5
Waarin Simon Tetnplar naar Brook Street terugkeert, en wat daar voorviel
Het ontbijt werd de volgende dag in de Bungalow geserveerd op een uur, waarop iedereen, zelfs op Zondag, het middagmaal reeds gebruikt heeft. Conway en Kent zaten op hun gemak, in hun hemdsmouwen; doch de Saint die eerst in de rivier was gaan zwemmen en zich daarna met het scheermes van Orace geschoren had, was met uiterste zorg gekleed, en had kunnen poseren voor de omslag van een modeblad.
‘Niemand,’ betoogde Roger, nadat hij de onberispelijke verschijning van de Saint enkele ogenblikken had gadegeslagen, ‘heeft het recht er op dit uur van de morgen zo uit te zien.’ De Saint bediende zich van ham en eieren, en Roger van antwoord. ‘Als je je slaperige ogen voldoende open zou kunnen houden, om een blik te werpen op de klok daar voor je gezicht, zou je zien dat het half twee is.’
‘Dat doet er niets toe,’ protesteerde Conway zwakjes, ‘We gingen pas om bij zessen naar bed, en de hoeveelheid eieren en ham die jij op je bord laadt…’ De Saint grijnsde.
‘De eetlust van de gezonde, in de buitenlucht levende mens. Ik ploeterde al in de Theems rond, toen jullie nog snorkten.’ Norman vouwde een krant open.
‘Roger snorkte,’ verbeterde hij. ‘Zijn mond staat vier en twintig uur per dag wijd open. En nou praat hij met een volle mond,’ voegde hij er griezelend aan toe. ‘Ik at helemaal niet,’ wierp Conway tegen. ‘Wel waar,’ zei de Saint nadrukkelijk, ‘ik hoorde je.’ Hij reikte naar de koffiekan en schonk zich in. Het voorgevoel van dreigend gevaar dat hij in de vroege morgen gekend had was volkomen verdwenen, alsof een deel van zijn geheugen was uitgewist. Hij had zich zelden opgewekter gevoeld, en beter in staat alle mogelijke moeilijkheden het hoofd te bieden. Buiten scheen de zon over de tuin en het grasveld, en door de openstaande tuindeuren woei een zachte, frisse wind naar binnen, die een geur van bloemen met zich voerde.
De koortsachtige bewogenheid van de vorige nacht scheen met de duisternis te zijn weggevaagd, en met het verdwijnen van duisternis en bewogenheid waren tevens alle sombere voorgevoelens verdwenen. Die gedachten behoorden tot de nacht, en in het heldere licht van de stralende dag schenen het onwerkelijke, fantastische, ongelooflijke dingen. Zij hadden een strijd uitgevochten, slag geleverd - dat was alles. Er zou nog meer strijd komen, er zou opnieuw slag geleverd worden. En het was goed dat het zó was en niet anders… Toen de Saint na zijn bad, een uur geleden, terugwandelde was het hem te moede, of hij reeds opnieuw de krijgstrompet hoorde…
Toen de maaltijd ten einde was schoof hij zijn stoel achteruit, en stak een sigaret op. Conway keek hem aan met een blik alsof hij iets van hem verwachtte. ‘Wat gaan we doen?’ ‘Wij?’
‘Ik doe mee.’
‘O.K.’ zei de Saint. ‘Als jullie klaar zijn gaan we. We hebben heel wat te doen. Morgen, Maandag, is de woning in Brook Street en wat dies meer zij waarschijnlijk ingenomen door de politie, doch daar is niets aan te doen. M’n kleren en nog enkele andere kleinigheden zou ik graag in veiligheid brengen. De rest is natuurlijk verloren. Jullie hebt er nog het een en ander te pakken en er hggen nog wat spullen van’Pat. Bovendien moet ik wat geld meenemen. Dat is alles, voor zover ik weet… en het is tenminste een bezigheid.’ ‘Welke trein heeft Pat genomen?’ vroeg Norman. ‘Dat zou de moeite waard zijn te weten,’ stenjde de Saint toe. ‘Ik zal haar even opbellen terwijl Roger zich kleedt.’ Tien minuten later had hij verbinding. ‘Hallo, Pat, heveling. Hoe staat het ermee?’
