9

Waarin Roger Conway een onvoorzichtigheid begaat, en Hertnann een fout maakt

Buiten stierf het geluid van Norman Kent’s Hirondel snel weg, en loste zich op in het geroezemoes van Regent Street. Roger Conway slenterde de kamer door, tot hij het tafeltje bereikte waarop de whisky stond, en vulde een glas.

Doch de drank bleef onaangeroerd, want eensklaps drong het tot hem door dat hij misschien de gehele nacht wakker en waakzaam zou moeten blijven.

Hij keek naar Marius, die zich in onverschillige houding in de fauteuil had uitgestrekt. Zijn schrale stem verbrak de stilte. ‘Als U er geen bezwaar tegen hebt, zou ik graag een sigaar roken,’ zei hij.

Roger dacht even na.

‘Dat zal wel gaan… als je een sigaar roken kunt zonder dat ik je touwen behoef los te maken.’

‘Het is in ieder geval te proberen. De koker zit in m’n binnenzak.’ Conway haalde de koker te voorschijn, sneed de punt van de sigaar, stak deze Marius in de mond, en gaf hem vuur. Marius bedankte hem. ‘Kan ik U dienen?’ Roger glimlachte.

‘Probeer een ander truukje te bedenken. Dit is zo afgezaagd,’ raadde hij de reus aan. ‘Ik neem tegenwoordig uit principe geen sigaar aan van vreemden. Oh ja, denk erom, als je het in je hoofd haalt te trachten de touwen door te branden, zal ik je met het gloeiend eindje brandmerken tot je de lust vergaat.’ Marius haalde onverschillig de schouders op. Roger liep op de telefoon toe, aarzelde een ogenblik, en vroeg dan een nummer aan. Even later had hij de gewenste verbinding. ‘Hallo, Orace, is Mr. Kent daar?’ ‘Ah, hallo, Norman!’ ‘Hallo, met wie? Oh, ben jij ‘t, Roger?’

‘Ja, ik bel je even op, voor ‘t geval je je ongerust maakt over ons uitblijven. De hemel mag weten wanneer we terugkomen… Neen, de auto is dik in orde. Simon is er mee weg… Brook Street… Wel, Marius kreeg Pat te pakken… Ja, dat denk ik. Kreeg haar in de trein waarschijnlijk. Maar wij hebben Marius in handen… Ja, hij is hier. Ik houd de wacht. We hebben ontdekt waar Pat zich moet bevinden, en Simon is op onderzoek uit… Ergens in Suffolk.’ ‘Ik kom naar je toe.’

‘Hoe wil je dat aanleggen. Het is te laat om een trein te kunnen nemen, en op dit uur van de nacht krijg je geen enkele behoorlijke auto. Overigens, het dient nergens toe… Nee, meer kan ik niet zeggen op ‘t ogenblik, ik heb al m’n aandacht nodig voor onze verzameling Marius en Co… Zie maar wat je doet… Best. Tot ziens!’

Hij hing de hoorn op de haak.

Een halfuur verstreek, en Roger begon honger te krijgen. Hij had die avond in de stationswachtkamer iets gebruikt, maar dat was verre van voldoende. Wilde hij echter iets eten, dan zou hij naar de keuken moeten, hetgeen betekende dat hij in dat geval de drie gevangenen voorop zou moeten laten gaan, onder bedreiging van de revolver. Doch, de keuken was klein… Nee, er bleef hem niets anders te doen, dan hongerig de wacht te houden, zag hij in. Hij wierp een blik op de klok en constateerde dat hij nog ruim vier en een half uur zou moeten wachten, eer hij de menagerie neer mocht schieten, en zijn honger gaan stillen. Tenzij Norman nog kwam.

