10
Waarin Simon Templar naar Bures rijdt, en twee agenten tijdig opzij springen
Als een vliegende duivel schoot de reusachtige Hirondel door de straten van Londen, verspreidde schrik en ontsteltenis onder de andere weggebruikers, en die avond prijkte het nummer van
Norman Kent’s wagen in tal van notitieboekjes van tal van agenten. Telkens als het drukke verkeer in de hoofdstraten hem noodzaakte zijn vaart te verminderen, zag de Saint kostbare seconden verloren gaan.
Ruim een half uur was hij reeds onderweg… zonder ophouden hield hij zijn duim op de claxon; brutaal, bevelend, brulde het geweldige geluid, en eiste ruimte… eindehjk bereikte hij de grens van de stad; en voor hem lag de straatweg. Hoger en hoger dreef de Saint de snelheid van de wagen op, en haalde er uit wat er in zat, en benutte de volle honderd paardekracht van de zware motor. De machtige koplampen boorden een tunnel van licht door het nachtehjk duister. Van tijd tot tijd schoot een groot beest met vlammende ogen uit het donker te voorschijn, brulde, en gleed voorbij zoals een toreador langs de aanstormende stier heen slipt. Telkens en telkens dook de Hirondel op achter belachelijke, onbeduidende glimwormpjes, die langzaam over de weg voortkropen, besnuffelde hun rode achterlicht, en schoot dan loeiend, en snel als een kogel voorbij. Geen enkele auto in Engeland had die nacht de Hirondel voor kunnen blijven.
Het gonzen van de motor vormde als ‘t ware de ondertoon van een machtige melodie; zong samen met het snierend geluid der banden op het asfalt, en het ruisen van de koele avondwind; en het gezang zong: ‘Patricia Holm… Patricia… Patricia… Patricia Holm.’
De Saint wist amper wat hij eigenlijk ging doen; en brak zich daar evenmin het hoofd over. Hij wist niets omtrent de ligging van ‘Het huis op de heuvel’ - niets omtrent de omgeving - niets omtrent eventuele moeilijkheden die hij op zijn weg zou kunnen ontmoeten, en niets omtrent de tegenstand die men zijn aanval zou bieden.
Patricia… Patricia!…
Mijl na mijl verdween onder de wielen van de wagen, minuut na minuut verstreek, en hij moest nu inmiddels de helft van de afstand hebben afgelegd, overwoog hij.
Als hij maar geen motorpech kreeg… Voor een tekort aan olie en benzine hoefde hij niet te vrezen, want op de terugweg naar Maidenhead had hij beide laten aanvullen.
Hij drukte op een knop en al de instrumenten van het dashboard verschenen in een groen, spookachtig hcht. Hij wierp een vluchtige blik op de snelheidsmeter. Honderdvijftien kilometer. Honderdzestien. Honderdzeventien… half. ‘Patricia!’…
‘Weet je, Pat, het loopt ons een beetje tegen de laatste tijd. Geen gelegenheid voor idyllische ontmoetingen en lyrische ontboezemingen. Een ridder moet strijden voor zijn dame. Liever met dragonders dan…” Honderdachttien. Honderdnegentien.
De weg maakte een scherpe zwenking, die eensklaps als een dreigend gevaar uit het duister opdook. De remmen knarsten, de banden schuurden over de weg; het klonk als het pijngebrul van een gewond monster. Dan hervatte de auto haar weg en herwon haar snelheid… Beng!
Het klonk als het springen van een te strak gespannen boog. De Saint, die recht voor zich uit over de weg tuurde, zag eensklaps dat er in de voorruit een ster ontstaan was, een ster met lange uitlopers die hun oorsprong vonden in een klein, rond gat in het glas. Hij glimlachte even. Beng!
Beng! Beng! Bang!
Het geluid van zoeven herhaalde zich; dan klonken snel achtereen
twee korte scherpe knallen.
‘Verdraaid!’ zei de Saint, ‘dat belooft wat!!’
Hij had geen tijd zich rekenschap te geven van de verandering in de omstandigheden, en een antwoord te vinden op de vraag, hoe en waarom hij eensklaps onder vuur genomen werd. Bovendien, de kwestie van het hoe en waarom kon wachten. Er moest iets fout zijn gegaan. Er moest een kink in de kabel zijn gekomen. Waarschijnlijk was Roger overmeesterd, en had Marius weten te ontsnappen, of iets dergelijks. Inmiddels echter… Gelukkigerwijze had hij na het eerste schot zijn snelheid verminderd, want anders zou hij verongelukt zijn.
