17

Waarin Simon Templar breedsprakig wordt, en Gerald Harding hem de hand drukt

‘Wij verwachtten Tiny Tim,’ merkte de Saint op. ‘Maar nog niet zo spoedig,’ en hij vervolgde met een breedsprakige peroratie aangaande de man met het engelachtig uiterlijk.

De jongeman, die eensklaps in de kamer was opgedoken, achter de Saint en Roger Conway, die door de tuindeuren naar buiten hadden staan kijken, fronste zijn wenkbrauwen. ‘Over wie hebt U het?’ vroeg hij, voortdurend de revolver op beiden gericht houdend. ‘Wie is dat, Tiny Tim, de man met het engelachtig uiterlijk?’ De Saint was verbaasd.

‘Weet je dat niet, jongmens?’ vroeg hij. ‘Ik dacht werkelijk, dat jij één van zijn boezemvrienden was. Een vergissing dus van mijn kant. Dan wat anders. Hoe maakt onze beste Teal het? Leeft hij nog altijd op kauwgum? Neemt hij ‘t ons erg kwalijk, dat we hem gisteren enigszins onheus behandeld hebben, en hem de hele nacht in Brook Street alleen lieten, met geen ander gezelschap, dan dat van Hermann? Vond hij ‘t erg beroerd?’

‘Ik veronderstel dat U Templar bent?’ zei het jongmens met de revolver. Simon knikte.

‘Juist, m’n waarde. En hoe heet U? Ramon Navarro?’

‘Als U er belang in stelt, mijn naam is Captain Gerald Harding, Britse Geheime Dienst. Agent 2238.’ ‘Aangenaam,’ zei de Saint.

‘En dat is Conway?’ Simon knikte. ‘Juist, jongmens,’ beaamde de Saint. ‘Weet je nu alles wat je weten wilde?’

Harding leunde met zijn ene schouder tegen de muur, en keek met een blik waarin belangstelling te lezen stond, naar zijn beide gevangenen.

‘Jullie zijn een paar geduchte nummers,’ erkende hij.

‘Als je er geen bezwaar tegen hebt, zou ik nu eindelijk m’n handen wel eens willen laten zakken,’ opperde de Saint.

Harding kwam een stap nader, en haalde hun revolvers uit hun zakken. Dan stapte hij weer achteruit.

‘In orde, maar geen dwaasheden asjeblieft!’

‘Wij doen nimmer dwaasheden,’ zei de Saint met waardigheid.

Hij nam een sigaret uit de doos op tafel, en stak die op zijn gemak aan.

Uiterlijk was hij volmaakt kalm en onaangedaan, en zo had hij zich gehouden van het ogenblik der plotselinge verschijning van Harding af. Doch zijn hersens werkten met de snelheid van een dynamo, en culmineerden in die ene vraag: Waar is Norman Kent, Norman Kent, de enige niet uitgespeelde kaart? Norman Kent moest reeds ontdekt hebben wat er gaande was. En als Norman Kent het ontdekt had, dan was het ook voor Patricia niet verborgen gebleven. De vraag was nu slechts: Wat zouden ze in de gegeven omstandigheden doen? En hoe kon Simon Templar, voor het ogenblik practisch gesproken machteloos onder de bedreiging van de revolver, hun plannen raden, en iets doen om hem te helpen?

Dat was het probleem dat de Saint bezighield. Het was precies het tegenovergestelde van normale strategie; hij moest zich in de positie denken van de vriend en niet in die van de vijand. En, tegelijkertijd diende hij Harding bezig te houden… ‘Je bent een handige jongen,’ zei de Saint. ‘Mag ik je vragen waarom je het werk van Teal hebt overgenomen?’ ‘In gevallen als het onderhavige, werken wij met de politie samen,’ zei Harding kort en afgemeten, ‘maar we zien er geen been in hun de prooi voor de neus weg te kapen als we er de gelegenheid toe krijgen, en met de eer kunnen gaan strijken. Teal en ik begonnen onafhankelijk van elkaar te werken. Ons uitgangspunt was gelijk, maar hij ging boven-, ik benedenlangs, en ik schijn eerder het doel bereikt te hebben dan hij. Ik zag Uw wagen in de laan en stapte meteen naar binnen.’

