15

Waarin Vargan een antwoord geeft, en de Saint een brief schrijft

Het was volop dag toen zij Maidenhead bereikten. Orace was niet te bed. Orace was nimmer te bed, als hij dacht dat men hem nodig kon hebben, onverschillig op welk onmensehjk uur. Maar het bleef een onopgehelderd mysterium, of dit moest worden toegeschreven aan de omstandigheid dat hij nooit naar bed ging, of dat hij over een wonderlijke helderziendheid beschikte.

Hij diende een grote schaal met ham en eieren op, alsmede een kan dampende koffie, en het leek of hij deze weldaden uit het niet te voorschijn toverde.

Dan gaf de Saint zijn instructies.

‘We blijven slapen tot het tijd is voor de lunch,’ zei hij. ‘Wat we aan tijd verspillen winnen we aan kracht en uithoudingsvermogen.’ Hij voelde dat zijn eigen kracht de grens bereikt had. Orace ging met hem mee naar zijn slaapkamer, en de Saint bezwoer hem bij hoog en bij laag te zullen zwijgen alvorens hij hem de wond het onderzoeken. Maar Orace schoot meteen uit: ‘Wel voor de donder

Simon maakte vermoeid een afwerend gebaar. ‘Vloek niet, Orace,’ mompelde hij. ‘Ik vloekte ook niet toen het gebeurde. En Miss Patricia weet er niets van… Jij past op Miss Patricia en de beide anderen, Orace, als ik eruit knijp. Zorg er voor dat ze geen dwaasheden uithalen en zo meer… En als je Marius ziet, schiet je hem midden tussen zijn gemene ogen, en met de complimenten van mij, Orace…’

Hij zou van de stoel gegleden zijn als Orace hem niet tijdig gegrepen had. Orace hielp hem zich te ontkleden en bracht hem te bed.

En toch, de volgende morgen was de Saint het eerst op. Hij zag bleek en zijn mager gezicht scheen nog magerder geworden, maar zijn pas was veerkrachtig. Hij had geslapen als een gezonde schooljongen. Zijn hoofd was even helder als zijn ogen, en een koude douche had hem nieuw leven ingeblazen.

Hij stuurde Orace er op uit om kranten te halen, en hij las ze zorgvuldig door. Het grootste deel van hetgeen gezegd had moeten worden was er niet in te vinden. Doch hij vond een stille wenk hier, een waarschuwing daar, elders een bevestiging, en tenslotte scheen hij te zien dat donkere wolken zich boven Europa hadden samengepakt. Doch dat werd niet met zoveel woorden gezegd. Nog steeds werd er met geen woord gerept over hetgeen zich in Esher had afgespeeld; en de Saint begreep dat de stilte slechts één ding kon beduiden.

Eerst tegen drie uur die middag kreeg hij gelegenheid de kwestie Vargan met Roger en Norman te bespreken, zij waren overeengekomen, dat, - hoewel Patricia diende te weten dat Vargan een gevangene was, en waarom hij een gevangene was, en hoewel er eenmaal in haar tegenwoordigheid op zijn mogelijk spoedig uiteinde gezinspeeld was, - zij niet opnieuw in haar tegenwoordigheid dat onderwerp zouden aanroeren.

‘We kunnen hem niet eeuwig vasthouden,’, zei Simon toen hij met de beide andere mannen alleen was. ‘Ten eershj omdat er in dat geval een flink stuk van ons leven mee gemoeid is, en ten tweede, omdat we niet elk ogenblik met die onwillige bagage heen en weer kunnen reizen. Natuurlijk, we zouden een of ander van alle-mensen-verlaten oord kunnen opduiken, en daar onze verdere levensdagen slijten als kluizenaars. Maar dan hebben we buiten dat vervelend bestaan nog altijd het risico dat hij op een gegeven ogenblik ontvlucht. En dat vooruitzicht bevalt me allerminst.’ ‘Ik heb vannacht met Vargan gesproken,’ zei Norman Kent somber. ‘Ik geloof dat hij gek is, en aan grootheidswaanzin lijdt. Hij is bezeten van het idee dat zijn uitvinding hem een wereldnaam moet bezorgen. Hij neemt het ons bitter kwalijk dat we zijn onderhandelingen met de regering verhinderen, en hem van de voorpagina der kranten weghouden. Ik herinner me dat hij als prijs voor zijn vinding onder meer het peerschap zou vragen.’ De Saint dacht aan het gesprek met Barney Malone van de ‘Clarion’ en was het met Norman eens. ‘Ik zal zelf eens met hem gaan praten,’ zei hij. En hij had even later inderdaad een onderhoud met de professor. De middag was zonnig en warm, en het kostte niet veel moeite Patricia over te halen op het grasveld te gaan en zich met een roman onledig te houden, en inmiddels uit te kijken naar mogelijke spionnen.

