1
Waar Simon Templar uit rijden gaat, en iets vreemds bespeurt
Simon Templar las zelden kranten, en als hij ze las deed hij het met een ongelooflijke vaart, en bepaalde zich tot het lezen van de koppen. Het grootste gedeelte van het betaalde dubbeltje was verloren geld. Voor politiek had hij, begrijpelijkerwijze, geen belangstelling; de mededeling dat de echtgenote van een drukkersbaas in een onmogelijk dorp in de Sahara het leven geschonken had aan een vierling bracht hem niet overstuur; artikelen als ‘De Plaats van de Man in het Huisgezin’ (door Anastasia Jansen, de bekende schrijfster van Hartstocht in de Achterbuurt) heten hem helaas koud. Maar een kwart kolom plus foto, in een krant die hij gekocht had om van de resultaten der rennen kennis te nemen, hield eensklaps zijn blik en zijn aandacht gespannen.
Twee toevallig samentreffende omstandigheden, in verband gebracht met het toevallig gelezen bericht, brachten hem op een belangwekkend spoor, dat zijn belangstelling op meer dan gewone wijze gaande maakte.
De eerste omstandigheid dook de volgende dag op, toen hij tegen een uur of één in Ludgate Circus rondslenterde, en op de inval kwam bij de Press Club binnen te lopen, in de hoop er een kennis te ontmoeten. Hij trof er Barney Malone aan, een journalist van de Clarion, die hem uitnodigde samen te lunchen. Dat was precies het doel dat de Saint, die er een ingekankerde hekel aan had om alleen te eten, beoogde.
Het gesprek tijdens de maaltijd had niets belangwekkends, op één brillante uitzondering na.
‘Er is zeker geen nieuws omtrent de Saint, wel?’ vroeg Simon langs zijn neus weg, en Barney Malone schudde zijn hoofd. ‘Nee, hij schijnt de zaken aan kant te hebben gedaan.’ ‘Ik houd slechts van korte vacantie,’ verzekerde Simon hem. ‘Na de stilte de storm. Jij wacht natuurlijk op de volgende sensatie.’ Simon Templar was onveranderlijk gewoon over de Saint te spreken als ik - of hijzelf die beruchte vagebond was. Barney Malone, die alleszins met Simon’s ietwat buitenissige geestigheden vertrouwd was, beschouwde die gewoonte als een volkomen ongevaarlijke hebbelijkheid.
Een half uur later, toen zij hun koffie gebruikten, herinnerde de Saint zich de kwart kolom met foto, die zijn aandacht getrokken had, en stelde een vraag dienaangaande.
‘Je kunt openhartig met je Oom Simon spreken,’ begon hij. ‘Hij kent al de knepen van het vak, en het zal hem allerminst verbazen als je ronduit zegt, dat de secretaris van de hoofdredactie het zelf verzonnen heeft, om er op ‘t laatste moment een kolom mee te stoppen.’ Malone glimlachte.
‘Het klinkt misschien gek, maar je vergist je. De wetenschappelijke nieuwtjes die je onder Wetenschappen vinden kunt, zijn inderdaad gewoonlijk niets anders dan vulsel; maar als je niet zo ontstellend onwetend en slecht op de hoogte was, zou je ongetwijfeld wel eens van K. B. Vargan hebben gehoord. Hij is getikt, maar als geleerde is hij nummer één in de Koninklijke Academie van Wetenschappen.’ ‘Zo, dus er zit wel iets in dat bericht?’ polste de Saint. ‘Misschien wel, misschien niet. Dat soort vindingen heeft de eigenaardige gewoonte uiteen te spatten als een zeepbel, zodra je ze buiten het laboratorium brengt, en de ontdekking op grote schaal wilt gaan toepassen. Bijvoorbeeld, jaren geleden vond iemand een dodelijke straal uit, die in staat was op twintig meter afstand een muis te doden, maar ik heb nooit gehoord, dat ze het met een oS probeerden op vijfhonderd meter afstand.’
Barney Malone wist omtrent de uitvinding van professor Vargan enkele nadere bijzonderheden te verschaffen, die het blauwe potlood van de redactie, als onbegrijpelijk voor het grote pubhek, uit het bericht had gescharpt. Ook voor Simon Templar was het geval niet bar duidelijk, want zijn wetenschappelijke kennis eindigde een geducht eind beneden Einstein. Niettemin luisterde hij met aandacht.