De volgende knal die hij hoorde was noch het blaffende geluid van een revolver, noch het scherpe, ratelende geluid van een geweer. Het was een machtige, donderende knal, een ontploffing, die onder zijn voeten scheen plaats te grijpen; en het stuur werd hem uit de hand gewrongen, tenminste, het scheelde niet veel! De Saint had onmogelijk kunnen verklaren, hoe hij er in slaagde het meesterschap over de wagen te behouden. Een instinct, sneller en scherper dan het verstand, moest hem eensklaps met schier bovenmenselijke kracht het stuur hebben doen omklemmen. Met alle macht wrong hij het weer de andere kant uit, terwijl zijn voeten de pedalen bedienden.
Hij wist dat de minste verkeerde manoeuvre een wisse dood betekende. Het was een bovenmenselijke strijd met de machtige machine die niet langer gewillig aan de bestuurder gehoorzaamde; het was een woest, gevaarlijk, dol geworden monster. Normale menselijke kracht had het niet in bedwang kunnen houden. De Saint, hoe sterk en gespierd ook, had het er onmogelijk levend kunnen afbrengen. Voor een ogenblik moest hij met schier bovennatuurlijke kracht zijn toegerust.
In ieder geval slaagde hij er in de wagen op de weg te houden en tot stilstand te brengen, en onmiddellijk, zelfs zonder zich er bewust rekenschap van te geven, doofde hij de lichten. Onwillekeurig verwonderde hij zich erover dat de voorassen niet als dor hout waren ai Teknapt, en het stuurwiel niet in stukken en brokken gevlogen was.
‘Als ik hier lev uit kom,’ dacht de Saint, ‘krijgt de Hirondel Motor Company een ongevraagd getuigschrift van me.’ Doch die gedachte schoot door zijn brein, als een zwaluw over een stiüe vijver… en verdween. Het verwonderde hem min of meer dat hij geen revolver bij zich had, en het zag er naar uit, overwoog hij, dat hij de roekeloze haast waarmede hij zich in dit avontuur gestort had, duur ging betalen. Het mes dat hij altijd bij zich had zou hem natuurlijk uitmuntende diensten kunnen bewijzen, hij wist er even snel en accuraat mee om te springen als een ander met een revolver, doch hij kon het slechts eenmaal werpen. Hij was er nooit in geslaagd het als een boemerang weer in zijn hand te doen terugkeren…
Hij achtte het onwaarschijnlijk dat hij slechts één enkele aanvaller tegenover zich zou vinden. En het éne mes - hoe uitstekend hij zich er ook van wist te bedienen - was van weinig waarde, zo hij door een aantal gewapende kerels werd aangevallen in een auto, die niet langer bruikbaar was.
‘En dus,’ besloot hij, ‘is het beter dat ik uit de wagen stap.’ Op hetzelfde ogenblik had hij de auto verlaten en dook in het struikgewas langs de weg. Buiten de wagen, en in het duister, had hij een betere kans. Geen moment dacht hij erover de vlucht te nemen, hoewel hij zeer gemakkelijk had kunnen ontkomen. De Hirondel was echter de enige auto die hij ter beschikking had, en hij diende de wagen te redden. Het was duidelijk, dat de aanvallers bedoeld hadden de wagen tot staan te brengen, welnu, hun doel was bereikt, maar…
Nu het felle licht van de lampen gedoofd was, leek de duisternis minder ondoordringbaar, en langzamerhand kon hij iets van de omgeving onderkennen, tussen de rijen der donkere bomen door liep de rechte weg, als een band van dofglanzend staal. De Saint wendde zijn blik de andere kant uit, en bespeurde eensklaps enkele langzaam naderende schaduwen. Hij telde er vier. Hij bedacht zich geen ogenblik, en gleed onhoorbaar als een slang door het kreupelhout. De vier mannen bevonden zich op korte afstand van elkaar. Klaarblijkelijk vreesden zij, dat zij midden op de weg een te gemakkelijk doelwit vormden zo de gezochte uit de auto op hen zou schieten. Zij verspreidden zich langs de kanten van de weg, twee aan de ene, en twee aan de andere kant. De Saint wist dat elke seconde kostbaar was, en dat hij hoegenaamd geen consideratie kon gebruiken. Hij moest het voorwiel van de auto verwisselen en tevens de vier aanvallers buiten gevecht stellen. En dat wel zo spoedig en afdoend mogelijk. De voorste van de twee die aan de zijde van de weg Hepen waar Simon zich bevond, viel als ‘t ware rechtstreeks in de armen van de eensklaps voor hem opduikende gestalte, die hij in het donker slechts vaag kon onderscheiden. Hij bleef met een ruk staan, en wilde enkele schreden achteruit gaan, teneinde zich van zijn geweer te kunnen bedienen, en daarbij botste hij tegen de man die achter hem kwam.