Roger Conway zat op de rand van de tafel, en speelde met de revolver die hij in zijn hand hield. Marius zweeg. Zijn sigaar was uitgegaan, doch hij had niet opnieuw vuur gevraagd. De dikkerd lag lui in zijn stoel, en sloeg Conway met giftige blik gade. De lange stond lusteloos in een hoek. Hij had nog geen woord gesproken, nadat hij weer tot bewustzijn gekomen was, maar hij lette scherp op alles rondom hem. Eentonig tikte de klok… Roger floot zacht voor zich heen, zijn zenuwen begonnen zich te doen gelden. Hij wenste dat hij het weerstandsvermogen van de Saint had. De Saint, bijvoorbeeld, zou geen honger hebben gevoeld; de Saint zou zijn gevangenen een diner met vier gangen hebben laten gereed maken, en de tafel dekken, zonder hen een moment uit het oog te verhezen. Doch in ieder geval zouden noch de stilte, noch de kwaadaardige blikken uit drie paar ogen enige invloed op zijn zenuwen gehad hebben. Hij zou de stilte verjaagd, en zich ten koste van de gevangenen geamuseerd hebben. De stilte en de loerende blikken werden voor Roger echter een obsessie, en hij begreep eensklaps waarom hij nimmer een onweerstaanbaar verlangen gekend had dierentemmer te worden. De sensatie, in een leeuwenkooi te zitten met wilde beesten om je heen, overwoog hij, kon niet veel verschillen van hetgeen hij nu onderging. Dezelfde gespannen waakzaamheid van de temmer, dezelfde rusteloze waakzaamheid der dieren, dezelfde loerende blikken, dezelfde spanning, dezelfde onwillige gehoorzaamheid der roofdieren, dezelfde benauwende zekerheid, dat de dieren slechts wachtten, wachtten, wachtten op hun kans. En deze tweebenige wilde beesten maten hem met hun blikken, schatten zijn uithoudingsvermogen, trachtten zijn zwakke punt te vinden, broedden het ene plan na het ander uit, gereed hem naar de keel te vhegen zodra het moment gunstig leek. Roger wist, dat er nu straks pogingen in het werk gesteld zouden worden de temmer te overmeesteren; maar hoe?

Uren en uren kon die onzekerheid nog zo voortgaan. Zet en tegenzet, bedreiging van de ene, bedreiging van de andere kant; het drukkend zwijgen, de loerende, kwaadaardige blikken. Hoe lang nog?… Eensklaps begon de dikkerd snel en opgewonden te spreken in de voor Roger onbegrijpelijke taal.

‘Asjeblieft!’ zei Roger, wiens zenuwen tot het uiterste gespannen waren. ‘Bek dicht, en gauw! Als je iets te zeggen hebt kun je ‘t in het Engels doen. Nog één woord, en je krijgt een tik op je oor met de kolf van de revolver.’

Doch de man bleek onverzettelijk, en praatte door in de vreemde taal.

Roger sprong van de tafel, of deze eensklaps roodgloeiend geworden was. Met opgeheven vuist stond hij voor de man en deze keek hem brutaal en kwaadaardig aan. Toen gebeurde het. Het plan was schitterend van eenvoud.

Voor één ogenblik vergat Roger, dat alleen de handen van Marius vastgebonden waren. Zijn voeten waren vrij. En terwijl Roger voor de stoel stond waarin de dikkerd zat, stond hij met de rug naar Marius toegewend, en dat was juist hetgeen de dikkerd bedoeld had.

Conway hoorde de beweging achter zich, doch hij kreeg geen gelegenheid meer zich snel om te wenden, want de voet van de reus schoot eensklaps omhoog, met zoveel kracht en geweld, dat de schop Roger’s ruggegraat gebroken zou hebben,… als de schop daar was aangekomen. Marius had hem echter iets lager geraakt, maar hard, afdoende en hoogst pijnlijk. Roger vloog een halve meter omhoog, en kwam dan half bewusteloos op de grond terecht.

Op hetzelfde ogenblik waren de dikke en de lange overeind, en vlogen op hem af.

De revolver werd hem uit de hand gerukt. Hij had overigens toch niet behoorhjk kunnen mikken, want hij kon amper uit zijn ogen zien van pijn. Hij kon evenmin schreeuwen, zijn keel scheen dichtgeschroefd, hij hijgde naar adem; zijn longen schenen de dienst te weigeren. Telkens en telkens kwam de harde vuist van de lange man op zijn kaak neer.

‘Maak me los, en gauw, idioot!’ blafte Marius, en de dikkerd gehoorzaamde onder het stamelen van excuses. Marius maakte er ongeduldig een eind aan. ‘Omtrent je straf spreek ik je nog wel nader, Otto. Misschien dat je laatste zet als een punt in je voordeel zal worden beschouwd. Bind hem met dit eind touw.

Roger lag onbeweeglijk. Op de een of andere manier - hij wist amper hoe - slaagde hij er in bij bewustzijn te blijven. Er was geen kracht meer in zijn ledematen, hij zag niets meer, zijn hoofd bonsde en deed onnoemelijk zeer, zijn hele lichaam werd overheerst door de pijn die ergens op zijn rug haar middelpunt scheen te hebben, daar, waar de schop hem had getroffen, en van dat punt schenen verlammende invloeden uit te gaan, die al zijn spieren paralyseerden; doch zijn bewustzijn bleef helder, en hij hoorde en onthield elk woord dat er gesproken werd. ‘Ga op zoek naar meer touw, Hermann,’ beval Marius. De lange verliet het vertrek en keerde weldra met het gevraagde terug. Roger werd aan armen en benen gebonden. Marius vatte de telefoon.

