3

Waarin Simon Templar naar Esher terugkeert, en besluit er nogmaals heen te gaan

Het was op de vier en twintigste Juni - ongeveer drie weken na het verschijnen van het manifest, dat de Saint in antwoord op het aanbod van straffeloosheid had doen pubhceren. Op de vijf en twintigste wijdden de ochtendbladen nog slechts enkele regels aan het nieuws, dat de grote sensatie der avondbladen van de vorige dag was geweest, en daarna heerste er volkomen stilzwijgen omtrent de ongewenste bezoekers die de demonstratie van Vargan hadden bijgewoond. Over de daarop volgende speciale ministerraad werd slechts terloops gesproken. De Saint, die dag en nacht door het voorgevallene werd beziggehouden, zag in het plotseling zwijgen der kranten een invloed van hoger hand, en de terughoudendheid van Barney Malone versterkte hem in die mening.

‘Het zou niet kwaad zijn,’ begon de Saint tegen Roger Conway, ‘om eens een dag naar Esher te gaan, want het zou je goed doen als je eens een dag niet in je stamkroeg kwam.’ In een gehuurde wagen reden zij naar hun bestemming en daar aangekomen deed de Saint opnieuw enkele ontdekkingen.

Zij gebruikten de lunch, en sloegen de weg in naar de villa. Aan het einde van de laan stonden twee mannen, die eensklaps hun gesprek staakten, toen Conway en de Saint voorbij slenterden. Iets verder in de laan ontdekten zij een derde man, die over het tuinhek leunde en vreedzaam een pijp rookte. v

Simon Templar voerde zijn vriend langs het huis zonder er zelfs maar naar te kijken, eri hij praatte rustig voort over de kansen der rennen van de volgende dag. Een foort van zesde zintuig waarschuwde hem evenwel, dat de man bij het hek hen met de ogen volgde, evenals de beide anderen die aan het begin van de laan stonden.

‘Heb je gemerkt,’ fluisterde hij, ‘dat ze al hun best doen er zo onverschillig mogelijk uit te zien. Ze zijn er niets op gesteld, de aandacht te trekken. Maar ze zijn terdege op hun hoede, en als we iets uithaalden dat hun verdacht voorkwam zou je hoogst ongezonde situaties beleven. Dat is wat we noemen Efficiency.’ Een kleine tweehonderd meter verder, en nadat zij een hoek die hen aan het oog onttrok, waren omgeslagen, bleef de Saint staan. ‘Loop een eindje door, als je wilt,’ zei de Saint. ‘Je neemt er zo veel tijd voor als je nodig hebt om een behoorlijke limerick in elkaar te draaien, die je zou kunnen voordragen in een salon waar je toch nooit wordt toegelaten. Dan keer je terug, en je vindt mij hier wachten.’

Conway aanvaardde gewilhg de opdracht, en zag nog juist de Saint door een opening in de heg verdwijnen, en de weg inslaan die naar de landerijen voerde. Mr. Conway was geen dichter, maar hij volgde de raad van de Saint, en tobde moeizaam over de lyrische mogelijkheden die een jong meisje uit Siam en haar minnaar, Priam, boden. Hij worstelde enige tijd met het probleem, hoè zijn meesterstuk tot een bevredigend eind te brengen, gaf het op, en keerde op zijn schreden terug; en de Saint dook stipt op tijd weer uit de heg op. Klaarblijkelijk had hij de dichterlijke vermogens van Mr. Conway volmaakt op juiste waarde geschat. Zij wandelden terug naar de straatweg, en de Saint gaf middelerwijl een uiterst nauwkeurig en levendig verslag van een golfwed-strijd, die enkel en alleen in zijn verbeelding bestond, doch toen de bewaker bij het hek gepasseerd, en de beide anderen uit het gezicht verdwenen waren kwam hij op het punt van uitgang terug.

