hoofdstuk 12

Klaar voor de winter

TIJDENS HET mooie najaarsweer hadden Laura en Carrie het druk. 's Morgens hielpen ze met het stalwerk en met het ontbijt. Daarna vulden ze hun etensemmer, kleedden zich voor school, en liepen vlug de anderhalve kilometer naar de stad. Na school haastten ze zich naar huis, want er was werk tot de avond viel. Op zaterdagen hadden ze het de hele dag druk, omdat ze op tijd klaar moesten komen voor de verhuizing naar de stad.

Laura en Carrie raapten de aardappels, die Pa rooide. Ze sneden de koppen van de knollen en ze hielpen Pa met ze op de wagen te laden. Ze trokken en schoonden de wortelen, en de bieten en uien. Ze plukten de tomaten. In de uren dat de meisjes naar school waren, maakte Ma de rode tomaten in. Ze maakte zoetzuur van de groene tomaten, die geen tijd zouden hebben om rijp te worden voor de vorst inviel. Het huis was doortrokken van de zoete geur van jam en de kruidige geur van zoetzuur. „We nemen dit keer onze wintervoorraad mee als we naar de stad verhuizen," zei Pa voldaan. „En we moeten al gauw vertrekken. Ik wil niet, dat we nog eens een oktober-sneeuwstorm mee moeten maken in dit huisje, met z'n dunne wanden." „Deze winter wordt niet zo streng als de vorige winter," zei Laura. „Het weer voelt anders." „Nee," zei Pa instemmend. „Het is niet waarschijnlijk, dat deze winter even streng wordt of even vroeg invalt, maar ik ben van plan om dit keer klaar te zijn als hij komt." Hij reed het haverstro en het maisloof naar de stad en maakte er bergen van naast de hooibergen, die er al stonden. Hij reed de aardappelen en knollen, de bieten en de wortelen naar de stad, en borg ze in de kelder van het huis. Toen waren Laura en Carrie een hele maandagavond tot laat bezig, om Ma te helpen met het inpakken van kleren en keukengerei en boeken.

Het was toen, dat Laura een geheim ontdekte. Ze lag op haar knieën en haalde het winterondergoed uit de onderste la van Ma's ladenkast, en onder het rode flanel voelde ze iets hards. Ze stak haar hand eronder en trok er een boek uit. Het was een splinternieuw boek, dat prachtig gebonden was in een groen linnen band, met een gouden versiering die erin was gestempeld. De gladde, rechte, vergulde snede van het boek zag eruit, of hij van puur goud was. Op de band stond in prachtige sierletters te lezen: GEDICHTEN van TENNYSON. Laura was zo ontdaan en verbaasd over dat dure, mooie boek, dat verstopt was tussen de flanellen kleren, dat ze het bijna liet vallen. Het viel in haar handen open. In het lamplicht lagen de schone, onberoerde bladzijden open; ze zagen er opwindend uit met de ongelezen woorden, die er in duidelijke, mooie letters op gedrukt stonden. Rechte, dunne, rode strepen omlijnden ieder gedicht alsof het een schat was, en buiten die rode lijnen was het papier zuiver wit. Vlakbij de onderkant van de linker bladzijde stond een korte regel in een grotere letter: De Lotus-Eters.  „Houd moed!" waren de eerste woorden eronder, en ademloos las Laura: „Houd moed!"  zei hij, en wees toen naar het land. „Die torenhoge golf brengt ons wel naar het strand." En in de middag traden zij toen door een land Waar het altijd middag leek. Daar Waar het water was, hing zwoele lucht als brand, Als adem van een lome droom...  Laura hield verschrikt op. Het drong opeens tot haar door wat ze deed. Ma moest het boek verstopt hebben. Laura had niet het recht erin te lezen. Vlug deed ze haar ogen dicht en toen sloot ze het boek. Ze bracht het bijna niet op om niet nog één woord te lezen, alleen maar om die ene regel uit te lezen. Maar ze wist dat ze voor geen enkele verleiding mocht bezwijken.

