12

Waarin Simon Templar er met ‘Anna’ op uittrekt, en Patricia in zijn armen sluit

Het moest zelfs de grootste optimist als een onbegonnen werk voorkomen, in nacht en duisternis op zoek te gaan naar een huis, dat slechts werd aangeduid als ‘Het huis op de heuvel’, en dat in een streek waar de heuvels niet veel meer dan terreingolvingen zijn. Toen de Saint het dorp naderde begon die omstandigheid eindelijk tot hem door te dringen.

Doch eer hij tot wanhoop kon vervallen, aangenomen dat de Saint zoiets zou doen, pikte het licht van de koplampen een vreedzaam voortstappende dorpeling uit het duister op. De Saint die het landleven uit eigen ervaring kende, wist dat de bevolking onveranderlijk met slaan van tien te bed gaat. Hij beschouwde de opgepikte dorpeling dan ook als een bijzondere en kostelijke gift des hemels.

‘Kent U het huis op de heuvel?’ vroeg de Saint met gespannen

verwachting.

‘Jawelle!’

De verwachting van de Saint steeg, en het dorpswonder ver-‘ volgde: ‘Het dorp door, bij de kerk sla je rechts af, en dan recht uit, een goeie mijl of zo. Je kan niet missen,’ aldus verklaarde hij, en de Saint hervatte de tocht. Doch hij bracht de wagen dicht bij de heuvel tot stilstand, en vervolgde te voet zijn weg, nadat hij de in lichten van de auto gedoofd had. Het was niet onmogelijk dat men hem verwachtte, en het was in ieder geval onnodig zijn komst aan te kondigen.

Terwijl hij voortstapte voelde hij het gewicht van de revolver, en het zoveel lichtere gewicht van het mes op zijn benedenarm. ‘Anna’, de koningin der messen, in bloed geboren en in bloed gedoopt. In bloed gekomen, en bestemd die nacht opnieuw bloed te doen vloeien.

Doch dat was de Saint nog onbekend, welke voorgevoelens hij ook mocht hebben gehad, toen hij langs de heg sloop die het gezochte huis omringde. De heg kwam hoger dan zijn hoofd, en nergens viel een opening te bespeuren. Eén enkele, maar daar bevond zich de gesloten poort, stelde de Saint vast, nadat hij een rondgang gemaakt had. Hij ging een eind achteruit, en kon nu het bovenste deel van het huis zien, een donkere schaduw tegen de donkere lucht; slechts één venster van de bovenverdieping was verhcht. De heg belette hem de verdieping gelijkvloers te observeren, zodat hij met geen mogelijkheid kon vaststellen hoe het gebouw was ingedeeld. Hij luisterde gespannen, doch zelfs zijn uiterst scherp gehoor kon geen enkel uit het huis komend geluid opvangen.

Eensklaps bracht het verlichte bovenvenster hem op een gedachte. Zo gezien kon één verhcht raam slechts één ding betekenen, tenzij het een val was. Doch als het een val was, dan was het zo listig opgezet dat het de Saint ontging.

De waarheid was, als immer, doodeenvoudig: hetzelfde gunstige fortuin dat hem beschermd had gedurende de rit, had de storing in de telefonische verbinding als het ware pasklaar geleverd, zodat Marius geen contact had kunnen krijgen met het huis op de heuvel. Een ogenblik stond de Saint besluiteloos, dan bukte hij zich, en zocht enkele kleine steentjes. Hij had inderdaad heel kleine steentjes nodig, want hij diende te voorkomen, dat hij teveel gerucht maakte. Hij vond er drie die voor het doel geschikt waren. Vervolgens schreef hij bij het licht van een lucifer, dat hij zorgvuldig met zijn hand afschutte, op een stuk papier dat hij in zijn zak vond:

Pat, lieveling, ik ben hier. Gooi ‘Anna’ terug over de heg en begin herrie te maken om hun aandacht te verdelen. Ik dring dan naar binnen. Simon

Hij bond het briefje om het heft van het mes met behulp van een strook zijde, die hij van zijn overhemd scheurde, en toog aan de arbeid.