‘Toevalhg dat je er naar informeert,’ zei Malone enkele ogenblikken later, ‘vanmorgen heb ik de professor geïnterviewd. Hij kwam tegen een uur of elf het kantoor binnen stormen, razend en tierend als een gek, omdat we hem de frontpagina niet gegeven hadden.’ Malone gaf een duidelijk verslag van het onderhoud. ‘Maar wat is het nut van die vinding?’ vroeg de Saint. ‘De eerste honderd jaar is er geen kans op oorlog.’
‘Denk je dat?’ ‘Dat heb ik gehoord.’
Malone haalde zijn wenkbrauwen op met die welwillende verdraagzaamheid, waarmee een journalist soms zijn wenkbrauwen ophaalt, als een onwetend buitenstaander zijn mening omtrent het wereldgebeuren te kennen geeft.
‘Als je nog zes maanden te leven hebt,’ zei hij, ‘zal het me niet verwonderen je opnieuw in uniform te zien. Of ga je gewetensbezwaren aanvoeren?’
Simon klopte nadenkend zijn sigaret op de nagel van zijn duim. ‘Meen je wat je zegt?’
‘Ik spreek in bittere ernst. Wij zien de dingen van meer nabij dan liet publiek, en weten gewoonlijk wat er voor de deur staat. Over een paar maanden zal de rest van de bevolking het gevaar eveneens zien aankomen. Er zijn de laatste tijd verschillende vreemde dingen voorgevallen.’
Simon wachtte, zijn belangstelling was eensklaps gewekt. Barney Malone zoog nadenkend aan zijn pijp, en vervolgde eindelijk: ‘De vorige maand is er een drietal vreemdelingen gearresteerd, en in de gevangenis geworpen wegens poging tot stelen van staatsgeheimen. Met andere woorden: wegens spionnage. Terzelfder tijd werden in verschillende landen van Europa vier Engelsen gearresteerd, wegens dezelfde reden. De betreffende regeringen ontkenden, dat zij iets hadden uit te staan met de lui die wij hebben ingerekend; maar aangezien een regering altijd haar spionnen désavoueert, als deze gepakt worden, hecht niemand enig geloof aan die verklaringen. Wij hebben de vier Engelsen natuurlijk ook op dezelfde manier laten vallen, en even natuurlijk is het dat niemand ons gelooft… maar, en dat is het eigenaardige van ‘t geval, ik weet toevallig dat ‘t ditmaal de waarheid is. Als je een goeie mop apprecieert, onthou deze dan, denk er over na, dan kun je erom lachen als ik je weer ontmoet.’
De Saint keerde diep in gedachten verzonken huiswaarts. Hij had een eigenaardige aanleg, die hij mei weinigen gemeen had. Hij beschikte over een enorme, ongebreidelde verbeeldingskracht. In enkele doodnuchtere feiten,die onderling schijnbaar in geen enkel verband stonden, en voor een ieder behalve voor de Saint van alle belang ontbloot waren, zag hij - om ‘t zo uit te drukken - een wegwijzer naar een of ander mysterie. Op zijn levensweg ontmoette hij velerlei avontuur niet zozeer omdat hij het moedwillig zocht, als wel omdat hij eenvoudig verwachtte dat het wel tot hem zou komen. Hij was er van overtuigd, dat het leven vol was van avontuur, en hij ging voorwaarts in de volle kracht van die overtuiging. ‘Van vechten, moorden en een plotselinge dood, verlos ons Heer!’ citeerde hij, en voegde eraan toe, ‘hoe kan iemand zoiets vragen? Wel, het is eten en drinken voor mij, het zijn juist de dingen die het leven de moeite waard maken! Stop me tot aan m’n hals in vechten, moorden enzovoort, dat klinkt beter, vind ik…zei de Saint, een man met brillante roekeloosheid, vreemd heroïsme en onmogelijke idealen. En hij ging voort te tonen, zoals weinig anderen van zijn tijdgenoten getoond hebben, dat een man met geestdrift en bezieling, evengoed een romantische persoonlijkheid kan zijn, in colbertje en met een wandelstok, als een middeleeuws ridder met harnas en zwaard; dat er evenveel ridderlijkheid kan schuilen in de manier waarop een man van deze tijd weet te glimlachen, als in de manier waarop een middeleeuws ridder zijn lans wist te houden; dat werkelijke moed en zin voor avontuur een doel vinden, niet omdat de drager ervan toevalhgerwijs in een bepaald tijdperk der geschiedenis geboren is, maar omdat hij bezield is met lust tot daden.