‘Je verdient een decoratie,’ jubelde de Saint. ‘Ik ben bang dat ‘t van mijn kant bij bewondering zal moeten blijven, aangezien ik niet over decoraties beschik, maar ik zal een brief schrijven aan het ministerie van oorlog, als je denkt dat dat je promotie kan bevorderen.’ Harding grinnikte en werd iets toeschietelijker. ‘Ik bewonder Uw zenuwen,’ zei hij.

‘En ik de Uwe,’ antwoordde de Saint. ‘Ik zie dat je een goeie kerel bent, die het verkeerde pad heeft gekozen. Je had één der onzen moeten zijn. Er is een plaats vacant in onze gelederen, als je er iets voor voelt.’

‘Dus jij bent werkelijk de Saint,’ riep Harding eensklaps. Simon kneep zijn ogen halfdicht, en zijn lippen vertrokken even. ‘Raak!’ riep hij. ‘Natuurlijk was je er niet helemaal zeker van, wel? In ieder geval, je hebt juist geraden. Complimenten!’

‘Het was niet zo bijzonder moeilijk. Teal vertelde aan ieder die het horen wilde, dat hij bereid was z’n ouwe hoed met huid en haar te verorberen, als het blijken mocht, dat het niet de Saint was, die Vargan had weggepikt. Hij beweerde dat hij je methode van werken voldoende kende, en dat er geen vergissing mogelijk was, hoewel ditmaal de gewone ondertekening ontbrak.’ Simon knikte.

‘Ik vraag me alleen af, welke hoed Teal zou hebben verorberd?’ mompelde hij. ‘Z’n hoge zijden, die hij opzet wanneer hij als heer vermomd verschillende nacht-clubs bezoekt; of die andere, die kaasbol vol biervlekken? Of is hij nog een derde hoed rijk tegenwoordig? Nooit gezien. Het is een fascinerend denkbeeld En de Saint tuurde naar de zoldering, alsof hij werkelijk gefascineerd was.

Doch de Saint dacht na: ‘Als Bertie en Teal hun hoofden bij elkaar gestoken hebben, dan moet Bertie weten dat er buiten Roger en mij nog een derde man in het spel is. Iemand, die alreeds bewezen heeft dat hij met de strijdbijl weet om te gaan. Welnu, waarom heeft Bertie er met geen enkel woord gewag van gemaakt? Is het mogelijk, dat onze beste, brave Bertie een ogenblik van geheugenzwakte heeft? Is het mogelijk, met andere woorden, dat hij Norman Kent over het hoofd ziet?’

En de Saint zei hardop: ‘In ieder geval, hoe denk je over m’n aanbod. Voel je er iets voor?’ ‘Spijt me voor je, waarde heer.’

‘Oh,’ zuchtte de Saint. ‘Alsjeblieft geen verontschuldigingen… Kunnen we verder nog iets voor je doen? Je schijnt alles op je eigen houtje op te willen knappen. Nou, zeg op.’

‘Ja, ik schijn jullie al heel gemakkelijk ingerekend te hebben.’ En daarmee was de goed verborgen vraag beantwoord. Norman Kent, die voor ‘t ogenblik van de vlakte verdwenen was, werd over het hoofd gezien. ‘Des te beter,’ dacht de Saint, en gedurende een onderdeel van een seconde kruiste zijn blik die van Conway. Dan…

‘Wat doen we?’ vroeg de Saint welwillend. ‘Geven we ons over?’ De jongeman hep op het venster toe en keek naar buiten. Simon kwam ongemerkt een stap nader, doch er was een te grote afstand tussen hen, en Harding’s ogen bleven slechts een moment afgewend. Dan wendde Harding zich weer om, en de Saint koos met een hoogst sereen en ernstig gezicht een sigaret uit de doos. ‘Hebben jullie Vargan hier opgeborgen?’ De Saint keek op. ‘Aha!’ zei de Saint voorzichtig. Harding neep zijn lippen opeen. ,

In de loop van het korte onderhoud had de Saint in het jongmens een rustige zakelijkheid leren waarderen, die in tegenstelling was met zijn jeugdig uiterlijk. Daarnaast spreidde hij gevoel voor humor ten toon, en daarmede won hij de sympathie van de Saint. Doch op dat moment was zijn zin voor humor niet buitengewoon duidehjk zichtbaar; zijn zakelijkheid en vastberadenheid echter des te meer.

