hoofdstuk 21

Dolle dagen

NA HET feestje had Laura weinig zin in leren. Het feestje had tussen de grote jongens en meisjes zo'n prettige vriendschap doen ontstaan, dat ze nu bij slecht weer in de pauze en tussen de middag samen bij de kachel gingen staan, om te praten en grapjes te maken.

De mooie dagen, tussen de dagen met sneeuwbuien in, waren nog plezieriger. Dan gingen ze samen buiten sneeuwballen gooien. Dat was niet erg damesachtig, maar wel erg leuk! Hijgend en lachend kwamen ze daarna binnen; ze stampten in het portaal de sneeuw van hun schoenen en schudden hem van hun mantels en mutsen, en warm en gloeiend en vol frisse lucht gingen ze naar hun plaatsen.

Laura genoot zo, dat ze bijna vergat dat ze ook moest leren. Ze was nog altijd de beste van haar klas, maar ze haalde niet meer de hoogste cijfers. Ze maakte fouten bij het rekenen, en soms zelfs bij geschiedenis. Haar cijfer voor rekenen zakte een keer tot 93. Maar ze dacht, dat ze de verloren tijd in kon halen door 's zomers hard te werken; hoewel ze heel goed de woorden kende:

Verloren, tussen zonsopgang en zonsondergang,

Eén gouden uur, bezet met zestig diamanten minuten.

Geen beloning, want het is voor altijd weg.

De kleine jongens brachten de sleden, die ze met kerstmis gekregen hadden, mee naar school. Soms leenden de grote jongens ze, en dan trokken ze de meisjes. De jongens moesten de sleden trekken, want er waren geen heuvels om vanaf te glijden, en deze winter waren er geen sneeuwstormen geweest die hoge, harde sneeuwbanken hadden opgejaagd.

Toen maakten Cap en Ben een bobslee om met de hand te trekken en daar konden de vier grote meisjes net samen op. De vier jongens trokken hem. In de pauze holden ze een heel eind langs de prairieweg en weer terug. Tussen de middag hadden ze tijd om nog verder te gaan.

Op het laatst kon Nellie Oleson het niet langer verdragen, dat ze alleen bij het venster stond toe te kijken. Ze had nooit buiten in de kou willen spelen, omdat ze haar tere huid niet wilde bederven en geen gesprongen handen wilde krijgen, maar op een keer zei ze tussen de middag dat ze mee wilde op de slee.

De slee was niet groot genoeg voor vijf, maar de jongens wilden niet een van de andere meisjes achterlaten. Ze kregen ze met praten alle vijf op de slee. Hun voeten staken aan alle kanten uit, en ze moesten hun rokken optrekken, zodat hun wollen kousen boven de hoge schoenen te zien kwamen. Daar gingen ze, de besneeuwde weg af. Ze waren verwaaid en verfomfaaid, en ze hadden rode gezichten van de kou en de wind, van het gelach en de opwinding, toen de jongens in een cirkel op de prairie keerden en naar de stad holden met de slee achter zich aan. Ze vlogen langs de school, en Cap riep: „Laten we de Hoofdstraat nemen!" Lachend en joelend stemden de andere jongens in, en ze gingen zelfs nog harder hollen. Nellie gilde: „Hou op! Stop! Stop, zeg ik je!" Ida riep: „O, jongens, dat mag niet, hoor!" maar ze bleef toch lachen. Ook Laura lachte, want het was zo'n gek gezicht: hun hulpeloos schokkende voeten, hun waaiende rokken, en de doeken en sjaals en haren, die klapperden in de wind. Het gegil van Nellie vergrootte alleen maar de pret van de jongens, die harder en harder holden. Maar natuurlijk, dacht Laura, zouden ze de Hoofdstraat niet ingaan. Natuurlijk zouden ze dadelijk keren. „Nee! Nee! Arthur, nee!" gilde Minnie, en Mary Power smeekte: „Niet doen, o, alsjeblieft, doe het niet!"

Laura zag de bruine Morgans toegedekt staan wachten in de Hoofdstraat. Almanzo Wilder, in een zware bontjas, was bezig ze los te maken. Hij draaide zich om, om te zien waarom de meisjes zo gilden, en op hetzelfde ogenblik begreep Laura, dat de jongens van plan waren om langs hem en langs alle ogen van de Hoofdstraat te gaan. Dat was helemaal niet grappig.