Doch zelfs de Saint kon onmogelijk voorzien in welke vreemde gebeurtenissen hij door zijn aanleg en zijn noodlot ditmaal zou worden betrokken.
Uit het krantenbericht dat hij toevallig gelezen, en de toelichting die Barney Malone hem gegeven had, bouwde de Saint in zijn gedachten een toren van mogelijkheden, zo hoog, dat hij zich er tenslotte zelf over verbaasde, toen het gebouw gereed was. En dan, omdat hij de onschatbare eigenschap bezat de producten van zijn levendige verbeelding op werkehjke waarde te kunnen schatten, schoof hij het gehele geval terzijde, als een aardige curiositeit, en dacht er verder niet maar aan. Al te veel gezond verstand is somtijds gevaarlijk. Simon Templar bezat de nodige zelfkennis waar het zijn verbeeldingskracht betrof. Het was tevens al de zelfkennis die hij rijk was, en ongetwijfeld hield hij deze zo goed verborgen dat niemand er het bestaan van vermoedde. Degenen die hem kenden beweerden, dat hij roekeloos was en in dat opzicht door het dolle heen, maar zij vergisten zich schromelijk. Als het hem ooit in zou vallen daarover van gedachten te wisselen, zou hij ongetwijfeld betoogd hebben, dat hij te allen tijde met de grootst mogelijke voorzichtigheid te werk ging.
In dit geval echter schoof hij alle voorzichtigheid terzijde; zijn verbeeldingskracht zegevierde op alle fronten toen de tweede toevallige gebeurtenis plaats greep.
Dat geschiedde drie dagen later, toen de Saint op een goede morgen ontwaakte, en zag dat het slechte, regenachtige weer van de laatste dagen plaats had gemaakt voor een stralende dag, met onbewolkte hemel en zonneschijn. Hij boog zich uit het venster van de slaapkamer en snoof achterdochtig de morgenlucht op, doch van regen viel niets te bespeuren. Het afrekenen met misdadigers, kon gevoeghjk wat wachten, besloot hij, terwijl hij de auto uit de garage haalde en instapte.
‘Pat, heveling,’ zei de Saint, ‘zou het niet zonde en jammer zijn om niet te profiteren van een dag als vandaag?’
‘Simon, heveling,’ antwoordde Patricia Holm, ‘je weet dat we beloofd hebben vandaag bij de Hannassays te zullen dineren.’ ‘Pat, liefste heveling,’ zei de Saint, ‘zullen ze niet hevig teleurgesteld zijn, als ze horen dat we plotseling beiden ziek geworden zijn?’ Daarmee was voor de Saint het geval afgedaan, en zij reden weg. De Saint genoot zijn vacantie, met het prettige gevoel dat hij deze dubbel en dwars verdiend had.
Zij dineerden - omdat het toevallig zo uitkwam - in Cobham, en na tafel brachten zij een hele tijd zoek met het drinken van hun koffie, het roken van sigaretten en meer intieme aangelegenheden die ons niet aangaan. Het was elf uur toen de Saint de lange neus van zijn zware Cadillac huiswaarts richtte.
Patricia voelde zich prettig moe; maar de Saint stuurde uitstekend met één hand.
Zij waren nog ongeveer een kilometer van Esher verwijderd, toen de Saint het vreemde licht zag, en peinzend de wagen tot stilstand bracht.
Simon Templar was gezegend, of als men wil bezocht, met een zeer inquisitieve geest. Als hij iets zag, dat ook maar één centimeter de grenzen van het gewone en alledaagse gebeuren overschreed,
was hij niet tevreden eer hij haarfijn wist wat daar de oorzaak van was. En het moet worden toegegeven dat het hcht geenszins een normaal hcht was.