‘Ik weet niet waarom je Vargan inrekende,’ zei hij. ‘Dat vraagstuk hebben we nog niet kunnen oplossen, hoewel we min of meer met je opvattingen vertrouwd zijn geraakt. Welk doel streef je na?’ ‘Ons dierbaar eigenbelang,’ antwoordde de Saint. ‘Zie zelf maar, ons grasperk ziet eruit als een wildernis, en geen enkele tuinman schijnt het behoorlijk kort te kunnen maaien, en zodoende dachten we dat misschien de electrische terminator van Vargan…” ‘Mijn vraag was ernstig bedoeld, Templar!’ Simon keek hem aan.

‘En hier heb je mijn ernstig antwoord,’ zei de Saint, en hij was inderdaad bitter ernstig, toen hij vervolgde: ‘Wij namen Vargan gevangen om te verhinderen dat zijn uitvinding in een oorlog gebruikt wordt. En die beslissing onzerzijds is nog steeds van kracht.’ ‘Dat was ook de theorie van Teal.’

‘Brave, ouwe Teal! Een knappe vent, niet? Juist zoiets als de geweldige detective uit de story… Ja, om die reden maakten wij ons van Vargan meester. Morgenochtend ontvangt Teal een brief van me, waarin een en ander duidehjk is uiteen gezet.’ ‘Het een en ander over het heil der mensheid, vermoed ik?’ ‘Inderdaad,’ zei de Saint, ‘en tevens het een en ander omtrent de man met het engelengezicht, die zich zeker niet bekommert om het wel en wee der mensheid.’ Harding keek hem vragend aan.

‘Die man waar je het telkens over hebt… die man met het engelachtig uiterlijk, volgens jou…’

‘Tiny Tim,’ verduidelijkte Simon. Er scheen de ander een licht op te gaan.

‘Een vent die er uit ziet als een te hard gegroeide gorilla - met een gezicht als een

‘Juist,’ jubelde de Saint. ‘Een keurige en duidelijke omschrijving, als op een paspoort. Ik zou het zelf niet anders genoemd hebben.’

‘Marius!’ zei Harding scherp.

De Saint knikte.’Wij vermoedden, dat Marius

‘Wij hadden het jullie kunnen verzekeren.’

Harding’s ogen werden spleten. ‘Wat weet je nog meer?’ vroeg hij.

‘Oh, massa’s bijzonderheden,’ zei de Saint nuchter. ‘Bijvoorbeeld, ik zou er graag mijn Zondagse schoenen met veters onder verwedden, dat je vandaag door één der mannetjes van Marius gevolgd bent. Maar misschien is ‘t je niet opgevallen.’ ‘Integendeel.’

De revolver van Harding wees nog steeds onverbiddelijk naar de maag van de Saint, zoals tijdens het gehele onderhoud, als het wapen tenminste niet voor een ogenblik op Conway gericht was. Doch nu scheen de hand die het wapen hield, dit nog vaster te omklemmen. De verandering was welhaast onmerkbaar, doch iets dergelijks ontging nimmer aan de scherpe blik van Simon Templar. Hij vertaalde het op zijn eigen wijze; en toen hij Harding weer aankeek wist hij dat zijn indruk juist was geweest. ‘Ik schudde me die schaduw van de hielen, een mijl hier vandaan,’ zei Harding. ‘Maar ik kan je wel vertellen, dat ik op versterking gewacht zou hebben, alvorens hier alleen binnen te vallen, als ik niet bespeurd had, dat iemand razend nieuwsgierig was naar hetgeen ik uitvoerde. En om diezelfde reden wens ik dat Vargan meteen wordt uitgeleverd.’

