Hoofdstuk 10

Het Veilige Land,

in het noorden van het koninkrijk Gauragar

 in de zomer van de 6241e zonnecyclus

 

Boïndil stapte achter de ondergronder aan en maakte geen geheim van zijn ergernis. 'We begeven ons vrijwillig in de macht van degenen die onze stammen hebben overvallen. Dat deugt van geen kanten. '

'Ze willen naar ons luisteren. En het is beter dat we met hen tot een akkoord komen dan dat de overvallen blijven voortduren, ' vond Tungdil.

'En hij heeft nog altijd niet gezegd hoe hij heet, ' probeerde Boïndil een volgende reden voor een slecht humeur te zoeken. 'Ach ja, en ze zijn ook nog met de varkentjes bevriend. '

'Laten we gewoon afwachten, ' ried Tungdil aan, die een beetje genoeg kreeg van het voortdurende gekanker. Goda liep naast haar meester en bemoeide zich er niet mee, maar aan haar gezicht te zien had ook zij liever gehad dat Boïndil wat minder liep te mopperen.

Ze waren alle drie gespannen nu ze achter de vreemde dwerg aan liepen. Geen van hen wist hoe de ontmoeting met hun verre verwanten uit het Land aan Gene Zijde zou aflopen.

Tungdil keek hoe de ondergronder liep. Hij bewoog zich leniger dan een dwerg uit het Veilige Land, hij zette zijn voeten in een rechte lijn achter en niet schuin naast elkaar; daarbij hield hij zijn bovenlichaam volkomen stil en maakte nauwelijks geluid. In tegenstelling tot Woestling. De ondergronder beheerste het sluipen zo goed dat het leek alsof hij bij een alf in de leer was gegaan.

Hun tocht duurde tot zonsondergang. ' Toen bevonden ze zich tussen drie heuvels in een glooiend bebost dal met een klateren de bron in het midden.

De ondergronder leidde hen regelrecht naar het water. Hij riep een paar onbegrijpelijke woorden en ging aan de rand van de bron zitten. Hij schepte een handvol water en dronk daarvan. 'Sûndalon zal zo wel komen, ' zei hij.

Woestling pootte de kop van de kraaiensnavel in de zachte, met mos begroeide bodem en probeerde tussen de stammen door te kijken. 'Wat is het hier vredig. Dit zou net zo goed een heiligdom van de elfen kunnen zijn, ' mompelde hij. 'We missen alleen nog een van die witte stenen. '

De ondergronder keek hem aan. 'Een witte steen? Bij de broka?'

Tungdil herinnerde zich dat de vreemdeling daarmee de elfen bedoelde. Het scheen dat hij en zijn volk al ervaring met hen hadden. 'Ja. ' Hij beschreef de steen, de aard ervan en de geheimzinnigdoenerij er rond omheen. 'Zegt jou dat wat?'

'Ja, ' knikte de ondergronder en hij keek hem medelijdend aan. 'Wij hadden ook broka en hun stenen in ons land. ' Hij dronk nog wat water en waste zijn gezicht zonder daarbij het teken op zijn hoofd uit te wissen.

'En wat betekent dat?' bromde Boïndil ongeduldig.

'Wat had jij gedacht?' De ondergronder maakte een geïrriteerde indruk. 'Dat wij hen hebben moeten uitroeien voor ze het ons deden. '

Woestling keek naar Tungdil en slikte. 'Hoor je dat, professor?'

'Luid en duidelijk. ' Tungdil ging in het mos zitten en leunde tegen een stam. Het werd steeds dringender dat ze met de hoogste machthebber van de ondergronders praatten. Zijn vriend en Goda kwamen naast hem zitten.

'Wat denk je? Zouden ze van moppen houden?' Woestling keek naar de ondergronder. 'Daarmee breken we de spanning van de ontmoeting misschien een beetje. '

Goda rolde met haar ogen. 'Maar niet die wegvraagmop, meester. Als het moet, probeer het dan met die mop waarin een elf een dwerg naar het woud vraagt. '

'Ja, je hebt gelijk. Die van de orc zouden ze vermoedelijk niet grappig vinden. ' Hij legde zijn vingers rond de greep van zijn wapen. 'Je hebt alleen maar moeilijkheden met ze. '

'Omdat ze je grappen niet leuk vinden? Tja, dat is inderdaad een reden om een volk te wantrouwen, ' plaagde Tungdil. 'Dat kan je nieuwe lijfspreuk worden. Wie niet lacht, wordt platgeslagen.

Je zou hem op de stompe kant van je kraaiensnavel moeten graveren. '

Goda lachte luidkeels.

'Veertig keer opdrukken, leerling, ' bromde Boïndil beledigd.

'Heb je geen gevoel voor humor, meester?'

Hij toonde zich gekrenkt. 'Niet wanneer ik het mikpunt ervan ben. ' Zijn vinger wees naar de grond. 'Veertig alsjeblieft. En helemaal naar beneden. Ik wil mos op je neus zien. '

Vloekend stond Goda op en deed wat haar opgedragen was.

Tungdil schudde verwijtend zijn hoofd, maar Woestling grijnsde breed.

'Tot op het mos, ' herinnerde hij haar na de dertigste keer en genoot van het prachtige spel van haar armspieren. Het prikkelde hem plotseling meer dan vroeger.

De ondergronder stak een vuur aan en bekommerde zich verder niet om de drie dwergen. De vlammen schoten manshoog de lucht in en waren een duidelijk signaal in de duisternis.

Als uit het niets verschenen ze plotseling zonder enig geluid tussen de stammen; een vijfentwintigtal gestalten in dunne bruine en zwarte leren wapenrustingen, leren broeken en laarzen. Hun hoofden werden beschermd door helmen die zich door kleine details van elkaar onderscheidden. Geen van de twee leek op elkaar en niemand toonde zijn gezicht. Door de gesloten vizieren die de vorm van demonenmaskers hadden, maakten ze een lugubere indruk. Hun aanblik was onheilspellend.

In hun handen of aan hun gordel zag Tungdil zwartgemaakte werpspiesen van ongeveer een schrede lang met aan het uiteinde een slanke punt en daaronder een aparte weerhaak. Kennelijk deelden de ondergronders de voorliefde voor zware wapens van de dwergen niet.

'Toon jullie, ' zei de dwerg die hen naar het dal had gebracht en daarop openden ze hun vizier.

Tungdil keek onderzoekend naar de ernstige, baardeloze gezichten en ontdekte een paar vrouwen die meteen zijn nieuwsgierigheid wekten. Ze misten de molligheid van de dwergenvrouwen die hij kende; hun gestalte was slanker en leek op die van mensenvrouwen.

Een van de ondergronders die zich op het eerste gezicht in niets van de anderen onderscheidde, trad naar voren. 'Ik ben Sûndalon. Jullie wilden wal van mij. ' Hij slootte zijn stal in de bosgrond, trok

zijn helm van zijn korte, lichtblonde haar en wachtte.

Tungdil en zijn metgezellen stonden op en hij stelde hen stuk voor stuk voor. 'We moeten met elkaar praten om tot een overeenkomst over de diamant te komen, ' zei hij zonder er doekjes om te winden. 'Wij weten intussen dat hij jullie toebehoort, maar hij is door de tovenarij van een broka iets machtiger geworden. Wij kunnen hem niet zomaar afstaan. '

Sûndalon haalde een buidel van zijn gordel en strooide de inhoud in het mos. Het regende glinsterende stukjes en fonkelend stof. 'Dat is er van de stenen overgebleven die wij en de ubariu hebben buitgemaakt. Het waren vervalsingen. '

Dat maakte het er voor Tungdil niet beter op, want nu werd de kans steeds waarschijnlijker dat de echte diamant in handen van de Onuitwisbaren viel. Hij kon er zich geen enkele voorstelling van maken wat die met de magische kracht zouden kunnen aanvangen.

'Wij willen ons eigendom terug, ' zei Sûndalon. 'De steen werd door een broka geroofd. Vijf sterren tochten heeft het geduurd voor we onze voorbereidingen hadden afgesloten en de gelegenheid kregen hem weer in ons bezit te krijgen. '

'Waarom slijpen jullie niet gewoon een nieuwe en laten ons met rust?' stelde Woestling voor en hij hield de kraaiensnavel losjes maar klaar voor het gevecht in zijn handen. Goda deed hetzelfde met de nachtster.

'Omdat alleen hij de bijzondere eigenschap heeft die wij nodig hebben, ' antwoordde Sûndalon scherp. 'Het zou hetzelfde zijn als wanneer men een sleutel voor een slot heeft dat er wel in past, maar die je niet kan draaien. ' Hij keek naar Tungdil. 'Wanneer de berichten juist zijn die wij gehoord hebben, zijn er nog drie in handen van jullie volkeren en is er één verdwenen, klopt dat? Geef die drie aan ons en wij zweren dat we ze tegen alles zullen verdedigen. '

'Dat is jullie al één keer niet gelukt, ' wreef Boïndil hem onder zijn neus.

'En jullie lukt het keer op keer niet, ' antwoordde Sûndalon. 'Noch tegen ons, noch tegen de ubariu of deze monsters. '

'Wanneer je ons kunt uitleggen waarom de steen zo belangrijk voor jullie is, kun je ons er misschien van overtuigen hem aan jullie over te laten, ' probeerde Tungdil hem uit zijn tent te lokken.

