16
Waarin Simon Templar een doodvonnis uitspreekt, en Norman Kent zijn sigarettenkoker gaat halen
Enkele ogenblikken later voegde de Saint zich bij Roger Conway en Norman Kent in de salon. Hij had de motor van de Hirondel reeds aangeslagen en geïnspecteerd, en tevens de banden nagezien. ‘Alles klaar?’ vroeg Norman rustig. Simon knikte.
‘Eén enkele vraag,’ zei hij, ‘Waar is Tiny Tim?’ Geen antwoord. ‘Denk je in zijn positie,’ vervolgde de Saint. ‘Hij beschikt niet over de middelen die Teal ten dienste staan om ons op te sporen. Teal is echter hier in de omgeving; en waar Teal is zal Tiny Tim eveneens zijn. Marius is allesbehalve een dwaas, en hij weet heel goed dat hij niet beter kan doen dan Teal, die ons opspoort, volgen. Ik zou zelf niet anders te werk gaan en je kunt gerust aannemen, dat Tiny Tim niet voor ons onder behoeft te doen waar het z’n hersens betreft. Ik herinner jullie eraan in verband met onze uittocht, en tevens… omdat we nog een ander probleem hebben op te lossen… en dat zonder verwijl!’
Zij wisten wat hij bedoelde, en de beide anderen keken de Saint standvastig in de ogen. Het gelaat van Roger stond grimmig. Norman Kent keek ernstig, zijn gelaatsuitdrukking was ondoorgrondelijk.
‘Vargan weigert naar rede te luisteren,’ zei de Saint zonder verdere omhaal. ‘Je hebt het gehoord… en voor ons blijft er geen uitweg. Wij kunnen niet anders. Ik heb al het mogelijke overwogen, alles gedaan om een andere uitweg te vinden. Het is onmogelijk…
Zeg dat het hardvochtig is… wel, dat is zo, de wet laat iemand in koelen bloede terecht stellen wegens één enkele moord… die reeds gebeurd is. Wij executeren Vargan om een millioenen-moord te verhinderen. Geen onzer twijfelt er aan wat hij doen zal, en welke zijn gedragslijn zal zijn als wij hem vrij laten. Anderzijds kunnen we hem niet met ons meevoeren… En daarom besluit ik dat hij sterven moet.’
‘Eén vraag,’ zei Norman. ‘Ik geloof dat deze reeds eerder gesteld is. Als wij Vargan uit de weg ruimen, verminderen wij dan daadwerkelijk het oorlogsgevaar? En zo ja, in welke mate?’ ‘Die kwestie is reeds eerder beantwoord,’ bracht de Saint in het midden. ‘Ik beschouw Vargan, om zo te zeggen, als de hoeksteen. Doch zelfs als hij dat niet is - zelfs als de duivelse machinatiën van Marius voortgang zullen vinden, ook zonder die uitvinding - zelfs als desondanks de oorlog toch uitbreekt - dan nog verklaar ik, dat het wapen van Vargan niet gebruikt mag worden. Er zijn misschien waarden van groter gewicht dan, ja zelfs dan het winnen van een oorlog… Ik vraag me af, of jullie me begrijpt?’ Norman Kent staarde door het venster naar buiten; een ogenblik gleed er iets als een vage glimlach over zijn gezicht, een gedachte kruiste zijn brein, een gedachte die niets met het onderhoud uitstaande had.
‘Ja,’ zei hij langzaam, ‘er zijn zoveel gewichtige zaken waaraan we moeten denken.’
De Saint wendde zich tot Roger Conway. ‘En jij, Roger - wat is jouw mening?’
Conway speelde met zijn sigaret die hij vergeten had aan te steken. ‘Wie van ons zal het vonnis voltrekken?’ vroeg hij eenvoudig. Simon Templar keek van de een naar de ander, en hij zei wat hij steeds van plan geweest was te zullen zeggen. ‘Als we gevat worden door de politie,’ antwoordde hij, ‘dan wordt degene die het vonnis voltrok gehangen. De anderen zullen zich misschien kunnen redden. Daarom zal ik het oordeel voltrekken.’ Norman Kent richtte zich op.
‘Excuseer me een ogenblik. Ik heb m’n sigarettenkoker in m’n kamer laten liggen. Ik ben direct terug.’
Hij verliet het vertrek, en hep langzaam en ernstig op een deur toe die een andere was dan de deur van zijn kamer. Hij klopte en trad binnen; Patricia Holm keek op.
‘Ik ben gereed, Norman. Begint de Saint ongeduldig te worden?’ ‘Nee, nog niet,’ zei Norman.
Hij deed een schrede voorwaarts en legde zijn handen op haar schouders. Zij wendde zich naar hem toe, en er verscheen een glimlach op haar lippen; doch de lach verstierf snel toen zij een vreemde gloed zag branden, diep in zijn donkere ogen. ‘Lieve, beste Pat,’ zei Norman. ‘Ik heb altijd gehoopt dat er eens een dag zou aanbreken, dat ik jou een dienst zou kunnen bewijzen. En nu is het ogenblik gekomen. Je wist dat ik je liefhad nietwaar?’ Zij raakte zijn hand aan.
‘Oh, Norman,… jongen… toe… Ja, natuurlijk, ik wist ‘t. Ik kon ‘t niet helpen. Oh, ik vind het verschrikkelijk voor je, en…’ Hij glimlachte.