Voorzichtig mikte hij twee steentjes en hoorde het zachte tikken tegen de ruit. Hij wachtte.

Als er geen antwoord kwam… verondersteld, dat Pat gebonden of bewusteloos was… Bij die overweging spande hij onwillekeurig zijn spieren, en het was hem onbehaaglijk te moede. De gedachte dat haar iets had kunnen overkomen maakte hem razend. ‘Als een van hun met zijn vuile vingers

Hij had er dringend behoefte aan haar even te zien eer hij de strijd aanbond, de strijd die op leven en dood gestreden zou worden. Dienaangaande maakte hij zich geen illusies. Alleen een blik te kunnen werpen op haar gezicht dat hem zo dierbaar was, een herinnering, die hij als een banier met zich wilde voeren in de strijd.

Dan hield hij eensklaps zijn adem in.

Langzaam werd het raam opgeschoven, met grote voorzichtigheid teneinde alle gerucht te vermijden. En de Saint zag dat wat hij voor het silhouet van de lijsten der ruiten gehouden had in werkelijkheid een vrij dicht traliewerk was. Dan zag hij het meisje.

Zij keek naar buiten en tuurde in de tuin beneden haar. Zij scheen zeer verwonderd. Hij zag dat haar mond als in verbazing even geopend was, hij zag het goud glanzende haar, en het licht in haar blauwe ogen…

Hij balanceerde het mes op zijn hand, en joeg het glanzend staal door het duister. Het mes boorde zich in het hout van de raamlijst, en bleef trillend staan, vlak naast de hand van het meisje. Hij zag dat Patricia schrok, en in stomme verbazing naar het mes staarde, dan trok zij het uit het hout, en verdween in de kamer. Een halve minuut verging, terwijl de Saint trillend van ongeduld wachtte, en ieder moment vreesde het geluid te zullen vernemen van een naderende auto, die slechts aan één man kon toebehoren.

Doch, hoe scherp hij ook luisterde, rondom hem heerste slechts de stilte van de nacht.

Eindelijk kwam het meisje weer te voorschijn. Zij stak haar hand tussen de trahes door, en wierp het mes terug, dat als een scherf van maanlicht door het donker vloog…

Na enig zoeken vond hij het mes tussen het hoge gras. Het strookje papier zat nog om het heft gebonden, doch toen hij het losmaakte vond hij enkele regels die zij er op gekrabbeld had. Acht man hier. God zegene je, lieveling, Pat.

De Saint stak het papier in zijn zak en liet het mes weer in de schede glijden.

‘God zegene ons allebei, Pat, jij heerlijke schat!’ fluisterde hij tegen het nachtelijk donker; en toen hij weer opkeek stond zij nog voor het venster, en tuurde rond om hem te vinden. Hij wuifde met zijn zakdoek, eindelijk zag zij hem en wuifde terug. Dan ging het venster opnieuw dicht. Maar zij had geglimlacht, hij had haar gezien, en in zijn hart zong er een hed… Het zoeken naar een opening in de heg gaf hij op, het leek hem tijdverspilling. Uit het eerste onderzoek was het hem reeds duidelijk geworden, dat er geen mogelijkheid bestond door of over de heg in de tuin te geraken; zodat er niets anders over bleef dan het bij de poort te proberen, die er uit zag als elke gewone tuinpoort. Het was echter meer dan waarschijnlijk, overwoog hij, dat men hem langs die weg verwachtte.

‘Jammer dat ik jullie in die verwachting teleur moet stellen,’ mompelde hij. Hij keurde de deur amper een blik waardig. Niet onmogelijk dat deze onder stroom stond. In ieder geval zouden er wel de nodige alarmschellen aan verbonden zijn; hij achtte het tevens vrijwel zeker, dat aan de andere kant iemand met een geweer gereed stond om hem een ‘welkom’ toe te roepen. Doch, hoe dan ook, er was geen andere mogelijkheid, en dus… De Saint nam een aanloop, zette zich af, en… zeilde over de poort. Beneden hem lag de met grint bestrooide laan, doch hij kwam slechts met één voet op het kiezelpad neer, en nauwelijks had hij dit aangeraakt, of hij sprong behendig terzijde, op de grasrand, en dook weg achter de heesters. Hij bleef in gebukte houding staan, gooide de veiligheidspal van de revolver om, en verbaasde zich erover dat men nog niet op hem geschoten had. Die verbazing maakte snel plaats voor een andere sensatie, toen hij zacht en heel in de verte, maar onmiskenbaar, het dreunen van een zware motor hoorde. Nauwelijks had hij dat geluid bespeurd, toen een ander geluid als een sabelhouw door het eerste heen sneed - het gillen van een meisje in doodsangst…