‘Mijn bedoeling was, het huis aan de achterkant te verkennen,’ verklaarde hij, ‘en te zien welke mogelijkheden er waren om er binnen te geraken, en welke afweermaatregelen de vijand getroffen heeft. In de tuin liep een zwaargewichtbokser in hemdsmouwen rond, en deed of hij tuinierde, een ander exemplaar lag in een hgstoel en las hoogst aandachtig een krant. Onze vriend Teal hangt waarschijnlijk in een of andere fantastische vermomming in de badkamer rond. Je ziet, ze nemen «verder geen risico!’ ‘Bedoel je,’ vroeg Conway, ‘dat we dus öf zeer handig, öf met hevig geweld te werk zullen moeten gaan?’ ‘Je bent er niet ver naast,’ zei de Saint.

Tijdens de verdere wandeling was de Saint zwijgzaam, en in gedachten verzonken. De vraag, hoe hij de taak die hij op zich genomen had tot een goed eind zou kunnen brengen, nam al zijn aandacht in beslag.

En met reden… het probleem, de onderneming, die voor hem lag, de onmetelijke mogelijkheden die het bood, de ontzaglijke krachten die er in betrokken waren, het mateloos leed, dat over milhoenen en milhoenen zou neerkomen, als hij in zijn voornemens faalde… de trekken van zijn gelaat spanden zich, er kwamen harde lijnen rond zijn mond…

Het toeval kruiste de laatste dagen herhaaldelijk zijn pad. Met de zeer bescheiden snelheid waartoe de huur-auto hen in staat stelde reden zij Kingston binnen, toen eensklaps een geel gelakte wagen voorbij schoot. Doch eer deze gepasseerd was had Conway het bestiale, aap-achtige gezicht, dat hem uit de andere wagen aanstaarde, met de strakke, starre blik van een afgodsbeeld, voorgoed in zijn geheugen geprent. ‘Aardige jongen, niet?’ spotte de Saint. ‘Een Adonis,’ stemde Conway toe. Er gleed een glimlach over het gelaat van de Saint. ‘Onder ons bekend als de man-met-het-engelen-gezicht,’ zei de Saint. ‘Of ook als Tiny Tim. Het pubhek kent hem als Rayt Marius. Je kunt er zeker van zijn, dat hij mij herkend, en het nummer van de wagen heeft opgenomen. Hij zal ons spoor volgen via de garage waar we de kar gehuurd hebben, en binnen vier en twintig uur is hij in ‘t bezit van onze nartfen, adressen, en alle verdere bijzonderheden. Je kunt er zeker van zijn, dat het leven voor ons weldra de nodige moeilijkheden zal meebrengen.’

De volgende avond, tegen middernacht, wandelde de Saint in gezelschap van zijn vriend Roger Conway door Brook Street, toen hij met een ruk bleef staan, en naar de nachtelijke hemel staarde alsof hem eensklaps iets te binnen schoot.

‘Begin een twist met me, Conway,’ fluisterde hij dringend. ‘Doe alsof we heftige ruzie hebben, zwaai met armen en benen en kijk zo giftig als je braaf gezicht je veroorlooft. Maar, begin niet te schreeuwen.’

Zij legden de korte afstand, die hen van de woning van de Saint scheidde, af, alsof zij inderdaad heftig aan het twisten waren. Met drukke, driftige gebaren, doch zonder zijn stem te verheffen, stak Mr. Conway een betoog af over de nadelen van de Ford. De Saint antwoordde, even driftig en opgewonden gebarend: ‘Een ventje met een bolhoed sjouwt me al de hele dag achterna. Hij loopt nu een meter of tien achter ons. Ik wil hem in handen krijgen, maar als we op hem toeschieten neemt hij natuurlijk de vlucht. Ik vermoed, dat hij wel dichterbij zal komen, als we aan het vechten slaan. Hij wil waarschijnlijk weten wat de oorzaak van de ruzie is. Als hij dicht genoeg bij is, spring je eensklaps op hem toe, en pak hem in z’n kraag.’

Zij hadden inmiddels de deur van de woning bereikt. De Saint bleef staan en draaide zich plotseling om, zijn vuist schoot uit, en hij deed of hij Conway een stevige maagstomp toediende. Conway wankelde, herstelde zijn evenwicht, en sloeg terug. De Saint incasseerde de vuistslag op zijn schouder en sloeg op zijn beurt van zich af. Hij kwam dreigend nader en zijn vuist kwam zeer zacht op de kaak van Mr. Conway terecht. Mr. Conway hakte terug, en zijn vuist kwam op twee centimeter afstand boven de neus van de Saint met een ruk tot stilstand.