Toen Patricia naar buiten gegaan was, zond de Saint Roger en Norman eveneens weg. Hij achtte hun tegenwoordigheid niet nodig, en er was slechts één getuige bij het onderhoud: Orace, een schildwacht als een standbeeld, een ijzeren Hein, die recht als een boom naast de gevangene stond, in de houding van een sergeant-majoor die een schuldige overtreder voor zijn officier sleept.

‘Roken?’ vroeg de Saint.

Doch Vargan weigerde de sigaret. Hij was heftig achterdochtig, en wantrouwend tot het uiterste.

‘Mag ik U vragen of U van plan bent mij nog langer hier vast te houden?’ vroeg hij nijdig. ‘Ik zit nu al drie dagen hier. Waarom?’ ‘Ik meen, dat mijn vriend U dat reeds heeft uitgelegd,’ zei Simon. ‘Die vent praat nonsens, en…’

De Saint legde de ander met een kort bevelend gebaar het zwijgen op.

Hij stond hoog opgericht en de professor leek heel klein en nietig naast hem. Recht en hoog en indrukwekkend stond de gestalte van de Saint voor hem.

‘Ik wens ernstig met U te spreken,’ begon hij opnieuw. ‘Mijn vriend heeft reeds eenmaal een beroep op U gedaan. Ik wil het nog eens herhalen, maar ik vrees dat het Uw laatste kans is. Ik doe een beroep op U in naam van al wat U heilig is. Ik doe een beroep op U in naam van de mensheid. In naam van de vrede, in naam van de wereld.’

Vargan keek hem met zijn bijziende ogen glurend aan. ‘Een onbeschaamdheid,’ antwoordde hij. ‘Ik heb Uw voorstellen reeds gehoord, en ik moet U zeggen dat ik nog nooit van mijn leven zoiets onzinnigs heb vernomen. En dat is alles wat ik te antwoorden heb.’

‘Dan,’ zei de Saint, ‘wil ik op mijn beurt verklaren, dat ik nog nooit van mijn leven zoiets vloekwaardigs heb gezien als Uw houding. Of is het mogehjk, dat ik met een krankzinnige te doen heb, een kinds geworden professor, maar een kind dat met gevaarhjk vuur speelt.’ ‘Meneer

De gestalte van de Saint scheen te groeien. Er w^s iets indrukwekkends in zijn houding dat de ander eensklaps deed zwijgen. Hij stond daar in de eenvoudige kamer als een heerser over heerscharen. En toch, toen hij weer begon te spreken was zijn stem even vriendelijk en rustig als immer.

‘Professor Vargan,’ zei hij. ‘Ik heb U niet voor mijn genoegen hierheen gebracht. Ik verzoek U, voor een ogenblik de omstandigheden buiten beschouwing te laten, en naar me te luisteren, zoals een normaal, verstandig mens naar een normaal, verstandig mens luistert. U hebt de meest monsterachtige uitvinding gedaan, waarmede de wetenschap de wereld, (die toch reeds gebukt gaat onder de ellende van wetenschappelijk moordmateriaal), tot nog toe ‘verrijkt’ heeft. Het is Uw voornemen, die uitvinding te verkopen aan heden die niet zullen aarzelen er gebruik van te maken. Kunt U dat rechtvaardigen?’

