hoofdstuk 22

Onverwacht in april

HET HUISJE op de ontginning was helemaal aan kant. Buiten was alle sneeuw verdwenen, er lag een groen waas van jong gras over de prairie, en het geploegde land lag donker en zoet te geuren in de warme zonneschijn. Laura had 's morgens twee uur geleerd. Terwijl ze de tafel afruimde na het eten, zag ze haar lei en schoolboeken liggen, en ze voelde hoe de zachte wind haar lokte om met Carrie en Grace in de voorjaarslucht te gaan wandelen. Ze wist dat ze moest leren.

„Ik geloof dat ik vanmiddag naar de stad ga," zei Pa terwijl hij zijn hoed opzette. „Moet ik iets voor je meebrengen, Caroline?" Opeens werd de wind ijskoud en Laura keek vlug uit het raam. Ze riep: „Pa, er hangt een sneeuwstormwolk!" „Wat? Dat kan niet! Zo laat in april?" Pa draaide zich om en kwam zelf kijken. Het zonlicht verdween, het geluid van de wind, die opstak, veranderde. De storm sloeg tegen het huisje. Een witte werveling sloeg tegen het raam en de kou kwam naar binnen. „Als ik er nog eens over nadenk," zei Pa, „geloof ik dat ik vanmiddag liever thuis blijf." Hij trok een stoel dicht bij de kachel en ging zitten. „Ik  ben blij dat het vee op stal staat. Ik had touw voor de buitenpennen in de stad willen halen," vervolgde hij.

Kitty was helemaal van streek. Het was de eerste sneeuwstorm die ze meemaakte. Ze wist niet wat er gebeurde toen al haar haren stijf overeind gingen staan en knetterden. Toen Grace probeerde haar te sussen, merkte ze dat er telkens een vonk oversprong als ze haar aanraakte. Er was niets aan te doen, ze moesten van haar af blijven.

Drie dagen en nachten woedde de sneeuwstorm. Pa zette de kippen in de stal, zodat ze niet konden bevriezen. Het was zo koud, dat ze al die nare dagen dicht bij de kachel doorbrachten, en hoewel er bijna geen licht was, was Laura hardnekkig met haar rekenwerk bezig. Ze dacht: „In wandelen heb ik tenminste geen zin." Op de derde dag liet de sneeuwstorm de prairie achter onder een laag fijne, harde sneeuw. Die was nog bevroren toen Pa de volgende dag naar de stad wandelde. Hij bracht het bericht mee, dat er twee mannen in de sneeuwstorm verdwaald waren. Ze waren die warme voorjaarsmorgen met de trein uit het oosten gekomen. Ze waren uitgereden om vrienden te bezoeken op een ontginning ten zuiden van de stad, en vlak voor de middag waren ze te voet op weg gegaan naar een andere ontginning, die drie kilometer verder lag.

Na de sneeuwstorm was iedereen uit de omgeving naar ze gaan zoeken, en ze waren naast een hooiberg gevonden, doodgevroren. „Omdat ze uit het oosten kwamen, wisten ze niet wat ze moesten doen," zei Pa. Als ze zich in de hooiberg ingegraven hadden, en het gat achter zich met hooi hadden dicht gestopt, zouden ze elkaar warm hebben gehouden en hadden ze de sneeuwstorm kunnen overleven. „Maar wie had zo'n sneeuwstorm zo laat nog verwacht?" zei Ma. „Je weet nooit wat er kan gebeuren," zei Pa. „Je moet je op het ergste voorbereiden, en maar hopen op een goede afloop, meer kan een mens niet." Laura was het er niet mee eens. „U had zich van de winter op het ergste voorbereid, Pa, en al uw werk is voor niets geweest. Er is niet één sneeuwstorm geweest tot we hier waren en we ons er niet op voorbereid hadden." „Het lijkt wel of die sneeuwstormen ons moeten hebben, of we gaan of komen," gaf Pa bijna toe. „Ik zie niet in hoe iemand zich ooit op iets kan voorbereiden," zei Laura. „Als je iets verwacht, gebeurt er altijd wat anders." „Laura," zei Ma. „Toch is het zo, Ma," protesteerde Laura. „Nee," zei Ma. „Zelfs het weer is betrouwbaarder dan jij denkt. Er zijn alleen sneeuwstormen in een sneeuwstormstreek. Je kunt goed voorbereid zijn om les te geven en toch geen onderwijzeres zijn, maar als je je niet voorbereidt, weet je zeker dat je het nooit wordt."

Dat was waar. Later bedacht Laura, dat Ma ook onderwijzeres was geweest. Die avond, toen ze haar boeken had weggelegd om Ma met het avondeten te helpen, vroeg ze: „Hoeveel jaar hebt u les gegeven, Ma?" „Twee," zei Ma. „Wat gebeurde er toen?" vroeg Laura. „Toen ontmoette ik je vader," antwoordde Ma. „O," zei Laura. Ze bedacht vol hoop, dat zij ook iemand zou kunnen ontmoeten. Misschien hoefde ze toch niet altijd les te geven.