknechten en tweeduizend ruiters, trok in geforceerd marstempo onder leiding van prins Mallen naar Idoslân om de spelonken van Toboribor te bestormen en de Onuitwisbaren samen met de gedrochten daar te vernietigen. Nu ze zich hadden laten zien, was er eindelijk iets wat men kon aanvallen.

'Een mooie dag heeft Sitalia ons weer geschonken, ' sprak de elf, terwijl hij recht voor zich uit van de muur naar beneden keek. 'De godin heelt het goed met haar schepselen voor. ' Hij zette zijn helm af en het lichtblonde haar dat eronder tevoorschijn kwam, viel breeduit over zijn schouders.

Balba nam nog een slok en zette haar veldfles weer neer. 'Sitalia bekommert zich om de elfen, dus zal ze hooguit jullie een mooie dag schenken. De mensen danken Palandiell en wij Vraccas, en zo moet het maar blijven, ' zei ze vriendelijk. Ze wees naar rechts, waar de zon wegzonk. 'Nog is de dag niet ten einde. ' Ze bekeek het kuras van wit metaal dat ze vandaag voor het eerst zag. De tweehonderd elfen waren trouwens allemaal gekleed in nieuwe gewaden, die stuk voor stuk licht en wit waren, zodat ze in het volle zonlicht bijna zo verblindend waren als spiegels. Hun veranderde voorkomen deed haar aan iets denken, maar ze kon zich niet zo gauw herinneren wat dat was.

'Daar heb je gelijk in, Balba Steenhamer uit de clan der Steenstrelers, ' antwoordde de elf verontschuldigend. 'Ik wilde je een compliment maken dat je zeker toekomt. Je hebt voortreffelijk werk geleverd. De diamanten zullen veilig zijn. '

Ze knikte en wierp hem een aarzelend glimlachje toe. 'Wil je misschien ook een slok?' vroeg ze en ze hield hem haar veldfles uitnodigend voor.

De elf stak zijn gepantserde vingers uit en pakte hem aan. 'Dank je wel. ' Hij rook er eerst aan om er zeker van te zijn wat hij zou drinken, toen zette hij de hals aan zijn lippen en verstijfde. 'Bij Sitalia, ' fluisterde hij en hij wees naar het zuiden. 'Zie jij wat ik zie?'

Balba keek in de aangewezen richting.

De colonne met de steen was tussen twee heuvelruggen uit tevoorschijn gekomen en langs een woud getrokken, waar hij in een hinderlaag liep. De dwergenvrouw zag hoe een reusachtig zwart monster tussen de kleine gestalten van de soldaten rondliep en met een soort zeis zwaaide; bij tussenpozen schoten groene bliksemstralen uit hem weg en de mensen die erdoor getroffen werden, verdampten meteen.

'De Onuitwisbaren hebben ons om de tuin geleid! Ze zijn niet in Toboribor. Ze hebben hun gedrochten naar ons toe gestuurd om de stenen te roven voor we die in veiligheid konden brengen. ' De elf liet de fles vallen en terwijl hij de trap afrende, zette hij zijn helm weer op. Hij riep woorden in een taal die Balba niet verstond.

De troep elfen steeg ijlings op hun witte paarden en reed spoorslags de zuidpoort uit om de soldaten van koningin Umilante te hulp te schieten. Een handvol van hun boden stoof weg in andere richtingen om de colonnes van de dwergen en de mensen die zich verder weg bevonden te waarschuwen.

De commandant van de vesting liet de poort achter de elfen sluiten en riep alle soldaten te wapen.

'Ik zei toch dat de dag nog niet ten einde was. ' Opeens werd Balba met een gevecht geconfronteerd. Ze kon weliswaar met een knots omgaan, maar beschouwde zichzelf niet als een erg geoefende krijgsvrouw. Nu maakte ze van de opwinding gebruik om de weergang te verlaten en haar arbeiders in het afnemende daglicht tot grotere snelheid aan te sporen.

Onverwacht ontstond er opwinding aan de oostkant van de vesting, maar Balba bleef bij de werkzaamheden tot de mensen die tot haar volle tevredenheid hadden voltooid. Ieder foutje zou naderhand een smet op haar blazoen en daarmee op dat van haar familie en haar clan werpen. Pas daarna rende ze de weergang weer op, haar schild aan haar linkerarm.