Hij wist dat het niet kon zijn wat hij even gedacht had. Wist hij dan niet, dat Patricia Holm geen vrouw was die ging schreeuwen? Vergat hij, dat hij zelf haar gezegd had de aandacht van de bende af te leiden? Natuurhjk wist hij dat, maar… de uitwerking die de gil op hem had bleef dezelfde. Een wilde, ontembare woede laaide eensklaps in hem op. De hemel mocht weten wat er zich daar in het huis afspeelde. Verkeerde Pat werkehjk in gevaar? De gedachte alleen deed rode sterren voor zijn ogen dansen, en het was of er eensklaps iets in hem bevroor, of een emmer ijskoud water over hem werd uitgegoten. Er laaide een razernij in hem op, als hij nimmer tevoren gekend had, een wild oproer van de meest primitieve instincten, moordlustig en genadeloos, iets uit een tijdperk dat niets uitstaande had met de eeuw waarin hij leefde, de kleren die hij droeg, de wapens die hij tot zijn beschikking had, en de burcht die hij ging bestormen. De Saint was razend. Als een furie rende hij over de laan, die hem van het huis scheidde, op het verlichte venster van de verdieping gehjkvloers toe. Het verwonderde hem amper dat er niet op hem geschoten werd, hij gaf zich er geen rekenschap van dat de stilte en de rust een valstrik konden beduiden. Hij dacht aan niets van dat alles, hij was als een wild geworden stier die men een rode lap voor heeft gehouden. Acht man, had Patricia hem doen weten, verdedigden het huis… Best, dat ze maar opkwamen. Hoe meer kerels, hoe meer bloed… En de Saint, die altijd de lachende cavaher geweest was, die een klap uitdeelde zoals hij een mop vertelde, die immer glimlachte als hij vocht, en opgewekt elk gevaar het hoofd bood, lachte ditmaal niet.

Hij vloog door het venster zoals zeker nooit voor hem was vertoond, tenzij in een filmstudio. Hij vloog er doorheen als een steen uit een catapult, met één enkele sprong. Zijn rechterschouder versplinterde de ruit, met zijn linkerarm beschermde hij zijn gezicht tegen de scherven.

Die krankzinnige sprong bracht hem ineens midden in de kamer.

Hij wankelde een ogenblik om zijn evenwicht te hervinden, toen hij op de vloer neerkwam, juist lang genoeg om de zes kerels die rond de tafel zaten te kaarten, tijd te geven op te springen. Zes kerels - dat beduidde dus dat de beide anderen waren gaan kijken wat het gillen te beduiden had. Het moest mogelijk geweest zijn de aandacht van de bende nog meer te verdelen, maar aangezien het nu eenmaal zo uitviel en niet anders… En waar was de verdedigingslinie die hij zou moeten doorbreken? Het glas van de ruit was al een heel zwakke weerstand, en deze zes kerels zagen er allerminst uit of zij op een aanval voorbereid waren geweest.

In de ene seconde, die hij nodig had gehad om zijn evenwicht te hervinden, schoten de Saint die gedachten door het hoofd; doch dan deden zich andere kwesties voor.

Hij hield de revolver in zijn hand, tot schieten gereed; en twee kerels, die op hem toesprongen sneuvelden eer zij hem hadden kunnen bereiken, doch dan bleek de revolver leeggeschoten en de vier overbhjvenden kregen hun kans.

