4
Waarin Simon Templar een auto verliest, en een argument rijker wordt
‘Het geheim van alle krijgstactiek is,’ zei de Saint, ‘jezelf in de plaats te denken van de vijand. Bijvoorbeeld, hoe zou ik te werk gaan, als ik in de schoenen van Inspecteur Teal stond, en Vargan bewaken moest?’
De drie mannen stonden op de Portsmouth Road, ongeveer een mijl van Esher verwijderd, waar zij enkele ogenblikken halt hielden. Zij hadden de reis niet gezamenlijk in één wagen gemaakt, omdat de Saint de beschikking wilde hebben over de Hirondel van Norman Kent, voor het geval er iets mocht gebeuren met zijn eigen Cadillac. Hij had kort en bondig geweigerd van te voren een plan vast te stellen. Dat, had hij gezegd, kon onderweg gebeuren, en op die manier wonnen zij een halfuur.
‘Er waren vijf lui, toen we er gisteren langs kwamen,’ zei Conway. ‘Als Teal er voor de nacht niet meer heeft laten aanrukken, vermoed ik dat ze ongeveer als volgt verdeeld zullen zijn: in de laan, in de tuin voor het huis, en in de achtertuin, een bewaker in de broeikas, en in ‘t huis zelf. Het totaal is onzeker, doch waarschijnlijk zijn het alle dubbelposten.’
De onvermijdelijke sigaret van de Saint gloeide in het duister als een vallende ster.
‘Ik ben het met je eens en op die basis heb ik een plan van aanval opgesteld,’ zei hij.
In het kort zette hij het uiteen, hetgeen niet moeilijk was, want een plan kon het voorstel amper genoemd worden. Het was niet veel meer dan een vage richtlijn voor een onvervaard en snel optreden, een spel, waarin het toeval een niet onbelangrijke rol kreeg toebedeeld.
Enkele minuten later hadden zij de tocht hervat. De Saint reed met zijn Cadillac voorop, Conway zat naast hem. Een vijftig meter achter hen volgde Norman Kent met zijn Hirondel. Zeer tegen zijn zin zou hij niet actief aan de aanval deelnemen. Op korte afstand van de laan moest hij met zijn auto wachten tot de Saint of Conway met Vargan zou terugkeren. De eenvoud van het plan vormde een zekere bekoring, vonden de Saint en Mr. Kent, maar Conway was het daar allerminst mee eens; doch, zeiden zij, dat was zijn eigen schuld en een gevolg van zijn gebrek aan fantasie.
En toch, als deze vermindering der voor de aanval beschikbare krachten, niet toevalligerwijze deel had uitgemaakt van het plan, zou de uitslag van het avontuur geheel anders zijn geweest. . Terwijl Simon het eind van de laan bereikte, zag hij achter zich de zwaaiende hchten van de kerende wagen, en eensklaps hoorde hij het schot.
‘Wel allemachtig!’ fluisterde de Saint, die juist op het punt stond uit zijn wagen te stappen. Met grote behoedzaamheid betrad hij de straatweg, en een ogenblik later was Conway naast hem. ‘Heb je ‘t gehoord?’ ‘En of…!’ ‘Marius
‘Niemand anders!’
Simon Templar stond onbeweeghjk als een rots, en het leek de ongeduldig wachtende Conway, of hij reeds een eeuwigheid zo gestaan had. Er waren in werkelijkheid slechts enkele seconden verlopen, doch in die korte tussentijd werkten de hersens van de Saint onder geweldige druk, om bliksemsnel de situatie te overdenken. Als de man met het engelengezicht hen voor geweest was, kon hij niettemin slechts een voorsprong van enkele seconden hebben. Zo zij belust waren op avontuur konden ze nu hun hart ophalen. Zij waren erop uitgetrokken met het doel de wet beentje te lichten; doch vonden wet en wetteloosheid samen tegenover hen, terwijl beide partijen tenslotte hetzelfde doel nastreefden, namelijk: Vargan in handen krijgen en houden.
‘We winnen dit met de handen in de zakken,’ zei de Saint zacht. ‘We boffen.’