Ze legde het boek waar het gelegen had, tussen het rode flanellen ondergoed. Ze legde het ondergoed terug in de la, deed de la dicht, en maakte de la erboven open. Toen wist ze niet wat ze moest doen. Ze zou Ma moeten zeggen wat ze gedaan had. Maar ze wist meteen, dat Ma het boek verstopt had om er iemand mee te verrassen. Haar gedachten gingen snel, en haar kloppende hart zei haar, dat Pa en Ma het boek gekocht moesten hebben toen ze Mary wegbrachten; ze bewaarden het voor kerstmis. Een boek dat zo fijn en mooi was, een boek met gedichten, kon alleen maar een kerstcadeau zijn. En Laura was nu het oudste meisje in huis; het moest een kerstcadeau voor haar zijn! Als ze het Ma opbiechtte, zou ze hun plezier, dat ze van het kerstfeest verwachtten, bederven. Pa en Ma zouden erg teleurgesteld zijn. Het leek lang geleden, dat ze het boek gevonden had, maar in werkelijkheid was het maar even geweest. Ma kwam gehaast binnen en zei: „Laura, ik maak het hier wel af, ga jij nu naar bed, het is al over je tijd." „Ja, Ma," zei Laura. Ze begreep, dat Ma bang was geweest dat ze die onderste la open zou maken en het boek zou vinden. Ze had nog nooit eerder een geheim voor Ma gehad, maar nu zei ze geen woord.

De volgende dag hoefden zij en Carrie na school niet de lange wandeling naar de claim te maken. Inplaats daarvan liepen ze niet verder dan Pa's huis op de hoek van de hoofdstraat en de achterstraat. Pa en Ma waren voor de winter naar de stad verhuisd.

De kookkachel en de kast waren in de keuken gezet. Op de bovenverdieping stonden de bedden onder het schuine dak; de dikke stromatrassen lagen er bovenop, onder stapels dekens en kussens. Bedden opmaken was het enige werk, dat Ma voor Laura en Carrie had laten liggen. En Laura wist zeker, dat het kerstboek, de Gedichten van Tennyson, in Ma's ladenkast verstopt lag. Ze zou er natuurlijk nooit naar gaan zoeken. Maar iedere keer als ze de kast zag, moest ze onwillekeurig denken:  Daar waar het water was, hing zwoele lucht als brand, Als adem van een lome droom...  En daarna? Ze zou tot kerstmis moeten wachten om het vervolg van het mooie gedicht te kennen. „Houd moed!" zei hij, en wees toen naar het land. „Die torenhoge golf brengt ons wel naar het strand. In de namiddag kwamen ze bij een land, waar het altijd namiddag scheen te zijn." Maar Laura vond niet, dat het gauw kerstmis werd.

Beneden had Ma de grote voorkamer al netjes en gezellig gemaakt. De kachel was gepoetst, de gordijnen hingen schoon voor de ramen, de gewassen lappenkleedjes lagen op de geveegde vloer. De twee schommelstoelen stonden in de zonnehoek. Die van Mary was leeg. Vaak miste Laura Mary zo erg, dat het pijn deed. Maar het had geen zin er iets over te zeggen. Mary was op school, wat ze zo graag gewild had. Een lerares had Pa geschreven, dat het haar goed ging en dat ze snel vorderingen maakte; ze zou al gauw zelf een brief kunnen schrijven. En daarom sprak niemand over de leegte, die ze allemaal voelden. Rustig en opgewekt maakten ze het avondeten klaar en dekten ze de tafel, en Ma wist niet dat ze zuchtte toen ze zei: „Nou, we zijn goed onder dak voor de winter." „Ja," zei Pa. „Dit keer zijn we er goed op voorbereid."

Zij waren niet de enigen, die zich klaar hadden gemaakt. Iedereen in de stad had voorbereidingen getroffen. De houthandel had een grote voorraad kolen, de zakenmensen hadden hun winkels vol goederen gestouwd. Er was meel in de molen, en tarwe in de voorraadkisten. „We hebben kolen om te stoken en eten voor de hele winter als er geen treinen door kunnen komen," zei Pa blij. Het was heerlijk om je zo geborgen en rijk te voelen; met zoveel eten en zoveel brandstof hoefden ze geen honger of kou te vrezen.

Laura miste de prettige, lange wandelingen heen en terug naar school. Ze had ze verrukkelijk gevonden. Maar nu hoefden ze zich 's morgens niet te haasten, omdat er geen dieren waren die verzorgd moesten worden. Pa deed dat nu alleen, nu hij geen werk op de akker meer had. En de kortere wandeling was beter voor Carrie.