Nooit tevoren had de Saint een aanval geopend met een dergelijke niets ontziende moorddadige heftigheid; de kreet, die hij zoeven gehoord had, werd niet meer herhaald en dat kon slechts één ding beduiden, namelijk dat men verdere kreten gesmoord had… onverschillig op welke wijze. En de gedachte dat Patricia daarboven alleen vocht, en alleen zou moeten doorvechten, tenzij Simon Templar tegen alle waarschijnlijkheid in de overmacht de baas werd… Er gleed iets als een glimlach over zijn gezicht bij het vallen van de eerste man; en toen de revolver eensklaps van geen nut meer bleek, keek hij half verdwaasd naar het wapen, hoorde iemand lachen, en herkende zijn eigen lach. Dankwam’t mes uit de schede, vloog als een glinsterende vonk door de kamer, en boorde diep in de strot van de derde tegenstander. Misschien, als de Saint in staat was geweest na te denken, zou hij het mes niet geworpen hebben, aangezien hij zich er herhaaldehjk. van bedienen kon, wanneer hij het als stootwapen bezigde. Doch de Saint was buiten zichzelf. Eén enkele gedachte, helder en scherp, rees boven de rode, moorddadige mist, die zijn brein benevelde, uit: in de kortst mogelijke tijd de grootst mogelijke verwoesting onder de tegenstanders aanrichten. En de eerste man die hij zonder wapens, met blote hand aanviel, werd tegen de muur geslingerd met de kracht van een dolgeworden stoomhamer; een schok en een slag, die ‘s mans tanden op hun grondvesten deden schudden en zijn kaak verbrijzelde alsof deze van porcelein was.

En dan lachte de Saint opnieuw doch ditmaal wist hij dat hij lachte. De eerste uitbarsting van tomeloze woede, het eerste bloed dat vloeide, hadden hem zijn bezinning en zelfbeheersing doen hervinden.

‘Kom maar op, jongelui,’ zei hij spottend, en in zijn lach en in zijn stem klonk weer iets van de gewone opgewektheid van de Saint; doch de blik in zijn ogen bleef hard en koud en scherp als ijskegels… ‘Kom maar op!’

De beide overgeblevenen kwamen inderdaad op. Simon Templar zou niet geaarzeld hebben al waren zij met twintig tegenover hem geweest. ‘Kom op!’

De beide tegenstanders kwamen gelijktijdig op hem af, doch Simon sprong eensklaps behendig terzijde en verijdelde hun eerste aanvalsplan. De man, die het dichtst bij hem was, draaide zich bliksemsnel om en sloeg met zijn vuist naar het gezicht van de Saint die hem echter te vlug afwas, zich behendig bukte en spottend glimlachte. De vuist van de aanvaller schoot langs hem heen, zonder hem te deren. Opnieuw lachte de Saint, en er was iets van triomf in zijn lach, terwijl hij zich in postuur zette, al zijn kracht en behendigheid als ‘t ware samentrok, en dan eensklaps al zijn kracht ontspande in de ene slag, die hij de man op zijn achterhoofd toebracht. De kerel zakte in elkaar als een neergehouwen stier. Meteen was de Saint weer gereed de overbhjvende tegenstander aan te vallen; toen eensklaps de deur openvloog en de kansen, die een ogenblik gelijk gestaan hadden, weer omsloegen in het nadeel van de Saint, die zich nu weer alleen tegenover twee bevond. Theoretisch tenminste. In werkelijkheid betekende de aankomst van de versterking een nieuwe aanmoediging voor de Saint, want deze kerel moest één van de twee zijn, die een eind aan het gillen gemaakt hadden, één van die twee moest zijn vuile hand op de mond van Patricia hebben durven leggen en dus… En tegen hem en zijn metgezel had de Saint een persoonlijke wrok.

Toen Simon hem dan ook binnen zag komen, gloeide er eensklaps een gevaarlijke glans in zijn ogen.