In het onzekere licht van de straatlantaarns moest het de indruk wekken, dat de beide mannen er inderdaad lustig op los sloegen. Tot zijn voldoening zag de Saint, dat de bolhoed dichter en dichter bij kwam, en op enkele schreden afstand belangstellend bleef staan toekijken.

‘Vlak achter je,’ fluisterde de Saint. ‘Wankel een eindje achteruit, ik zal je een maagstomp geven.’

De vuist van de Saint wees eensklaps als een wegwijzer naar de maagstreek van zijn partner. Hij sprong achteruit zonder het verdere verloop gade te slaan; hij wist dat zijn helper uitmuntend getraind was, en dat hij de rest aan hem kon overlaten. Hij greep snel zijn huissleutel, opende de deur, en stond een seconde later achter Conway en diens gevangene.

‘Uitstekend,’ zei hij goedkeurend. ‘Naar boven met dat ventje, Roger.’

De Saint ging voor naar de zitkamer, en Conway sleepte de gevangene naar boven, duwde hem de kamer in en nam zijn hand, waarmede hij de bolhoed het schreeuwen had belet, van diens mond. ‘Brrr!’ riep hij, terwijl hij zijn handen voor zijn oren hield. De Saint keek tussen de gordijnen door naar beneden in de straat. ‘Ik geloof niet dat iemand ons gezien heeft,’ zei hij. ‘We boffen. Als het een van tevoren overlegd plan geweest was, hadden we misschien jaren kunnen wachten eer Bond Street zo leeg was als nu.’

Hij verhet het venster en liep op de gevangen bolhoed toe, die dreigend zijn vuist schudde, vlak onder de neus van Conway, terwijl een stroom vloeken en scheldwoorden uit zijn mond opborrelde.

‘Hij is niet wat je noemt vriendelijk,’ merkte de Saint op. ‘Doorzoek zijn zakken, Roger.’

‘Als ik ‘n phesie vind,’ begon de bolhoed, sidderend van woede. ‘Of als een pohtieagent vindt wat er straks nog van je over is,’ verbeterde Conway, ‘wat dan??’

Het onderzoek van ‘s mans kleren leverde niets belangrijkers op dan drie gloednieuwe vijf ponds biljetten. Een fortuin dat men bij een schunnig ventje als de bolhoed niet zou verwachten.

‘Het wordt een verhoor in de derde graad,’ zei de Saint met veel hartelijkheid in zijn stem, terwijl hij zorgvuldig de vensters sloot.

Hij wendde zich opnieuw tot de gevangene. ‘Ben je van plan te spreken, rattenkop?’ vroeg hij. ‘Wat mot je?… Spreken?’ brulde de bolhoed.

‘Spreek,’ zei de Saint geduldig. ‘Wat mot je?’ vroeg het bolhoedje opnieuw, hevig verontwaardigd.

De Saint zuchtte. Hij vatte de revers van ‘s mans jas, en .gedurende een hevig bewogen minuut schudde hij het ventje heen en weer, zoals een terrier een rat.

‘Spreek,’ zei de Saint toonloos.

De bolhoed opende zijn mond, teneinde iets voort te brengen, dat slechts een vloek of een scheldwoord had kunnen zijn; en de Saint wenste geen van beide te horen. Hij gaf het ventje eensklaps een duw tegen zijn maag, en de beide mogelijkheden bleven de bolhoed in de keel steken. De Saint vatte hem opnieuw aan. Het had er veel van of het slachtoffer tamelijk hardhandig bewerkt werd, maar Simon Templar was allesbehalve sentimenteel van aard. Hij achtte het noodzakelijk, en ging derhalve met koele berekening en overleg te werk. De operatie nam ruim vijf minuten in beslag.

‘ Spreek,’ zei de Saint nogmaals, toen de vijf minuten om waren, en de ademloze, pijnlijk aangedane bolhoed betoogde dat hij van plan was te gaan spreken.