‘IJlgesprek met Bures…’ vroeg hij aan, en wachtte ongeduldig.

Enkele minuten verliepen. ‘Wat? De lijn buiten dienst gesteld?

Wanneer kan ik verbinding krijgen? Snel. Het is een zaak van leven of dood… Morgen? Wel verd…! En een telegram?

Wordt dat nog bezorgd?’

‘Ik zal U doorverbinden met Informatie!’ Opnieuw stilte.

‘Ja, ik wil weten of een telegram vannacht nog bezorgd wordt in Bures… Bures, Suffolk… Geen kans, denkt U?… Dus niet?… Dank U Nee, dan is het te laat.’

Hij legde de hoorn op de haak, verbrak de verbinding, doch vatte de hoorn opnieuw, en belde Westminster 99-99. Op korte, bevelende toon gaf hij zijn instructies, die Roger echter niet kon volgen ; deze schenen tot in bijzonderheden af te dalen, want het gesprek duurde geruime tijd. Tenslotte bleek Marius voldaan. Hij belde af, en wendde zich opgewonden tot Roger. ‘Jij blijft hier knaap. Je bent borg voor het gedrag van je vriend.’ Vervolgens keerde hij zich opnieuw tot de lange, in het taaltje dat hebreeuws was voor Roger. ‘Hermann, jij blijft hier om hem te bewaken. Je neemt de revolver. Wacht… ik zal het telefoonnummer opnemen.’ Hij liep naar het toestel toe en noteerde het nummer.

‘Als ik bevelen heb te geven zal ik het per telefoon doen. Je vertrekt niet zonder mijn verlof… Otto, jij gaat met mij mee. Wij gaan met de auto Templar achterna. Enkelen van mijn mannen staan langs de weg, en ik heb bevolen, hun instructies te geven. Als ze minder stom zijn dan jij, slaagt Templar er niet in Bures levend te bereiken… Zekerheidshalve zullen we hem echter nazetten … Wacht eens! Die vent daar sprak met een vriend in Maidenhead. Mogelijk dat die nog hier komt. Je neemt hem gevangen en bind hem vast. Maak geen fouten, Hermann!’ ‘Ik zal geen fouten maken.’ ‘Goed! Kom mee, Otto!’

Roger hoorde hen vertrekken, dan hoorde hij niets meer, en het was hem of hij in diepe duisternis verzonk.

Zijn bewusteloosheid had evengoed vijf minuten als vijf dagen kunnen duren, scheen het hem toe, toen hij weer bijkwam; hij had alle begrip van tijd verloren. Doch het eerste wat hij zag toen hij de ogen weer opende was de klok, en hij kon vaststellen, dat zijn bewusteloosheid hoogstens twintig minuten had geduurd. De man die naar de naam Hermann luisterde zat in de stoel tegenover hem, en bladerde in een tijdschrift. Hij keek op, en zag dat Roger tot bewustzijn gekomen was; hij legde het tijdschrift neer, en stond op, liep op Roger toe, en spuwde hem in het gezicht. ‘Nog een ogenblik en je bent er geweest, jij Engels zwijn. En je land…’

Roger zweeg, doch het kostte hem mateloos veel inspanning zijn tong in bedwang te houden.

Hij constateerde dat hij weer ruimer kon ademen. De ijzeren band rondom zijn borst was minder knellend, en de pijn was afgenomen. Wel voelde hij nog een hevige pijn in zijn rug, en in zijn hoofd, maar het was draaglijk. Hij voelde er in de gegeven omstandigheden echter niets voor, zijn positie te verergeren. De man vervolgde: ‘De Doctor is een groot man. De grootste man ter wereld. Je hebt gezien hoe hij de toestand in twee minuten in zijn voordeel wist te veranderen. Het was kolossaal. Hij is een tweede Napoleon. Hij zal ons vaderland tot het grootste land ter wereld maken. En jullie gekken proberen het tegen hem op te nemen

Hij sprak in zijn dikke, nationale spraak; maar Roger begreep de zin van zijn woorden. Hij begreep, dat iemand die zijn knechten tot een dergehjke fanatieke trouw wist te brengen, geen onbeduidend man was. Hij vroeg zich af, welke kans de Saint had iemand er van te overtuigen, dat vaderlandsliefde noch vaderland iets voor Marius betekenden, doch dat deze alleen voelde voor zijn eigen goden: geld en macht.