Tot zijn teleurstelling schudde de ondergronder zijn hoofd. 'Als we het jullie openlijk konden vertellen, dan hadden we niet zo lang in het geheim in jullie land hoeven rond te speuren. Ons land, onze stad is ervan afhankelijk. Onze vijanden zijn machtig en zouden meteen aanvallen, wanneer ze van onze zwakte op de hoogte waren. '

Tungdil deed een voorzichtige stap in zijn richting. 'Wij zijn dwergen zoals jullie. We zouden jullie nooit aan jullie vijanden verraden. ' Hij wist dat zijn verklaring niet helemaal waar was. Enkele Derden achtte hij wel degelijk tot zoiets achterbaks in staat, maar dat hoefde Sûndalon niet te weten. 'Bovendien is het intussen bij alle vorsten en vorstinnen bekend dat het ondergronders zijn die samen met de orcs de diamant in handen proberen te krijgen. Je kunt het gerust verder vertellen. Jullie rooftochten zijn geen geheim meer, Sûndalon. '

'Hij heeft gelijk, ' merkte de ondergronder op die hen naar het dal had gebracht. 'Vertel hem over de netelige situatie waarin we ons bevinden en daarna spelen we open kaart tegenover hun koninginnen en koningen. '

'Nee, ' zei Sûndalon koppig. 'Het gaat ons niets aan wat er in dit land gebeurt. '

'Maar ze hebben geen flauw vermoeden van het gevaar dat hun boven het hoofd hangt. De broka hebben witte stenen opgericht, ' voegde de ondergronder er nog aan toe. 'Het begint net als indertijd bij ons, Sûndalon. We kunnen het ergste voorkomen dooide mensen en de dwergen te waarschuwen. '

Sûndalon zweeg en dacht na.

'Ik weet hoe het met jullie is, maar die halve kaalkop heeft ervoor gezorgd dat ik me behoorlijk zorgen begin te maken, ' fluisterde Boïndil. 'Wat is dat met die witte stenen? Bedoelt hij die dingen die we bij de puntoren hebben gezien?'

'Gezien? Je hebt er een aangeraakt, ' antwoordde Tungdil zacht. 'We weet wat voor gevolgen dat nog voor je heeft. '

Woestling verbleekte.

De naamloze ondergronder keerde zich naar hen. 'Heb geen vertrouwen meer in de broka, niet in hun woorden, in hun daden of in hun vriendelijke lach. Ze hebben te lang in de zon gekeken en willen zijn zoals zij. Voor al het andere zijn ze blind geworden. ' Hij sprak heel nadrukkelijk. 'Het zal beginnen met moorden waarbij niemand zal kunnen vaststellen wie de daders zijn. Daarna zullen steden en dorpen platgebrand worden zonder dat er ook maar één overlevende is. Jullie volk zal verliezen lijden en dood in jullie onderaardse gangen liggen, omdat het water vergiftigd... '

'Bij Vraccas!' riep Woestling geschrokken. 'Horen jullie dat? Ze beschrijven wat er in het Veilige Land gebeurt... ' Hij zweeg en hief zijn kraaiensnavel op. 'Zijn jullie dat geweest en willen jullie nu tweedracht onder de volkeren zaaien om de diamant gemakkelijker te pakken te kunnen krijgen?' gromde hij en boog strijdlustig zijn hoofd naar voren. 'Ik zweer bij de doden van mijn volk, dat ik me op jullie zal wreken, wanneer jullie dat zijn geweest!'

'Nee, wij waren het niet, ' zei Sûndalon. 'Maar goed, jullie zullen de geschiedenis van de diamant te horen krijgen. Misschien dat jullie ons dan geloven. ' Hij ging zitten en begon te vertellen...

De steen komt uit de diepste mijn van Drestadon. De vinder betaalde zijn vondst met het licht van zijn ogen, zo stralend mooi was hij, en men kon de diamant dan ook alleen door een dicht geweven zwarte doek heen bekijken en slijpen. De slijper had zeven sterren tochten nodig om de diamant zijn vorm te geven. Daarbij schuurde hij het vlees van zijn vingertoppen, zijn rug groeide krom en zijn zicht werd zo zwak als dat van een grijsaard. Maar uiteindelijk had hij zijn taak volbracht.

We brachten hem naar de runenmeester van de ubariu en hij kwam erachter waarom de god Ubar ons de diamant had gestuurd.

De runenmeester wapende zich en riep op ten strijde. Hij verzamelde een leger om zich heen en trok daarmee op naar de Zwarte Kloof waarin het Kwaad uit spleten en afgronden opsteeg om ons zonder onderbreking te teisteren. Sinds het begin der tijden kropen de misgeboorten van het Kwaad daaruit om ons te overvallen.

Maar daar stond ook een oeroud artefact van ijzer dat schijnbaar geen enkel doel diende en zijn macht allang verloren had.

De runen die erop stonden beloofden dat de Zwarte Kloof voor altijd gesloten zou worden, wanneer de Ster van de liergen ernaar zou terugkeren.

De runenmeester leidde ons en de ubariu tot midden in de vijandelijke Unies. Het was een wrede, moeizame strijd tegen schepsels die beestachtiger zijn dan alles wat jullie in het Veilige Land kennen en toch waren ze met een grote uiterlijke schoonheid gezegend. Enigen van hen vonden al hun weg hierheen. Wezens die jullie alfen noemen en die wij als sintoìtar kennen kropen uit de Zwarte Kloof over de bergen hierheen.

Wij en de ubariu vochten onvermoeibaar en baanden voor de runenmeester een weg door het zwarte leger tot aan het artefact. Op die dag verloren vele vrienden en verwanten hun leven, hele generaties werden uitgeroeid. Ook de gedrochten hadden in de gaten dat er voor hen een gevaar dreigde als nooit tevoren. Wie het niet met eigen ogen had gezien, kon zich de onbarmhartige slachting en moordpartij niet voorstellen.

De runenmeester zweefde omhoog tot aan het artefact. Hij plaatste de steen in de houder. En hij paste! Met een glinsterende schoonheid ontwaakte hij. De oude machine raakte doortrokken van een stralend licht en werd tot leven gewekt.

De schepsels van het Kwaad werden in de kloof teruggedreven, waarbij de meesten door ons zijn gedood. Slechts een paar ongevaarlijke slaagden erin te vluchten, zij vormden voor ons inmiddels geen groot gevaar meer. Het artefact weefde een sluier van ondoordringbare magie, dat de kloof hermetisch afdekte. Tot die noodlottige dag waarop de broka kwam, onze wachters overwon en de Ster der Bergen roofde.

Sûndalon schepte een handvol water en nam een slok. 'Indertijd hebben de schepsels in de kloof niet gemerkt dat men hun gevangenis geopend had. Ze zochten naar nieuwe uitgangen en vonden er ook enkele, die echter heel lastig en gevaarlijk zijn. Steeds weer kruipen ze eruit. ' Hij begon zachter te praten. 'Zou een van hen bij zijn rooftochten horen dat de oude weg weer openstaat en teruggaan om de andere monsters te waarschuwen, dan zullen ze vol woede en haat de Zwarte Kloof uit stormen en alles vernietigen wat ze vinden. ' Hij trok zijn staf uit de aarde en wees op zichzelf. 'Eerst wij... ' hij wees met de punt op Tungdil '... dan jullie. De alfen zijn de ongevaarlijksten van hen. '

'Komen deze mengwezens van metaal en een gedrocht misschien toch uit het Land aan Gene Zijde?' piekerde Tungdil half hardop.

Sûndalon ontkende dat. 'Zulke wezens kennen we niet. Ze moeten hier geboren zijn. '

'Dat is onmogelijk. De alfen en alle andere duistere wezens zijn door de Ster der Toetsing vernietigd. De meesten in ieder geval, ' zei Goda die net als de twee andere dwergen geboeid naar het verhaal had geluisterd.

Sûndalon dacht na. 'Was die Ster der Toetsing een golf van wit licht die over het land rolde?' Ze knikte. Hij trok zijn dolk, doopte hem in het water en hield het lemmet met de brede zijde naar boven. 'Wanneer dit jullie land is en mijn vinger de golf van licht... ' hij ging met zijn vinger over het metaal en veegde het vocht weg '... wat blijft er dan onder de aarde?' Dikke druppels verzamelden zich aan de onderzijde van de dolk.

'Wil je daarmee zeggen dat deze tovenarij niet in de bergen en de diepten is doorgedrongen?'

'Precies. Wij waren in de gebieden waarin ze het eerder heeft geprobeerd. Er zijn altijd wel ergens monsters die het overleefden. ' Sûndalon keek peinzend naar het lemmet. 'Bij ons is het haar niet gelukt. De broka kwam naar ons toe, roofde de steen en wachtte tot de monsters zich lieten zien om ze te vernietigen met haar toverij, opdat haar macht zou groeien. Maar zij deden haar dat plezier niet, dus reisde ze met haar gevolg verder. Sinds zij opgedoken was, gedroegen de broka zich merkwaardig en wij moesten hen uiteindelijk vernietigen, voor ze ons allemaal in het verderf zouden hebben gestort. ' Hij stak zijn dolk weg. 'Het stuitte ons tegen de borst ze te moeten uitroeien, maar het kon niet anders. ' Hij bekeek de peinzende gezichten van de dwergen. 'Ze hadden hun verstand verloren. '

'Je zult niet ontkennen dat onze elfen zich eigenaardig gedragen, niet?' zei Boïndil tegen Tungdil. 'En daarmee bedoel ik eigenaardiger dan vroeger. '

'We moeten die gewonde elf zo snel mogelijk weer genezen. Hij kan ons gegarandeerd meer vertellen. Ze zullen niet voor niets op hem hebben geschoten. ' Tungdil knikte Sûndalon toe. 'Kom met mij mee naar Paland en vertel de vorsten en vorstinnen wat je ons hebt verteld. Overtuig hen. Je hebt geen andere mogelijkheid om de echte diamant te pakken te krijgen, want binnen de muren van de vesting zul je nooit komen. Ik geef je mijn woord dat niemand je zal gevangennemen, verwonden of doden. ' Hij hief zijn bijl op. 'Dat zweer ik bij Vuurkling. '

De naamloze ondergronder knikte zijn aanvoerder bemoedigend toe en ten slotte stemde Sûndalon ermee in. 'Wij komen met je mee, Tungdil Goudhand. ' Hij stond op. 'En we zouden ook in de vesting zijn doorgedrongen, ' zei hij met een lachje, waaruit zijn zelfverzekerdheid sprak.