Zij behoefde niet te vragen, wie de eigenaar was van de vrolijke,opgewekte stem.
‘Hallo, Simon, jongenlief!’
‘Ik bel je even op,’ zei de Saint, ‘omdat het alweer twee dagen geleden is, dat ik je verteld heb, dat je het hefste vrouwtje bent dat ooit op aarde rondwandelde, en dat ik van je houd. En dan, zeg, met welke trein kom je naar huis?’… Nee, niets bijzonders… Och, dat doet er niet toe. Om je de waarheid te zeggen heb ik lie ver niet dat je al te laat, en evenmin dat je al te vroeg komt… Niet erg duidelijk? Wel, ik zal ‘t je wel nader uitleggen, als ik je zie. Een telefoon is soms een gevaarlijk ding, zie je… Maar blijf even aan het toestel, dan zal ik een trein voor je uitzoeken.’ Hij keerde zich om.
‘Och toe, Norman, geef me het spoorboekje even, het ligt daar in die hoek onder die stapel nummers van La Vie Parisienne De Saint bladerde snel in de gids.
‘Hallo, Pat, Terry kan je met de wagen naar Exeter brengen, en als je daar levend aankomt, heb je alle tijd om een geschikte trein… Mis, niet op Zon-en feestdagen… de rest zijn ontzettende boemels. Wel, de enige die je nemen kunt is die van 16.58. Arriveert hier om 21.20. De volgende komt niet voor morgenochtend vier uur aan. Ik veronderstel, dat je van plan was tot overmorgen te blijven… Kan niet, heus niet. De zaak is werkelijk belangrijk… Best, kindlief. Dus ik verwacht je omstreeks half tien in Brook Street… Tot straks.’
Hij hing de hoorn op, en glimlachte, toen Roger die klaarblijkelijk buitengewoon snel toilet gemaakt had, binnentrad. ‘Alles klaar?’ ‘Draaien!’
Gezamenlijk verheten zij de bungalow en begaven zich naar de wachtende auto. Naarmate zij de wagen naderden vertraagde Roger zijn schreden. Hij scheen eensklaps een inval te hebben gekregen.
‘Rijd jij de wagen?’ vroeg hij achterdochtig. ‘Inderdaad,’ zei de Saint.
Conway stapte in en trok een ongelukkig gezicht. Hij wist uit bittere ervaring dat de Saint er originele, en rare rillingen bezorgende opvattingen op na hield waar het betrof het omspringen met zeer snelle, zeer zware auto’s.
Binnen het half uur hadden zij Brook Street bereikt.
‘Rijd jij ook op de terugweg?’ vroeg Roger.
‘Inderdaad!’ zei de Saint.
Mr. Conway bedekte zijn ogen met zijn handen.
‘Breng mij dan eerst even naar het station, dan neem ik de boemeltrein, wil je?’ vroeg hij. ‘En maak tevens een testament, waarin je mij
tot je universele erfgenaam benoemt. Dan sterf je met mijn zegen.’
Simon lachte en vatte zijn arm.
‘De trap op,’ zei hij. ‘Er is bier. En dan… aan het werk.’ Het werk nam ruim drie uur in beslag. Conway hielp eerst de Saint zijn koffers pakken, en hield zich vervolgens onledig met het pakken van zijn eigen valies. Toen hij in de kamer terugkeerde, zag hij de Saint druk bezig een enorm glas bier te ledigen. ‘Hola!’ zei Conway spottend.
‘D’r staat er eentje voor jou ook,’ zei de Saint naar de tafel wijzend.
‘Maar doe het vlug, want we lopen in de gaten!’
‘Welke gaten?’ vroeg Roger verwonderd.
Simon wees met zijn lege pul naar het venster.
‘Er staan buiten,’ zei hij, ‘een paar mannetjes, die druk bezig zijn niets te doen. Ze kunnen er nog niet lang staan, want dan had ik ze ongetwijfeld opgemerkt, toen ik de koffers in de auto bracht. Maar ze hebben teveel gezien. Veel te veel.’
Conway ging naar het venster en keek naar buiten.
‘Ik zie niets verdachts,’ klonk het even later.
