12

Vanuit zijn favoriete leunstoel keek Rodyn Garrick hoe zijn goede vriend Sarle Baden zijn kristallen glas ophief naar het warme, flakkerende licht van het vuur. 'Een streling voor de tong,' zei Sarle goedkeurend. 'Je kelder is een van de beste die er bestaan.'

Dat was waar. Hij was trots op de kwaliteit van zijn wijnen en zijn sterkedrank. Hoe kon hij anders? Met zijn wijngaarden en zijn smaak, met zijn reputatie, kon hij alleen het beste serveren. Sarle slikte hoorbaar - het was zijn minst aangename hebbelijkheid - en wierp toen een fronsende blik op de deur van de bibliotheek. 'Weet je zeker dat we niet gestoord worden, Rodyn?'

Het was laat. Het was stil in huis. Zijn bedienden waren naar hun kelder en zolder verbannen, en zijn zoon wist dat hij maar beter in zijn bed kon blijven.

Hij knikte. 'Heel zeker.'

'Mooi,' zei Sarle, ontspannen achteroverleunend in zijn eigen stoel.

'Tijd voor zaken dan. Ain boekt geweldige vooruitgang.'

'Het zou me verbazen als dat niet zo was,' zei hij. 'Ze heeft enorm veel talent, die vrouw. Ze is natuurlijk geen nieuwe Barl, maar toch.. ze is een echt juweeltje. Ik denk.. ' Hij tikte met een vinger tegen zijn lippen. 'Ze zou wel eens de perfecte leraar voor Arlin kunnen zijn. Ik zal met haar praten.'

'Werkelijk?' zei Sarle, die zijn verbazing niet verhulde. 'Rodyn, ik weet dat de jongen begaafd is, maar hij is erg jong voor -'

'Arlin zal de taken uitvoeren die voor hem zijn weggelegd,' zei hij, een zuinig slokje van zijn glas nemend. 'Hij is alleen in jaren een kind. Wat potentieel betreft, is hij.. ' Hij glimlachte. 'Leeftijdloos.'

Sarle fronste. 'Ja. Nou. Hij is jouw zoon, Rodyn. Ik neem aan dat jij het het beste weet.'

'Dat is zo,'zei hij. 'Welnu, vertel eens.. weet Ain zeker dat ze geen problemen meer krijgt met die boerenkinkel van een buurman van haar?'

'Ze heeft haar lesje geleerd,' zei Sarle. 'Haar activiteiten worden afgeschermd tegen elke vorm van lekkage. En tegen ontdekking door die idioot die jouw Magiërsraad heeft gestuurd, en die nog steeds probeert haar ergens op te betrappen.' Hij snoof. 'Jammer dat je Asher dat niet kon laten herroepen.'

Rodyn hield zijn gezicht in de plooi. Om zijn doel te bereiken, had hij Sarles hulp nodig. Dat verplichtte hem ertoe onbeschaamdheden te slikken.. hoewel met veel minder plezier dan waarmee Sarle zijn brandewijn naar binnen goot.

'Ja,' zei hij. 'Heel jammer. Maar gezien onze plannen, Sarle, is het van groot belang dat we zijn argwaan niet opwekken. Het is voldoende dat hij heeft besloten de Wetten van Barl niet door te drukken door haar voor de Magiërsraad te laten verschijnen.'

'Heeft hij geen idee wat we van plan zijn?' •

'Geen enkel,' zei hij glimlachend. 'Voorlopig praat ik hem naar de mond. Laat hem maar denken dat onze aanvaring met betrekking tot Ain me weer met beide benen op de grond heeft gezet. Zijn mening interesseert me niet.'

Hout knetterde en kraakte in de open haard. Sarle dronk zijn glas leeg en zette het neer. 'Je hebt gelijk. Maar vanwaar die frons dan, Rodyn?'

'Fronste ik? Werkelijk?' zei hij luchtig, ontstemd omdat hij zichzelf had verraden. 'Ik kan je verzekeren dat dat niet door het gezelschap komt.'

'Waardoor dan wel?' vroeg Sarle, een magere hand naar de warmte van het vuur uitstekend en het vuur met zijn geest aanwakkerend zodat het hoger oplaaide. 'Was de vergadering van de Magiërsraad vanochtend zo vervelend?'