 

Het Veilige Land,

het koninkrijk Gauragar.; Porista,

in de zomer van de 6241e zonnecyclus

 

Tungdil, Boïndil, Goda, de afdeling van de Vijfden en de ondergronders hoefden niet helemaal naar Paland te reizen.

In Porista woeien de banieren van de koninkrijken op de tinnen van de stadsmuur, wat betekende dat de vorsten van het Veilige Land opnieuw voor een vergadering bijeen waren gekomen. En de banieren woeien halfstok.

De dwergen liepen door een opvallend rustige stad. De rust van de angst en de terneergeslagenheid die elke vrolijkheid verstikte. Op weg naar de vergadertent hoorden ze van de gebeurtenissen in Paland en de vernietigende nederlaag van de verdedigers.

Toen Tungdil, Woestling en Sûndalon in de vroege namiddag de tent betraden, zaten mensen, elfen en dwergen te beraadslagen wat er nu moest gebeuren. Goda wachtte zoals altijd buiten.

De plaats van prins Mallen was leeg en op de troonachtige zetel waarop Liútasil had moeten zitten, zag Tungdil een elfin in een wit gewaad en met de eretekenen van een vorstin. In de lange blonde haren fonkelde een sieraad vol kostbare edelstenen en de blauwgroene ogen richtten zich aandachtig op de nieuw aangekomenen. De opvolgster van Liútasil was gevonden en bij haar schoonheid en haar aura zonken allen in de tent in het niet. Ze werd hem voorgesteld als vorstin Rejalín. Tungdil moest meteen weer aan de eoîl denken.

Koning Bruron ontving de dwergen met een scheef glimlachje en keek verwonderd naar de baardeloze dwerg die een handbreedte groter was dan Tungdil. 'Je hebt het zeker al gehoord van Paland?'

Hij knikte en groette de vorstinnen en vorsten met een buiging. 'Ik heb het met afgrijzen gehoord. Nu is er nog maar één steen in het Veilige Land, waarvan niemand weet waar die zich bevindt. '

'Een?' vroeg Isika met een onheilspellend voorgevoel. Met haar zwarte haar en haar bejaarde gezicht leek ze de sombere tegenpool van Rejalín. Naast het gewaad van de elfenvorstin leek haar prachtige garderobe ronduit armoedig. 'Ben jij ook het slachtoffer van een van die monsters geworden?'

'Nee, ik werd het slachtoffer van Sûndalon. ' Hij deed een stap opzij, zodat iedereen de ondergronder goed kon zien. 'Hij komt uit het Land aan Gene Zijde, uit een stad aan de voet van het gebergte en is op zoek naar het eigendom van zijn volk. Luisteren jullie naar zijn verhaal. '

En Sûndalon vertelde zoals hij tevoren met Tungdil had afgesproken over het artefact dat de kloof afsloot, en over de diefstal ervan door de eoîl, zonder te vertellen dat het om een broka, een elfin, ging. 'Wij konden ons niet bekendmaken. Hoewel het om ons eigendom ging, waren wij bang voor tijdrovende onderhandelingen, waardoor de monsters er sneller van op de hoogte zouden raken dat het artefact verdwenen was. ' Hij liep naar de tafel en spreidde er de brokstukken van de duplicaten op uit. De vorsten keken bedrukt naar de glinsterende restanten.

'Ofwel de monsters bezitten de steen, of het is de verdwenen diamant, die een onvoorstelbare magische kracht in zich bergt, ' verbrak Tungdil de stilte die gevallen was. 'Persoonlijk geloof ik dat de monsters de verdwenen diamant allang in hun bezit hebben weten te krijgen. ' Hij richtte zich tot de vorsten en vorstinnen. 'Wij moeten nu om twee redenen alles op alles zetten om hem terug te krijgen: de Onuitwisbaren mogen hem niet voor hun sinistere doeleinden gebruiken en de kloof moet er weer mee verzegeld worden. Alleen zo wordt het Veilige Land weer beschermd. '

Rejalín hield haar hoofd schuin en bekeek Sûndalon. 'Jullie hebben gemene zaak met de orcs gemaakt om de stenen te pakken te krijgen, dat heb ik toch goed begrepen?'

Sûndalon vertrok zijn gezicht vol afschuw. 'Nooit zou ik zij aan zij met deze wezens vechten. De ubariu zijn rechtschapen en de grootste vijanden van de orcs. Zij zijn onze broeders, wij beiden zijn schepselen van de god Ubar. '

'Ze lijken lot de stand van hun slagtanden op orcs, nietwaar?' informeerde Rejalín lijntjes glimlachend. Vanwege dit glimlachje

alleen al zouden mannen haar als een godin aanbidden.

Op Sûndalon had het geen enkele uitwerking. 'Ze zijn een stuk langer dan de orcs, hun ogen zijn rood als de opkomende zon en hun inborst is duizendmaal edeler dan die van een broka, ' antwoordde hij scherp. 'Wie hen als vijanden beschouwt, moet ook ons tot zijn vijanden rekenen. '

'Interessant, ' merkte de elfin veelbetekenend op. 'Wat zijn... broka?'

'Ze lijken op jou, maar ze zijn arglistig en verdorven. Ze doen alsof ze wijs en oprecht en de grootste vrienden van alle volkeren zijn. In werkelijkheid streven ze ernaar hun eigen plannen te verwezenlijken. Zonder pardon. Men moet ze vernietigen. ' Sûndalon had op een onheilspellende, gedragen toon gesproken. Hij had duidelijk moeite zich te beheersen.

'Hij bedoelt de alfen, ' schoot Tungdil hem te hulp. 'Afgaande op het uiterlijk kunnen we niets over het innerlijk concluderen, vorstin Rejalín. Juist jouw volk weet dat heel goed. '

Ze sloeg haar doordringende ogen neer. 'Neem me niet kwalijk, Sûndalon. Ik wilde je niet beledigen. '

'Het is weinig vreugdevol nieuws dat je ons brengt, Tungdil Goudhand, ' zuchtte koning Bruron. 'Het zal het beste zijn wanneer jij met Vuurkling meteen naar Idoslân vertrekt, waar prins Mallen op het punt staat de spelonken van Toboribor te belegeren. We vermoeden dat de monsters zich daarin met hun buit verborgen houden. Het is een bijzonder gevaarlijke onderneming helemaal zonder magus tegen die gedrochten op te trekken. We hebben al een keer tot onze schade ondervonden dat een overmacht tegen hen niets te betekenen heeft. ' Hij bekeek de prachtige versieringen op het bijlblad. 'Alleen Vuurkling zal de magische aanvallen van de Onuitwisbaren en hun bondgenoten kunnen weerstaan. '

'Zodra de zon opkomt, begeef ik me op weg, ' knikte Tungdil.

Een bode kwam snel de tent binnen, ging naast Bruron staan en fluisterde iets tegen hem. Tungdil was op slag bang dat zijn vertrek de volgende ochtend te laat zou zijn.

'We hebben bezoek dat ons belangrijk nieuws wil meedelen, ' zei de koning. Hij keerde zich naar de ingang. 'Stuur hen tweeën maar naar binnen. '

De voorhang werd op een theatrale manier naar twee kanten weggeschoven en Rodario trad binnen, gekleed in opvallend bonte kleding die niet onderdeed voor die van de vorsten aan tafel. 'Mijn hoogachting, edele machthebbers van het Veilige Land, en ook u, mensen, dwergen en elfen, ' zei hij en hij maakte een diepe buiging.

Tungdil grijnsde verheugd, toen hij zijn vriend zag. Deze manier van binnenkomen paste helemaal bij hem. Eigenlijk hield Rodario zich nog in, er was geen tromgeroffel, bazuingeschal en een aankondiging door een heraut. De koningen en koninginnen keken vol verbazing naar de zwierige binnenkomst van de nieuw aangekomene, maar hun reactie beperkte zich tot een gezichtsuitdrukking die van misnoegen tot geamuseerdheid varieerde.

'Waar helden bijeen zijn en geschiedenis wordt geschreven, mag ik niet ontbreken. Wie zou het anders moeten noteren en aan het nageslacht op het toneel laten zien hoe alles zich werkelijk heeft afgespeeld?' Rodario keek stralend in het rond.

'Ho! Sluit alle knappe vrouwen op, de Ongeëvenaarde is er weer, ' grijnsde Woestling.

Rodario glimlachte en streek over zijn sikje, dat Tungdil zich nog het best kon herinneren. 'Ik ben niet alleen, uwe hoogedelgeborenen, maar ik breng u een man die vele raadsels in het Veilige Land zal kunnen oplossen. ' Hij wees met zijn wandelstaf naar de ingang.