De eerste man gaf een gil, en de gil smoorde plotseHng in een rochelend keelgeluid.
De tweede zag de man voor liem ineen zinken, en op hetzelfde ogenblik stond een ander voor hem, iemand die er een seconde geleden nog niet geweest was, iemand die zacht en spottend lachte. De tweede aanvaller trachtte zijn revolver te richten, doch twee handen als stalen klemmen grepen zijn polsen, hij werd opgetild en zeilde door de lucht. Hij zeilde lang en ver.. en verzonk dan in een ongezonde slaap. De Saint stak de weg over.
Een revolver knalde. Eén der mannen aan de overzijde, die bij het horen van de gil van hun makker een ogenblik besluiteloos waren blijven staan, had geschoten, doch de Saint was reeds in het struikgewas verdwenen.
De beide kerels hurkten op de grond, en wachtten loerend zijn volgende beweging af. Zij heten zich langs de berm van de weg naar beneden zakken, daar, waar de Saint spookachtig snel verdwenen was. Doch zij vergisten zich. De Saint bevond zich boven hen, op de rand van de berm, en wachtte op zijn kans. Eensklaps viel hij als uit de hemel op hen neer, en de hielen van zijn schoenen kwamen op de nek van de ene kerel terecht. En aangezien de Saint zijn volle gewicht, en zijn volle kracht achter zijn sprong gezet had, lag het slachtoffer onbeweeghjk stil. De laatste aanvaller week achteruit, en richtte zijn geweer; doch eensklaps zag hij een zilver glanzend voorwerp door de lucht vhegen en recht op hem afkomen. Het leek een vhegende vis boven een nachtdonkere zee. Wonder boven wonder slaagde hij erin bijtijds het gevaar te ontwijken, en het mes boorde zich in de kolf van het geweer.
Het werd een gevecht van man tegen man om het bezit van het vuurwapen. Hij was waarschijnlijk de sterkste van de vier, en kende geen vrees; maar er bestaat een kunstje waarmee een man die het kent gemakkelijk de ander die het niet kent, een revolver of een geweer afhandig kan maken. En de Saint kende het kunstje van zijn prille jeugd af. Hij ontwrong de man het geweer dat op de grond viel, doch kreeg geen kans het op te rapen, want op hetzelfde moment besprong de kerel hem als een woeste tijger. Er bleef de Saint niets anders over dan het wapen weg te schoppen, het struikgewas in. Zij worstelden op leven en dood, in nacht en duisternis, leeuw en luipaard gelijk.
De aanvaller had het voordeel de sterkste en de zwaarste te zijn; doch de Saint was vlugger en beter getraind en bovendien was hij in een gemoedsstemming waarin hij geen pardon kende. Slechts een reus of een krankzinnige zou het in zijn hoofd gehaald hebben de Saint onder de gegeven omstandigheden te lijf te gaan; doch deze man had van beiden iets. Hij vocht als een wild dier, doch Simon Templar wist van geen wijken. De man met wie hij vocht was de dienaar en het symbool van al de machten, die de Saint verafschuwde. Hij vertegenwoordigde Marius, en al de duistere machten, en al de sinistere complotten waarvan Marius het middelpunt was, en die de Saint gezworen had te zullen verdelgen. Bovendien en bovenal bezielde hem de gedachte aan Patricia. Daarom moest en zou hij zegevieren; daarom moest en zou de man het onderspit delven, zoals zijn drie collega’s. Misschien dat de man eindelijk begreep, dat hij die nacht geen kans had. Hij stootte nog een wilde schreeuw uit, eer de stalen vingers van de Saint zich in wurgende greep om zijn keel sloten.