‘De wetenschap heeft geen rechtvaardiging nodig.’ ‘In de bodem van Frankrijk rusten heden ten dage millioenen mannen die nu nog hadden kunnen leven. Zij vielen in een oorlog. Als die oorlog gestreden was, vooraleer de wetenschap deze tot een wetenschappehjke slachting vervolmaakt had, zouden we hun aantal met duizenden inplaats van millioenen tellen. En, tenslotte, zij zouden als mannen gestorven zijn. Heeft de wetenschap geen rechtvaardiging nodig voor deze verwoesting van levens?’ ‘Denkt U, dat U de oorlog kunt tegenhouden?’ ‘Nee, ik weet dat ik dat niet kan. Dat is overigens geen argument. Luister nogmaals, professor Vargan. In Engeland zijn er heden ten dage duizenden, die blind of kreupel, of mismaakt zijn voor hun verdere levensdagen. Er zijn er evenveel in Frankrijk, België, Australië en Duitsland. De lichamen die God gaf, die Hij zo schoon en edel en bewonderenswaardig schiep… misvormd en vernield door de wetenschap, en dikwijls zo afzichtehjk verminkt door diezelfde wetenschap dat hun aanblik onverdraaglijk is géwordén…. Heeft de wetenschap daarvoor geen rechtvaardiging nodig?’ ‘Dat is mijn zaak niet.’ ‘U maakt het tot Uw zaak.’

De Saint zweeg een ogenblik; en dan voer hij voort, terwijl zijn stem indrukwekkend klonk en geen interruptie verdroeg; het was de hartstochtelijke stem van de profeet, roepende in de wildernis. ‘Daar is een wetenschap, die goed, en daar is een wetenschap die verderfelijk is. Uw wetenschap is verderfelijk, en al de weldaden die de heilzame wetenschap aan de mensheid geschonken heeft zijn geen rechtvaardiging voor de verderfelijke wetenschap. Als er wetenschap zijn moet, dat het dan een heilzame wetenschap zij. Laat het een wetenschap zijn die de mensen in hun waarde laat, zelfs als het noodzakelijk is, dat zij doden en gedood worden. Als er oorlog moet zijn, laat het een heilige oorlog zijn. Laat mannen vechten met wapens, mannen waardig, en niet met wapens uitgevonden door de duivel. Dat er mannen zijn, die strijden en sterven als krijgers en helden, zoals in vroeger eeuwen, en laat ze niet creperen als beesten zoals in de laatste oorlog.’ ‘U bent een absurde idealist…’

‘Ik ben een absurde idealist. Maar ik geloof, dat mijn wens werkelijkheid dient te worden. Zo niet, dan verandert de wereld in een woestenij. En ik geloof dat mijn wens werkelijkheid kan zijn. Ik geloof, dat met Gods Genade, het mensdom ontwaken zal, en van de ondergang en de vernietiging gered zal worden. Doch het zal alleen waarheid worden, omdat enkelen er in geloven, en er voor strijden, en in de naam van hun ideaal vechten en kampen tegen alles dat hun ideaal belaagt en bespot. Zoals U bijvoorbeeld.’ ‘En U bent de laatste held… en vecht tegen mij?’ Simon schudde zijn hoofd.

‘Neen, niet de laatste held,’ antwoordde hij eenvoudig. ‘En misschien zelfs in het geheel geen held. Ik noem mijzelf een strijder die vecht voor het leven. Ik heb nagedacht zoals ieder verstandig man, en misschien meer dan de meesten. Ik ben opgejaagd als een misdadiger, en dat word ik nog. Maar alles wat ik gedaan heb, deed ik in naam van een ideaal. Ik had het tevoren nooit duidelijk begrepen, maar nu zie ik het volkomen helder. Doch U… waarom hebt U me nooit verklaard, dat U ook arbeidde voor een ideaal… voor de glorie, als U wilt van Engeland?’ De Saint las slechts hardnekkig verzet in de bhk die de professor hem toewierp.

‘Omdat het een leugen zou zijn,’ antwoordde deze. ‘Wetenschap is internationaal. De eer onder geleerden is internationaal. Ik heb mijn uitvinding het eerst Engeland aangeboden - dat is alles. Als ze stom genoeg zijn er niet op in te gaan, zal ik wel een natie vinden die mijn uitvinding graag kopen zal.’

Hij kwam dichter bij de Saint staan, zijn hoofd een weinig terzijde en er lag een vreemde trek om zijn lippen. En de Saint zag eensklaps dat hij tevergeefs gesproken had.