Een man van het gewone slag zou ongetwijfeld zijn doorgereden, hoewel misschien lichtelijk verbaasd, en gedurende enkele dagen zou hij zich hebben afgevraagd wat het had kunnen zijn, om dan het hele geval radicaal te vergeten. Simon Templar echter heeft van dat ogenblik af, zich herhaaldelijk, in alle ernst en bescheidenheid, afgevraagd welke de gevolgen geweest zouden zijn, als hij zich gedragen had als de man van het gewone slag, en… de beelden die voor hem oprezen waren zó gruwehjk, dat hij niet door durfde denken.Simon Templar was geen man van het gewone slag, en de gave om zich uitsluitend met zijn eigen zaken te bemoeien behoorde niet tot zijn uitrusting. Hij stopte, en reed de wagen achteruit tot op een afstand van ongeveer dertig meter voor de laan die op de grote weg uitkwam.
Iets verder, aan het eind van de laan, tussen de bomen, rees het silhouet van een villa, dat zich vaag tegen de donkere met sterren bezaaide hemel aftekende, en achter één der vensters van de bovenverdieping had de Saint het hcht gezien. Behendig stak hij met één hand een sigaret aan en tuurde naar het huis. Het Hcht brandde nog steeds. De Saint sloeg het zwijgend gade, onbeweeglijk als een Indiaan op wacht tot eensklaps het blonde hoofd, dat tegen zijn schouder in slaap was gevallen, ontwaakte. ‘Wat gebeurt er?’ vroeg Patricia.
‘Dat vraag ik me ook af,’ antwoordde de Saint, terwijl hij met de rood gloeiende punt van zijn sigaret-voor zich uit wees. Voor het venster der bovenverdieping waren de gordijnen neergelaten, maar daarachter was het Hcht niettemin duidelijk zichtbaar, een hcht van ongewone, verbazingwekkende sterkte, een verblindend wit hcht, dat met regelmatige, rhytmische tussenpozen aan-en uitging.
Het was een droomstille avond, en op dat ogenblik was er geen ander verkeer op de weg. De Saint boog zich voorover, en zette zijn motor af.,Hij luisterde - en de Saint beschikte over een ongemeen scherp gehoor - zo gespannen, dat hij het ruisen van de mouw horen kon toen het meisje even haar arm bewoog.
De stilte was echter niet volkomen - er klonk een gerucht, zo vaag, dat het niet veel meer dan een neutrale achtergrond der stilte vormde, om het zo uit te drukken. Het had een zoemend-gegons kunnen zijn, zo zacht echter dat het slechts een zwakke luchttrilling leek. ‘Een dynamo,’ zei de Saint, en terwijl hii sprak opende hy het portier en stapte uit. Patricia vatte zijn hand. ‘Waar ga je naar toe, Saint?’
‘Een onderzoek instellen. Niet onmogelijk dat een doodgewone burger een dynamo bezit om z’n eigen electrisch licht te fabriceren, hoewel deze dynamo heel wat meer lawaai maakt dan die welke men gewoonlijk tot dat doel bezigt. Maar het lijkt mij nogal onwaarschijnlijk, dat de doodgewone burger zijn dynamo gebruikt om vonken van dat kaliber op te wekken en er z’n kinderen aangenaam mee bezig te houden. Het leven is de laatste tijd tamelijk saai, en je weet nooit…’ ‘Ik ga met je mee.’ De Saint trok een lelijk gezicht.
Patricia Holm, zo placht hij op te merken, had hem twee grijze haren gekost voor elke dag dat hij haar kende. Sedert een gedenkwaardige dag in Devonshire, - toen hij haar voor het eerst ontmoette, en de veel bewogen dagen die erop gevolgd waren, en zij hem terzijde had gestaan bij het bevechten van een man die ‘De Tijger’ genoemd werd, - was de Saint tot de overtuiging gekomen, dat het een onbegonnen werk was te trachten Patricia Holm buiten zijn avonturen en gevaren te houden. Tenslotte had hij zich in het onvermijdelijke geschikt. Patricia Holm was een wereld op zichzelf. Zij verschilde dermate van al hetgeen hij ooit gezien of gedroomd had, waar het meisjes betrof, zij was van zoveel edeler en nobeler makelij, dat hij gezworen zou hebben dat zij een man had behoren te zijn, als haar typisch vrouwelijke eigenschappen daarmee niet in flagrante tegenspraak waren geweest. Zij was… wel, kort en goed, zij was Patricia Holm, en dat was dat…
‘O.K., Pat,’ zei de Saint hulpeloos.