Als hij al iemand in vertrouwen nam, was het Sarle. 'Nee,' zei hij langzaam. 'Maar ik heb een vaag vermoeden dat Asher vandaag tegen ons heeft gelogen.'

Sarle leunde voorover. 'Waarover?'

'Die oude dwaas Jaffee had het over Olken die hadden beweerd een verstoring in de aarde te voelen,'zei hij. 'Toen ik ernaar vroeg, zei Asher dat hij niets had gevoeld.' Hij tuitte zijn lippen. 'Ik weet niet precies wat het is, maar er was iets aan de manier waarop hij het zei. Een blik in zijn ogen.'

Sarle lachte ongelovig. 'Heb je je in de war laten brengen door die Olken? Rodyn, beste vriend, voel je je niet goed? De Olken zijn niet beter dan kinderen die van hun eigen schaduw schrikken. Een verstoring in de aarde? Waarschijnlijk een. verstoring in hun darmen. Iedereen weet dat dat volk het bier met fusten vol naar binnen giet. En wat Asher betreft.. Ik weet zeker dat hij zich te sterk van zijn verheven status als Lurs redder bewust is om die met schaamteloze leugens op het spel te zetten. Liegen tegen de Magiërsraad?' zei hij honend. 'Daar heeft die schurk het lef niet eens voor.'

Geamuseerd schonk Rodyn hun glazen nog eens vol en leunde toen met één arm op de schoorsteenmantel. 'Waarschijnlijk heb je gelijk, Sarle. Ik zal het me wel verbeeld hebben. Maar vertel eens.. hoe verliep je gesprek met Artin Moyne?'

Sarles beledigde boosheid verdween. 'Hij is geïnteresseerd, Rodyn. Hij staat in ieder geval zeer welwillend tegenover onze zaak.'

En dat was heel goed nieuws. Artin Moyne had invloed. En voor hun doel, zo belangrijk, zo allesoverweldigend, konden ze iedere Doraanse stem gebruiken die ze konden vinden. Zoals het er nu voor stond, begrepen veel te weinig van hun volksgenoten wat er moest gebeuren, en ze waren niet bereid zich te verdiepen in de drastische acties waarvan hij droomde. De Doranen van Lur hadden het te makkelijk. Waren te zelfvoldaan. Het leven op deze geleende plek had hen verzwakt. Maar daar zal ik verandering in brengen. Het zal tijd kosten... maar ik heb de tijd. En de middelen. Het kan me niet schelen hoe lang het duurt, ik zal deze droom laten uitkomen.

'Aarzelde Moyne geen moment? Had hij geen twijfels?'

'Nee,' zei Sarle onmiddellijk. 'Hij is het met ons eens, zoals ik al voorspelde. Hij zal doen wat hij kan om onze plannen te ondersteunen.'

Rodyn voelde zijn tevredenheid toenemen op een warme wolk van dure brandewijn. 'Uitstekend, Sarle. Langzaam maar zeker komen we dichter bij ons doel.'

'Inderdaad,' zei Sarle. Hij hief proostend zijn glas. 'Op ons succes, vriend. Op de dag waarop we Lur eens en voor altijd zullen verlaten. . en op de dag die daar zeker op zal volgen, waarop we ons ware thuisland, het verloren Dorana, weer zullen betreden.'

'Op het verloren Dorana,' herhaalde hij, zijn eigen glas heffend. 'En op diegenen van ons met de scherpzinnigheid en de wijsheid om het te vinden.'

Asher dacht dat Dath hem wel zou horen toen hij Deenies kamer betrad, maar ze bewoog niet toen hij over de drempel stapte. Deenie, diep ademend, lag opgekruld onder haar groen met wit gestreepte dekens. De glimlamp op haar nachtkastje verspreidde een zacht licht. De kamer was gezellig, met veel roze tierelantijntjes voor zijn kleine meisje. Naast de glimlamp stond een glas met de restanten van het drankje dat Dathne had gebrouwen. Slaapgoed, had ze het genoemd. Een belofte van dromen.

'Gaat het goed met haar?' vroeg hij, dralend in de schaduw. Bang voor wat hij in Dathnes ogen zou zien wanneer ze hem aankeek.