‘Hangt er maar vanaf wat je boffen noemt!’ ‘Maar natuurlijk, man! We hadden geen geschikter gelegenheid kunnen treffen. Als de beide tegenstanders elkander duchtig gehavend, en de mannetjes van Tiny Tim het vuile werk hebben opgeknapt, dan
De knal van een schot onderbrak hem… nog een schot… dan klonken er drie, vier tegelijk…
‘Nu is het onze beurt!’ zei de Saint snel, en met Roger Conway naast zich rende hij de laan in…
Van schildwachten was niets te zien, doch eensklaps daagde uit het duister een man op, die hep wat hij lopen kon. De Saint duwde Conway terzijde, en stak op het juiste moment zijn been uit. De man zeilde door de lucht en sloeg tegen de grond. Op hetzelfde ogenblik had de Saint hem te pakken, en bonkte zijn hoofd tegen de stenen. Vervolgens greep hij de dodelijk ontstelde man in zijn kraag en zette hem overeind, om hem van meer nabij te bekijken. ‘Ik laat me hangen, als dat geen politieman is,’ zei de Saint. ‘Een kleine vergissing, Conway.’
De gevangene antwoordde met een driftig zwaaien van zijn vuist, en de Saint zag zich, zeer tot zijn spijt, genoodzaakt hem met een welgemikte kaakstomp te vloeren.
‘Wat nu?’ vroeg Conway, en ten antwoord brak er opnieuw een salvo van schoten los.
‘Het gaat er warm toe, zou je zo zeggen,’ vond de Saint. ‘We zullen het nog een beetje aanstoken, vind je niet?’ Hij haalde zijn revolver voor de dag en loste enkele schoten in de lucht. Het antwoord kwam met verrassende snelheid. Twee kleine rode vuurstralen schoten eensklaps uit het duister op, en de kogels vlogen hen fluitend langs het hoofd. v
‘Iemand die klaarblijkelijk buitengewoon met ons ingenomen is,’ merkte de Saint onverstoorbaar op. ‘Hier langs, Conway.’ Hij vatte de ander bij de arm, voerde hem verder de laan in, doch bijna op hetzelfde ogenblik schoten de verblindend witte lichtbundels van twee autolampen, als twee monsterachtige ogen door de donkere laan. Eén seconde lang stonden de beide mannen onbeweeglijk in de tunnel van licht. Het was zo onverwacht gekomen, dat er enkele kostbare ogenblikken verliepen eer het tot hen doordrong dat de lichten niet stilstonden, doch met de snelheid van een exprestrein op hen kwamen toestormen. ‘Hel en donder!’ zei de Saint, en zijn uitroep overstemde het dreigend Beng-Beng-Beng van een nieuwe fusillade. Bliksemsnel draaide Simon Templar zich op zijn hielen om, greep Conway bij zijn kraag en bij zijn benen, en mikte hem over de heg, met een vaardigheid die de beste voetballer hem niet zou hebben verbeterd.
De hevig geschrokken Conway krabbelde overeind, en kwam tot de ontdekking dat de Saint reeds naast hem stond, en welhaast op hetzelfde moment schoot de zware auto hen voorbij, schuurde langs de krakende twijgen en takken van de heg, en het werd Conway duidelijk, dat zij onder de wielen verpletterd zouden zijn, als de Saint niet tijdig had ingegrepen. ‘Beng!’
Een rood vlammetje sneed door het duister en zij hoorden het rinkelen van gebroken glas; doch de auto was nu reeds op enkele meters afstand van de straatweg.
Conway vatte de Saint bij de schouder en schudde hem heftig heen en weer. ‘Ze ontsnappen! Saint, waarom schiet je niet?’ Automatisch hief de Saint zijn revolver op, hoewel hij wist dat de afstand te groot was om zuiver te kunnen mikken in de hen omringende duisternis, en bovendien was de Saint geen scherpschutter. Hij het het wapen eensklaps weer zakken, en zijn linkerhand vatte de arm van Conway in heftige greep.
‘Ze lappen het nooit!’ schreeuwde hij. ‘Ik heb de wagen haast vlak voor de uitgang geparkeerd, en ze hebben geen ruimte genoeg om de bocht te kunnen nemen!’
Roger Conway tuurde scherp voor zich uit, en in het felle hcht der beide autolampen zag hij duidelijk de omtrekken van de blauwe Cadillac, en eer het goed en wel tot hem doordrong, hoorde hij het gierend geluid van eensklaps aangezette remmen en het knarsen van de wielen op het grint.
Doch de wagen schoot door, de hchten verdwenen, en met een donderende slag sloeg de vluchtende wagen tegen de Cadillac. Een zware stilte volgde op het hevig tumult. ‘Raak en goed ook!’ riep de Saint opgewonden.
Een donkere schaduw rende over de laan en kwam hun richting uit. Lenig als een kat wipte de Saint over de heg, hij kwam juist voor de voeten van Inspecteur Teal neer, en de detective zag hem één seconde te laat.
