hoofdstuk 7

Negen dollar

MENEER CLANCY kreeg niet veel bestellingen meer op overhemden. Blijkbaar hadden de meeste mannen die dat jaar overhemden konden kopen, ze gekocht. Op een zaterdagavond zei mevrouw White: „De voorjaarsdrukte schijnt voorbij te zijn." „Ja, mevrouw," zei Laura. Mevrouw White telde anderhalve dollar uit en gaf die aan haar. „Ik heb je niet meer nodig, en je hoeft maandagmorgen dus niet te komen," zei ze. „Tot ziens." „Tot ziens," zei Laura. Ze had zes weken gewerkt en negen dollar verdiend. Nog maar zes weken geleden had één dollar veel geld geleken, maar nu was negen dollar niet genoeg. Als ze nog maar één week langer had kunnen verdienen, had ze tien en een halve dollar gehad, en twee weken langer zouden twaalf hele dollars hebben betekend. Ze wist hoe heerlijk het zou zijn om weer thuis te blijven, om te helpen met het werk in huis, en om het stalwerk te doen en in de moestuin te helpen, om met Mary te gaan wandelen en wilde bloemen te plukken, en om uit te kijken naar Pa's thuiskomst in de avond. Maar op een of andere manier voelde ze zich buitengesloten en leeg vanbinnen.

Langzaam liep ze over het pad langs de hoofdstraat. Pa werkte nu aan het huis op de hoek van de tweede straat. Hij stond bij een stapel houten dakpannen op Laura te wachten, en toen hij haar zag, riep hij: „Kijk eens wat we voor Ma hebben!" In de schaduw van de dakpannen stond een halfmudsmand, met een korenzak bedekt. Binnenin was een fijn gekrabbel van pootjes en een onafgebroken gepiep te horen. De kuikens! „Boost heeft ze vandaag gebracht," zei Pa. „Veertien, en allemaal gezond en flink." Zijn hele gezicht straalde van verwachting over Ma's blijdschap. Hij zei tegen Laura: „De mand is niet zwaar. Neem jij het ene oor, dan neem ik het andere, en dan kunnen we hem recht tussen ons in houden."

Ze liepen de hoofdstraat uit en de weg naar huis op met de mand zorgvuldig tussen zich in. De zonsondergang vulde de hele hemel met vlammend rode en brandend gouden kleuren. De lucht was vol gouden licht, en het Zilvermeer in het oosten lag als vuur te gloeien. Uit de mand klonk het verbaasde, angstige gepiep van de kuikens. „Pa, mevrouw White heeft me niet meer nodig," zei Laura. „Ja, ik denk dat de voorjaarsdrukte zo'n beetje voorbij is," zei Pa. Laura had er niet aan gedacht dat ook Pa's werk kon eindigen. „O, Pa, is er geen timmerwerk meer?" vroeg ze. „We konden niet verwachten dat het de hele zomer zou duren," zei Pa. „Ik moet trouwens toch al gauw gaan hooien." Even later zei Laura: „Ik heb maar negen dollar verdiend, Pa." „Negen dollar is niet niks," zei Pa. „En bovendien heb je goed gewerkt, en mevrouw White was immers tevreden?" „Ja," antwoordde Laura oprecht. „Dan was het goed werk, en goed gedaan," zei Pa.

Het was waar dat dit een beetje voldoening gaf. Laura voelde zich wat prettiger. Bovendien hadden ze de kuikens voor Ma.

Ma was verrukt toen ze ze zag. Carrie en Grace drongen om de mand heen om ze te bekijken, en Laura vertelde Mary hoe ze er uit zagen. Het waren gezonde, levendige kuikens met schitterende zwarte ogen en heldergele poten. Ze raakten hun dons al kwijt, zodat ze kale plekken op hun halzen hadden, en de veren kwamen al op hun vleugels en staarten te voorschijn. Ze hadden alle kleuren die kuikens kunnen hebben, er waren zelfs gespikkelde bij.

Ma tilde ze een voor een voorzichtig in haar schort. „Mevrouw Boost kan die nooit allemaal van één broedsel hebben," zei ze. „En ik geloof zelfs, dat er niet meer dan twee haantjes bij zijn." „De Boosten hebben zo'n voorsprong met kuikens, dat ze waarschijnlijk al braadkippen willen eten van de zomer," zei Pa. „Misschien heeft ze een paar haantjes uit dit toom gehaald voor de slacht." „Ja, en ze verruild voor kuikens, die legkippen worden," veronderstelde Ma. „Dat zou echt iets voor mevrouw Boost zijn. Ik ken geen ander die zo gul is."