‘ Waar heb je al die tijd uitgehangen, vriendje?’ vroeg de Saint onaangenaam vriendelijk. ‘Waarom ben je niet eerder gekomen, zodat ik je misgeboren gezicht achter je misgeboren ribben kon slaan?’ Hij kwam langzaam, op zijn tenen lopend, op hem af, al zijn spieren gespannen en zijn vuisten gereed. En eensklaps schoot zijn ene vuist uit, met zo’n snelheid en zo juist gemikt, dat slechts een wereldkampioen de slag had kunnen afweren; en de neus van de getroffene spleet in tweeën, want de Saint bedoelde slechts, voorlopig afdoende te wonden, in afwachting van de definitieve afwerking.

En hij zou de strijd gemakkelijk gewonnen hebben, als hij niet één bijzonderheid uit het oog had verloren. Als hij er om gedacht had dat hij gewond was.

De andere tegenstander kwam met opgeheven vuist nader, in een houding die elk beginnend boksertje hem zou hebben verbeterd. Onwillekeurig, zonder ergens aan te denken, welhaast uit gewoontegebaar, hief de Saint zijn schouder op, om de slag daar op te vangen.

De slag zou hem niet in het minst hebben gedeerd in andere en normale condities; doch de Saint had iets vergeten. Toen de slag dan ook neerkwam, had hij het kunnen uitgillen van pijn, het was of meteen alle kracht uit hem werd weggeslagen of al zijn zenuwen en spieren zich begaven.

Hij voelde zich misselijk en duizelig van pijn; en gedurende het eerste ogenblik kwam er een rode nevel voor zijn ogen. In dat ogenblik van hulpeloosheid incasseerde hij een harde kaakslag van de man wiens neus hij een breuk geslagen had. Simon wankelde achteruit, tegen de muur steun zoekend. Om de een of andere reden, misschien omdat ze elkander in de weg stonden, wisten de beide kerels niet van de gelegenheid gebruik te maken, en zij aarzelden hun tegenstander neer te vellen. In dat moment van respijt kon de Saint zich enigszins herstellen, en hij deed een bovenmenselijke, titanische poging al zijn overgebleven kracht te verzamelen. Hij dwong zijn pijnlijke spieren aan zijn wil te gehoorzamen, en verzette zich met al zijn kracht tegen de opkomende duizelingen.

Het was hem of er duizend dynamo’s in zijn hoofd gonsden, doch daar bovenuit hoorde hij weer de zang van de Hirondel: ‘Patricia!… Patricia!…’

Eensklaps werd het hem duidelijk hoezeer het bloedverhes hem had uitgeput. In de eerste opwinding van het gevecht had hij het niet bespeurd; doch nu voelde hij het des te duidelijker. Het duurde lang, lang, eer hij van de kaakslag herstelde. De klap op zijn schouder had de wond weer geopend, en hij voelde het lauwwarme bloed over zijn rug lopen. Er scheen hem niets anders over te bhjven, dan zijn wil, het enige lichtpunt in het beklemmend duister, het enig vaste punt in de draaikolk. Doch een wil hard als ijzer en taai als staal.

Dan hoorde hij eensklaps het geluid, dat hij al die tijd gevreesd had te zullen horen… het gerucht van een auto die voor het huis stilhield. Marius.

De beide kerels kwamen eindelijk op hem af om een eind te maken aan het gevecht. De Saint stak zijn hand op en zijn gebaar kon niet worden misverstaan.

‘Jullie chef is daar,’ zei hij. ‘Misschien doe je verstandiger te wachten tot hij me gezien heeft.’

De beide kerels bleven staan en luisterden. Hun gehoor zou al heel scherp geweest moeten zijn om dat van de Saint te overtreffen. Zij aarzelden één ogenblik; doch voor Simon betekende die ene seconde het verschil tussen leven en dood.

Hij verzamelde al zijn krachten, en schoot dan eensklaps naar voren met de snelheid en de kracht van een kogel, en in één wilde sprong was hij tussen de beide mannen door.

Zij kwamen te laat tot bezinning, en de Saint bereikte de deur. Op de trap verdubbelde hij zijn snelheid.