‘Het spijt me,’ zei de Saint, en hij meende het werkelijk, want hij zette zijn volle gewicht en zijn volle kracht achter de onfeilbare maagstomp die hij Teal toediende. Dan draaide hij zich snel om en rende met Conway de laan af.
Achter hen viel een schot, nog één. De Saint voelde de kogel vlak langs zijn hoofd suizen. Het was duidelijk, dat er nog enkele politiemannen waren die de aanval van Marius overleefd hadden; doch Simon was van mening dat verdere disputen van de mannen der wet voor het ogenblik ondienstig waren. Zig-zag rende hij over de laan, in goed vertrouwen, dat geen schutter in het onzekere licht behoorlijk zou kunnen mikken.
Klaarblijkelijk was de detective die Teal ter hulp had willen snellen van dezelfde mening, want hij schoot niet meer. Doch toen de Saint de gele Sedan bereikt had, die tezamen met de vernielde Cadillac een onontwarbaar kluwen van twee autowrakken vormde, hoorde hij de detective over de laan rennen. Conway opende het portier van de Sedan, en het was slechts een gelukkig toeval dat de kogel die eensklaps daarbinnen werd afgevuurd rakelings langs zijn hoofd ging zonder hem te deren. Van een scherpe knal was echter niets te horen geweest, niets anders dan een ‘plop’, en zij begrepen, dat de schoten die zij gehoord hadden alle door de politie moesten zijn afgevuurd, want de mannen van Marius gebruikten klaarblijkelijk geluiddempers. Op hetzelfde ogenblik had Simon Templar de andere deur van de auto geopend.
‘Je bent een griezelig ventje,’ zei de Saint, terwijl zijn lange arm naar binnen schoot, over de schouder van de revolver-kunstenaar heen. Zijn linkerhand vatte de vuist die het wapen hield, en de volgende kogel vloog door het plafond van de auto, inplaats van door de hersens van Conway gelijk de bedoeling van de schutter geweest was.
Inmiddels had de Saint de pols van de man zodanig gedraaid, dat de loop van het wapen nu op de ribben van de schutter zelf gericht was.
‘Vooruit, schiet nou, vriendlief,’ zei de Saint aanmoedigend, maar de man bleef verwonderlijk stil liggen.
Hij zat achterin de wagen, naast Vargan. Er zat niemand achter het stuur, en het portier aan die zijde stond open. De Saint vroeg zich af wie de wagen bestuurd mocht hebben, en waar de bestuurder kon zijn gebleven, en of het misschien Tiny Tim zelf geweest was. Hij had echter weinig gelegenheid zich daar het hoofd over te breken, en als er van de kant van de verdwenen bestuurder gevaar mocht opduiken zou hij wel verder zien als het zover was. Conway sleepte Vargan de wagen uit aan de ene, de Saint sleepte de revolverheld eruit aan de andere kant. Hij ontwrong hem het wapen, draaide de man op een alleronprettigste manier in het rond, terwijl hij hem bij zijn nekvel vasthield. ‘Welterusten, jongeling,’ zei de Saint, en sloeg hem dan met al zijn meesterschap en brute kracht in slaap.
Simon keerde zich om… en keek in de loop van een revolver. Mismoedig stak hij zijn handen omhoog. Zijn eigen revolver had hij in zijn zak gestoken, teneinde gemakkelijker met de man in de auto te kunnen onderhandelen, en hij wist dat het levensgevaarlijk was een poging te doen zijn wapen te grijpen. ‘Wat een weertje, niet?’ zei de Saint vriendelijk. ‘En het blijft maar mooi. In geen jaren zo’n zomer gehad.’ De man die hem bedreigde, overwoog hij, moest de bewaker zijn die aan de andere zijde van de laan op hem gevuurd had. Diens gestalte, hoewel van stevige bouw, had zeker niet de reusachtige proporties van de man met het engelengezicht. Bovendien, zou deze of één van diens mannen niet zolang met schieten hebben gewacht.
De mond van de revolver wees naar het hart van de Saint, en deze voelde dat de ander hem zijn wapen afnam. De man loosde een diepe zucht van voldoening.
‘Dat is één van jullie buiten dienst gesteld,’ merkte hij scherp op. ‘Aangenaam kennis te maken,’ zei de Saint. En toen begon het lieve leven.
‘Breng Vargan weg, Roger,’ zei de Saint vriendehjk en volkomen kalm. ‘Ik zie je wel weer…’
Hij deed twee schreden zijwaarts, doch hield voortdurend zijn handen omhoog.
‘Blijf staan!’ beet de detective hem nijdig toe, en de Saint gehoorzaamde prompt; doch hij had nu gelegenheid achter de beide vernielde auto’s om de straatweg te zien.