Simon greep hem in zijn nekvel, en mikte hem als een zak pepernoten in een fauteuil.

Het verhaal kwam, maar het bleek van weinig waarde. ‘Ik weet niet hoe dat ie heet. Ik heb ‘m zes maanden geleden in een kroeg in Oxford Street ontmoet, en hij gaf me een baantje. Ik heb sedert dien voor hem gewerkt, mensen nagegaan en zo, en zien wat van ze te weten te komen. Hij schuift goed af, en d’r is geen gevaar aan ‘t werk verbonden…’

‘Tenminste, tot je tegen mij aanblunderde,’ zei de Saint. ‘Hoe slaag je er in met hem in verbinding te blijven als je zijn naam niet weet?’

‘Als ie me nodig heb, schrijft ie, en ontmoet ik ‘m in een of andere kroeg, en dan zegt ie wat ik te doen heb. Dan vertel ik hem per telefoon wat er gebeurt, ik heb z’n nummer.’ ‘Welk?’

‘Westminster dubbel negen tweemaal.’

‘Dank je,’ zei de Saint. ‘Het is een vent met een prettig gezicht, niet?’

‘Niks daarvan. Toen ik ‘m voor ‘t eerst zag, was ik bang van

De Saint die tegen de schoorsteen geleund stond kwam overeind, en haalde zijn sigarettenkoker te voorschijn. ‘Smeer ‘m de deur uit, rattenkop,’ zei hij ‘je interesseert me verder niet. Deur open, Roger.’

‘Wel,’ talmde de bolhoed, ‘ik heb een vrouw en vijf kinderen…’ ‘Dat,’ zei de Saint hartelijk, ‘is een ramp voor die stakkers. Doe hun m’n groeten, wil je?’

‘Je hebt me mishandeld, en als ik naar de pliesie ga…’ De Saint keek hem strak aan.

‘Eén van beide,’ zei hij, ‘je kunt de trap afgaan, of je kunt je eraf laten smijten door de heer die je naar boven gesleept heeft. Je kunt kiezen. En als je enige vergoeding wenst voor de hier opgelopen averij kun je beter naar die vriend van je gaan. Zeg hem maar dat we je met gloeiende poken bewerkt hebben, maat dat je weigerde te spreken. Misschien gelooft hij het, hoewel ik er maar niet op zou wedden, als ik jou was. Als je er behoefte aan gevoelt een politieagent te roepen, dan kun je er eentje vinden, j uist op de hoek. Het is een goede kennis van me, en hij zal met belangstelling naar je luisteren. Goeden avond…’ ‘En dat noemt zich ‘heren’!’ schamperde de bolhoed. ‘Jullie…’ ‘Eruit!’ zei de Saint kalm.

Hij stak een sigaret op, en keek zelfs niet naar de rattenkop, maar het eerstvolgende geluid dat tot hem doordrong was het openen en sluiten van de deur.

Achter het venster sloeg hij de man, die door de straat slenterde, gade. Toen Conway, die hem tot de huisdeur gevolgd was, terugkeerde, was de Saint aan de telefoon en glimlachte tegen zijn helper. ‘Juist. Ik ga Tiny Tim even opbellen en wel-te-rusten wensen… Hallo. Met Westminster 99-99?… Prachtig! Hoe staat het leven, engelengezicht?’

‘Met wie spreek ik?’ klonk het aan het andere eind. ‘Simon Templar,’ zei de Saint. ‘Misschien heb je wel eens van me gehoord. Ik geloof,… eh… dat we laatst eens een hardhandige ontmoeting hadden.’ Hij grinnikte toen hij de gesmoorde uitroep hoorde. ‘Ja, ja, ik wist wel, dat het een verrassing voor je zou zijn. Overweldigend, niet?… eh… wat ik zeggen wil, ik heb zojuist een van je particuliere detectives een paar benauwde ogenblikken bezorgd. Hij is nu op weg naar huis. De volgende, gesteld dat ik er weer een tegenkom, krijg je per ziekenauto thuis. Slaap wel, ouwe jongen. Tot ziens.’