De Saint bleef op zijn gemak tegen de tafel geleund staan, en blies met een waar meesterschap ringetjes naar de zoldering. ‘Is - het - je - werkelijk - ernst?’

‘Ja,’ zei Harding kort. ‘Ik geef je twee minuten om te beshssen.’ ‘En als ik weiger?’

‘Dan schiet ik je tot een zeef. Armen, benen… Ik vertrouw dat je me wel vertellen zult wat ik wens te weten, voor ik aan de derde kogel toe ben.’

Simon schudde zijn hoofd.

‘Het is je misschien niet opgevallen,’ zei hij, ‘maar ik heb een spraakgebrek. Ik ben buitengewoon fijngevoelig, en als iemand mij onvriendelijk behandelt, wordt dat gebrek onmiddellijk heviger. Als je zou beginnen te schieten, breng je me aan het stotteren en wel zo hevig, dat het een halfuur duurt eer ik de eerste ve-ve-ve-vloek uitgestammerd heb.’

‘En’, zei Harding taai, ‘Ik zal je vriend op dezelfde wijze behandelen.’

De Saint glimlachte tegen Roger Conway.

‘}e zou geen woord loslaten, wel, Roger?’

‘Laat ie ‘t maar proberen,’ zei Roger kort.

Simon wendde zich opnieuw tot Harding.

‘In alle ernst, Algernon,’ klonk het rustig. ‘Op die manier bereik je niets, en dat weet je donders goed!’ ‘We zullen zien,’ zei Harding.

De telefoon stond op een tafeltje naast het venster. De Saint en Roger voortdurend onder bedreiging van zijn revolver houdend, nam hij de hoorn van de haak. ‘Hall’o… Hallo… Hallo…’

Harding keek op zijn horloge, en tikte met de hoorn op de haak. ‘Vijftien seconden naar de bliksem… Ellendig!… Hallo… Hallo!!’

Dan luisterde hij een ogenblik zwijgend, legde vervolgens de hoorn weer op de haak, richtte zich op, en de Saint las zijn gedachte op zijn gezicht.

‘Er was een derde man in je troep,’ zei Harding. ‘Ik herinner het me nu. Is hij hier?’

‘Is de lijn doorgesneden?’ ‘Als een halfie brood.’

‘Niemand hier in huis zou dat gedaan hebben,’ zei Simon. ‘Daar sta ik voor in.’

Harding keek hem onderzoekend aan. ‘Als dat waar is…’

‘Het moet Marius zijn,’ zei de Saint langzaam. ‘Misschien was de man, die je schaduwde, niet zo gemakkelijk af te schudden.’ Roger Conway keek naar buiten door een ander venster, waar hij het grasveld kon zien, en de rivier aan het einde van de tuin. Naast de motorboot van de Saint lag in het midden van de stroom een andere, doch het was niet die waarin hij Teal gezien had. Het wilde Roger voorkomen, dat de beide mannen in de boot het huis voortdurend scherp in het oog hielden; doch geheel zeker was hij er niet van.

‘Natuurlijk,’ stemde hij in, ‘het moet Marius geweest zijn.’ Op dat ogenblik kreeg de Saint een ingeving, en eensklaps sprong hij overeind. ‘Harding!’

Simon schreeuwde de naam uit op een manier die een ieder zou hebben doen schrikken. Harding zou een mirakel geweest moeten zijn, als hij zich niet meteen geheel had omgedraaid. Ook deze had door één der vensters naar buiten staan kijken, met de tafel tussen hem en de Saint, voor alle veiligheid, en hij had getracht uit te vinden waar Roger Conway naar keek. Doch voortdurend, van het begin af, had hij met een half oog de glazen tuindeuren geobserveerd. In een ogenblik van inspiratie was het tot de Saint doorgedrongen, en hij had het begrepen. Norman Kent werd allerminst over het hoofd gezien. Harding had echter toegegeven, dat hij alleen gekomen was, en hij moest trachten ervan te maken wat er van te maken viel. Hij moest zijn twee gevangenen bewaken, en wachten en hopen dat de derde man een domheid zou begaan en in de val lopen. En zolang als Harding geduld had en wachtte op zijn kans, zolang waren de handen van Norman Kent gebonden. Doch nu… ‘Wat is er?’ vroeg Harding.