Boven gekomen zag hij voor zich een gang, waarop aan beide zijden verschillende deuren uitkwamen, en terwijl de Saint zijn voet op de bovenste trede zette kwam uit één der vertrekken de achtste man te voorschijn, en keek achterdochtig om zich heen. Hij zag de Saint, trachtte snel de deur weer te sluiten, en zich in veiligheid te stellen; hij was echter niet vlug genoeg, of de Saint was te vlug. In ieder geval, de Saint vloog als een tijger op de deur toe, en sloeg de ander, die zich in het vertrek bevond, de deur letterlijk in het gezicht. De kerel vloog gillend en hulpeloos achteruit, over de vloer, alsof hij door een cycloon was weggeblazen. De Saint vloog hem na, en draaide de deur op slot. De Saint wierp een blik om zich heen, en zag nummer acht woedend als een dolle stier, met moord en doodslag in zijn ogen, overeind krabbelen. Hij zag tevens Patricia die aan handen en voeten gebonden op een bed lag.

Eensklaps hoorde hij de achtervolgers, die met woest geweld op de deur beukten, en bliksemsnel draaide de Saint zich om. Hij sleurde een zware kast van de muur naar de deur toe. De achtste man trad hem in de weg, en er glinsterde een mes in zijn hand. De Saint sprong toe, greep ‘s mans vuist en wrong, wrong… de man gilde en schreeuwde van pijn, en het het mes vallen. Hij was sterk als een stier, doch tegen de wanhoop van de Saint kon hij niet op. Simon vatte hem om zijn middel, smeet hem tegen de deur, en beukte hem vrijwel in slaap. Eer de man nog een beweging had kunnen maken had de Saint hem vastgeklemd tussen de deur, en de zware, onhandelbare kast; geen seconde later volgde een andere kast, die de Saint half gekanteld tegen de andere plaatste, om de barricade extra te versterken, en de man hing daar als een opgeprikt insect.

De Saint hoorde het donderend lawaai aan de andere zijde van de deur, en lachte zacht, terwijl hij de ouderdom van het huis prees. De deur was van degehjk eikenhout, enkele centimeters dik, en stond vast als een rots. De beide kasten waren al even solied. Het zou wel enige tijd duren eer men gr in slaagde de versperring te vernielen. Doch tenslotte betekende het slechts uitstel van het onvermijdelijke einde…

Doch daaraan dacht de Saint niet. Hij kon slechts lachen, op zijn oude, saint-achtige manier, zacht, bijna onhoorbaar maar vrolijk. Hij dacht aan pijn noch misère, want Patricia was naast hem, en niets kon haar overkomen, zolang hij nog enige kracht in zijn rechter arm had.

Lachend raapte hij het mes dat de man had laten vallen op. Het was niets in vergelijking met ‘Anna’, maar voor het doel dat hij beoogde kon het dienst doen. Met snelle, rappe sneden begon hij de touwen door te snijden waarmede Patricia gebonden was. ‘Oh, Simon, lieveling…’Hij hoorde haar stem eindelijk weer, en de klank van moed en vertrouwen die hem zo dierbaar was!… Nog enkele sneden met het mes, de laatste boeien bezweken en Patricia was vrij. Hij nam

haar in zijn armen alsof zij een kind was.

‘Oh, Patricia, heveling, hebben ze je gewond?’

Zij schudde haar hoofd.

‘Maar als jij niet gekomen was

‘Als ik te laat gekomen was,’ zei hij, ‘dan zouden er beneden nog meer kerels gesneuveld zijn, en ze zouden er spijt van hebben gehad dat ze geboren zijn. Maar, Goddank, ik ben er!’ ‘Maar je bent gewond, Simon!’

Hij wist het. Hij wist dat hij in dit beslissende uur een armzalig kampioen was. Doch zij mocht het niet weten - niet, zolang er nog een schijn van kans was - zij mocht het niet bespeuren zolang hij nog in staat was haar te verdedigen… En opnieuw lachte hij, vrolijk en opgewekt, alsof hij maling had aan alles.

‘Het heeft niets te betekenen,’ zei hij luchtig, ‘in vergelijking met de klappen die ik heb uitgedeeld. Je zou ‘t kunnen noemen een dividend van tweeduizend procent, en het wordt tweehonderd duizend procent winst eer ik vannacht ga slapen!’