De andere meisjes maakten zoveel lawaai, dat Laura langzaam moest praten om zich verstaanbaar te maken. „Cap!" zei ze. „Laat ze ophouden. Mary wil de Hoofdstraat niet door." Cap begon dadelijk te keren. De andere jongens trokken tegen hem in, maar Cap zei: „Toe, kom mee," en hij liet de slee zwaaien. Ze waren op de terugweg naar school en de bel luidde. Bij de school krabbelden ze allemaal vrolijk de slee uit, alleen Nellie was woedend. „Jullie denkt zeker dat je flinke jongens bent!" raasde ze. „Jullie zijn... jullie zijn.. . jullie zijn domme boeren!" De jongens keken haar beduusd en stil aan. Ze konden niet zeggen wat ze zeggen wilden, omdat ze een meisje was. Maar Cap keek onzeker naar Mary Power, en ze glimlachte hem toe. „Bedankt voor het tochtje, jongens," zei Laura. „Ja, bedankt, het was enig!" viel Ida bij. „Welbedankt," zei Mary Power, en ze glimlachte naar Cap, en zijn flitsende lach verhelderde zijn hele gezicht. „We gaan in de pauze weer," beloofde hij toen ze de school binnen dromden.

In maart smolt de sneeuw, en de overgangsproefwerken kwamen in zicht. Nog altijd leerde Laura niet zoals ze moest. Iedereen praatte nu over de laatste opvoering van die winter. Wat er zou gebeuren was een geheim, waar iedereen naar raadde. Zelfs Nellie's familie zou komen en Nellie zou een nieuwe jurk aan hebben. Thuis, in plaats van te leren, vochtte Laura haar blauwe wollen jurk in, en ze perste hem op en waste het kanten roesje. Ze wilde zo graag een echte hoed hebben inplaats van haar muts, dat Ma een halve el mooi bruin fluweel voor haar kocht. „Ik weet dat je zuinig op de hoed zult zijn," zei Ma verontschuldigend, „en je kunt hem een paar winters dragen." Nu maakten Mary Power en Laura op zaterdag hun hoeden. Die van Mary was van donkerblauwe stof, afgezet met een rand van zwart en blauw fluweel uit de lappenzak van haar vader. Die van Laura was van het mooie bruine fluweel, dat heel zacht aanvoelde en dat zo'n goudbruine, zijdeachtige glans had. Ze droeg hem voor het eerst die vrijdag.

In de school was niet te zien dat er iets voorbereid was, alleen was de lessenaar van de onderwijzer van het podium verwijderd. In de banken zaten de mensen met hun drieën, en overal waar gestaan kon worden was het overvol. Er stonden zelfs een paar jongens dicht op elkaar bovenop de lessenaar. Meneer Bradley en advocaat Barnes hielden de mensenmenigte tegen om het middenpad vrij te houden. Niemand wist waarom en niemand wist wat er gebeuren ging, toen er buiten gejuicht werd door de mensen die probeerden binnen te komen.

Toen kwamen er vijf negers in vodderige en bij elkaar geflanste uniformen het middenpad op marcheren. Ze hadden witte kringen om hun ogen, en hun monden waren groot en rood. Ze marcheerden achter elkaar naar het podium, draaiden zich om, en kwamen opeens naast elkaar naar voren, en ze zongen:

Wat zeg je van de Mulligan band!

Die zwartjes zijn niet te slaan!

Achteruit en vooruit, achteruit en vooruit, marcheerden ze, heen en weer, heen en weer.

Wat ZEG je VAN de MULligan BAND!

Die ZWARTjes zijn NIET te SLAAN!

Hun BEnen ZWAAIen IN de MAAT!

En KIJK maar HOE dat GAAT!

De man in het midden begon een soort klompendans met zijn zware schoenen. Met hun rug tegen de achterwand bleven de vier haveloze zwartjes staan. Een floot op zijn vingers, een speelde op een mondorgel, een gaf de maat aan met benen kleppers, en een man klapte met handen en voeten. Het gejuich begon en het hield niet meer op. De voeten konden zich niet stilhouden. Alle mensen werden meegesleept door de dreunende muziek, de grijnzende gezichten met de witte ogen, door de wilde dans.

Er was geen tijd om te denken. Toen de dans uit was, kwamen er grappen. De witomrande ogen rolden, uit de grote rode monden kwamen de grappigste vragen en antwoorden. Daarna was er weer muziek en een nog wildere dans.

Toen de vijf zwartjes opeens het middenpad afholden en verdwenen waren, was iedereen slap van opwinding en van het lachen. Het was niet te begrijpen dat de hele avond om was. De beroemde variété-voorstellingen in New York konden beslist niet mooier zijn dan deze voorstelling was geweest. Toen vroegen al die opgewonden mensen zich af: „Wie waren het?"