Hij tuurde naar de Saint, en zijn rug was naar de tuindeur toegewend. Roger Conway, aan de andere kant, keek eveneens in stomme verbazing naar de Saint. De Saint was de enige die Norman Kent door de open tuindeur naar binnen zag glippen, achter de rug van Harding.

Doch Harding voelde eensklaps de ijzeren greep om zijn polsen, en begreep wat het te beduiden had, toen een hard voorwerp tegen zijn rug stootte.

‘Geen dwaasheden,’ zei Norman Kent. ‘All right.’ Na een seconde van wanhopige aarzeling bracht Harding de woorden uit. Zijn vingers ontspanden zich langzaam, en de revolver viel op de grond. De Saint bukte zich om het wapen op te rapen ‘En nu onze eigen proppeschieters,’ zei Simon. Hij haalde de beide andere brownings uit Harding’s zakken, en reikte Roger zijn revolver toe. Met een revolver in iedere hand stelde hij zich bij de tafel op.

‘Net als in het goeie, ouwe verhaal’, zei hij opgewekt. ‘Allemaal tot de tanden gewapend. Het vertrek ziet eruit als een arsenaal, en we voelen ons allemaal op ons gemak. Kom, Archibald, gedraag je fatsoenlijk. Niemand die je een kwaad hart toedraagt… Norman, verlang je een blanco cheque of een zak baar ter beloning van je onbetaalbare mop?’

‘Ik vroeg me alleen af, of het nog lang zou duren, eer je een helder ogenblik zou krijgen!’

‘O, ik ben zo traag als een niet betaalde deurwaarder,’ zei de Saint. ‘Weet niet wat er vandaag met me aan de hand is. Maar eind goed al goed.’

‘Zou ‘t?’ vroeg Norman Kent. Simon trok zijn ene wenkbrauw op. ‘Waarom niet?’

‘Ik hoorde zoeven dat de telefoon weigerde. Je had gehjk. Ik heb de lijn niet doorgesneden. Ik heb er zelfs niet aan gedacht. Maar als de hjn werkelijk gecoupeerd De zin werd niet beëindigd.

Niemand hoorde het geluid dat de zin onderbrak. Er moest een zachte plof geweest zijn, maar het geluid scheen buiten verloren te zijn gegaan in de geruchten in de tuin. Doch zij zagen allen het gezicht van Norman Kent eensklaps verbleken, en vertrekken als in hevige pijn, en zij zagen hem op één knie ineen zinken. ‘Weg van het venster!’

Norman had het onmiddellijk begrepen, en hij gilde de waarschuwing uit. De Saint stoorde zich er niet aan. Hij deed een sprong voorwaarts, vatte Norman Kent onder de oksels, en droeg hem van de gevaarhjke plek weg; terwijl een tweede kogel vlak boven hun hoofd het hout van de raamlijst versplinterde. ‘Ze zijn hier.’

Harding stond roekeloos voor de open deur, zonder zich erom te bekommeren, wat de anderen mochten doen. De Saint schreeuwde een bevel. ‘Dekking zoeken!’ Harding lette er niet op. Roger Conway moest hem met geweld uit de gevaarhjke zone wegslepen.

Simon had een rustbank van de muur weggehaald en voor de open deur geslingerd; hij wierp zich er achter, en tuurde scherp voor zich uit, de beide revolvers in zijn handen. Hij zag iets bewegen achter de heg, en vuurde tweemaal op goed geluk, doch hij kon niet nagaan hoeveel schade hij had aangericht. Hij loerde en vuurde opnieuw. Ditmaal hoorde hij een kreet. En in antwoord floot een kogel vlak langs zijn oor, een andere sloeg in het hout van de bank, vlak bij zijn hoofd; en de Saint glimlachte op zijn oude manier.

‘Net een echte oorlog,’ zei de Saint vrohjk. ‘Het i s oorlog!’ gaf Harding terug. ‘Geef je je daar geen rekenschap van?’