‘Dat is een gevolg van je argeloosheid, vriend,’ zei de Saint die naast hem was komen staan. ‘Als je zo oud was als ik, zou je…
Wel, voor de donder!’
Conway keek hem ernstig aan.
‘Oorzaak drank,’ zei hij. ‘Doet er niet toe. Straks zul je je wel weer beter voelen!’ ‘Stom,’ zei de Saint.
Hij zette met een driftig gebaar zijn bierpul in de vensterbank, en vatte Roger bij de schouders.
‘Stel je niet aan als een idioot, Roger!’ zei hij heftig. ‘Ik verzeker je dat dit huis bewaakt werd, door de politie of door Marius. Wie van beiden weten we niet, maar ik denk door Marius. Teal kan niet zover zijn met zijn onderzoek. Ik wil er alles onder verwedden. Maar Marius was op de hoogte. En die twee kerels, die hier zo juist rondhingen, zijn hem natuurlijk gaan inlichten. Om moeilijkheden en last te vermijden zullen we maken dat we wegkomen. Want, als ik me niet sterk vergis, geloof ik dat dit huis ongezonder zijn zal dain een rood gestookte hel,… eer er een uur verlopen is!’ ‘En Pat…’
De Saint keek op zijn horloge.
‘We hebben nog twee uur de tijd. Met de Hirondel kunnen we ‘t gemakkelijk doen, naar Maidenliead om de bagage af te laden, en terug naar Paddington Station om haar af te halen.’ ‘En veronderstel dat we pech krijgen.’
‘Verdraaid!… Je hebt gehjk… een ander plan dus. Wel, ik breng jou naar het station, en rij alleen naar Maidenhead, dan kom ik terug en zie je wel aan het buffet. Het is beter dat we de bagage kwijt zijn, want je kunt niet weten wat er gebeurt; als ik nu vertrek hebben ze geen gelegenheid mij te volgen, dus laten we de kans aangrijpen
Steeds doorpratend vatte de Saint Conway bij de arm, voerde hem de trap af, en in de auto. Conway had de indruk dat de toespraak van de Saint in Bond Street begonnen was en bij het Paddington Station eindigde. Voor het grootste gedeelte was die indruk een gevolg van Conway’s overspannen fantasie, doch er was enige grond van waarheid in, en de daaruit voortvloeiende indruk was een symptoom van de vaardigheid waarmede Simon Templar de daad bij het woord wist te voegen. Conway kwam eerst weer tot zich zelf toen hij goed en wel in de stationsrestauratie zat, en middelerwijl was de Saint reeds op weg naar Maidenhead. Duizend vragen bestormden de Saint. Zou Marius van plan zijn een aanval te organiseren op het huis in Bond Street? Of zou hij de conclusie trekken, dat de vogels gevlogen waren, als hij tot de ontdekking kwam dat de zwaar beladen auto die zijn handlangers hem rapporteerden, vertrokken was? Noch het een noch het ander leek hem van overweldigend belang; belangrijker was, wat Marius verder zou gaan doen, nadat hij ontdekken zou dat de buit gevlogen was… En bovendien, Marius wist dat het de Saint geweest was die hem in Esher in de wielen gereden had, maar waarom had hij dan niet eerder een aanval op de flat in Bond Street ondernomen?. .. Antwoord: omdat (a) iets dergelijks een behoorlijke voorbereiding vereiste, en (h) omdat het eenvoudiger was de duisternis af te wachten, hetgeen het werk aanzienlijk zou vergemakkelijken. Doch om deze tijd van het jaar was het eerst laat donker, en dus zou het mogehjk zijn de reis heen en terug naar Maidenhead af te leggen eer er iets ging gebeuren… Marius zou het er stellig niet bij laten. Stel jezelf in de plaats van de vijand… Aldus bereikte de Saint Maidenliead binnen het uur, en vijf minuten later was hij reeds weer op de terugweg.
Het was zijn schuld niet dat hij halverwege genoodzaakt was een verstopte carburateur te reinigen. Het kostte hem een kwartier. Hij stond zelf verbaasd over de snelheid waarmede hij de rest van de reis had afgelegd. In de hal van het station trof hij Roger.
‘Hallo,’ zei de Saint. ‘Waar ga je naar toe, de trein moet juist binnen lopen.’