'Ja,' zei Dathne zacht. Ze klonk niet boos. Dat was in ieder geval iets. 'Ik betwijfel of ze het zou horen als de toren om ons heen zou instorten. Ze zal niet eerder wakker worden dan morgenmiddag, daar heb ik wel voor gezorgd.'

'Dath.. ' Hij moest stoppen. Wachten. Zijn stem was een verrader.

'Als er een andere manier was.. '

Ze haalde één schouder naar hem op. Hou je mond betekende dat. Ze mocht dan niet boos klinken, maar dat betekende niet dat ze het niet was.

Dus was het maar beter dat hij niet afmaakte wat hij had willen zeggen. Hij kon beter voorzichtig te werk gaan op dat gladde ijs tussen hen in. 'Laat ik maar gaan,' zei hij in plaats daarvan. 'Ik weet niet hoe lang dit gaat duren.'

Haar vingertoppen streken een haarlok van Deenies blozende wang.

'Ik zou met je mee moeten gaan.'

'Dat is niet nodig,' zei hij. 'Er is toch niets wat je kunt doen, Dath. Bovendien kun je beter hier bij Deenie blijven.'

'Het is niet goed om in je eentje weermagie te bedrijven.'

'Ik deed het vroeger ook vaak in mijn eentje. Ik ben eraan gewend.'

'Dit is niet hetzelfde, dat weet je!' snauwde ze. 'Laat Pellen komen. Laat hem op wacht staan terwijl je het doet.'

'Pellen heeft Charis. Hij zal haar op dit tijdstip niet alleen willen laten.'

'Hij kan Charis hierheen brengen. Ik pas wel op beide meisjes. Asher.. 'Dathne draaide zich eindelijk om op haar kruk naast Deenies bed. Haar wangen waren bleek.

'Er gaat niets fout, Dath,' zei hij, in een poging om haar gerust te stellen. Om zichzelf gerust te stellen. 'Ik ben de Onschuldige Magiër toch?'

'Niet doen,'zei ze fel, zacht genoeg om Deenie niet te wekken. 'Gooi me dat niet voor de voeten. En je bent niet onschuldig meer, Asher. Dat zijn we geen van allen. We weten nu dingen. Vreselijke dingen!'

'Dath.. ' Hij verliet de veiligheid van de schaduw en liep naar het bed, waar hij zich naast haar op zijn knieën liet vallen en een vinger tegen haar lippen drukte. 'Je weet dat ik dit moet doen, dus wat heeft het voor zin om erover door te gaan? Ruziemaken over harde feiten is als een hond die zijn eigen staart achternazit. Je draait rondjes zonder dat het iets oplevert, behalve zweet.'

Ze wendde haar hoofd af. 'En als je doodgaat? Wat moet ik de kinderen dan vertellen?'

Hij gebruikte dezelfde vinger om haar gezicht weer naar hem toe te draaien. 'Ik ga niet dood, Dath. Waarom zou ik doodgaan? Ik strijd dit keer niet tegen Morg, alleen tegen zijn overgebleven magie. En ik heb Barl aan mijn kant, nietwaar? Al haar magie, die in me slaapt. Barl en ik zullen die schoft niet laten winnen.'

'Wat ga je doen?' fluisterde ze. 'De laatste greep verbreken die de weermagie op dit koninkrijk heeft? De tijd terugdraaien naar de dagen voordat de Doranen kwamen? Of ga je proberen alles terug te draaien naar hoe het was voordat Morg zich erin mengde?'

Hij haalde zijn schouders op. 'Ik weet het niet. Ik weet niet wat mogelijk is, Dath. Ik weet niet wat ik weet.'

'Je kunt geen nieuwe Muur maken,'zei ze, met grote ogen van angst.

'Dat kun je niet. Dat wordt je dood.'

'We hebben geen nieuwe Muur nodig, Dath,' zei hij, haar wang strelend met zijn hand. Ze drukte haar gezicht ertegenaan, op zoek naar troost. 'In de laatste tien jaar is duidelijk geworden dat er niets achter die bergen is waar we tegen beschermd hoeven te worden. Onze problemen liggen hier, in ons eigen land.'