Zij stond reeds naast hem. De Saint stapte weer in de wagen en reed deze een zestal meters verder, zodat de autolichten niet van het huis uit konden worden gezien. Vervolgens voegde hij zich bij haar en samen liepen zij de laan in.
Het huis stond in een tuin, die door een heg omgeven en dicht met bomen was beplant. Na een zorgvuldig onderzoek vond de Saint het alarmapparaat dat aan het hek bevestigd was, en stelde het met bedreven hand buiten werking vooraleer hij de klink oplichtte, en met Patricia het grasveld overstak. Terwijl zij naar boven keken zagen zij het vreemde licht opnieuw en ditmaal duidelijker. De voorgevel van het huis was in duisternis gehuld, en de ramen van de verdieping gehjkvloers bleken gesloten en gegrendeld. De Saint verspilde er geen tijd aan, want hij had geen enkel instrument bij zich waarmede hij een venster had kunnen openen, en hij wist dat voordeuren doorgaans van degehjke makelij zijn. Hij wist echter ook, dat achterdeuren daarentegen doorgaans minder weerstand bieden, want het dringt blijkbaar niet tot de scherpzinnigheid van de eerzame bewoner door, dat zelfs een eerste klas inbreker er toe besluiten kan gebruik te maken van de dienstingang, als de omstandigheden hem daartoe noodzaken. De Saint liep dan ook om het huis heen, en Patricia volgde hem.
Het gonzen van de dynamo klonk nu veel duidelijker, en zij bespeurden tevens het dreunen van de motor die deze aandreef. Het geluid scheen ergens van bene den te komen. Zij sloegen opnieuw een hoek om, en de Saint bleef zo plotseling staan, dat Patricia hem eensklaps enkele passen vooruit was. ‘Dat is vreemd!’ fluisterde de Saint.
En toch zou het bij vol daglicht niets verwonderlijks hebben opgeleverd. De meeste landhuizen bezitten een broeikas, en het is al evenmin onbegrijpelijk, dat een geestdriftig kweker een broeikas laat bouwen van ongeveer twintig meter lengte, en meer dan manshoogte.
Doch het wordt een ander geval, als de broeikas ‘s nachts om half twaalf volop verhcht is. En het phenomeen wordt min of meer bedenkelijk - voor een inquisitieve geest als de Saint - wanneer de groenten daarbinnen door zware, zorgvuldig langs de ruiten gespannen gordijnen, aan het oog van de buitenwereld onttrokken worden.
Simon Templar behoefde allerminst een aansporing om dieper op het mysterie in te gaan, en het meisje volgde hem, toen hij behoedzaam op een opening van enkele centimeters in de gordijnen toe sloop.
In de broeikas viel niets van planten of potten te bespeuren. De vloer bestond uit ruw beton, en was aan vier zijden met een ongeveer twee decimeter hoge rand van hetzelfde materiaal omgeven, zodat de vloer als het ware een bak vormde. Aan het ene einde van de bak stond een geit vastgebonden.
Aan het andere einde, op een soort van platform dat op enkele betonnen balken rustte, stonden vier mannen. De Saint nam hen met een enkele blik op. Drie hunner stonden dicht bijeen: een kleine dikkerd met een opgeblazen gezicht en een grote uilenbril, een lange magere man van ongeveer vijf en veertig jaar, met een hoog, smal voorhoofd en grijs haar, en een jonge snuiter met een pince-nez en een notitieboek. De vierde stond enigszins van de anderen afgezonderd, voor een ingewikkeld schakelbord, waarop enkele lampjes gloeiden. Deze man was iemand van middelmatige lengte, en zijn leeftijd had evengoed zestig als tachtig kunnen zijn. Zijn haar was sneeuwwit, zijn kleren waren van slechte snit, zaten vol vlekken en hingen hem als een zak om het lijf.