Hij hing de hoorn op de haak, zonder het antwoord af te wachten, en belde vervolgens ‘Informatie’ op.

‘Kunt U mij naam en adres opgeven van abonné nummer: Westminster 99-99?… Wat zegt U?… Wel, is dat dan niet gewaar te worden?… Ja, ja, dat weet ik; maar ik kan om bepaalde redenen niet opbellen en daar vragen. De kwestie is, mijn vrouw is er met de loodgieter vandoor, en ze liet een boodschap achter, dat als ik haar werkelijk terugverlangde ik dat nummer op moest bellen; maar één van de badkranen lekt, en zodoende… Oh, uitstekend. Dank U.’

Hij legde opnieuw de hoorn neer, en wendde zich tot Conway die verbaasd stond toe te kijken.

‘Het spijt mij, maar wij mogen geen informaties verschaffen omtrent naam en adres van de abonné’s,’ deed de Saint de telefoniste na. ‘Ik wist ‘t, maar het was de moeite waard om het te proberen. Overigens doet het er weinig toe.’

‘Je zou de gids kunnen raadplegen,’ stelde Conway voor. ‘Natuurlijk. Maar aangezien Marius niet in Engeland woont, is het onwaarschijnlijk dat het nummer op zijn naam staat.’ Conway haalde de schouders op.

‘Mogelijk. Maar, laten we gaan zitten, en eens overwegen wat Tiny Tim verder zal gaan doen.’

‘Niets daarvan,’ zei de Saint vriendehjk. ‘Dat heerschap kennen we voldoende om te weten wat hij verder van plan is. Morgenochtend cyaankali in je melk, of een kogel uit een voorbij jakkerende auto zodra ik me weer op straat vertoon. Met wachten schieten we niet op. Maar veronderstel eens, dat we niet wachten De opwinding die in zijn laatste woorden geklonken had, maakte eensklaps plaats voor de kalme, ietwat slepende manier van spreken die Conway van ouds kende. Het bewees dat de gedachten van de Saint diens tong mijlen voor waren, en dat hij als ‘t ware automatisch een zin afmaakte die al lang geen waarde meer had. Een ogenblik heerste er stilte, en de Saint bleef onbeweeglijk zitten, met zijn sigaret tussen zijn hppen, en een glans van opwinding in zijn ogen. Hij deed denken aan een roofdier, dat zich gereed maakt voor de sprong. Eensklaps veerde hij overeind, de spanning brak, en de Saint glimlachte. Met zijn rechterarm maakte hij één van die romantische gebaren, die slechts hij maken kon, zonder overdreven te schijnen .. ‘Ja, waarom zouden we wachten?’ riep hij uit.

‘Ja, dat vraag ik me ook af,’ antwoordde Conway min of meer vaag. ‘Maar…’

Simon Templar luisterde niet naar hem. Hij was opnieuw aan de telefoon en belde Norman Kent.

‘Neem je wagen, en kom met vol gas hier heen. Neem een revolver mee. Vergis ik me niet, dan wordt het een opwindende nacht.’ Een ogenblik later had hij zijn bungalow in Maidenhead aan de telefoon. Door een toeval, een meevaller zoals alleen de Saint er op zijn weg ontmoette, had hij zijn bediende diezelfde dag daarheen gezonden, om het huis in orde te maken voor een verblijf gedurende enkele zomermaanden. Doch het plan zou nimmer in vervulling gaan op de manier die de Saint zich had voorgesteld. ‘Ben jij daar, Orace?… Goed. Ik bel je even op om je te zeggen, dat Mr. Kent over een paar uur arriveert met een bezoeker. Maak de kelder voor hem in orde… voor de bezoeker, goed te verstaan. Heb je ‘t gesnapt?’

‘Jawel, sir,’ antwoordde Orace onaangedaan, en de Saint belde af. Er was op de gehele wereld slechts één man als Orace; gewezen sergeant van de Marine, en des Saints meest toegewijde dienaar. Als Simon hem had medegedeeld dat de bezoeker een ontvoerde President van de Verenigde Staten was, zou Orace even kalm ‘Jawel, sir’ hebben geantwoord, en zonder meer de orders hebben uitgevoerd.