Conway keek hem strak aan, en wees vervolgens zwijgend naar de stationsklok.
Simon keek er naar en verbleekte. ‘Maar mijn horloge,’ begon hij aarzelend. ‘Mijn horloge
‘Je zult vergeten hebben het op te winden.’ ‘Je hebt de trein zien binnenkomen?’ Conway knikte.
‘Mogehjk dat ik haar gemist heb, maar ik zou willen zweren dat ze niet in de trein was, misschien heeft ze hem niet gehaald ‘Dan is er een telegram in Brook Street. We gaan er naar toe, al stonden al de legers van Europa ons in de weg.’ Zij reden weg, en Conway dacht later liever niet aan die rit terug. In Bond Street heerste echter volmaakte rust, naar het scheen. De lantaarns waren ontstoken, en het duister viel snel in, want tegen de avond waren zware wolken komen opzetten. Zoals voor een Zondagavond verwacht kon worden waren er weinig mensen in de straat, en al even weinig verkeer. Er viel niets te bespeuren dat op een bende leek… niets wees er op dat er iets bijzonders was voorgevallen. Een man stond onverschillig tegen een lantaarn geleund en rookte kalm een pijp, als of hij niets anders in het leven te doen had. Toen de Hirondel voor de woning stopte kwam er een andere man te voorschijn die zich bij de eerste voegde. De Saint zag het, en deed of het hem niet aanging. Snel als de weerlicht opende hij de voordeur en snelde de trap op. Conway volgde.
Conway was er van overtuigd, dat de Saint zich door een heel politiecordon zou hebben heen geslagen, doch een dergelijke krachttoer bleek overbodig. Voor zover zij konden zien had niemand de flat betreden; alles was nog precies eender als toen zij de woning verlaten hadden.
Doch er was evenmin een telegram!
‘Misschien ben ik haar misgelopen,’ zei Conway zonder veel overtuiging. ‘Mogelijk is ze op weg hier naar toe, maar heeft de taxi onderweg oponthoud, of…’
Hij zweeg eensklaps toen hij de gloed zag in de ogen van de Saint. ‘Kijk naar de klok,’ zei de Saint, met nauw bedwongen drift in zijn stem.
Het was kwart voor tien.
‘Het is kwart voor tien,’ zei hij toonloos.
‘Als ze de trein gemist had zou ze me getelegrafeerd hebben,’ zei de Saint.
‘Misschien komt ze met de volgende.’
‘Oh, voor de donder!’ schreeuwde de Saint. ‘Hoorde je dan niet dat ik haar in Maidenhead opbelde? Ik heb alle treinen nagekeken, en de volgende komt pas om vier uur morgenochtend aan. Denk je dat ze me zou laten wachten zonder een telegram te sturen?’ ‘Maar als ik haar misliep, en de taxi kreeg pech…’ Doch de Saint had een sigaret genomen, en stak deze aan. Zijn hand beefde niet in het minst. Zijn gezicht was onbewogen als een masker.
‘Bier,’ zei de Saint. Roger schonk in.
‘En wees voorzichtig met wat je tegen me zegt. Praat geen onzin, Roger! Met dwaze veronderstellingen ben ik niet geholpen. Onnodig Terry op te bellen en te vragen of Pat de trein gehaald heeft, want daar ben ik volmaakt zeker van. Ik hoef evenmin te vragen, of jij er heel zeker van bent, dat je haar misliep, want ik weet dat ‘t niet het geval is…’
Met volmaakt beheerste vingers brak de Saint een lucifer in kleine stukjes en wierp deze een voor een in de asbak. ‘En probeer niet me wijs te maken, dat ik ongerust ben over niets,’ zei de Saint, ‘want ik zeg je dat ik er reden toe heb. Ik weet dat Pat met een halve sneltrein reisde, die aan verschillende stations stopt. Ik weet dat Marius Pat ontvoerd heeft, en ik weet, dat hij zal trachten haar uit te leveren in ruil voor Vargan, en ik weet dat ik Dr. Marius zal vinden en hem zal vermoorden. En dus, Roger, wees voorzichtig wat je tegen me zegt, en praat geen onzin, want anders gebeuren er ongelukken.’