Pa en Ma en Laura maakten zich zorgen over Carrie. Ze was nooit sterk geweest, en ze herstelde zich niet zo van de strenge winter als ze moest. Ze bespaarden haar alles, op wat licht huishoudelijk werk na, en Ma prikkelde haar eetlust met het lekkerste eten dat er was. Maar ze bleef smal en bleek, klein voor haar leeftijd, en mager. Haar ogen stonden te groot in haar smalle gezichtje. Vaak was Carrie 's morgens moe geweest voor ze bij school waren, hoewel het maar anderhalve kilometer lopen was, en Laura haar boeken droeg. Soms had ze zo'n hoofdpijn, dat ze haar lessen niet kende. Wonen in de stad was gemakkelijker. Het zou veel beter voor Carrie zijn.


hoofdstuk 13

Schooldagen

LAURA VOND de school heerlijk. Ze kende nu alle leerlingen, en zij en Ida, Mary Power en Minnie, werden goede vriendinnen. In de pauze en tussen de middag waren ze altijd samen. In het frisse, zonnige weer speelden de jongens vangbal, en soms gooiden ze de bal alleen maar tegen de school, en holden ze er op een kluitje achteraan om hem in het wilde prairiegras te zoeken. Vaak vroegen ze Laura: „Toe, Laura, speel mee. Kom nou!" Het stond zo wild, om op haar leeftijd te hollen en te vliegen. Maar ze vond het heerlijk om te hollen en te springen en de bal te vangen en hem op te gooien, en daarom deed ze soms toch mee. De jongens waren nog klein. Ze vond ze aardig, en ze klaagde nooit als het spel af en toe ruw werd. Op een dag hoorde ze Charley toevallig zeggen: „Ze is niet flauw, al is ze een meisje." Toen ze dat hoorde, voelde ze zich blij en prettig. Als zelfs kleine jongens een groot meisje aardig vinden, weet ze dat iedereen haar mag.

De andere meisjes wisten, dat Laura niet echt zo wild was, zelfs niet als haar gezicht heet was van het hollen en springen, en de haarspelden uit haar haren vlogen. Soms speelde Ida ook mee, en dan kwamen Mary Power en Minnie graag kijken. Alleen Nellie Oleson trok haar neus op. Nellie wilde zelfs niet wandelen, hoewel ze het haar vriendelijk vroegen. Het was allemaal „veel te ruw" zei ze.m„Ze is bang, dat ze haar Newyorkse huidje bederft," zei Ida lachend. „Ik denk, dat ze in school blijft om vriendin te worden met juffrouw Wilder," zei Mary Power. „Ze praat altijd met haar." „Nou, laat haar. We hebben het veel leuker zonder haar," zei Minnie. „Juffrouw Wilder heeft ook in New York gewoond. Waarschijnlijk praten ze daar over," meende Laura. Mary Power keek haar even lachend van opzij aan en kneep haar in haar arm. Niemand noemde Nellie het „lievelingetje van de juffrouw", maar dat dachten ze wel. Het kon Laura niet schelen. Ze was in alle vakken de beste van haar klas, en ze hoefde niet het lievelingetje van de juffrouw te zijn om dat te blijven.

Iedere avond na het eten leerde ze tot het bedtijd was. Daarbij miste ze Mary het ergst. Ze hadden hun lessen altijd samen geleerd. Maar ze wist, dat ver weg ook Mary zat te studeren, en als Mary op de blindenschool zou blijven, om er te profiteren van alles wat ze er zou kunnen leren, dan moest Laura een onderwijsakte halen. Dat ging allemaal in een flits door haar hoofd, toen ze arm in arm met Mary Power en Ida liep. „Weet je wat ik denk?" vroeg Minnie. „Nee, wat?" vroegen ze haar allemaal. „Ik wed dat Nellie dat in haar hoofd heeft," zei Minnie, en ze knikte naar een span paarden, dat over de wagensporen op hen toe kwam. Het waren de bruine Morgans. Hun slanke benen waren in vlugge beweging, en hun hoeven wierpen stofwolkjes op. Hun glanzende schouders glommen, hun zwarte manen en staarten wuifden glanzend in de wind. Hun oren waren gespitst en hun heldere ogen keken opgewekt naar alles wat ze zagen. Dansende rode kwastjes versierden hun teugels. Het zonlicht gleed glanzend over de ronding van hun gebogen halzen, recht langs hun gladde flanken, en dan weer buigend langs hun ronde dijen. En erachter kwam een glanzende nieuwe buggy. Het hout glom spiegelend, de vlekkeloos zwarte kap met z'n glimmend zwarte, scharnierende ijzers overhuifde de bok; de wielen waren rood. Laura had nog nooit zo'n mooie buggy gezien. „Waarom knikte je niet, Laura?" vroeg Ida, toen hij hen met grote snelheid was gepasseerd. „Heb je niet gezien, dat hij zijn hoed voor ons afnam?" zei Mary Power. Laura had alleen de mooie paarden gezien, tot de buggy langs flitste. „O, het spijt me. Ik wilde niet onbeleefd zijn," zei ze. „Die paarden zijn net een gedicht, vinden jullie niet?" „Bedoel je dat ze een oogje op hem heeft, Minnie?" zei Mary Power. „Maar hij is een man, hij heeft een eigen boerderij." „Ik heb haar naar die paarden zien kijken," zei Minnie. „Ik wed, dat ze van plan is er een keer achter te rijden. Jullie weten wel hoe sluw ze soms kijkt. En nu hij zo'n buggy heeft..." „Hij had laatst op de vierde juli geen buggy," zei Laura. „Deze is net aangekomen," vertelde Minnie. „Hij heeft hem besteld zodra hij zijn tarweoogst verkocht had. Hij had een prachtige tarweoogst." Minnie wist zulke nieuwtjes altijd, omdat haar broer Arthur ze haar vertelde. Langzaam zei Mary Power: „Ik geloof, dat je gelijk hebt. Ze is ertoe in staat."