Het duurde enkele ogenblikken, toen verscheen er een man met kort zwart haar die door het dunne snorretje een vage gelijkenis met Furgas zou hebben gehad, wanneer hij er niet onvoorstelbaar oud uit had gezien. Hij droeg een eenvoudige broek, een hemd en laarzen en daarover een mantel; alles zat hem veel te ruim en slobberde om zijn magere lichaam.

'Ik ben gekomen om... ' fluisterde hij en hij keek onzeker naar Rodario. 'Ik ben gekomen om voor mijn daden te boeten, want men kan mij niet vergeven wat ik heb aangericht. '

'Bij Vraccas! Het is Furgas inderdaad!' zei Boïndil verbijsterd, die de magister in de techniek aan zijn stem herkende. 'De Ongeëvenaarde heeft hem opgespoord. '

'Nee, niet opgespoord, goede vriend Boïndil Dubbelkling, maar bevrijd. Helemaal alleen. Uit de klauwen van twee Derden die Veltaga en Bandilor heten en die op een eiland wonen dat ze kunnen laten op- en onderduiken wanneer ze dat willen. En wel midden in een meer van Weyurn!' De toneelspeler trok alle registers van zijn talent open en schilderde zijn weerzien met Furgas in geuren en kleuren zodat weldra iedereen aan zijn lippen hing. 'Ten slotte zwommen we vijf mijl door het woelige water en kwamen eindelijk in Mifurdania; vandaar zijn we met het Curiosum naar Porista getrokken, ' eindigde hij. 'Wij hebben dus de schuldigen gevonden die de dodelijke machines naar de dwergen sturen. '

'Werkelijk een sterk staaltje, Rodario, ' zei Isika vriendelijk. 'Magister Furgas... over welke daden heb je het. Waarom kan men je niet vergeven?'

'Omdat ik voor Bandilor en Veltaga niet alleen het eiland heb gebouwd, maar ook die machines, ' fluisterde hij. Hij herhaalde het verhaal dat hij aan Rodario had verteld. 'Door mijn schuld zijn talrijke dwergen gestorven. En er zullen er nog meer sterven. De volgende machine is al onderweg. ' Hij vroeg om een glas water. 'Vel jullie vonnis over mij. Ik aanvaard ieder oordeel. '

Er volgde een geroezemoes.

Tungdil ging aan Gandogars zijde staan om voor Furgas te pleiten.

De grootvorst boog zich naar hem over. 'Geen zorgen, ik sta hem niet naar het leven, ' zei hij zacht en hij verhief zijn stem. 'Wij zullen jou, magister technicus, geen rekenschap vragen. De dwergenhaters hebben misbruik van je genialiteit en je gewonde ziel gemaakt. Hén zal onze wraak treffen, niet jou. Jij was het werktuig voor hun snode plannen. Toch zullen we de ontelbare offers nooit vergeten. Wij verlangen van je dat je alles in het werk zult stellen opdat deze gebeurtenissen zich niet zullen herhalen. Voor deze ene keer kunnen we begrip voor je opbrengen. Stel ons niet teleur. '

'Zie je wel? Ik zei het toch: ze kunnen onderscheid maken. Wees dapper en vertel hun verder alles, ' zei Rodario zacht en negeerde Gandogars dreigement in zijn laatste woorden. 'Ze zullen je niets doen. '

Furgas snikte. 'Ik heb... die machines gebouwd, ' herhaalde hij vertwijfeld.

'We hebben je vergeven, ' herhaalde Gandogar.

'Nee, nóg meer machines. ' Huilend vertelde hij over de mengwezens die hij met zijn eigen handen geschapen had. De vorsten en vorstinnen zaten als versteend op hun stoel en luisterden. De gruwelen fascineerden hen en stuitten hen tegelijkertijd tegen de borst. Wal Furgas daar schilderde hadden ze in hun ergste nachtmerries nog niet gezien. Het overtrof ieders voorstellingsvermogen. 'Het is mijn schuld dat ze moordend door het Veilige Land trekken en dood en verderf zaaien. '

Tungdil keek naar de elfin die afgezien van hemzelf als enige haar gezicht niet tot een masker van gefascineerde afkeer had vertrokken. Integendeel, ze leek wel blij. Zij vermoedde net als hij, waar het bij dit gat op de bodem van het meer van Weyurn om ging.

Plotseling draaide ze haar hoofd en keek hem in zijn ogen. Hij had het gevoel dat ze elke gedachte van hem kon lezen. 'Laten we kijken naar het positieve in het verhaal van magister Furgas: er bevindt zich een nieuwe magische bron in het Veilige Land, ' zei Rejalín met heldere stem. 'En de Onuitwisbaren weten kennelijk niet waar die zich bevindt. Die twee Derden zijn sluw genoeg om dat voor hen geheim te houden, zodat ze van hen afhankelijk blijven. '

'Ik zal het jullie uitleggen. ' Tungdil begreep meteen wat ze bedoelde. 'De magi van het Veilige Land hadden hun woonplaats expres zo gekozen dat ze zich boven een magisch veld bevonden. Dat voedde hun macht en wanneer de magi zich buiten de velden begaven, was hun kracht na een paar keer toveren al gauw uitgeput, ' verklaarde hij. 'Andôkai de Onbesuisde en mijn pleegvader Lot-Ionan hebben me de werking ervan ooit eens uitgelegd. Alleen door de kracht van de magische bron waren ze in staat met behulp van woorden, gebaren en intense concentratie de ongelooflijkste wonderen te verrichten. ' Hij haalde diep adem. 'Ik neem aan dat ook die machinemonsters aan deze wet onderworpen zijn. Zij en hun constructies moeten hun magische vermogen van tijd tot tijd ondanks alle machinerieën weer opladen. '

Gandogar sloeg op tafel. 'Eindelijk hebben wij een zwakke plek ontdekt, ' riep hij verheugd. 'Magister Furgas, waar bevindt die bron zich?'

Furgas haalde zijn schouders op. 'Ik weet het niet. Ergens op de bodem van het meer in Weyurn. '

'Heb je niet eens een aanknopingspunt? Een of ander eiland of iels in de buurt?' kreunde Isika onthutst. 'Bij Palandiell, denk na, man! Tenslotte hebben we al onze ellende aan jou te danken. '

'De meesten van mijn eilanden drijven, koningin Isika, ' kwam koningin Wey hem te hulp. 'Zelfs wanneer hij er een gezien had, zou het ons nauwelijks helpen. '

'Dan, ' zei Tungdil langzaam en nadrukkelijk, 'moeten we het eiland samen met de Derden gewoon lichten en het hun zelf vragen. '

'En wij zijn van de partij, ' zei Gandogar grimmig. 'Hiervoor trotseren wij dwergen zelfs de vloek van Elria en gaan het water op. ' Hij keek naar koningin Wey. 'Dit is een zaak van mijn volk, hoogheid. Ik stuur je een contingent van mijn beste krijgers die stuk voor stuk een onberispelijke reputatie hebben en op wie zelfs geen schaduw van een verdenking rust dat ze tot de Derden behoren. Ze zullen graag de leemten in uw leger opvullen die door de slachting in Paland zijn ontstaan en het eiland van de Derden stormenderhand veroveren. En ze zullen de bron beschermen. '

Koningin Wey boog instemmend haar hoofd.

'Ik stel voor dat we ons terugtrekken en morgen een laatste keer beraadslagen, daarna zullen de groepen opbreken en doen wat er gedaan moet worden, ' merkte koning Bruron op. 'Eindelijk krijgen we de kans iets tegen de bedreiging te ondernemen, die ons land in haar greep houdt. Palandiell zal ons beschermen. '

'O, laat mij van tevoren een bijdrage leveren om de angst een beetje te vergeten, ' merkte Rodario op. Hij maakte weer een diepe buiging. 'Ik nodig u allen, vorsten en vorstinnen, uit om vanavond in het Curiosum een waarlijk unieke première bij te wonen. Het is een opmerkelijk blijspel, waarmee ik wat vrolijkheid in deze ernstige tijd wil brengen. Want wanneer het lachen ons zal zijn vergaan, is elke redding verder uitgesloten. '

Tungdil boog zich naar Woestling over. 'Hij is een zielsverwant van je. Nog iemand die altijd in de stemming is om grappen te maken. '

'Niemand vertelt een mop zo goed als ik, ' antwoordde de krijger zacht.

Rodario grijnsde. 'Natuurlijk is de voorstelling gratis en uitsluitend voor uw ogen bestemd. U bent echter vrij een kleine bijdrage te storten om de kunst van mijn ensemble te belonen. '

Tot zijn verbazing beloofden de heersers te zullen komen. Het zou de belangrijkste voorstelling van zijn leven worden.

Tungdil, Woestling en Goda hadden een grote kamer gevonden in de buurt van het plein waar de bouw van het paleis van Bruron gestaag vorderde en waar de vergadertenten stonden. De ondergronders, die de waard nog vreemder vond dan de inmiddels bekende dwergen, vonden in hetzelfde huis een nachtverblijf.

Men bracht hun een voedzame maaltijd en een grote pul bier.

Goda kreeg door haar meester uitgelegd hoe ze tijdens de strijd vast op haar benen kon blijven staan en de verschillende manieren waarop ze een vijand met de rand van haar schild de benen onder hem vandaan kon slaan.

'Je moet je schrap zetten, ' legde hij haar uit en hij sloeg met zijn schild tegen het hare. Er klonk een luid gekletter en het dwergenmeisje week twee stappen achteruit. 'Schrap zetten, heb ik gezegd, ' foeterde hij.

'Ik heb mijn voeten toch uit elkaar gezet op de planken!' verdedigde ze zich.