Maar datgene, wat de blik van de Saint in gespannen aandacht gevangen hield, was menselijk noch dierhjk.
Er was iets anders daar, op de betonnen vloer, tussen de vier mannen op het platform en de geit aan het andere einde van de bak. Het kronkelde en wrong traag, terwijl het vlak op de grond lag; en toch, hoewel het uiterlijk slechts met een dun vliesje omgeven leek, scheen het van binnen te koken en te gisten, schenen ontzaglijke krachten er een woest wielende draaikolk te vormen. Het voorwerp zag er enigszins uit als een wolk, doch allerminst als een gewone wolk. Een wolk van een fletse, bleek paarse tint, een wolk uit de hel. Hier en daar in de dof violette massa glinsterden gloeiende vonken, die heen en weer schoten als vallende sterren, een ogenblik glanzend ophchtten en doofden, zodat het de indruk maakte of de wolk van binnen door een phosphoriserende gloed verteerd werd.
Toen de Saint het voorwerp voor het eerst bespeurde, had het stilgelegen, doch nu bewoog het. En die beweging had iets onzegbaar dreigends; het voorwerp kroop als het ware doelbewust voorwaarts, alsof het eensklaps met leven bezield was. De Saint beschreef het later als een reusachtige, spookachtige, glanzende slang die overlangs voortrolde. Het voorwerp besloeg de gehele breedte van de tot een bak gevormde vloer, gleed voorwaarts met korte, draaiende rukken en kronkelende sprongen, en de levende krachten daarbinnen schenen in steeds heviger beweging te geraken, de lichtende gloed werd elk ogenblik sterker, tot het gehele voorwerp als met een violette brand omgeven scheen. Eerst maakte het de indruk of de wolk slechts langzaam voortbewoog, doch de Saint bespeurde dat die indruk vals was. Het voorwerp had nu de snelheid van een hard lopende man, en het was duidelijk dat het slechts één doel kon hebben. De geit aan het einde van de bak drong zich dichter en dichter tegen de muur, en staarde met ogen waarin felle, dodehjke angst te lezen stond naar de wolk die nader rolde, onmeedogend en onweerstaanbaar als een opkomende vloedgolf.
De Saint wierp een snelle blik naar de mannen op het platform, en raadde, zonder te begrijpen, hoe het mogelijk was dat de wolk recht op het doel afging. De man met het spierwitte haar hield in zijn ene hand een voorwerp dat eruit zag als een electrische radiator. Hij hield dit op de wolk gericht en bewoog het langzaam van de ene zijde naar de andere. Uit dat voorwerp scheen de raadselachtige kracht te stralen die de wolk bestuurde. Opnieuw keek de Saint naar de wolk, en juist op dat ogenblik bereikte het uiteinde ervan de sidderende geit.
De Saint bespeurde geen enkel waarneembaar geluid. Doch eensklaps schenen de krachten die in het binnenste van de wolk waren gevangen in een laaiende vlam uit te slaan, en op de plaats waar een ogenblik tevoren de geit geweest was, stond nu niets anders dan een verkoold geraamte dat zich scherp tegen de oranje-kleurige, sidderende gloed aftekende. Het duurde slechts een onderdeel van een seconde, de energie van de wolk scheen uitgeput, en de gloed doofde. Nog een ogenblik stond het zwart geblakerde geraamte overeind, dan begon het te wankelen en tuimelde over de betonnen vloer. In de lucht hing een dunne zwarte mist, en een klein donkerkleurig wolkje dreef naar de zoldering. De paarse wolk dreef traag uiteen, en vormde een langzaam groter wordende mistige damp.
De dodehjke krachten waren echter nog geenszins uitgeput, zoals bleek uit de felle flikkering die telkens weer oplichtte. Alleen de stroom die de wolk geleid had scheen te zijn uitgeschakeld. Simon keek opnieuw rond, en zag dat de man met het witte haar het voorwerp van glanzend metaal, dat hij zoeven in de hand had gehouden en waarmee hij de wolk bestuurde, had neergelegd, en zich nu tot de drie anderen wendde, die de demonstratie hadden bijgewoond. Gedurende enige tijd bleef de Saint onbeweeglijk staan, dan vatte hij eensklaps de arm van Patricia, en lachte zacht, doch er klonk iets dreigends in die lach.