Laura voelde zich een beetje schuldig. Om achter de paarden van Almanzo Wilder te mogen rijden, zou ze nooit bij juffrouw Wilder in het gevlei hebben willen komen. Toch had ze vaak gedacht, dat als juffrouw Wilder haar aardig vond, zij haar misschien eens mee uit rijden zou nemen. Juffrouw Wilder had een claim aan deze weg, een klein eindje voorbij de school. Ze woonde er in een ontginningshuisje. Almanzo bracht haar 's morgens vaak naar school, of hield na schooltijd stil om haar thuis te brengen. En altijd als ze die paarden zag, hoopte Laura dat juffrouw Wilder haar misschien een keer zou vragen of ze mee wilde rijden. Was ze dan net zo'n naar kind als Nellie Oleson? Nu ze die buggy gezien had, wilde Laura meer dan ooit dat ze eens mee mocht rijden. Wat kon ze eraan doen dat ze dat dacht, als de paarden zo mooi waren en de buggy zo snel? „Het is bijna tijd voor de bel," zei Ida, en ze keerden om en liepen terug naar school. Ze mochten niet te laat komen. Bij de ingang dronken ze uit de schep,, die in de wateremmer hing. Daarna gingen ze naar binnen, verbrand en verwaaid, heet en stoffig. Nellie was keurig en damesachtig, haar huid was blank, en ieder haartje op haar hoofd lag waar het hoorde. Ze keek op hen neer en glimlachte een beetje hooghartig. Laura keek recht terug, en Nellie trok even met haar schouders en kin. „Je hoeft niet te denken, dat jij zoveel bijzonders bent, Laura Ingalls!" zei Nellie. „Juffrouw Wilder zegt, dat jouw vader bijna niets te zeggen heeft over de school, al zit hij in de schoolcommissie." „Wat zeg je!" zei Laura verbaasd. „Ik denk, dat hij evenveel over de school te zeggen heeft als wie ook, en misschien meer!" zei Ida flink. „Is het niet zo, Laura?" „Dat heeft hij zeker!" riep Laura. „Ja," zei Mary Power. „Hij heeft meer te zeggen, omdat Laura en Carrie hier op school zijn, en de andere leden van de commissie hebben geen kinderen."

Laura ziedde van woede, omdat Nellie iets van Pa durfde zeggen. Op de stoep luidde juffrouw Wilder de bel en het geluid schalde in Laura's oren. Ze zei: „Wat jammer toch, dat jullie maar gewone boerenmensen zijn, Nellie. Als jullie in de stad woonden, zou jouw vader misschien in de schoolcommissie kunnen zitten en ook iets over deze school te zeggen hebben." Nellie wilde haar slaan. Laura zag haar hand omhoog gaan en ze had nauwelijks tijd om te denken, dat ze Nellie niet mocht, niet mocht slaan, en om te hopen, dat ze het niet zou doen. Toen viel Nellie's hand snel omlaag en ze gleed in haar bank. Juffrouw Wilder was binnengekomen. Alle leerlingen kwamen met veel lawaai binnen, en Laura ging in haar eigen bank zitten. Ze was nog altijd zo boos, dat ze nauwelijks iets zag. Onder de lessenaar gaf Ida's hand haar gebalde vuist een vlug kneepje, dat betekende: „Goed zo! Je hebt het haar betaald gezet!"