'En jij moet ze oplossen, ik weet het.' Haar hand bedekte de zijne.

'Bij de tieten van Barl, ik weet het. En ik vind het verschrikkelijk, Asher. Je hebt geen idee hoe verschrikkelijk ik het vind.'

Hij wist een glimlach op te brengen, voor haar. 'Nou, ik denk dat ik wel een vaag vermoeden heb.'

Ze klemden zich aan elkaar vast, naast het bed van hun verdoofde, slapende dochter, en kusten elkaar alsof ze elkaar nooit zouden weerzien.

'Hou Raaf morgen thuis van school,' zei hij terwijl zijn voorhoofd tegen het hare rustte. 'Hou hem hier in de toren. Geen uitstapjes naar het platteland op zijn pony. Laat Pellen morgenochtend meteen weten dat Deenie zich niet lekker voelt, zodat Charis hier niet heen komt. Als ik morgenavond om deze tijd nog niet terug ben uit de Weerkamer, laat Pellen me dan gaan zoeken. Jij niet, Dath. Laat de kinderen niet alleen.'

'Nee, Asher, ik -'

'Alsjeblieft, Dath.' Hij kon de gedachte niet verdragen dat zij hem dood zou vinden als wat hij ging proberen een grote ramp zou worden. 'De laatste keer heb ik gedaan wat jij wilde. Nu moet jij dit voor mij doen. Zeg dat je dit voor me zult doen.'

Hij voelde haar warme adem tegen zijn huid toen ze hard uitademde. Voelde hoe haar vingers zich om zijn nek klemden. Hoorde haar een snik onderdrukken. 'Goed. Goed dan, verdomme. Ik zal doen wat je vraagt.'

Ze maakte zich van hem los, gleed van het krukje en draaide hem haar rug toe, met haar armen stevig om haar ribben geslagen, alsof ze gebroken waren en pijn deden. 'Dan kun je denk ik maar beter gaan, als je je leven zo graag op het spel wilt zetten.'

Hulpeloos, verloren, kwam hij overeind. 'Dathne. .'

Ze stak een hand op. 'Ga.'

Hij kuste zijn slapende dochter en ging.

Na Raafs pony zijn appel voor het slapengaan te hebben gegeven, bijna geamuseerd door Tikkers boosheid omdat hij Raaf niet was, zocht hij zijn weg door de duisternis naar de Weerkamer. Hij sloot de benedendeur achter zich, riep glimvuur op, beklom de honderddertig stenen treden naar de met glas overkoepelde kamer bovenin en sloot ook die deur achter zich.

Alleen, met een bonzend hart dat niet alleen het gevolg was van de lange trap, liet hij het glimvuur dat hij had opgeroepen feller branden en staarde naar Barls gehavende weerkaart. Zo op het oog leek die er hetzelfde uit te zien als de vorige keer. Hij liet zich er op één knie voor neervallen en liet zijn vingers lichtjes op de hoogste top van de Bergen van Barl rusten. Voelde de duistere beweging van Morgs inmenging, verdorven. . en daaronder de levendige vonk van Barls wrede, ingewikkelde magie. Hij was daar nog. Nog steeds worstelend om te worden gehoord. Barl en Morgan, nog steeds in strijd verwikkeld. Hij liet zich op zijn achterste op de parketvloer vallen en kruiste zijn benen. Plantte zijn ellebogen op zijn knieën en liet vertwijfeld zijn hoofd op zijn knokkels rusten.

Geweldig. En wat nu? Ik neem aan dat niemand me een aanwijzing wil geven?

Onbehulpzame stilte. Het was koud in de kamer. Hij had een warme jas aangetrokken toen hij de toren verliet, maar desondanks beet de kille lucht onder de glazen koepel naar zijn huid. Het ongemak verdringend boog hij zijn gedachten om naar magische zaken. Sinds de vernietiging van de Weerglobe leefde Barls magie nog maar op twee plekken. In zijn bloed, en in haar weerkaart. En toen hij de kaart aanraakte, voelde hij de magie zich op beide plaatsen roeren. Maar wat betekende het? Waren ze op een of andere manier met elkaar verbonden? Konden ze - hoe idioot het ook klonk — met elkaar praten?