Hij zag het rode achterlicht van de Hirondel nader komen. Norman Kent reed de wagen achteruit teneinde tijd te sparen. Conway greep de professor en tilde hem op zijn schouders als een zak aardappelen; hij bleef staan, en keek aarzelend naar de Saint. ‘Ga er vandoor, asjeblieft, nu je de kans hebt, suffert!’ riep de Saint opgewonden.
En zelfs op dat ogenblik was hij ervan overtuigd, dat hij genoodzaakt zou zijn zich op te offeren, teneinde de aftocht van Conway te dekken. Niet dat hij het spel gemakkelijk gewonnen zou geven, maar…
Hij zag dat Conway zich omwendde en het op een lopen zette. Hij herademde.
Toen bespeurde hij eensklaps dat er misschien een gunstige kans zou komen, en spande bij voorbaat zijn spieren. De kans kwam inderdaad.
Het was niet de schuld van de detective. Die stond voor een welhaast onmogelijke taak, voor een moeilijke keuze; enerzijds wilde hij zijn gevangene niet loslaten, en anderzijds was hij nieuwsgierig naar hetgeen er met de man, met wiens bewaking hij belast was, ging gebeuren. Hij zag dat die man voor zijn ogen ontvoerd werd, en hij wist dat het zijn plicht was te trachten dat te verhinderen. Hij probeerde twee vliegen in één klap te slaan, doch hij had dienen te begrijpen, dat zijn voornemen fataal moest uitkomen, waar zijn tegenstander niemand minder was dan de Saint. Doch op dat ogenblik kende hij de Saint slechts oppervlakkig. De twee schreden die de Saint had kunnen zetten hadden hem in een dusdanige positie gebracht, dat de detective als hij èn Conway èn de Saint beiden in het oog wilde houden, tegelijkertijd uiterst links en uiterst rechts moest kijken. En aangezien de detective niet zó scheel was dat hij dat kunststuk kon volbrengen, was het hem onmogelijk te zien wat Conway uitvoerde, zonder zijn ogen van de Saint af te wenden, of omgekeerd. En de detective bleek een dwaas.
Eén seconde lang wendde hij zijn blik van de Saint af. Het zal te eeuwigen dage een raadsel blijven hoe hij het dacht klaar te spelen.
Op dat ogenblik bekommerde de Saint zich echter allerminst om de puzzles van de detective. Hij greep onmiddellijk de kans aan. Hij stoorde zich niet aan de dreiging van de revolver, maar zijn arm schoot uit met alle kracht waarover hij slechts beschikken kon. En de Saint was op weg naar de Hirondel, vooraleer de tuimelende detective de grond bereikte.
Conway was er juist in geslaagd de hevig te keer gaande professor in de auto te werken, toen de Saint reeds op de treeplank stond en Norman Kent een klap op de schouder gaf. ‘Vooruit, jongens!’ riep hij, en de Hirondel schoot weg terwijl hij en Conway naar binnen klommen.
De Saint greep de zwaaiende armen van de professor, en hield hem vast als een octopus, terwijl Conway de geleerde de enkels vastbond met het touw dat zij tot dat doel hadden meegebracht. De mannen van Marius hadden hem reeds vakkundig de polsen bijeen gebonden, en hem even vakkundig een prop in de mond gestopt die hem het schreeuwen belette.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Norman Kent, over zijn schouder roepend. De Saint boog zich voorover en verklaarde wat er was voorgevallen.
‘Inderdaad,’ zei hij, ‘we zouden het er niet beter hebben kunnen afbrengen als alles van tevoren beraamd was. Marius deed geen half werk. Maar snap jij er iets van? Geen greintje vernuft of geslepenheid. Ruw als een bende uit Chicago, en geen oog voor de gevolgen. Wel een bewijs dat het hem ernst is.’ ‘Hoeveel lui waren erin betrokken?’
‘Weet ik niet. We hebben er slechts één ontmoet, en dat was Marius niet. Mogelijk dat hij met Vargan in de auto zat, maar hij was er al vandoor eer Roger en ik de auto bereikt hadden. Ongetwijfeld had hij een tweede wagen bij de hand. Hij is er de man niet naar om er met één wagen en enkele mannetjes op los te trekken. Misschien is er nog een weg naar de villa, een weg die wij niet kennen. Maar, a propos, steek de lampen aan. We zijn nu wel uit zicht.’