‘Jarenlang heb ik gezwoegd en geslaafd,’ lispelde Vargan. ‘Jarenlang! En wat heeft ‘t me opgeleverd? Een titeltje misschien, een lintje. En geen wereldberoemdheid. Geen geld. Ik ben arm! Ik heb me ‘t brood uit de mond gespaard, ik heb geleefd als een pauper, om het geld te besparen dat ik voor m’n werk nodig had! En nu vraagt U me alles op te geven waarvoor ik m’n bestejaren heb opgeofferd en dat terwille van Uw Zondagsschool-achtige sentimentaliteit! U bent een dwaas, dat zeg ik U, een… imbeciel!’ De Saint stond volkomen onbeweeglijk, terwijl vlak voor zijn gezicht de magere klauwachtige vingers van Vargan heftig gebaarden. Zijn kalmte scheen de woede van de professor nog aan te vuren. ‘Jij spant met hen samen!’ schreeuwde Vargan. ‘Ik weet ‘t. Jij spant samen met de duivels die getracht hebben mij te vernietigen! Maar het kan me niet schelen! Ik ben niet bang voor jullie! Je kunt doen wat je wilt! Het kan me niet schelen, of door mijn uitvinding millioenen mensen sterven. Ik hoop alleen dat jij met hen sterven zal. Als ik je vermoorden kon…’

Eensklaps sprong hij op de Saint af, een dolgeworden beest gelijk, onder het uitstoten van onsamenhangende kreten, huilend, gillend… Orace greep hem om zijn middel en lichtte hem met ijzeren handen uit zijn evenwicht; de Saint leunde over de tafel, en wreef zijn kin, die hij niet snel genoeg aan de klauwende vingers van de gek had kunnen onttrekken.

‘Sluit hem weer op,’ zei de Saint ernstig, en Orace vertrok met zijn razende, tierende gevangene.

De Saint voerde een telefoongesprek, en toen hij daarmede gereed was kwam Orace weer binnen.

‘Zoek onze spullen bij elkaar,’ beval hij. ‘De jouwe ook. Ik heb opgebeld en ze worden afgehaald en naar het station gebracht. De koffers worden als bagage van Mr. Tremayne naar Parijs verzonden. Ik zal de labels invullen. De vrachtwagen komt om vier uur, zodat je je zult moeten haasten.’

‘Ja, sir,’-antwoordde Orace, zonder enige verwondering of haast. De Saint glimlachte.

‘We vormden een uitstekend stelletje, niet?’ zei hij. ‘En nu ben ik genoodzaakt Engeland de rug toe te keren, terwijl er een prijs op mijn hoofd is gesteld. Het spijt me dat we… eh… het bondgenootschap moeten ontbinden Orace snoof hevig door zijn neusgaten.

‘U hebt er als ‘t ware om gevraagd, niet?’.vroeg hij, niet heel vriendelijk. ‘Heb ik U soms niet dozijnen malen gewaarschuwd?.. Enne waar gaat U nou heen?’ voegde hij er op dezelfde ongemakkelijke toon aan toe. ‘De hemel mag ‘t weten,’ zei de Saint.

‘Dat oord ken ik niet,’ zei Orace. ‘Altijd van plan geweest er eens te gaan kijken, maar ik ben nooit uitgenodigd. Ik ben klaar om te vertrekken als U vertrekt, sir.’

Hij draaide zich op zijn hielen om, en marcheerde op de deur toe. Simon moest hem terugroepen.

‘Geef me een poot, jij ouwe gek,’ zei de Saint, terwijl hij hem «ie hand reikte. ‘Als je denkt dat ‘t de moeite…’ ‘Allerminst,’ zei Orace nij dig. ‘Maar ik moet nu eenmaal op U passen.’ Orace verhet de kamer en de Saint stak een sigaret op. Hij zette zich voor het open venster, en tuurde dromerig naar buiten over het grasveld, en over de glanzende rivier.

En het leek hem dat hij een fletse, bleek paarse wolk zich over de rivier en over de velden zag ontrollen, en op de witte huizen en hoeven toekruipen, een gigantische wolk, die over het land kroop als een levend voorwerp; en in de wolk glinsterden duizenden gloeiende vonken van fel paarse kleur. En het gras verschroeide en verteerde onder de vernielende aanraking; bomen en struiken werden zwart en verschrompelden tot gloeiende as zodra de wolk hen omving, en mensen renden voor de wolk uit, mensen, hijgend en snakkend, naar adem, bleke, starre in doodsangst verwrongen gezichten, mensen… Maar de wolk was sneller dan de snelste vluchtelingen…