Ze droeg de kuikens in haar schort weg, om ze een voor een in het hok te zetten dat Pa al had gemaakt. De voorkant was van latwerk, om lucht en zon binnen te laten, met een deurtje dat met een houten klink sloot. Het hok had geen vloer, maar het werd op schoon gras gezet dat de kuikens konden eten, en als het gras vertrapt en vuil werd, kon het hok naar schoon gras verzet worden.

In een oude braadpan maakte Ma een goede, kruimelige meelpap. Die zette ze in het hok, en de kuikens dromden eromheen en slokten de pap zo gulzig op, dat ze soms bij vergissing probeerden hun eigen poten in te slikken. Toen ze niet meer op konden, gingen ze op de rand van de waterbak zitten, en schepten met hun snavels het water op, rekten hun halzen omhoog, en hielden hun koppen schuin achterover om het door te slikken.

Ma zei, dat het Carrie's taak zou zijn om ze geregeld te voeren en om de pan gevuld te houden met koel, vers water. Morgen zou ze de kuikens buiten rond laten lopen, en dan zou het de taak van Grace zijn om goed op haviken te letten.

Na het avondeten stuurde ze Laura naar buiten om te kijken of de kuikens veilig sliepen. De sterren straalden boven de donkere prairie en een maansikkel stond laag in het westen. Het slapende gras fluisterde zachtjes in de stilte van de nacht. Laura's hand gleed zacht over de slapende kuikens, die warm en dicht op elkaar in een hoek van het hok zaten. Toen keek ze de zomernacht in. Ze wist niet dat ze lang zo gestaan had, tot ze Ma uit huis zag komen. „O, ben je daar, Laura," zei Ma zacht. Net als Laura gedaan had, knielde ze neer en stak ze haar hand door het deurtje, om het hoopje kuikens te betasten. Toen bleef ze nok staan kijken.

„Het begint hier langzamerhand op een boerderij te lijken," zei ze. De haverakker en de maisakker lagen grijswit in de duisternis, en in de moestuin waren de donkere bladpollen als bulten te zien. Daartussen spreidden de komkommer- en meloenranken zich als plekken blank sterreschijnsel uit. De lage zodenstal was bijna niet te zien, maar uit het raam van het huis straalde een warm geel licht.

Opeens, zonder erbij te denken, zei Laura: „O, Ma, ik wou zo graag dat Mary dit najaar naar school kon." Onverwacht antwoordde Ma: „Misschien kan het wel. Pa en ik hebben het er al over gehad." Laura kon even niets zeggen. Toen vroeg ze: „Hebt u.. . hebt u iets tegen haar gezegd?" „Nog niet," zei Ma. „We willen geen hoop wekken, die niet vervuld wordt. Maar met Pa's verdiensten en de haver en de mais, denken we dat ze dit najaar kan gaan, als er niets mis gaat. We moeten het vertrouwen hebben, dat we haar de hele cursus van zeven jaar af kunnen laten maken, en niet alleen de studie, maar ook de praktijkafdeling."

Toen besefte Laura voor de eerste keer, dat Mary weg zou zijn als ze naar school ging. Mary zou weg zijn. De hele dag zou Mary er niet zijn. Laura kon zich niet voorstellen hoe het leven zonder Mary zou zijn. „O, ik wou..." begon ze en hield op. Ze had zo vurig gewenst dat Mary naar school kon gaan. „Ja, we zullen haar missen," zei Ma kalm. „Maar we mogen nooit vergeten wat een prachtige kans dit voor haar is." „Ik begrijp het, Ma," zei Laura verdrietig. De duisternis was opeens wijd en leeg. Het licht dat uit het huis scheen, was warm en rustig, maar zelfs het huis zou niet meer hetzelfde zijn als Mary er niet was. Toen zei Ma: „Jouw negen dollar zijn een grote steun, Laura. Ik heb het overdacht, en ik geloof vast, dat ik voor negen dollar de stof voor Mary's beste jurk kan kopen, en misschien ook nog het fluweel voor een hoed."