'Een goede stand is belangrijk. ' Hij beduidde haar dat ze weer op haar plaats moest gaan staan. 'Maar er komt meer bij kijken dan een paar brede voeten en krachtige benen. Ga zo staan dat het middelpunt van je lichaam zich tussen je beide voeten bevindt, dan zak je een stukje door je knieën en buig je je hoofd voorover. ' Hij deed het voor. 'Probeer mij maar eens omver te rennen. '

Goda hief haar schild op, nam een aanloop en botste met haar hele gewicht tegen haar meester; er klonk een oorverdovende dreun.

Boïndil wankelde niet eens. 'Dat bedoelde ik toen ik het over schrap zetten had. Het is belangrijk om onder de druk van je tegenstander stand te houden, ook als het een woedend varkentje is. ' Hij wreef over zijn buik. 'En die zijn minstens twee keer zo zwaar als ik. ' Hij klopte tegen haar schild. 'Vooruit, dat gaan we oefenen, de hele nacht als het moet. '

'Ho, wacht even, ' riep Tungdil die een paar dingen in een boekje zat op te schrijven die hij tijdens de laatste omlopen en de vergadering had gehoord. Er waren nog steeds enkele raadselachtigheden. Het gesprek met Balba Steenhamer die als enige overlevende uit Paland was ontsnapt, had niets opgeleverd. Ze kon zich geen enkele elfenrune op het gedrocht met de wielen herinneren. Zelfs Furgas kon zich niet herinneren een van die krullerige tekens gezien te hebben. Tungdil wist echter dat de rune er moest zijn. Op ieder van die wezens bevond zich er een. Nu ergerde hij zich dat hij niet ongestoord over het raadsel kon piekeren. 'Ik probeer te werken en dat kan ik niet, wanneer jullie je als vechtende vanga's gedragen. '

'Wat valt er nou nog te puzzelen? Er zal gevochten worden, professor!' Woestlings ogen schitterden. 'Al hebben we geen varkentjes gevonden, die machines zijn ook niet te versmaden. ' Hij zwaaide met zijn schild in het rond. 'Ha, wat zou ik mijn krachten graag met een van die ondergronders meten. '

'Dat heb je toch al een keer gedaan?' merkte Tungdil op. 'En heb je toen niet verloren?'

'Dat? Dat was geen gevecht, bij Vraccas! Dat was paling vissen. ' Hij schudde zijn hoofd. 'Als ik vechten zeg bedoel ik met bijlen en strijdhamers, zware wapens, het moet dreunen en kletteren. Ik denk niet dat ze aan ons verwant zijn. '

De toon waarop hij het zei, klonk beslist en een beetje afwijzend. Tungdil keek op. 'Het zijn dwergen. Wat valt daar nog op af te dingen?'

'Nou, heel wat. Ze beschouwen zichzelf als broeders van de orcs, ' antwoordde Goda iets te snel. Kennelijk had het tweetal het er tijdens hun oefeningen uitvoerig over gehad. 'Hun god had ze samen geschapen. Hoe noemden ze hem ook alweer?'

'Ubar, ' bracht Tungdil haar in de herinnering en legde een arm op de leuning van de stoel. Hij keek verwijtend. 'Het doet me plezier dat jullie tweeën het over iets eens zijn. Maar beseffen jullie dat jullie net klinken als de elfenvorstin?'

Woestling vertrok zijn mond. 'Professor, er kunnen geen overeenkomsten tussen ons en die ondergronders zijn. Ze zijn groter dan wij, ze vechten anders en gebruiken niet eens bijlen. Alleen die... ' zijn handen beeldden de spies uit '... tandenstokers of wat het ook zijn. Nee, wij kunnen nooit uit dezelfde steen gehouwen zijn. ' Hij knikte naar Goda, die opnieuw op hem afstormde. Weer klonk een geweldige dreun.

'Je hebt ongelijk, ' zei Tungdil hoofdschuddend.

'En zij fascineren je, ' antwoordde de dwerg. 'Ik heb wel gezien hoe je hen onderweg voortdurend hebt bestudeerd. Je voelt gewoon dat je graag met hen had willen praten om meer te weten te komen. Daardoor wordt je beoordelingsvermogen verblind. Dat komt door die geleerde in je. '

'Mijn beoordelingsvermogen is bepaald niet verblind, integendeel, ' protesteerde Tungdil tegen het verwijt. 'Ik ben vermoedelijk de enige uit de vijf stammen, die zakelijk tegenover hen blijft. Je kunt aan jou goed horen hoe kortzichtig je over de dingen oordeelt. En dan ben jij nog een van diegenen die meer openstaan voor vernieuwingen. '

'En jij hebt daarom het recht anderen te veroordelen?' Hij rende op Goda al die zijn aanval ditmaal standvastiger opving, wat hij met een lovend knikje beloonde. En een lange, misschien zelfs iets te lange blik in haar ogen.

Ze hief haar schild op en benam hem het zicht.

'Ik oordeel over niemand. ' Tungdil keek zuchtend naar zijn aantekeningen. Hij begon het gesprek vervelend te vinden, vooral om dat hij wist dat de koppige Woestling toch niet van mening zou veranderen en hij elk verder woord verkeerd zou opvatten. 'Ik zal straks nog eens met Furgas praten om verdere zwakke plekken van deze monsters te weten te komen. Want als we dat niet weten zullen we deze wezens niet goed het hoofd kunnen bieden. Ook jij niet. '

'Dat zullen we nog eens zien. Mijn kraaiensnavel vindt altijd wel een gaatje. ' Woestling was beledigd. 'Kom mee, Goda, wij gaan verder op de binnenplaats oefenen. ' Ze rolde met haar ogen en volgde hem naar buiten.

Zodra het tweetal de kamer verlaten had, concentreerde Tungdil zich echter niet meer op zijn aantekeningen, maar dacht na over wat Boïndil had gezegd.

Er zat wel een kern van waarheid in. Hij vond de ondergronders inderdaad fascinerend, omdat hij, afgezien van de verschillen in uiterlijk en nog een paar details, niets over hen wist. Niet over hun maatschappij, over hun ideeën, over hun normen en waarden en over hun leven in het Land aan Gene Zijde.

Hij stond op en liep naar het venster, waardoor hij over een deel van Porista uit kon kijken. De aanblik van daken en rokende schoorstenen en de was die aan de waslijnen wapperde, gaf een beeld van degelijkheid en duurzaamheid. Mensen hadden een vaste woonplaats gevonden, een woning ingericht en een gezin gesticht.

Dit stond in schrille tegenstelling tot zijn eigen gevoelens. Noch bij een van de stammen, noch bij de Vrijen, noch bij de mensen voelde hij zich thuis. Zelfs Balyndis kon hem, de eenling, de strijdende geleerde, niet meer de geborgenheid bieden waarnaar hij zozeer verlangde.

Of zocht hij helemaal geen geborgenheid?

'Is het mijn lot een eeuwige zwerver te blijven? En om met de ondergronders naar het Land aan Gene Zijde te trekken om de diamant op zijn oude plek terug te zetten?' zei hij zacht. 'Zal ik daar mijn geluk vinden, Vraccas?'

Hij keek naar de pul bier. De alcohol lokte met zijn kruidige geur en riep herinneringen op aan nachten doorzakken zonder gepieker en geruzie.

Tungdil probeerde aan de verleiding weerstand te bieden, maar toch liep hij naar de tafel. Toen zijn vingers zich om het handvat van de pul sloten, werd er geklopt.

Onmiddellijk liet hij de pul los, liep naar de deur en opende die.

Voor hem stond een vrouwelijke ondergronden

Tijdens zijn reis was ze hem al opgevallen, omdat haar huid zo donkerbruin was als die van een nomade en ze zich steeds in zijn buurt had opgehouden. Ze droeg een beige, met doornige ranken geborduurde wapenrok, die middenvoor slechts losjes met een veter was dichtgeregen, zodat hem een glimp van haar borsten werd gegund. Hij zag haar voor het eerst zonder de indrukwekkende helm en staarde onfatsoenlijk naar haar kaalgeschoren schedel. Dat was een hele verrassing voor hem: een vrouw zonder haar prachtige haar!

'Mag ik binnenkomen?' vroeg ze hem glimlachend met een verrukkelijk accent, waaruit bleek dat ze een vreemdeling was.

'Natuurlijk, ' zei hij snel en hij deed een stap opzij. Ze was een handbreedte langer dan hij. 'Wat wil Sûndalon me vertellen?'

Ze keek de kamer rond, slenterde nieuwsgierig heen en weer en bleef voor het boekje met aantekeningen staan. Haar lichtblauwe ogen bleven rusten op de tekening van de helm, die hij had gemaakt. 'Je hebt de mijne afgebeeld, ' grijnsde ze.

'Ja. Mag ik dat niet?'

'Het kan me niets schelen. ' Ze stak hem een hand toe, waarop een breed litteken te zien was. 'Ik heet Sirka. '

Hij schudde haar de hand. 'Het is me bijzonder aangenaam. Mijn naam ken je al, neem ik aan. ' Hij wachtte tevergeefs tot ze hem Sûndalons boodschap over zou brengen.

'Het zou wel vreemd zijn als ik die niet wist, ' antwoordde ze glimlachend.

Hij schraapte zijn keel. 'Neem me niet kwalijk dat ik je daarnet zo aanstaarde, maar ik had zoiets nog nooit gezien. De dwergenvrouwen in het Veilige Land hebben een andere huidskleur dan jij en dragen hun haar lang in plaats van het af te scheren. ' Hij werd verlegen.