Een stofwolk naderde de oostpoort.

En waar die ook door veroorzaakt werd, het bewoog ongelooflijk snel. Te snel om een mens, een elf, een dwerg, een dier of een monster te zijn.

'Hoe is het met de mannen van Umilante?' vroeg ze de soldaten in haar buurt.

De man was doodsbleek en omklemde de schacht van zijn speer. 'Ze liggen daar tussen de heuvels en bewegen niet meer. '

'En de elfen?'

'Verdwenen. Door het monster verslonden, ' fluisterde hij hees en slikte.

De zon was ondergegaan en de schemering was over Gauragar neergedaald voor de nacht met zijn duisternis en zijn sterrenlicht inviel.

De fakkels in de vesting lichtten op en verdreven de angstaanjagende schaduwen. Een paar mannen renden naar buiten, trokken de houten brug naar binnen en staken het rijshout en de pek in de greppels rond de vesting in brand. De eerste verdedigingslinie was paraat.

Balba tilde een van de stenen op een kanteel en stond klaar de aanvaller met het projectiel te begroeten. Met een paar welgemikte slagen hakte ze haar initialen in de steen uil en grijnsde tevreden.

Vijftig schreden voor de poort bleef het gevaarte dat zo snel genaderd was staan en toonde zich aan de verdedigers. De stofwolken die eromheen hingen, werden door de hete luchtvlagen van de vuren weggewaaid en er verscheen een versmelting van een gedrocht en een machine.

Het bovenlichaam leek tot aan het middel op de andere monsters, een bastaard van een alf en een orc of nog erger, dat in een dik pantser van tionium was gehuld. Nergens was ook maar het kleinste stukje huid te zien, alles zat veilig tegen pijlen en kleine stenen afgedekt onder het ondoordringbare metaal. Alleen aan het gezicht achter het geopende vizier was te zien dat er een levend wezen in het gevaarte zat.

Maar waar normaal benen zaten, bevond zich een zwart blok van twee schreden diep, twee schreden breed en drie schreden hoog.

De zijkanten vertoonden een lichte ronding en het zwart gepolijste bovenvlak liep aan de zijkanten naar onder, zodat water, bloed, of andere vloeistoffen er meteen af stroomden en er niet op konden blijven liggen. Balba ontwaarde ook luikjes voor en aan de zijkant waarachter talloze onaangename verrassingen konden loeren. Rond het middel liep een ring van ellenlange tioniumpunten en aan de onderzijde bevonden zich een aantal grote wielen, waarop het mengwezen zich voortbewoog en die door een onzichtbare kracht binnen in het blok werden voortbewogen.

'Een strijdwagen zonder paarden, ' zei de soldaat naast Balba. 'Wat is dat nu weer voor een uitvinding?'

'Geen heilzame, ' mompelde ze. Van de aanblik van het wezen alleen al gingen haar nekharen overeind staan.

'Geef mij de steen, dan blijven jullie leven, ' riep het met een heldere stem. 'Mijn broeders en zusters zullen weldra hier zijn. Deze muren zullen ons niet tegenhouden. '

'Hier komt ons antwoord, ' riep de commandant naar beneden. Hij hief zijn hand op en zwaaide die snel weer omlaag.

Vier speerslingeraars wierpen hun dodelijke lading naar het wezen. De projectielen snorden als zwarte wolken door de avondschemering.

De speren zouden zeker doel hebben getroffen als het monster niet bliksemsnel naar achteren was gerold. Het dikke voorpantser klapte naar boven en vormde een schild tegen de drie speren, die meer door geluk dan wijsheid hun doel hadden bereikt. De houten schachten braken, de punten bogen om op het tionium en maakten er zelfs niet het kleinste deukje in. Koortsachtig waren de artilleristen aan het herladen.

'Richt op de wielen. Dit keer krijgen we dat ding!' De commandant keerde zich naar de katapulten op de binnenplaats. 'Houd jullie klaar, ' riep hij naar beneden. 'Wanneer ik... '

Toen ging al het licht in Paland uit. Kaarsen, fakkels en de vuren in de greppels waren op slag gedoofd en tegelijkertijd werd de schemering verdreven door een duisternis, waarin zelfs geen ster te zien was.