Aarzelend, behoedzaam, stak hij zijn handen uit. Legde ze plat op de weerkaart, zijn linker op de Dalen en zijn rechter - want waarom niet? - boven op Restharven.

Kijk eens, pa. Ik ben weer met magie aan het spelen. Binnen enkele hartslagen voelde hij het bruisen van de weermagie in zijn bloed. Voelde de kracht opborrelen, het aanroepen van wind en regen en sneeuw. Kon bijna de onuitspreekbare woorden van de spreuken voor zijn ogen zien opdoemen, voelde zijn vingers jeuken om hun brandende tekens in de koude lucht te tekenen. Ook Morgs resterende verdorvenheid roerde zich, huiverde door hem heen en liet diep weggestopte, kwellende herinneringen ontwaken. Hij hoorde het gefluister van een walgende, weerzinwekkende stem. Er liepen rillingen over zijn huid en zijn maag kwam omhoog. Tegen zijn wil herinnerde hij zich zijn cel in het wachthuis, en Morg de magiër, in de gedaante van Conroyd Jarralt, die zijn geest verscheurde, op zoek naar mensen om te kunnen doden. Die met plezier zijn geest verscheurde, omdat de schoft wist hoeveel pijn het deed.

Hijgend trok Asher zijn handen met een ruk van de weerkaart af. Voelde dat hij omviel en de grond raakte. Hij bleef geruime tijd liggen, huiverend over zijn hele lichaam. De onverschillige sterren, omlijst door het glazen koepelplafond, schenen naar beneden. Sprankje voor sprankje nam het bruisen in zijn bloed af - om te worden vervangen door een vloedgolf van angst. Alle roestige ankers op een hoop, ik kan dit niet. Ik kan het niet. Maar hij moest. Voor Rafel. Voor Deenie. Voor ieder kind in Lur. Als hij vanavond niets deed, en Lurs turbulentie haar mysterieuze koers liet volgen, ja, dan zou alles misschien ook uit zichzelf tot rust kunnen komen. Maar de wereld zou net zo goed op zijn kop kunnen gaan staan. Hoe kon hij zo'n risico nemen? Als er iets misging, zouden ze nergens heen kunnen vluchten. Zelfs al konden ze duizenden mensen over die bergen krijgen, er was niets aan de andere kant, behalve een langzame, vreselijke dood. Hij dacht aan hoe Tollin was gestorven.. Hoe kon hij ook maar een seconde denken dat dat een keuze was? Dat was het nooit geweest. Pellen had gelijk. Dit kleine, mishandelde koninkrijk was het enige thuis dat ze hadden.

Morg mocht dan verslagen zijn, maar verder was er dus verdomme niets veranderd.

Hij ging rechtop zitten en streek met een hand over zijn gezicht. Staarde met wrange afkeer naar de weerkaart.

Barl, Barl.. ik kan je wel vertellen dat Dathne niet het enige pookneuzige wicht is dat ik ken.

Zwaar ademend legde hij zijn handpalmen opnieuw op de gehavende weerkaart. Dit keer vocht hij niet tegen de misselijkheid die door hem heen spoelde, tegen de herinnering aan Morg, maar zocht in plaats daarvan naar het kleine restje van Barls miraculeuze magie dat was overgebleven.

Ja, daar was het, een zwak flakkerend vlammetje in het donker, dapper vechtend tegen Morgs oprukkende malaise. Zoet waar de aanraking en smaak van de magiër bitter was als gif. Gekruid met hoop, niet met wanhoop. Hij hoorde zijn ademhaling stokken, want hoe hard hij ook had geprobeerd het te ontkennen, hij had het gemist. Hij had het gemist. En dus gaf Asher zich, ruim tien jaar nadat hij de furie van Ontschepping voor het eerst door zich heen liet razen, over aan magie. En schreeuwde toen de slapende kracht in zijn bloed vlam vatte. Twee keer eerder - toen hij de weermagie in zich opnam, en die keer dat hij voor Matt in het Zwarte Woud stond, zo kwaad - had hij datzelfde ademloze ontluiken in zijn bloed gevoeld. Die bruisende onoverwinnelijkheid, alsof hij vleugels had en opeens een nieuw mens was geworden. En zelfs terwijl hij tegen de verleiding vocht, lachte hij, omdat hij zich weer compleet voelde. Tien lange jaren was hij incompleet geweest... en nu voelde hij zich weer compleet. Hij wilde niet dat dat waar was. Hij wilde dat het een leugen was.