In hun verfomfaaide kleren en met hun zwartgemaakte gezichten, was het moeilijk geweest ze te herkennen. Laura was ervan overtuigd, dat de danser Gerald Fuller was, want ze had hem een keer een horlepijp zien dansen op het trottoir voor zijn winkel. En toen ze dacht aan de zwarte handen, die de lange, platte, witte benen kleppers hadden vastgehouden en de wijsjes hadden meegeklepperd, zou ze er zeker van geweest zijn dat die neger Pa was, als de neger een baard had gehad. „Pa zal zijn baard toch niet afgeschoren hebben?" vroeg ze Ma, en Ma antwoordde verschrikt: „Grote goedheid, nee!" Daarna zei ze: „Ik hoop van niet." „Pa moet een van de negers zijn geweest," zei Carrie, „want hij is niet met ons meegekomen." „Ja, ik weet dat hij voor de uitvoering repeteerde," zei Ma, en ze ging vlugger lopen. „Nou, maar niet één van die negers had een baard, Ma," herinnerde Carrie haar. „Lieve help," zei Ma. „O, lieve help." Ze had zich zo mee laten slepen, dat ze daar niet aan gedacht had. „Dat kan hij niet gedaan hebben," zei ze, en ze vroeg Laura: „Denk jij dat hij het gedaan heeft?"

„Ik weet het niet," antwoordde Laura. In werkelijkheid dacht ze, dat Pa voor zo'n avond zelfs zijn baard geofferd zou hebben, maar ze wist niet zeker wat hij had gedaan.

Ze haastten zich naar huis. Pa was er niet. Het leek veel langer dan het in werkelijkheid was, voor hij binnenkwam en opgewekt vroeg: „Nou, hoe was de voorstelling?" Zijn lange bruine baard was precies zoals hij altijd geweest was. „ Wat hebt u met uw baard gedaan!" riep Laura. Pa deed net of hij verrast was en haar niet begreep, en hij vroeg: „Wat is er met mijn baard aan de hand?" „Karel, je bent mijn dood nog eens," zei Ma, en ze lachte onzeker. Maar toen ze goed keek, zag Laura heel kleine puntjes wit in de lachrimpels om zijn ogen, en ze vond een heel klein beetje zwart vet in zijn baard. „Ik weet het! U hebt hem zwart gemaakt en weggestopt achter de hoge jaskraag," zei ze beschuldigend, en hij kon het niet ontkennen. Hij was de neger met de benen kleppers geweest. Zo'n avond beleefde je maar eens in je leven, zei Ma, en ze bleven nog tot laat napraten. Er zouden die winter geen bijeenkomsten meer zijn, want het werd gauw voorjaar.

„We verhuizen naar de ontginning zodra de school sluit," zei Pa. „Hoe vinden jullie dat?" „Dan moet ik m'n tuinzaden gaan nakijken," zei Ma nadenkend. „Ik ben blij dat we gaan. Dan kunnen Grace en ik weer viooltjes plukken," zei Carrie. „Is dat niet fijn, Grace?" Maar Grace zat half in slaap op Ma's schoot in de schommelstoel. Ze deed één oog even open en mompelde: „ Jool-tjes." „En wat vind jij, Laura?" vroeg Pa. „Ik dacht haast, dat jij langzamerhand wel in de stad zou willen blijven." „Misschien," gaf Laura toe. „Ik vind het leven in de stad prettiger dan ik ooit gedacht had. Maar iedereen gaat de hele zomer naar de ontginningen, en we gaan de volgende winter toch weer naar de stad?" „Ja, dat denk ik wel," zei Pa. „Het is beter, zolang ik dit huis toch niet kan verhuren, en het is veiliger voor jullie als je naar school gaat, meisjes. Hoewel we deze winter net zo goed op de ontginning hadden kunnen blijven. Ja, zo gaat het in het leven. Je bereidt je voor op een strenge winter, en er komt niet één sneeuwstorm." Hij zei het zo grappig, dat ze allemaal moesten lachen.

Toen moesten ze over de verhuizing gaan denken, en toen het warmer werd en de lucht naar vochtige aarde rook, had Laura minder zin dan ooit in leren. Ze wist dat ze over zou gaan, zelfs als haar cijfers niet zo hoog waren als ze konden zijn. Als haar geweten haar plaagde, dacht ze opstandig, dat ze Ida en Mary Power en Minnie en de jongens de hele zomer niet zou zien. Ze beloofde zichzelf, dat ze in de zomer echt hard zou leren. Op haar overgangsrapport had ze geen enkel heel hoog cijfer, en nu kon ze daar niets meer aan veranderen.

Toen, opeens, wist ze, dat ze zich niet meer iets hoefde voor te spiegelen. Het duurde nog maar tien maanden voor ze zestien zou zijn. De zomer lag voor haar, met blauwe luchten en grote zeilende witte wolken; de viooltjes zouden bloeien in de buffelkuil en de prairie zou vol staan met wilde rozen, maar zij zou binnen moeten blijven en leren. Ze moest. Als ze het niet deed, zou ze misschien het volgend voorjaar geen onderwijzeres diploma krijgen, en moest Mary misschien van school.