Roger Conway knielde naast Norman Kent, en sneed de broekspijp waarop zich een grote rode vlek aftekende open. ‘Wat bedoel je? vroeg de Saint. Harding deed een stap achterwaarts.

‘Heb je het niet begrepen? Je scheen zoveel te weten… Maar nee, je kon dit niet vernomen hebben, hoewel het in de middag-editie gepubhceerd zou worden. Het was gisteren al in ruime kring bekend. Ons ultimatum werd hedenmiddag gesteld en zij hebben de tijd tot morgenmiddag om te antwoorden.’ ‘Welke staat? En wat behelst het ultimatum?’ Harding antwoordde. De Saint was niet uitermate verbaasd. Hij had niet voor niets zo zorgvuldig tussen de regels door gelezen. ‘Het is natuurhjk onzin,’ zei Harding, ‘dat het ene land het andere een ultimatum opdringt. Wij hebben het zolang mogehjk uitgesteld, maar zij heten ons geen andere keus. Zij zoeken oorlog, zij zijn vast besloten die uit te lokken, en ze krijgen hun zin.’ De Saint dacht aan die ene zin uit de brief van Marius: ‘Ditmaal kan het niet missen

En hij begreep dat een enkel woord van Marius, met al de macht die hij vertegenwoordigde achter zich om zijn woord kracht bij te zetten, voldoende was om de beslissingen van koningen en regeringen te beïnvloeden.

Zonder zijn blik van de tuin af te wenden, zei hij: ‘Ik vreesde het al geruime tijd.’

‘Alles hangt hier van af,’ zei Harding rustig. ‘Als Marius Vargan weet over te halen, of in handen krijgt, betekent het oorlog.’

Simon hief zijn ene revolver op, en het het wapen weer zakken toen zijn prooi wegdook. ‘Waarom vertel je me dit alles?’ vroeg hij. ‘Omdat je aan onze zijde behoort te staan,’ zei Harding met overtuiging. ‘Het kan me niet schelen wat je bent. Het kan me niet schelen, wat je gedaan hebt, of welk doel je nastreeft. Marius is hier, en ik weet dat je niet aan de zijde van Marius kunt staan. Dus…’

‘Iemand zwaait met een witte vlag,’ zei de Saint.

Hij stond op, en Harding kwam naast hem staan. Achter de heg verscheen iemand die met een zakdoek zwaaide.

Simon constateerde dat er zich een groot aantal kerels op de weg achter de heg bevond.

‘Wat zou je doen in dit geval?’ vroeg de Saint aan Harding. ‘Hen te woord staan!’ zei deze snel. ‘Horen wat ze te zeggen hebben. Vechten kunnen we altijd nog. Zij zoeken het! Templar…’ De Saint wendde zich om. Hij zag iemand onder de heg vandam komen, en alleen de laan op lopen. Een reus van een man… ‘Tiny Tim zelf!’ mompelde Simon. Hij draaide zich met de handen op de heupen om. ‘Ik heb gehoord wat je gezegd hebt, Harding. Je opvatting is niet slecht, maar ik geef de voorkeur aan de mijne. En in de gegeven omstandigheden zul je het met mij eens moeten zijn, vrees ik. Ik verlang je antwoord zonder talmen. Het aanbod dat ik je gedaan heb is nog steeds van kracht. Sluit je je bij ons aan, zolang deze toestand voortduurt, of moet ik je hier vandaan jagen, en naar buiten sturen, waar je maar moet zien dat je erdoor komt? Ik zou het ongaarne doen, maar als je niet met ons bent, ben je…’ ‘Dat is hier niet aan de orde,’ zei Harding hardnekkig. ‘Ik had opdracht Vargan te vinden, en ik geloof dat ik hem gevonden heb. Wat dat betreft kunnen we vrede sluiten. Je begrijpt ongetwijfeld wat ik bedoel. Maar wat het andere aangaat… We geven toe dat Marius in geen geval Vargan in handen moet krijgen, ongeacht al het andere. En aangezien we Marius hebben te bevechten…’ ‘Wapenstilstand?’

Harding haalde de schouders op. Dan stak hij eensklaps de Saint de hand toe. ‘En laten we ze van katoen geven!’ zei hij.