Maar dat is het niet. Dat is het niet. Barl beware me, dat is het niet. Het was de reden waarom hij zijn krachten had verloochend. Dat wist hij. Hij had het altijd geweten. Het was de reden waarom hij zo hard vocht om die krachten slapend te houden in zijn bloed. Want zelfs toen zijn magie door Gar heen brandde, hem doodde, had hij haar woeste glorie gevoeld. Een verwantschap met Morg gevoeld. Nee. Nee. Ik ben hem niet. Het is Barl die in me zit, niet hij. Maar ze zaten nu beiden in hem. Terwijl zijn handen trillend over het beschadigde oppervlak van de weerkaart zwierven, voelde hij beide Doraanse magiërs strijden in zijn bloed. Iedere keer dat hij een stukje van Morgs verwoesting aanraakte, voelde hij zijn maag omhoogkomen en gal naar zijn keel stromen. Voelde Morg, duivels en zelfvoldaan. Maar wanneer hij een ongeschonden deel van de weerkaart aanraakte, hoorde hij een andere stem fluisteren in zijn geest, die verwoed probeerde om boven Morgs verdorven gemompel uit te komen. Een lieve stem, een jonge stem. Een vrouwenstem die hij eerder had gehoord, in zijn dromen. Maar het was niet Dathne.

Het was de stem van de Weerglobe, die geheimen in zijn botten graveerde. Hier ben ik, Barl. Ik luister. Vertel me wat ik moet doen. Volledig openstaand voor haar weermagie, die hij als een dolk door zijn aderen voelde dansen, voelde hij tevens de wonden in de weerkaart, heviger dan ooit. Hun pijnkreten doorboorden hem en hij voelde zijn wangen nat worden van tranen. Zijn zwoegende hartslag donderde in zijn oren. Begraven onder de pijn voelde hij nog iets, een bijna losgeraakte schakel tussen de kaart en Gars koninkrijk. De verbinding tussen Barls magie en de aarde van Lur, nog niet van elkaar gescheiden. Nog niet helemaal. Maar ze stond op het punt van breken. . En opeens wist hij, zonder te weten hoe hij het wist, dat hij de kracht in zich had om de weerkaart te redden. Om er nieuw leven in te gieten, nieuwe magie. Om het grootste deel van Morgs verwoesting terug te drijven, misschien zelfs te verslaan, en de verstoorde aarde van Lur weer terug te zingen in een pijnloze slaap. Hij had de kracht om wat kostbare tijd te winnen voor het koninkrijk.

Maar alle roestige ankers op een hoop. . dit gaat pijn doen. Asher liet alle teugels varen, verwierp iedere twijfel, angst en afkeer, en verdronk zichzelf in magie. Verdronk ook de weerkaart. Alles wat de Weerglobe lang geleden, tijdens dat moment van Overdracht, in hem had gegoten, spreuken en magische tekens waar hij nog nooit naar had gekeken, laat staan dat hij ze had gebruikt, stroomde naar zijn tong en de toppen van zijn vingers. Stroomde uit hem in watervallen van hitte, licht en pijn.

De tijd smolt als boter. Droop en stroomde om hem heen, goud als glimvuur.

Uur na uur schreeuwde hij de oude woorden, steeds opnieuw. Schreeuwde hun lettergrepen en zijn lijden uit. Aravnakai te ramakari. Zijn vingers verschroeiden de lucht. Shas'o shas'o ahani. Bloed droop over zijn gezicht. Tolnek rusta. Rusta tolnek. Ta rastu. Ta rastu ne. Zijn gegraveerde botten losten op. Zijn keel was versleten. Zijn stem werd raspend. Hij schreeuwde hem aan flarden.