‘We gaan, Pat,’ zei hij. ‘Voor vanavond hebben we genoeg gezien.’ Hij vergiste zich, maar het vervolg van het avontuur kwam schier op hetzelfde ogenblik.
Terwijl de Saint zich omdraaide botste hij bijna tegen de reus die achter hen stond. In de gegeven omstandigheden achtte de Saint het geraden geen woorden te verspillen, en hij besloot meteen tot daden over te gaan, hetgeen de reus klaarblijkelijk niet had verwacht. Het schijnt een soort van overeenkomst te zijn, dat als de ene man zijn revolver op de ander richt, er eerst een beetje heen en weer gepraat moet worden, alvorens men tot daden over kan gaan; maar de Saint was weinig conventioneel van aanleg. Zijn linkerhand schoot eensklaps uit, en sloeg de arm van de reus de lucht in. De revolver viel op de grond, en op hetzelfde ogenblik schopte de Saint, wel-overlegd, wei-gemikt, en met volle kennis van zaken.
Geen seconde later rende hij met Patricia naast zich door de laan. Voor het huis stond een auto, die Simon niet gezien had, bij het betreden van de laan, doch op de terugweg, toen hij erop lette, omdat hij iets dergehjks verwachtte, bespeurde hij de wagen en tevens de magere gestalte van de chauffeur die eensklaps uit de schaduw te voorschijn kwam, en hun de weg trachtte te versperren. ‘Jammer voor je, jongenlief,’ zei de Saint, en slingerde de chauffeur tussen de bomen.
Zij renden de laan uit, en achter hen klonken de woedende uitroepen van de beledigde chauffeur. De afstand was echter te groot dan dat zij er iets van hoefden te vrezen.
De Saint zwaaide zich in de zware Cadillac, had meteen zijn voeten op de starter, en nauwelijks was Patricia goed en wel in de auto, of de Saint ontketende de volle honderd paardekrachten van de machtige wagen.
Het gaspedaal bleef geheel ingedrukt tot zij Putney bereikt hadden, en hij er zeker van was, dat elke poging tot achtervolging gefaald had; doch zelfs gedurende de rit door Londen bleef de Saint ongewoon zwijgzaam, en Patricia wist dat het verstandiger was niet te trachten hem aan de praat te brengen. Aandachtig keek zij naar de scherpe, intelligente lijnen van zijn profiel, alsof zij niet elke trek van zijn gelaat kende, doch zij meende, dat zij hem nog nooit in een dergelijke gemoedsgesteldheid gezien had. En zelfs zij, die hem beter kende dan ieder ander, had onmogelijk kunnen verklaren wat zij op dat ogenblik van hem dacht.
Eerst toen zij Brook Street bereikt hadden uitte zij de gedachte die haar gedurende de rit bezig had gehouden. ‘Ik geloof, Simon, dat ik verschillende van die mannen eerder gezien heb… of misschien foto’s…’
‘Wie bedoel je?’ vroeg de Saint, enigszins grimmig. ‘Dat stukje secretaris? - Of Professor K. B. Vargan? - Of Sir Roland Hale? -Of Mr. Lester Hume Smith, de secretaris van het departement van oorlog?’
Hij las de verbazing op haar gezicht, toen hij zich omwendde en haar ogen zocht. Wel, Patricia Holm was wat men noemt een schat, en de Saint beminde haar. En op dat ogenblik trof haar lieftalligheid hem sterker dan ooit.
Hij sloeg zijn arm rond haar schouders en drukte haar hartelijk tegen zich aan.’Saint,’ zei zij, ‘je bent een avontuur op het spoor. Ik ken de voortekenen.’
‘Meer dan dat, heveling,’ zei de Saint zacht. ‘Wat ik vanavond gezien heb zouden we een droomgezicht kunnen noemen; maar als dat visioen werkelijkheid wordt, dan zal ik nu iets te bevechten hebben, dat al het andere in gruwelijkheid verre overtreft; en de naam van die verschrikking, wel, noem het met de naam die de duivel voor zich zelf uit zou kiezen.’