En Simon dacht aan de hardnekkigheid van Vargan. Gedurende enige tijd bleef hij nog zitten, diep in gedachten verzonken; dan haalde hij papier en schreef een brief:

Hoofdinspecteur Teal, New Scotland Yard Londen, S.W. I

Waarde Claudius, Eustacius,

Voor alles moet ik je er mijn excuses voor aanbieden, dat ik jou en enkelen van je mannen ietwat onzacht heb aangepakt verleden Zaterdag in Esher, zoals je je herinneren zult. En tevens voor de behandeling die één mijner vrienden je gisteren tegen wil en dank heeft doen ondergaan. Ongelukkigerwijze veroorloofden de omstandigheden in geen van beide gevallen een meer vreedzame oplossing.

De geschiedenis die Roger Conway je gisteravond vertelde was geheel overeenkomstig de waarheid. Wij ontrukten professor Vargan aan die lieden die zich het eerst van hem hadden meester gemaakt, welke lieden, zoals Conway je reeds heeft medegedeeld, werden aangevoerd en geleid door de gevierde Dr. Rayt Marius - wij brachten de professor op een veilige plaats. Tegen de tijd dat je deze brief ontvangt, zul je onze beweegredenen reeds kennen; en aangezien ik tijd nog gelegenheid heb een rondschrijven aan de pers te richten, hoop ik dat deze uiteenzetting bij jou in goede handen is.

Ik heb slechts weinig toe te voegen aan hetgeen je reeds weet. Wij hebben al het mogelijke gedaan, Vargan te bewegen, met een beroep op menselijkheid en beschaving, zijn uitvinding te vernietigen. Hij wil er niet van horen. Hij denkt slechts aan de eer en de roem en de dankbaarheid die, naar hij vindt, hem toekomen. Met lijders aan grootheidswaanzin valt niet te redeneren; en daarom blijft ons na ampele overweging slechts één enkele weg over…

Wij zijn van mening, dat een dergelijke uitvinding, - gevoegd bij het hedendaags arsenaal der Europese naties, in een tijd dat allerwegen jalousie, vrees, en oorlogsgeruchten de boventoon voeren, - een verfijning van de ‘civilisatie’ beduidt die de wereld bespaard dient te blijven. Betoog nu niet, dat slechts Engeland dit wapen ter beschikking zou hebben, en dat het aan het Verenigd Koninkrijk een alles overheersende positie zou bezorgen, met dien verstande dat het een waarborg voor de vrede zou kunnen beduiden. Wij antwoorden daarop dat geen enkel geheim voor altijd een geheim blijft. Het is een tweesnijdend zwaard. En, als Vargan antwoordt: ‘Wetenschap is internationaal,’ dan antwoord ik op mijn beurt, dat de menselijkheid eveneens geen naties en grenzen kent. De geschiedenis zal over onze daden oordelen, wanneer eenmaal alle feiten en omstandigheden bekend zullen zijn. Doch, het ten uitvoer leggen van onze plannen bracht je onvermijdelijk op ons spoor, en deed je onze identiteit kennen. Onnodig je te verklaren, dat iets dergelijks een fatale slag betekent voor een organisatie als de mijne. Ik ben er niettemin van overtuigd, dat ik mettertijd een weg en een middel zal vinden de arbeid, die we op ons hebben genomen, te hervatten en voort te zetten. ,v

Wij gevoelen geen spijt over hetgeen wij reeds tot stand hebben mogen brengen. Wij betreuren het slechts, dat wij geen gelegenheid hebben voort te gaan. Wij geloven dat hetgeen wij gedaan hebben een goed werk was, en dat onze laatste ‘misdaad’ de beste daad van alle was. Tot weerziens! SIMON TEMPLAR (De ‘Saint’)

De Saint vouwde de brief dicht en sloot de envelop. In gedachten verzonken bleef hij voor zich uit staren, toen eensklaps achter hem een stem klonk. Het was Roger Conway die ongemerkt was binnengekomen.

‘Heb je Vargan gesproken?’ vroeg hij. Roger knikte.

‘Wij hoorden het lawaai. Wat vertelde hij?’

‘Hij werd dol en sloeg door. Orace kwam te hulp, en sleepte hem weg. Hij vocht als een dolle kat. Vargan is krankzinnig. Norman had gelijk. En een krankzinnige antwoordt op al onze pogingen…

‘Nee’.’