Roger Conway kwam uit zijn stoel overeind, doofde zijn sigaret en informeerde naar de verdere plannen van de Saint. ‘Als we niet opschieten,’ antwoordde deze, ‘staan er twee mogelijkheden te gebeuren: Ofwel (a) Vargan doet zijn geheim over aan de regering, ofwel (b) Marius maakt zich er meester van, en misschien van de persoon van Vargan; en misschien van beide. In dat geval vissen we voorgoed achter het net. We hebben slechts een kans, zolang Vargan de enige is in de wereld die het duivelachtige geheim onder zijn pet heeft. En ieder uur dat wij met wachten verloren laten gaan betekent een kans meer voor Tiny Tim!’ Conway keek met gefronste wenkbrauwen naar een foto op de schoorsteenmantel, die Patricia Holm voorstelde. ‘Waar is zij?’

‘Brengt een paar dagen in Devonshire door bij de Mannerings. De kust is vrij. Ik ben blij dat ze nu niet hier is. Volgens afspraak zou ze morgenavond terug zijn, en dat kómt juist uit met onze plannen. Vannacht ontvoeren we Vargan naar Maidenhead, wij overnachten daar, keren tijdig naar Londen terug om haar te ontmoeten, en gaan dan allen gezamenlijk opnieuw naar de Bungalow… om er een paar prettige dagen door te brengen. Wat denk je ervan?’

Conway knikte langzaam. Zijn wenkbrauwen bleven nog steeds gefronst, alsof hij iets had waarmede hij nog niet verzoend was. Eindelijk klonk het: ‘Ik was op school nooit de eerste van de klas’, zei hij, ‘maar omtrent één ding zou ik wel zekerheid wensen. We weten dat Vargan, in het belang van zekere financiële machten, op het punt staat een oorlog te ontketenen. Als ‘t zover komt zitten wij weer in de hoek waar de slagen vallen. Zoals gewoonlijk. De Engelsen kunnen altijd voor de anderen de kastanjes uit het vuur halen… Welnu, wij hebben de uitvinding van Vargan liever niet in handen van de vijand, maar zou het ons niet een geweldig voordeel bezorgen, als \ye er zelf over konden beschikken?’ De Saint schudde zijn hoofd.

‘Als Marius er niet in slaagt, Vargan en diens vinding in handen te krijgen, dan geloof ik niet dat er oorlog zal komen. En wat je voorstel betreft, ons zeifin het bezit van die uitvinding te stellen… Neen, Roger, ik ben ‘t niet met je eens. Aangenomen dat het mogelijk is, dan nog geloof ik, dat de wereld er in ieder geval op vooruitgaat als we haar voorgoed van die vinding verlossen. Er zijn verschrikkingen te over in het hedendaagse arsenaal buiten dat. Neen, er dient definitief een einde aan te worden gemaakt…’ Gedurende enkele secondèn keek Conway hem scherp aan, en dan zei hij: ‘Vargan gaat dus een uitstapje maken naar Maidenhead. Je bent derhalve niet van plan hem vannacht te doden?’ ‘Slechts in geval van nood,’ zei de Saint rustig. ‘Ik heb de zaak van alle kanten overdacht. Ik weet niet of er enige kans bestaat, dat een beroep op zijn gevoel van menselijkheid iets uitwerkt, doch zolang die hoop niet geheel verdwenen is, heeft hij recht op leven. Of er nog hoop is, dat zullen we dienen vast te stellen. Doch als ik tot de slotsom kom, dat hij naar geen rede wil luisteren…’ ‘Begrepen!’

De Saint gaf dezelfde verklaring aan Norman Kent, de derde van het driemanschap, toen deze enkele ogenblikken later binnenkwam. Het antwoord van Norman Kent was niet veel minder bondig dan dat van Conway.

‘Wat gebeuren moet, moet gebeuren,’ zei hij.

Zijn donker gezicht was ernstiger dan ooit, en zijn stem klonk volkomen beheerst, want hoewel Norman Kent eens in zijn leven een slecht mens in de dood gezonden had, was hij de enige van het

trio die nog nimmer een man” had zien sterven.