Onder zijn hand voelde hij de weerkaart trillen. Boven zijn hoofd, achter de glazen koepel, vervaagden de sterren en verdwenen een voor een toen de nacht voor de aankomende dageraad vluchtte. Uren van magie, en nog was hij niet klaar. De verbinding tussen Lur en de weerkaart liep nog steeds het gevaar te breken. Morgs duistere corruptie was nog niet verslagen. Ondanks al zijn geschreeuw en magische tekens waren de wonden van de weerkaart nog niet volledig genezen. Hij kon niets zien door het bloed in zijn ogen. Hij moest door zijn mond ademen omdat zijn neusgaten door bloed verstopt zaten. Er zat bloed op de mouwen van zijn jas en op zijn trillende handen. Barls weerkaart was met bloed bespikkeld, nat en rood.

Bloed ik dood, vroeg hij zich af. Ligt al mijn bloed daar?

Hij was bang van wel, maar hij kon niet stoppen. Niet nu. Niet nu hij zo dichtbij was dat hij de overwinning kon proeven; zout en ijzer mengden zich bitter op zijn tong.

Dathne vermoordt me als ik hier doodga.

Zijn zintuigen waren allang verdoofd door de onverbiddelijke aanval van de pijn van de magie. Hiermee vergeleken had de zwaarste oproep van regen niets vo.orgesteld. Deze magie sneed door hem heen als een scheermes, als het meedogenloze Drakentandrif. Hij geloofde bijna dat hij werd Ontschapen, net zoals hij Morg had Ontschapen. Had het gevoel alsof hij uiteengereten werd tot met bloed doordrenkte stofdeeltjes. Eindelijk.. éindelijk.. terwijl de opkomende zon warmte en goudkleurig licht door de glazen koepel op de grond wierp. . leeg, uitgeput en tot pulp geslagen, zakte hij boven Barls weerkaart ineen. Hij wrikte zijn met bloedkorsten bedekte oogleden open en zag, wazig, dat de kaart bijna was hersteld. Een veegje verwoesting hier.. een vlekje daar.. Bijna onzichtbaar. Bijna niets, vergeleken met hiervoor. Het is ons gelukt, Barl. Het is ons verdomme gelukt. De Weerkamer tolde om hem heen, en hij viel voorover de nieuwe dag in.

'Asher.. Asher.. in Barlsnaam, wakker worden! Vooruit!'

Geïrriteerd probeerde hij de natte doek die op zijn gezicht droop weg te slaan. 'Ga weg.'

'Asher! O, Jervale zij geprezen. Barl zij geprezen.'

Hij haalde sissend adem en kromp ineen. Dathne? Dat was Dath. En die andere stem... dat was Pellen. Pellen Orrick, zo'n beetje de laatste van zijn vrienden die het voor elkaar had gekregen niet dood te gaan. Kreunend opende hij zijn ogen.

'Hier,' zei Dathne. Haar gezicht was nat van de tranen. 'Drink dit. En niet tegensputteren.'

Pellens sterke arm tilde zijn schouders van de vloer van de Weerkamer en hield hem stevig vast, zodat Dathne een houten mok tegen zijn lippen kon drukken.

'Drink!' zei ze weer.

'Verduiveld, vrouw!' sputterde hij tegen. Zijn mond stond in brand, zijn maag protesteerde. Dat spul was smerig, erger dan alle drankjes die piller Nix hem ooit had opgedrongen. 'Probeer je me verdomme te vergiftigen?'

'Hier, pak aan,' zei Dathne, hem negerend, en ze drukte Pellen de lege mok in zijn hand. 'En geef me die doek.' Een tel later nam ze Pellens taak over en druppelde water over hem heen, alsof hij een zuigeling was die moest worden gewassen. Verdraaide vrouw. Dacht ze soms dat hij hulpeloos was?'Lig stil!' snauwde ze hem toe. 'Als ik een spiegel had en je erin liet kijken, zweer ik dat je dood zou neervallen van schrik.'

'Hoe gaat het met Deenie?' mompelde hij terwijl ze zijn stoppelige gezicht schoonveegde. Zonlicht scheen in zijn ogen en verwarmde zijn wangen. Hij was uitgehongerd. 'En Raaf?'

'Ze maken het goed,' zei ze. Ze klonk ademloos van woede.. en angst. 'Deenie is een uur geleden zo fris als een hoentje wakker geworden, en Raaf heeft de hele dag stennis geschopt omdat hij er niet met zijn pony opuit mocht.'