Het was geen vraag meer van leven of dood. De Saint had geen keus tussen die twee alternatieven, al had hij het gewild. En zelfs toen de man bewusteloos ineen zakte, durfde Simon niet loslaten, en zijn vingers snoerden zich vaster en vaster om de keel van de tegenstander. In dit spel met de duivel kon noch mocht de Saint enig risico nemen. Er was slechts één enkele manier om zich zekerheid té verschaffen…
Eindelijk het de Saint los en richtte zich op. Hij haalde diep adem, zoals iemand die lang onder water is geweest, en ging op zoek naar zijn mes. Niemand van de vier aanvallers bewoog zich. Onwillekeurig raapte de Saint één der revolvers op, stak het wapen bij zich, en begon het wiel met de lege band te verwisselen. Het had hem hoogstens vijf minuten kunnen kosten; doch hij kon niet voorzien, dat de band om het reservewiel als een slappe pudding in elkaar zou zakken, toen hij de krik onder de wagen wegnam; het was de enige reserve-band die hij ter beschikking had. Een schrale troost was het, dat de altijd pijnlijk zorgvuldige Norman Kent een heel arsenaal gereedschappen in de wagen had, tot de meest onmogelijke en onverwachte dingen toe, waaraan natuurlijk het materiaal om een lekke band te plakken niet ontbrak. In het duister, en zonder emmer water om het zoeken van het lek
te vergemakkelijken, was het geen eenvoudige taak. Simon deed zijn jas uit en stroopte zijn mouwen op.
Het duurde meer dan een half uur eer de Hirondel weer bruikbaar was. Alles te samen had hij drie kwartier verspeeld. Kostbare minuten waren verloren gegaan, terwijl alles van enkele seconden kon afhangen.
Het leek de Saint echter of er vijf en veertig jaren inplaats van minuten verlopen waren, voordat hij in staat was een sigaret op te steken, en achter het stuur plaats te nemen.
Hij startte de motor en tastte naar de schakelaar die de koplampen
bediende, doch nauwelijks had hij de knop aangeraakt of de weg baadde in het felle licht van twee autolampen van een andere wagen.
Terwijl de Hirondel zich in beweging zette keek de Saint over zijn schouder achterom, en zag dat de andere wagen was bhjven staan. De Saint, die amper van de vermoeienis van het eerste gevecht bekomen was, had geenszins een zo spoedige hervatting der vijandelijkheden verwacht. Hij was dan ook het eerste ogenblik feitelijk meer verbaasd dan geschrokken, toen hij eensklaps in zijn linkerschouder een pijn voelde alsof een gloeiende speerpunt in het vlees drong.
Hij begreep wat er aan de hand was, draaide zich op zijn zitplaats om, met de geleende revolver in zijn hand.
Hij was, zoals hij had toegegeven, geenszins een scherpschutter, doch die nacht werd zijn hand als ‘t ware door bovennatuurlijke machten geleid. Hij mikte, kalm alsof het een wedstrijd gold, en schoot de beide koplampen van de andere auto in splinters. Het felle licht verblindde hem nu niet langer, hij schoot opnieuw, zorgvuldig mikkend, en zag tot zijn voldoening dat één der voorbanden van de achtervolgende wagen geraakt was. Op hetzelfde ogenblik gaf hij vol gas, de auto stormde voorwaarts, behendig nam de Saint de bocht, terwijl achter hem een salvo van schoten losbrak. Kogels floten hem om de oren, de gaten in de voorruit werden talrijker.
Hij was echter niet opnieuw getroffen. Dezelfde bovennatuurlijke macht moest hem wederom hebben beschut. Zijn gewonde schouder begon pijn te doen. Zover hij kon constateren was het been niet geraakt; het was hoogstwaarschijnlijk
een vleeswond, niet direct gevaarlijk op zichzelf, maar het werd moeilijker zich van zijn linkerarm te bedienen, en het bloedverhes verzwakte hem. Hij frommelde zijn zakdoek tot een bal in elkaar, en schoof deze onder zijn mouw, om het bloeden te stelpen. Meer kon hij onder de gegeven omstandigheden niet doen. Hij zag zich genoodzaakt door te rijden, en durfde niet te stoppen om de wond nader te onderzoeken, en een beter verband aan te leggen. Hij had, naar hij schatte, slechts een voorsprong van tien minuten, tenzij de anderen even onfortuinlijk waren met hun reservewiel als hij, en die tijd had hij meer dan nodig.