'Vuur!' riep de commandant en men hoorde hoe de vergrendelingsmechanismen van de windassen los gezet werden en de touwen zich afwikkelden. Het duurde niet lang voor het gerommel van de inslagen klonk.

Balba geloofde allang niet meer ooit de doodskreet van het wezen te zullen horen.

Voor de poort lichtten donkergroene runen op, gevolgd door een verblindende bliksemflits en de deurvleugels werden met zo'n kracht van hun scharnieren geslagen dat de grotere stukken en splinters fluitend tot aan de tegenoverliggende muur van de vesting vlogen.

Gelukkig weigerden de fakkels niet langer licht te verspreiden, zodat de verdedigers op de binnenplaats in ieder geval konden zien hoe de dood eruitzag voor die hen trof.

Het gevaarte had de greppel weten te overbruggen en rolde nu in razende vaart over de plaats. Links en rechts had het tioniumlemmeten zo lang als een mens uitgeklapt die mannen in hun harnas finaal doormidden sneden. In twee helften vielen ze op de grond, wat voor hun kameraden een afgrijselijk en verlammend tafereel was.

Aan de voorzijde was een ijzeren pantserplaat uitgeschoven die als buffer werkte en ieder die de machine het hoofd probeerde te bieden, tegen de lemmeten stootte of onder de wielen duwde, waarvan de zijkanten gekarteld waren. Niemand die daaronder raakte, bracht het er levend van af. Gewone pijlen konden niets tegen de bepantsering van het schepsel uitrichten.

Balba schudde de verlammende angst van zich af. 'Jullie commandant had gelijk: de wielen zijn zijn zwakke plek, ' riep ze, terwijl ze de trap afrende. 'Horen jullie me? Schuif er ijzeren stangen door, zodat het niet meer verder kan. Haal kettingen! Daarmee trekken we het omver. '

In de kakofonie van geschreeuw en lawaai, hoorden maar weinig verdedigers haar bevelen, maar ze deden moeite de aanwijzingen van de koelbloedige dwergenvrouw op te volgen.

Kort voor de eerste deur naar de diamantbunker haalden ze het voertuig in, dat eigenaardige geluiden liet horen. Onder de tioniumplaten klikte en tikte, siste en piepte het.

'Hierheen met die kettingen, ' riep Balba naar de mannen. De soldaten aarzelden niet de bevelen van de dwergenvrouw op te volgen. Ze hadden haar bedoeling begrepen. Balba liet zich niet onbetuigd. Ze pakte een haak en maakte aanstalten die naar een wiel te slingeren. 'Haak ze in... '

Een luid gerommel was voor hen de reden het hoofd te draaien en naar de vernielde poort te kijken.

Daar schoof net het tweede monster doorheen dat door zijn schepper in een reusachtig harnas was opgesloten. De vuisten van tionium rukten brokstukken uit de zijwanden en slingerden die naar de aanstormende verdedigers. De dappere soldaten uit Weyurn verloren met tientallen tegelijk hun leven in de strijd tegen de oppermachtige tegenstander die hen gewoon als ongedierte vertrapte. Een traliekogel walste door de linies en wierp ze uiteen om het monster bij de ingang te helpen.

Balba bleef staan. Het hart zakte haar in haar laarzen en haar moed smolt als lood in het vuur. Een derde schepsel van Tion met onderarmen van metaal en glas klom nu naar de zuidelijke weergang. Het zwaaide met zijn handen en liet daaruit groene bliksemschichten midden tussen de rijen van de soldaten schieten. Het ijzer aan hun lichamen gloeide op en ze verdampten volkomen in de stralen. Ook de commandant sneuvelde. De rest van de verdedigers gaf het op en zocht gillend een goed heenkomen. Van de duizend mannen waren er nog zo'n vierhonderd in leven.

Balba begreep dat ze zonder magus niets tegen deze wezens kon beginnen. Tegen de versmelting van superieure machines, de tomeloze kracht van de monsters en magie stond ze machteloos.

Ze liet de haak vallen en in tegenstelling tot de mensen rende ze langs de noordpoort naar buiten. Later zou ze horen dat alle soldaten van Weyurn vernietigd waren zonder dat er een spoor van hen was overgebleven.