Conway liep op het venster toe, en staarde naar buiten naar de rivier en beschutte met de hand zijn ogen tegen het felle hcht van de zon.

‘Teal is aan het werk,’ zei hij zakelijk. ‘Al meer dan een half uur tuft een opgewonden jongmens in een motorboot op de rivier heen en weer. Wij bespeurden hem door het raam van de keuken terwijl we bier dronken en op je wachtten.’

‘Zo, zo, zo!’ zei de Saint langzaam, zeer vriendehjk en zeer ernstig.

‘Hij neust rond met een verrekijker. Pat zit buiten op het grasveld, en dat brengt hem misschien van de wijs. Norman staat op de uitkijk, en Orace is Pat gaan halen, toen we hoorden dat jij terug was.’

‘Ons hoogst beweeglijk brein,’ begon de Saint, ‘leert ons, dat Hermann geklikt, maar het telefoonnummer vergeten heeft, en dat Teal derhalve heel Maidenhead door moet snuffelen. Voor ons betekent dat misschien weer een winst van enkele uren; maar aan het feit dat we order hebben om in te rukken, doet het niets af. Alles marcheert. Je bagage is al weg, dus als je nu naar je kamer gaat en de rest die je nodig hebt, inpakt, zijn we klaar om uit te zeilen. Schiet op, jongens!’

Norman en Conway deden wat hun gezegd was, en de Saint ging naar de keuken, op zoek naar Orace. ‘Koffers gepakt, Orace?’ ‘Ja, sir.’

‘Paspoort in orde?’

‘Ja, sir.’

‘Mooi! Ik zou je graag in de Fokker meenemen, maar ik ben bang dat er geen plaats genoeg is. In ieder geval zit de politie je ook niet op de hielen, en je hoeft dus niet bang te zijn dat je last krijgt.’ ‘Nee, sir.’

De Saint nam vijf biljetten van tien pond uit zijn portefeuille. ‘Er is een trein voor Londen om 4.58’, zei hij. ‘Arriveert aan het Paddington Station om 5.40. Dan heb je tijd genoeg om al je suikertantes vaarwel te zeggen, en de trein van 8.20 te halen die van Victoria Station vertrekt; via Newhaven en Dieppe heb je doorgaande verbinding met Parijs. Je arriveert morgenochtend aan het Gare St. Lazare om 5.23. Hou je een beetje uit de buurt van al te nieuwsgierige lui, tot je bericht krijgt van een zekere mijnheer Tremayne, en pas op voor de wilde Parijse meiskes waarvan je zeker wel eens gelezen hebt. Oh^ ja, en post deze brief voor me, als je wilt.’ ‘Ja, sir.’

‘O.K., Orace. Je hebt tijd genoeg om de trein te halen zonder je een breuk te lopen. Tot ziens!’

Hij ging terug naar zijn kamer, waar hij Patricia aantrof.

Simon nam haar in zijn armen.

‘Ga je met ons mee, Pat?’

Zij omhelsde hem op haar beurt.

‘Daar hep ik juist over te denken, eerhjk gezegd,’ verklaarde zij. ‘Je bent eigenlijk een schat van een ezel, Simon, dat je daar nog aan twijfelt. Herinner je je de geschiedenis in Baycombe niet meer?’

‘En dacht je heus dat ik je zou laten gaan?’ “Wat denk je wel?’

Even heerste er stilte, en wel een onbeschrijfelijke.

Dan hernam de Saint. ‘En ik weet niet waarheen we gaan, en evenmin wat we zullen gaan doen, noch wat ons in de komende dagen te wachten staat. Maar ik weet zeker dat ik nooit iets beterszal vinden dan hetgeen ik reeds bezit. Jij, Pat, jij. Ik heb meer dan ik ooit had durven dromen

‘En ik dan, Simon… God zegene je, jongen!’

Hij lachte.

‘Dat heeft Hij ruimschoots gedaan. Vind je niet? En ik weet wel, 146

feitelijk behoorde ik je onmiddellijk in veiligheid te brengen. Maar het kan me niet schelen, en als jij denkt dat ik het waard ben, dat je me volgt nu ik uit Engeland verjaagd word…’ Zij drukte haar lippen op de zijne, en belette hem de zin te voltooien. Woorden hadden verder geen betekenis meer. En in het hart van Simon Templar juichte een lied, dat tevens een dankzegging was.