Maar, vroeg hij zich af, waar was die wagen opeens vandaan gekomen? Had men ergens in de buurt gewacht, als een soort van reserve ten behoeve van de vier anderen? En waren zij gewaarschuwd door het gillen van één der slachtoffers? Onmogelijk, besloot hij. Daarvoor was hij te lang met het herstellen van de voorband bezig geweest; in dat geval had de vijandelijke auto veel eerder moeten arriveren. Of was het de bedoeling geweest een andere hindernis op te stellen, verderop, voor het geval de eerste niet afdoende bleek?
Geen van die oplossingen leek hem de juiste. Hij onderkende in al die veronderstellingen het onbewuste verlangen om de waarheid niet onder ogen te hoeven zien. De conclusie die hij getrokken had, toen het eerste schot het eerste gaatje in de voorruit schoot was juist geweest, wist hij met grimmige zekerheid. Als Marius op de een of andere manier had weten te ontsnappen, of aan één van zijn bendeleden een waarschuwing had doen toekomen, lag het voor de hand dat men zich met de leden die de weg bewaakten in verbinding had gesteld, en tevens de mannen die het huis op de heuvel verdedigden gewaarschuwd had. Marius zelf zou zich in dat geval zo spoedig mogehjk naar het toneel van de strijd begeven. Ja, besloot hij, er was geen twijfel mogehjk, of Marius zelf had in die auto gezeten…
Het schoot hem eensklaps te binnen, dat noch de dikke, noch de lange man geboeid was, toen hij Roger met hen alleen het. En Roger, hoe verdienstelijk ook als medewerker, was een niet al te geducht tegenstander wanneer hij niet onder de leiding van zijn chef werkte.
‘Arme kerel,’ dacht de Saint; en het was typisch voor hem, dat hij slechts aldus over Roger dacht. De Saint vervolgde zijn weg. Hij reed met de dood in zijn hart, en moordlust in zijn heldere blauwe ogen, die de weg voor hem observeerden als twee jagende sperwers die htm prooi beloeren en volgen. Sneller en sneller joeg de wagen voort. De snelheidsmeter klom hoger en hoger. Honderdvijftien. Honderdzestien. Honderdzeventien…
Honderddertig… een… twee… drie en dertig. ‘Onvoldoende voor een wedstrijd,’ mompelde de Saint, ‘maar niet onaardig voor een nachtelijke rit op de gewone weg De geweldige windzucht bhes hem in het gezicht als de adem van • een reusachtig monster, en brulde in zijn oren, boven het daverend geweld van de motor.
Gedurende één adembenemende minuut hield hij de snelheid op honderdveertig kilometer. ‘Patricia…’
En het was hem te moede als hoorde hij haar antwoord. ‘Simon…!’
‘Oh, lieveling, heveling! Ja, ik kom, ik kom!’ riep de Saint, als kon zij zijn roep horen.
Toen hij in vhegende vaart een dorp door vloog, en volgens de laatste wegwijzer nog dertien mijl te rijden had, sprongen twee pohtieagenten te voorschijn die hem de weg wilden versperren. Hun bedoeling was duidelijk, hoewel hij niet begreep waarom zij hem wilden doen stoppen. Hij kon niet aannemen, dat men van Londen uit verzocht had de wagen aan te houden, omdat hij geen gevolg had gegeven aan het bevel van een Londens agent om te stoppen. Dat leek hem zoiets als een kippenhok beschieten met een mitrailleur. Of had Marius, twijfelend aan de doeltreffendheid van de hem ten dienste staande macht, de hulp van Scotland Yard ingeroepen, en hen weten te overtuigen, dat Simon Templar de lang gezochte Saint was? Maar hoe kon Marius weten dat Simon en de Saint identiek waren? Dat Teal het niet wist, daarvan was hij zeker. Of,… had Teal hem met behulp van de gesneuvelde Cadillac spoediger uitgevonden dan hij dacht? Maar aangenomen dat die veronderstelling juist was, bleef de vraag: hoe Teal weten kon dat de Saint dat dorp zou passeren?
Hoe dan ook, de Saint dacht er geen ogenblik aan, die nacht gehoor te geven aan onverschillig welke sommatie om te stoppen. Hij zette zijn tanden op elkaar en trapte het gaspedaal nog dieper in. Klaarblijkelijk hadden de beide politieagenten hun leven zeer hef. Zij zagen het gevaar naderen, en sprongen tijdig terzijde. En de Saint was alweer verdwenen, was het dorp reeds door. Met loeiende claxon bereikte hij opnieuw de straatweg. Brullend, onweerstaanbaar, vloog de wagen voort, dreigend alles te verpletteren wat hem in de weg mocht komen.