‘Waarom zou je het verschrikkelijk vinden?’ antwoordde hij zacht. ‘Ik zal ‘t je nooit lastig maken. Nooit! Simon is de beste kerel die er bestaat, en hij is tevens mijn beste vriend. Het is de gelukkigste gedachte van m’n leven, te weten dat je hem liefhebt. En ik weet dat hij jou bemint. Jullie behoren elkander toe voor tijd en eeuwigheid. Zorg ervoor, dat niets jullie geluk verstoort.’ ‘Wat bedoel je?’ vroeg zij dringend.
Het hcht in de ogen van Norman Kent kreeg een vreemde, raadselachtige gloed.
‘We zijn allen min of meer fanatici,’ zei hij. ‘En ik ben misschien de ergste van ons allen… Herinner je je, Pat, dat ik je eens zei, dat Simon een man was, geboren met het geschal der krijgstrompetten in zijn oren?… Dat was een waar w;oord. En zo zal hij voortgaan. Ik weet het, omdat ik vandaag zelf het schallen der trompetten gehoord heb… God zegene je, Pat.’ Eer zij wist wat er gebeurde had hij zich gebukt, en zijn lippen beroerden hcht de hare. Dan liep hij snel naar de deur, en sloot deze achter zich, eer zij haar stem hervonden had. Zij begreep niets van al hetgeen hij tegen haar had gezegd, en zij wilde hem zo niet laten gaan. Zo raadselachtig, zo geheimzinnig. Zij riep hem terug en haar stem klonk bevelend. ‘Norman!’ Hij was terug, eer zij zijn naam had kunnen roepen. Zijn gelaatsuitdrukking was echter een geheel andere dan zoeven. Hij legde zijn vinger op zijn mond, en beduidde haar geen gerucht te maken.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg zij fluisterend.
‘De laatste veldslag,’ antwoordde hij kalm. ‘Alleen iets vroeger dan we verwacht hadden. Hier, neem dit!’
Hij trok een kleine revolver uit het foudraal, en duwde haar het wapen in de handen. Een seconde later laadde hij snel een andere revolver van zwaarder caliber, die hij uit zijn achterzak haalde.
Geruisloos opende hij het venster, en keek naar buiten. De Hirondel wachtte in de laan, op geen tien meter afstand. Hij wees naar de wagen.
‘Verberg je achter de gordijnen,’ beval hij. ‘Wanneer je kort achtereen drie schoten hoort, is het jouw beurt om zo snel mogehjk naar de auto te rennen. Schiet iedereen neer die tracht je tegen te houden.’
‘Maar waar ga jij naar toe?’
‘De troepen verzamelen.’ Hij lachte geluidloos. ‘Vaarwel, lieveling!’
Hij bracht haar hand aan zijn lippen, en verdween, de deur zacht achter zich sluitend.
Toen hij het vertrek voor de eerste keer verliet, had hij door de openstaande deur van de salon het scherpe bevel gehoord: ‘Handen omhoog!’ En de stem was zeker niet die van de Saint, noch die van Roger. Een ogenblik bleef hij voor de deur van Patricia’s kamer luisterend staan, en hij hoorde de luchtige, spottende stem van de Saint.
‘Welkom, waarde heer, waarom heb je Tiny Tim niet meegebracht?’
Norman Kent hoorde de laatste woorden, terwijl hij de deur van de keuken opende. Hij hep de keuken door, en opende een andere deur. Voor hem bevond zich een trap die naar beneden voerde. Hij stak het licht aan, en begon de trap af te dalen. Voor de derde maal kwam hij voor een deur - een zware, sohde deur van drie duims eikenhout, met zware ijzeren hengsels en grendels. Hij schoof de grendels terug, en ging naar binnen, waarna hij de deur even zorgvuldig achter zich sloot als hij de beide andere gedaan had. De drie deuren die achter hem lagen, zouden, naar hij hoopte, elk geluid voldoende dempen…
Vargan zat half ineengedoken in een leunstoel, en krabbelde met een stompje potlood op een blocnote.
Hij hief het hoofd op, toen Norman Kent binnentrad. Zijn witte haar hing verward over zijn voorhoofd, en zijn afgedragen kleren hingen hem als vodden om het magere hjf. Zijn ogen schenen de enige levende dingen in zijn scherp gesneden perkament-kleurig gezicht; de waanzin gloeide als vuur in de holle, starende ogen; flikkerende vlammen die de uitbarsting van de vulkaan voorafgaan.
Norman voelde even een vreemdsoortig medelijden met de trieste figuur voor hem. Doch hij wist dat hij af moest rekenen, niet met de man zelf, doch met diens gevaarhjke waanzin - de waanzin, die over de wereld en over het mensdom een gruwel kon doen losbreken, erger dan al hetgeen de wereld ooit had aanschouwd. En het gezicht van Norman Kent leek een gezicht uit zwart graniet gehouwen.
‘Ik vraag U nog éénmaal, professor Vargan, wat is Uw antwoord?’ De geleerde zat diep in zijn stoel gedoken en gluurde naar de lange, lenige gestalte bij de deur. Zijn gezicht vertrok als in stuipkrampen, en zijn gele handen frommelden de blocnote in de zak van zijn jas; hij maakte geen verdere beweging. Evenmin antwoordde hij. ‘Ik wacht,’ zei Norman Kent eindelijk.
Vargan streek zich met zijn magere, benige hand het haar uit de ogen.
‘Ik heb mijn antwoord reeds gegeven,’ klonk het gemehjk. ‘Denk na,’ zei Norman.
Vargan tuurde naar de loop van de revolver, en zijn lippen krulden zich, zijn tanden kwamen bloot. Het was het gezicht van een dier. ‘Jij bent een bondgenoot van mijn vijanden,’ schreeuwde hij hees en zijn stem ging over in een kermende gil, toen de vinger van Norman Kent de trekker overhaalde…