Toen Hermann zag, dat zijn woorden niet in staat bleken de ander zijn geduld te doen verliezen, schopte hij hem tegen zijn hoofd, en spuwde hem opnieuw in het gezicht.

‘Net zoals ik dacht. Jullie Engelsen zijn laffe honden. Je durft alleen als je met velen tegenover één staat… dan zijn jullie dapper.’ Roger zweeg.

Hermann keek hem loerend aan. ‘Als jij het geweest was die mij geslagen…’

Zzzzzzzzzzzzzingll

De huishei ging over. Het geluid kwam zo onverwacht dat beide mannen eensklaps schrokken. Hermann zweeg midden in de zin en er kwam een valse trek op zijn gezicht. ‘Nou zal ik je vriend verwelkomen.’ Roger haalde diep adem. Klaarblijkelijk was hij onvoorzichtig te werk gegaan, want Hermann bleef eensklaps staan, en kwam dan op zijn schreden terug. ‘Ben je van plan de ander te waarschuwen, hond?’ dreigde hij. Hij hield zijn revolver gereed, en bukte zich over Roger. Roger wist dat hij zich verraden had, en tot machteloosheid was gedoemd. Hij zag geen licht in het dilemma: Als hij niet schreeuwde was zijn enige kans verloren, en… Norman waarschijnlijk eveneens. Doch, als hij schreeuwde, wist hij wat hem te wachten stond. Hermann was er de man niet naar veel omslag te maken met een machteloze gevangene. En dus… ‘Loop naar de weerga,’ zei Roger, en schreeuwde. Geen seconde later beukte Hermann hem met de kolf van de revolver op zijn schedel, hard genoeg om hem bewusteloos te slaan, maar Roger bleef bij zijn positieven. Later evenwel overwoog hij, dat hij een zeer stevige schedel, en een gestel als een os moest hebben. Hij bleef bij bewustzijn, en hield zich gereed om opnieuw een kreet uit te stoten, zodra Hermann de deur zou hebben geopend.

Hermann richtte zich op, en stak het wapen in zijn zak, doch hield zijn vinger aan de trekker. Eensklaps drong het tot hem door dat het hulpgeroep van Roger misschien toch tot de persoon die buiten stond kon zijn doorgedrongen, en die gedachte vervulde hem met angst. Hals over kop rende hij de kamer uit, op de deur toe. Doch opnieuw klonk het rinkelen van de bel, en het stelde hem min of meer gerust. Hij kon zich niet voorstellen dat als de man buiten de hulpkreet gehoord had, hij zo spoedig voor de tweede maal zou bellen. En daarmee bewees hij dat hij minder psychologisch inzicht had dan de man buiten… Hij opende de deur, doch hield zich daarachter verscholen. Niemand kwam naar binnen.

Hermann wachtte; een soort van bijgelovige angst, die als koud water over zijn rug hep, beving hem. Er gebeurde niets, en toch was er nog geen minuut geleden voor de tweede maal gebeld, en, overwoog hij, iemand die tweemaal belde zou het niet onmiddellijk na de tweede poging opgeven, en eerst afwachten of zijn tweede poging onbeantwoord bleef.

Wederom klonk het geroep van Conway: ‘Norman, pas op!’ Hermann vloekte binnensmonds.

Doch nu bleef hem geen keus meer. Hij had zijn opdracht uit te voeren. De tweede man moest gevangen genomen worden, en hij diende ten koste van alles te verhinderen dat de man, die ongetwijfeld die tweede kreet van Conway gehoord had, en misschien ook de eerste, er vandoor ging en alarm sloeg. Met uiterste behoedzaamheid sloop hij op de deur toe. Doch nauwelijks had hij zijn voeten op de drempel, of een hand als een ham zo groot greep hem van achteren bij zijn keel, over zijn schouder heen, terwijl een andere, al even geweldige hand de vuist waarin hij de revolver hield als in een bankschroef klemde. En daarmee was hij volkomen hulpeloos gemaakt. De hand om zijn keel wrong zijn hoofd naar het licht. Hij bespeurde eindelijk de eigenaar van die handen. Een dik, rood gezicht met slaperige ogen, een nek als een zuil zo stevig, en schouders die een buffel niet misstaan zouden hebben. ‘Kom eens hier, knaap,’ zei Hoofdinspecteur Claudius Eustacius Teal hjmerig. ‘Kom eens hier, en vertel me wat je op je lever hebt!’