'We hebben duidelijk niet veel gemeen, ' zei Sirka. 'Sûndalon vertelde dat je een geleerde was. ' Ze pakte het boekje op en bladerde erin. 'Jij interesseert je voor alles wat nieuw is?'

'Inderdaad. ' Tungdil verbaasde zich over het gedrag van de dwergenvrouw die onverhoeds een stap naar hem toe zette en het hoekje op de tafel gooide.

Ze hief haar armen op en pakte hem bij zijn hoofd, waarna ze een lange kus op zijn lippen drukte. Hij verzette zich niet. 'Je bevalt me bijzonder, Tungdil, ' bekende ze en ze streelde zijn borst. 'Ik zou je graag iets nieuws laten zien, wanneer je het goedvindt. ' Haar aanbod was niet mis te verstaan.

'Jullie ondergronders hebben werkelijk niet veel met onze dwergenvrouwen gemeen, ' stelde Tungdil vast. Hij voelde nog altijd haar lippen op de zijne. Hij had het fijn gevonden. Heel erg fijn.

Zo fijn dat hij zich op zijn beurt naar voren boog en Sirka kuste; hij legde zijn handen op haar smalle heupen en trok haar dicht tegen zich aan. Hij rook de indringende, pikante geur van haar reukwater in haar hals en voelde de warmte van haar lichaam door haar dunne wapenrok heen. Zijn handen zwierven naar boven, naar de veter die haar kleding bijeenhield... Toen sprak zijn geweten.

'Nee, ' zei hij schor en hij deed snel een stap bij haar vandaan. 'Ik ben gebonden. '

Maar Sirka kwam achter hem aan en sloeg haar armen om hem heen. 'Wat wil dat zeggen... gebonden?'

Hij week achteruit en zette een stoel tussen hen beiden. 'Sirka, ik voel me zeer gevleid door je avances, ' zei hij en deed moeite zijn eigen gevoelens in bedwang te houden en niet aan zijn begeerte toe te geven, 'maar zolang ik aan Balyndis gebonden ben, mag ik me niet aan zo'n avontuurtje wagen. '

Ze glimlachte. 'O, ik begrijp het al. Jullie hebben vaste levensgemeenschappen. '

'Jullie niet, dan?'

'Nee. We beminnen elkaar zolang het ons bevalt. Wanneer onze gevoelens veranderen, scheiden onze wegen zich weer. Soms voor een poosje, soms voorgoed. Dat maakt het leven gemakkelijker, Tungdil, want het is toch al kort genoeg. ' Sirka keek hem aan. 'Jij bent op zoek naar iets nieuws? Wat denk je hiervan: kom niet ons mee naar Letèfora. Ik leer je onderweg daarheen alles wat je over ons weten wilt. '

'En Letèfora is... ?'

'Een stad. Een van de vele in mijn land. En hij ziet er heel anders uit dan wat jullie in het Veilige Land hebben. '

'Ja, ' zei hij zonder er verder bij na te denken. 'Ja, dat zou heel aantrekkelijk zijn, ' liet hij er wat bedachtzamer op volgen.

Sirka lachte en kuste hem opnieuw, streek door zijn haar en streelde zijn baard. 'Dat zou heel aantrekkelijk zijn, ' herhaalde ze en ze liep naar de deur. 'We zullen elkaar nog wel vaker zien, Tungdil. Ik zal een goede lerares voor je zijn. De les die je nu gemist hebt, zullen we gauw inhalen. ' Ze deed de deur open en stapte naar buiten.

Tungdil ging zitten. Hij stond in vuur en vlam, had haar geur in zijn neus en haar smaak op zijn lippen. Sirka had hem met haar onbekommerde, vrijmoedige manier van doen in haar ban gebracht, en dat kwam niet alleen door haar lichamelijke aantrekkingskracht. Hij verheugde zich op de les die ze hem beloofd had.

Maar eerst zou hij een brief aan Glaïmbar sturen en met Balyndis praten. Of nog beter, hij zou haar een lange brief schrijven.

Hij pakte een blad, formuleerde zijn boodschap aan Glaïmbar, verzegelde het bericht en legde het voor zich op tafel.

Daarna begon hij aan de brief aan Balyndis, waarin hij zijn gemalin haar vrijheid teruggaf. Geen gemakkelijke opgave, ook niet voor een geleerde zoals hij.

Steeds weer bleef zijn pen steken, hij worstelde met woorden en beschreef waarom hij haar nooit gelukkig zou kunnen maken. Niet op de lange duur. Niet op de manier waarop zij het hoopte. En duur was bij zijn volk heel erg lang. Dat wilde hij haar niet aandoen.

De ontmoeting met de ondergronders was slechts de aanleiding voor deze stap, voor de scheiding. In zijn binnenste was die allang een feit, zonder dat hij dat eerder duidelijk had beseft. Hij had zijn onvrede steeds verkeerd geïnterpreteerd. Nooit was het hem duidelijker geweest dat hij Balyndis niet had verdiend.

Daarbij lette hij er bij zijn woordkeus zorgvuldig op dat hij alle schuld op zich nam om haar niet de indruk te geven dat zij verantwoordelijk was voor het breken van hun trouwband. Zijn woorden zouden sowieso al hard genoeg aankomen.

Ook deze brief verzegelde hij en hij legde hem boven op die van Glaïmbar.

Er was geen weg terug meer. De ontmoeting met Sirka maakte hem overduidelijk wat hij miste: hartstocht. Al het nieuwe. Het leven van een geleerde en zijn verlangen naar het onbekende waren zijn vloek. Hij wilde geen geborgenheid.

'Vraccas, uit wat voor broos gesteente heb je me gehouwen?' zuchtte hij. De zin om naar het toneelstuk te gaan was volkomen verdwenen.

 

Het Veilige Land,

het koninkrijk Gauragar, Porista,

in de zomer van de 6241e zonnecyclus

 

Tungdil ontwaakte uit zijn sluimer. Hij was boven zijn aantekeningen ingeslapen, terwijl de nacht over Porista gevallen was.

Met een vreselijke pijn in zijn rug stond hij op en rechtte zijn ruggengraat; er klonk een luid gekraak toen de wervels weer op hun plaats sprongen.

Tijdens zijn slaap was hem ook niet ingevallen hoe hij de elfen op de proef kon stellen en in aanwezigheid van iedereen als onbetrouwbaar door de mand kon laten vallen. Hij had geen enkel bewijs tegen hen, behalve de waarschuwingen van de ondergronders en een paar vreemde zaken die hem in Âlandur waren opgevallen. De elf die ze in het woud hadden gevonden, lag in een herberg aan de rand van de stad en werd door tien krijgers bewaakt. Zijn aanwezigheid werd zorgvuldig geheimgehouden.

'Kwam hij nu eindelijk maar eens bij, ' dacht hij geërgerd terwijl hij de pul bier pakte. Aan deze verleiding wilde hij nog voor het slapengaan op een afdoende manier een eind maken. Hij liep naar het raam, opende het en gooide de inhoud van de pul met een zwaai op het plaveisel. Een luid geklater en het gevaar was geweken. 'Was alles maar zo simpel. '

Een schaduw zwaaide vanaf het dak door de opening naar binnen en trof hem tegen zijn borst.

Tungdil viel ruggelings achterover en sloeg met zijn hoofd tegen de tafelrand. Diamanten fonkelden voor zijn ogen.

Drie in het zwart geklede gestalten sprongen door het venster naar binnen. Ze droegen donkere doeken voor hun gezicht en hadden elk een kort zwaard in de hand. Een van hen sloot de deur af, de anderen snelden naar Tungdil en hielden zijn armen vast. Een lemmet zweefde vlak voor zijn keel.

'Waar is hij?' fluisterde een vrouwenstem.

'Wie?'

'Vuurkling!' snauwde ze tegen hem.

'Hé, stelletje idioten, ' zei de man bij de deur en wees naar de wand, waar de bijl in zijn foedraal aan een uitstekende balk was opgehangen.

'Samusin is ons goedgezind. Het gaat gemakkelijker dan ik geducht had, ' lachte ze zacht. 'Ik was al bang dat we het ook nog eens tegen die krankzinnige dwerg en zijn leerling moesten opnemen. ' De man naast haar sprong op en rende naar de bijl.

Daardoor dwong hij Tungdil tot handelen. Hij deed snel zijn hoofd opzij en sloeg het zwaard van zich weg, precies in het onbeschermde bovenbeen van de vrouw. Dat leverde hem weliswaar een ondiepe snijwond in zijn hand op, maar haar een diep gat in haar been.

'Hij is van mij, ' gromde hij en hij trok zijn dolk. Hij had al snel in de gaten gekregen dat de indringers geen moordenaars of doorgewinterde rovers waren. Hier waren beginners aan het werk en hij was brandend nieuwsgierig waarom ze uitgerekend het beroemdste wapen in het Veilige Land wilden stelen.

Hij sloeg de vrouw die gilde van de pijn met de gevestknop van zijn dolk tegen het hoofd en ze zakte op de planken in elkaar. Vervolgens sprong hij achter de man aan die net de bijl had gepakt en stak hem van achteren in zijn bovenbeen.

Brullend draaide de indringer zich om en zwaaide met Vuurkling in Tungdils richting. De dwerg dook onder de slag door en het blad drong in een stutbalk, waar het bleef steken.

'Laat die steel los, ' bromde Tungdil dreigend en hij sprong met zijn dolk naar voren om de tegenstander achteruit te drijven.

De man botste tegen een ladekast en kreeg het lemmet in zijn linkerzij. Vloekend zakte hij in elkaar en hij drukte zijn hand tegen de bloedende wond.