Hij ging weer zitten en stak een sigaret aan. Van zijn standpunt bekeken was het een geslaagde onderneming, al was het succes voor een niet onbelangrijk deel aan toevallige omstandigheden te danken. Er kwam een ernstige, nadenkende
uitdrukking in zijn ogen. Hij bekommerde zich niet om het verhes van zijn wagen, dat was een bijkomstigheid van minder belang. Doch die nacht had hij iets verloren dat veel belangrijker was. ‘Het ziet er naar uit, dat dit mijn afscheid betekent van Engeland,’ zei hij, en Conway, wiens brein iets minder vlug was, keek verbaasd.
‘Wel, ga je er nu vandoor?’
De Saint lachte, maar het klonk wrang.
‘Er blijft me waarschijnlijk geen andere keus,’ zei hij. ‘Het was onmogelijk de Cadillac weg te slepen, en met behulp daarvan zal Teal mij ongetwijfeld op het spoor komen. Hij weet niet dat ik de Saint ben, maar ik vermoed dat hij zonder die kennis wel genoeg tegen mij zal weten in te brengen. Vergeet niet, dat men al de schade die de bende van Marius heeft aangericht op onze schouders laden zal. Er is geen enkele mogelijkheid om aan te tonen, dat wij geen deel uitmaakten van de oorspronkelijke aanvallers, tenzij die bende zelf een verklaring te onzen gunste zou willen afleggen, en daar zou ik maar niet te vast op rekenen… Nee, Roger, we zwemmen zonder twijfel in de hete soep. Morgenochtend kijkt iedere politieman in het Verenigd Koninkrijk naar mij uit, en morgenavond hangt mijn foto in elke politiepost van Engeland.’ ‘Is het veilig om naar Maidenhead te gaan?’ vroeg Conway. ‘Dat is in ieder geval een troost. De bungalow staat op naam van Mrs. Patricia Windermere, die van tijd tot tijd Miss Patricia Holm heet. Dat is een veiligheidsmaatregel die ik enige tijd geleden getroffen heb.’ ‘En Brook Street?’ De Saint glimlachte.
‘Brook Street,’ zei hij, ‘staat op jouw naam, mijn waarde Roger. Ik vond het veiliger, en ik speel de rol van jouw huurder. Nee, voorlopig zijn we daar gedekt, hoewel ik niet geloof dat het lang duren zal. Het adres dat Teal vindt als hij met behulp van het autonummer nasporing doet is fictief. Doch daar zit een lek in. Als hij ziet dat het een vals adres is, wendt hij zich natuurlijk tot het verhuurkantoor waar ik het vandaan heb. En enige tijd geleden heb ik die zaak aan kant gedaan en Brook Street als mijn adres opgegeven. Dat was niet erg handig… Welke dag is het vandaag?’
‘Zondagmorgen!’
Simon zat eensklaps rechtop.
‘Nog een meevaller! Voor Maandag zullen ze niet veel kunnen uitrichten, en dat is al de tijd die we nodig hebben. Ik moet zien met Patricia in verbinding te komen
Hij liet zich weer achterover in de kussens vallen en zweeg. Gedurende de verdere reis bleef hij zwijgzaam, doch in zijn hoofd was het allerminst rustig. Hij overwoog allerlei plannen, wilde, fantastische plannen, dagdroompjes. Hij het zijn fantasie de vrije teugel, hopend dat er uit de chaos een of ander bruikbaar plan zou opduiken, doch al hetgeen hij vond was een zich schikken in de omstandigheden.
‘Och,’ zei hij eindehjk, ‘tenslotte is het slot de moeite waard geweest.’
Het was vier uur in de morgen, toen zij de bungalow bereikten, waar een onvermoeibare Orace de deur opende. Vargan werd naar binnen gedragen, en de Saint vond sandwiches en bier gereed staan in de salon.
‘Tot dusverre loopt alles naar wens,’ zei Roger Conway, toen de drie mannen in de salon bijeen zaten, en zich verkwikten. ‘Tot dusverre,’ stemde de Saint toe, doch er klonk een duidelijke bedoeling achter de woorden en de beide anderen keken onwillekeurig op.
‘Bedoel je meer dan je zegt?’ vroeg Norman Kent. Simon glimlachte.
‘Ik bedoel… wat ik bedoel. Ik heb een voorgevoel dat er ons iets boven het hoofd hangt. Niet de politie… wat dat betreft, staan onze kansen nog dragelijk. Ik weet niet of het Marius is. Ik weet ‘t feitehjk absoluut niet te omschrijven. Het is een voorgevoel, meer niet!’
‘Vergeet het,’ adviseerde Roger Conway nuchter. Doch de Saint staarde door het venster naar buiten, naar het bleke licht, dat aan de horizon gloorde, en duizend vragen rezen voor hem op,