Tungdil trok de bijl met een ruk uit het hout en draaide hem rond in zijn handen. Loerend liep hij naar de laatste gemaskerde bij de deur. 'Goed, jij gaat me vertellen wie jullie zijn en waarom jullie op het onzinnige idee zijn gekomen Vuurkling van mij te stelen. '

De man stak zijn korte zwaard in de richting van de dwerg. Het lemmet trilde. 'Terug!'

'Ik denk er niet aan. ' Tungdil deed alsof hij met de bijl wilde houwen. De man wilde de slag ontwijken en kreeg een fikse schop in zijn kruis. Kreunend zonk hij op een knie. Tungdil plaatste het zware blad in zijn nek, zodat hij de dodelijke druk kon voelen. 'Nou?'

'Dood ons en je zult Lot-Ionan nooit meer terugzien, ' zei de vrouw en ze trok zich op aan de steunbalk. Kreunend liet ze zich op een stoel vallen en bekeek de wond in haar dijbeen.

'Jullie horen bij diegenen die het beeld gestolen hebben?'

'Ik heb meteen gezegd dat het een stompzinnig plan was om de bijl van die dwerg te stelen, ' steunde de man die de steek in zijn zij had gekregen. 'Haal een genezer! Ik bloed dood!'

'Niemand verlaat deze kamer voor ik weet wie jullie zijn. ' Tungdil stond dreigend bij de deur.

De vrouw trok de doek van haar gezicht en verbond daarmee haar wond. Ze was niet ouder dan achttien cycli en onder haar hoofddoek kwam een donkerbruine lok haar tevoorschijn. 'Ik ben Risava van Panok en dat zijn Dergard en Lomostin. Wij waren famuli van Nôd'onn en proberen sinds zijn dood en het verdwijnen van de magische velden een manier te vinden om de magie in het Veilige Land te laten herleven, ' deelde ze de verbaasde dwerg mee. Ze stond op en hinkte naar de gewonde op de grond.

'Wat willen jullie met het beeld van Lot-Ionan, wanneer jullie volgelingen van Nôd'onn waren?'

Risava keek naar de mannen die hun doeken eveneens afnamen. 'We wilden proberen zijn toverkracht van hem over te nemen. Hij kan ons onderwijzen. Ons land heeft de toverkunst nodig als we deze wezens die naar de steen op zoek zijn een halt willen toeroepen. ' Haar gezicht versomberde. 'Als jullie indertijd naar Nôd'onn geluisterd hadden, zou het nooit zover zijn gekomen. '

Tungdil dacht dat het een grap was. 'Andôkai heeft anders gezegd dat de verstening onomkeerbaar was. '

'Voor Andôkai misschien, ' zei Risava minachtend.

'Voorzichtig, ' waarschuwde Lomostin. 'Verraad hem niet te veel. '

'Een slechte raad. ' Tungdil streelde het bijlblad. 'Verraad hem alles. Dat is beter voor jullie gezondheid. Toveren kun je desnoods ook zonder voet. '

Risava week terug en beraadslaagde zacht met haar vrienden. Tungdil verloor hen daarbij niet uit het oog en stond klaar om op elke vluchtpoging te reageren.

Ten slotte wendde ze zich tot hem. 'Goed, ik zal het je uitleggen. Andôkai beschikte niet over de kennis die wij hebben. Wij hebben de afgelopen paar cycli namelijk voortdurend in Nudins verborgen bibliotheek zitten studeren om allerlei toverkunsten onder de knie te krijgen. De theorie tenminste. Maar het ontbreekt ons aan de magische kracht de formules leven te geven. ' Risava wees op de bijl. 'We dachten dat we uit Vuurkling genoeg zouden kunnen absorberen om Lot-lonan van de vloek te bevrijden. Hij weet wat er moet gebeuren. '

'Hij zou jullie nooit willen onderwijzen. ' Tungdil durfde niet te geloven wat ze hem vertelde. Hij kon niet vaststellen of ze tegen hem loog of niet.

'Nôd'onn of Nudin, dat is niet meer van belang. Hij is dood, ' zei Dergard, die de pijnlijke snede nog in zijn nek voelde. 'Wij hebben lang om hem gerouwd, maar begrepen dat zijn opvattingen door de demon in hem vervormd werden. Hij had geen vrije wil meer. ' Hij keek naar Risava. 'Ook zij zal het begrijpen. In ons hart hebben wij Nôd'onn allang afgezworen. Zoals ze je terecht vertelde: wij bezitten Nudins kennis en willen zijn nalatenschap in ere houden, niet die van de verrader Nôd'onn. Lot-Ionan zou ons zéker onderwijzen, daarvan ben ik overtuigd. '

'Met de roof van het beeld hebben jullie jezelf geen goede dienst bewezen. ' Tungdil tilde de bijl uit de nek van de famulus. 'Jullie hadden naar koning Bruron en mij moeten komen.'

'Hij zou ons evenmin geloven als jij of de mensen in het Veilige Land. ' Risava zette zich af en stond voorzichtig op. 'Wij willen Lot-Ionan tot leven wekken. Hem geloven mensen, elfen en dwergen. Er zou wel een manier te vinden zijn geweest om ons als zijn nieuwe famuli te presenteren zonder dat er een smet op ons kleefde. '

Tungdil liep langs hem heen naar de gewonde en bekeek zijn wond. 'De steek in je been is niet erg en je zij zal ook weer genezen, ' zei hij na een kort onderzoek. 'We zullen hem schoonmaken en hechten, daarna moet je een paar omlopen in bed blijven tot de snee is dichtgegroeid. ' Hij keek Risava aan. 'Jij zult mij en mijn vrienden naar het beeld brengen. Je krijgt Vuurkling van me en mag proberen hem tot leven te wekken. ' Zijn ogen kregen een dreigende glans. 'Zou je verraad in de zin hebben, dan zullen we jou en je vrienden doden. Op dit moment hebben jullie geen enkel nut voor het Veilige Land, dus is het van geen belang of jullie wel of niet blijven leven. '

'Het is vergeefse moeite, ' bracht Lomostin moeizaam uit. 'Ik hield de bijl in mijn handen en voelde veel te weinig magie voor wat we van plan zijn. De bron... '

Risava boog zich snel naar voren en raakte zogenaamd per ongeluk zijn wond aan; de rest van de zin ging verloren in zijn schreeuw.

Tungdil had aan een hall woord genoeg. Hij pakte haar bij haar arm en draaide haar met een ruk half om. 'Jullie weten van het bestaan van de bron?'

Risava keek hem weerbarstig aan en bleef koppig zwijgen.

'Vertel het hem maar, ' merkte Dergard op; hij ademde diep in en uit om het trekken van zijn ingewanden te laten verdwijnen. 'Misschien weet hij raad. Het gaat om het Veilige Land, niet alleen om onze toekomst als famuli. '

'Wat moet je me vertellen?' bromde Tungdil en hij verstevigde zijn greep. De botten in de onderarm zouden weldra breken. 'Zonder een hand wordt toveren moeilijk. '

Ze beet op haar tanden. De tranen liepen over haar wangen. 'Ik zou je met één enkele spreuk in een hoopje as kunnen veranderen, ' kreunde ze.

'Maar dat kun je nu niet, ' antwoordde hij en hij draaide nog een klein beetje verder; er klonk een licht gekraak. 'Spreek of kijk hoe je botten vanbinnen door je huid steken. '

Risava steunde. 'Een nieuwe bron, ' zei ze snel en hij liet haar arm los. Ze kroop in elkaar en hield haar arm tegen haar bovenlichaam gedrukt. 'We hebben een nieuwe bron ontdekt, maar die ligt in Weyurn, in een meer. Ze ligt te diep om erbij te kunnen. '

Tungdil voelde een geweldige opluchting, een juichstemming zoals hij al lange tijd niet meer had gevoeld. Er was een oplossing voor de bedreiging door de Onuitwisbaren in de persoon van Lot-Ionan, het duikeiland en de famuli. Alle drie samen vormden ze het antwoord op zijn gebed aan Vraccas.

Maar hij dwong zich ertoe niets te laten merken. Wanneer ze werkelijk over Nudins aantekeningen beschikten en formules hadden geleerd, mochten ze niet te weten komen dat er een mogelijkheid bestond de bodem van het meer te bereiken. Pas wanneer Lot-Ionan weer tot leven was gewekt en hij een oordeel over hen had geveld... 'We zullen zien of we daar iets op kunnen vinden, ' zei hij kalm. 'Eerst brengen jullie mij en mijn vrienden naar het beeld. Van nu af aan neem ik Lot-Ionan onder mijn hoede. '

'Wat zou jij dan kunnen bedenken?' probeerde Risava hem uit zijn tent te lokken. 'Het water is vele honderden schreden diep, als we de vissers mogen geloven die we ernaar hebben gevraagd. Niemand kan zo diep duiken, laat staan dat hij ook weer bovenkomt. '

'Mijn volk heelt al heel wat moeilijkers gepresteerd. ' Hij glimlachte legen haar. 'En nu gaan we een paar vrienden van me halen om het beeld in veiligheid te brengen. ' Tungdil opende de deur, terwijl hij zijn bijl voortdurend in één hand hield.

Dergard wees op Lomostin. 'En wat gebeurt er met hem?'

Tungdil keek hem aan om hem tot spoed aan te sporen. 'Voor hem komt een genezer. Zodra wij het beeld hebben. ' Hij werkte de man en de vrouw naar buiten, sloot de deur en beveiligde die nog eens extra met een ijzeren vlaggenstok die hij van de muur pakte en onder de klink vastzette.

De voorstelling liep op rolletjes.

De machthebbers van het Veilige Land zaten in het Curiosum en volgden het stuk dat uit de pen van Tassia was gevloeid met een elegant lachje, terwijl de minder machtigen het uit schaterden.

Rodario die in dit bedrijf niet op hoefde, bekeek de gezichten van de toeschouwers zowel gelukkig als afgunstig door een gat in het decor. Tassia was iemand die ondertussen al meer aandacht trok dan hij. Ze stak hem de loef af, eerst bij zijn eigen toneelgezelschap en nu bij de hooggeëerde spectatoren.

'Moet je kijken, Furgas, ' fluisterde hij. 'De mannen zijn verliefd op haar en de vrouwen bewonderen haar. '

'Je hebt die tegenspeelster zelf geschapen, ' antwoordde de magister zacht en testte de bandjes, waarmee hij de kleurige rook, de vlammen, kortom doodgewoon alles wat met de speciale effecten in verband stond, controleerde.

Hij was een paar omlopen bezig geweest om de laatste foutjes uit de constructies weg te werken. De tijd was niet ongemerkt aan zijn uitvindingen voorbijgegaan. Maar nu liep alles in de ware zin van het woord gesmeerd. Het decor veranderde automatisch, de zon kwam op en ging weer onder, bomen bogen in de wind en hij had zelfs een kunstmatige boslucht gecreëerd om de illusie te vervolmaken.

'Heb ik al gezegd hoe blij ik ben dat je weer bij ons terug bent?' vroeg Rodario op gedempte toon.

'Omdat ik je in staat gesteld heb om dit allemaal op te voeren?' grijnsde zijn vriend.

Rodario keerde zich naar hem toe. 'Niet alleen daarom, ' antwoordde hij lachend en hij klopte hem op zijn schouder.

'Ik ben heel blij dat ik aan de Derden ontsnapt ben. Daarvoor sla ik voor altijd bij je in het krijt. ' Op die woorden vanaf het to neel trok Furgas aan het gele bandje en boven Tassia werd het donker. Het licht nam af, de zon ging onder en de nachthemel verscheen, wat door de toeschouwers met verbaasde uitroepen werd bekeken.

De toneelspeler lachte. 'Je bent een flink eind op de goede weg om hem af te betalen. '

De zijdeur vloog open en Tungdil betrad het kleine vertrek achter het toneel. 'O, neem me niet kwalijk. Ik dacht dat het de zij-ingang was. '

'Dat is het ook. Voor de toneelspelers, ' siste Rodario. 'Doe zachtjes! Je bent veel te laat voor de voorstelling. We hebben ook geen plaats meer vrij, maar je kunt in de gang gaan zitten. Dat mag je bij uitzondering, ' zei hij welwillend.

'Er zal dadelijk weer plaats zijn. Ik heb Woestling nodig. ' Hij duwde Rodario opzij en keek door het gat om zijn vriend te zoeken.

'Wat is er gebeurd?' vroeg Furgas geschrokken. 'Zijn de monsters soms verschenen?'

'Nee. Eindelijk is er eens goed nieuws, ' fluisterde hij opgewekt. 'Bij mij zijn drie famuli opgedoken die het beeld van Lot-Ionan hebben gestolen en mij hebben bezworen dat er een manier is om hem weer in een mens te veranderen. Een ligt er gewond op mijn kamer, met de beide anderen ga ik het beeld ophalen. '

'Bij Palandiell! Is dat echt waar?' Rodario boog zich tot naast de dwerg. 'Moet ik de voorstelling onderbreken?'

'Nee! Ik wil eerst zekerheid dat ze het beeld hebben en het in mijn bezit krijgen, voor we de anderen ervan in kennis stellen. ' Tungdil keek hem stralend aan. 'En zij weten waar die bron zich bevindt. '

'Welke bron?' Furgas trok aan het rode bandje, waardoor hij de nevel op het toneel liet opwolken. 'Dé bron?'

'Inderdaad, dezélfde magische bron waaruit de monsters hun kracht putten. ' Hij rende naar de doorgang die naar de toeschouwersruimte voerde. 'Later vertel ik jullie meer, ' zei hij opgewonden. 'Nu moet het snel gaan. ' Hij knikte tegen hen. 'Er is hoop, vrienden. Veel hoop. ' Toen was hij verdwenen.

Rodario zag door het gat hoe hij naar Woestling en Goda liep en meteen daarop verliet het drietal de tent. 'Wat zeg je me daarvan?' glimlachte hij. 'Val je van het ene belangrijke ogenblik in het andere. Ik heb niet eens voldoende tijd om alle stukken die ik kan maken te laten opvoeren. ' Hij streek over zijn sikje, ik sticht gewoon nog een Curiosum, ' zei hij peinzend. 'Ik geef de leiding daarvan aan Tassia. Wat vind je daarvan?'

'Heel sluw, Rodario, ' zei Furgas. 'Dat is wat je noemt een tegenspeler weg recommanderen. '

Rodario knikte. 'Precies. En zij zal me daarvoor eeuwig dankbaar zijn. Vrijen bij de vleet, nachten vol hartstocht, wanneer ik aan haar deur klop. ' Hij hoorde zijn claus, trok zijn kleding recht en knipoogde naar Furgas. 'Ik kan mezelf wel op mijn schouder kloppen. ' Toen betrad hij door een spleet in het gordijn het toneel.

Er volgde een bewerkte weergave van de scène, toen Nolik hem indertijd in zijn woonwagen had overvallen. Natuurlijk was het aantal tegenstanders hier op het toneel veel groter en het geheel mondde uit in een heldhaftige strijd om de liefde van Tassia en om het waardevolle sieraad. Uiteindelijk lagen de aanvallers op de grond of waren op de vlucht geslagen.

'Zo triomferen een snel zwaard en de liefde over elke beproeving, ' zei Rodario tot zijn publiek.

Tassia kwam naast hem staan en hield het sieraad omhoog geheven. 'En deze halsketting stelt me schadeloos voor datgene wat ik allemaal heb moeten verdragen. ' De dunne gouden plaatjes glinsterden warm; het geslepen bergkristal brak het licht van de nagemaakte toneelgesternten en veroorzaakte een gefonkel op de gezichten van mensen, elfen en dwergen. Tassia vlijde zich tegen Rodario aan. 'Wat zul je mij schenken, omdat ik bij jou beslist veel te verduren zal krijgen?' vroeg ze knipperend met haar wimpers.

'De diamant!' klonk een kreet uit de rijen van het publiek.

'Nee, geen diamant, ' reageerde Rodario gevat op de kreet. 'Maar mijn hart... '

Gandogar kwam het toneel op gesprongen, zijn rechterhand sloot zich om de hanger. 'Licht!' riep hij luid.

'Hooggeboren grootvorst van alle dwergenstammen van het Veilige Land, ik weet dat uw volk verrukt is van sieraden en dat zo'n fraai exemplaar uw hartstocht kan laten ontbranden, maar weest u zich er wel van bewust dat u mijn toneelstuk ruïneert, ' zei Rodario vriendelijk, maar beslist. Hij greep de hanger terug. 'Gaat u weer op uw plaats zitten en laat ons het laatste bedrijf ten einde spelen. Op deze planken hen ik de keizer, weest u zo vriendelijk om zich hij deze machtsverhoudingen neer te leggen. '

Gandogar ontrukte hem het sieraad nogmaals. 'Dat is een van de diamanten, toneelspeler, ' bromde hij. 'Heb je niet begrepen wat ik net zei?'

Rodario lachte. 'Dan heeft uw kennersblik u bedrogen, hoogweledelgeboren grootvorst. ' Voor de dwerg kon reageren, pakte hij de ketting beet en ontrukte hem weer aan de dwerg. 'Het is een hanger met een gepolijste, geslepen bergkristal, geen diamant. ' Hij liet hem heen en weer zwaaien. 'Een vervalsing, hoogweledelgeboren grootvorst. Ik zou nooit een echte steen als rekwisiet gebruiken. '

ik ben de koning van de Vierden, mijn stam bestaat uit de nakomelingen van de beste edelsteenslijper van de kinderen van de Smid, en wanneer er iemand iets van edelstenen weet, ben ik het wel en geen toneelspeler, ' antwoordde hij zo woedend dat zijn baard ervan trilde. 'Geef die diamant terug. Nu meteen!'

Tassia wilde zich erin mengen, toen er een reusachtig wezen van de andere kant het toneel betrad. Het torende boven mens en dwerg uit, dikke spierbundels spanden onder de grijs en groen gevlekte huid. Afgezien van een lendendoek en laarzen was het naakt en om de onderarmen zaten witte kettingen gedraaid.

Zijn karikaturale elfengezicht richtte zich op de hanger en de ogen lichtten groen op. 'Geef die ketting aan mij!'

Iedereen in de tent staarde naar de onverwachte medespeler.

Koning Bruron klapte als eerste. 'Wat is dat monster goed gelukt!' riep hij luid. 'Hij ziet eruit zoals hij in de verslagen van Tungdil en de soldaten werd beschreven. '

'Ik vind het smakeloos, ' zei Isika verontwaardigd.

Rodario en Tassia weken achteruit, de acteur hief zijn zwaard op. 'Wegwezen, Gandogar!' zei hij gesmoord. Het afgrijzen kneep zijn keel toe. Haastig gaf hij hem de hanger. 'Red de laatste steen voor de schepsels van Tion. '

Toen ontstond er een vreselijke chaos in de theatertent.