Hij keek omhoog naar Pellen. 'Charis? Hoe is het met Charis?'

'Ook goed, Asher,' zei Pellen. Op zijn gezicht lagen diepe groeven van bezorgdheid, en zijn glimlach was halfhartig. 'Ze zei.. ze zei.. 'Zijn stem brak. 'Ze zei dat ze de aarde hoorde zingen.'

Hij sloot zijn ogen. 'Zingen? Wat poëtisch.'

'Deenie zei hetzelfde,' voegde Dathne eraan toe. 'Twee handen op één buik, die twee.'

Hij hoorde hoe ze de doek in een kom met water doopte en uitwrong. 'En wat zegt Raaf?'

'Ach, je kent onze Rafel,' zei ze, geamuseerd nu. 'Poëzie is aan hem niet besteed. Maar hij zei dat hij dacht dat de aarde gelukkig was. Wat voor Raaf al vrij poëtisch is.'

Moeizaam opende hij zijn ogen weer en ging met behulp van Pellens arm rechtop zitten. Al zijn botten deden pijn, iedere spier krijste protesterend. Hij keek hen beurtelings aan, zijn vrouw en zijn vriend.

'Hoe lang ben ik hier geweest?'

'Niet zo lang,' zei Dathne. Er lagen tranen op haar wangen. 'De zon gaat zo onder.'

Nog geen etmaal dus. Hij meende zich de zonsopkomst te herinneren. Hij herinnerde zich de magie. Zijn hoofd bonsde en zijn keel deed pijn.

'Wat is er gebeurd?' vroeg Pellen. 'Wat heb je gedaan? Herinner je je dat nog?'

Hij verschoof iets om naar Barls weerkaart te kijken. Hier en daar nog een plekje, maar grotendeels intact. Grotendeels hersteld. Het leek een wonder.

'Je had gelijk, Pellen,' zei hij. Zijn stem klonk zacht en raspend. 'Ik had de magie in me. Het enige wat ik hoefde te doen. . was haar vrijlaten.' Hij huiverde toen de herinnering duidelijker werd. 'Dus heb ik dat gedaan.'

'Vrijlaten? Hoe?'vroeg Dathne. 'Wat heb je ermee gedaan?'

Fronsend raakte hij de weerkaart aan. Diep inademend voelde hij warmte en kracht en een vreemde sereniteit. Voelde de weermagie waarmee zijn botten waren doordrenkt. De verdorvenheid probeerde nog steeds te fluisteren, maar klonk zwak. Bijna dood. Aangemoedigd stak hij zijn voelhoorns verder uit, de vreselijke pijn negerend, en voelde een echo van die warmte en kracht in de aarde van het koninkrijk onder hem.

'Ik weet het niet precies,' zei hij langzaam. 'Ik denk dat ik.. de weerkaart ermee heb gevoed. Lur ermee heb gevoed.'

Zwijgend keken ze naar Barls verbazingwekkende creatie.

'En jezelf verdomme bijna leeggezogen,' zei Dathne uiteindelijk.

'Stomme idioot.'

'Heb wat medelijden met hem, Dathne,' zei Pellen. 'Hij heeft zichzelf bijna gedood om ons te redden.'

'Bemoei je er niet mee, Pellen!' beet ze hem toe. 'Hij is mijn echtgenoot en de vader van mijn kinderen, en als ik hem op zeven verschillende manieren een uilskuiken wil noemen omdat hij me op een haartje na weduwe en de kinderen wees heeft gemaakt, dan doe ik dat, al ga je op je kop staan!'

Asher grijnsde zijn bezorgde vriend vermoeid toe. 'Maak je geen zorgen, Pellen. Denk je dat ik hier na tien jaar huwelijk nog niet aan gewend ben?'

Dathne gaf hem een klap. 'Pas op je woorden, schavuit.'

Hij greep haar hand en drukte die tegen zijn droge, geschilferde lippen. 'Verduiveld, wat ben je toch mooi als je boos bent.'

'Asher,' zei Pellen terwijl Dathne nog wat nasputterde. Ze zweeg eindelijk, hoewel haar ogen nog vuur spuwden. 'Is het voldoende? Wat je hebt gedaan? Zijn de problemen van Lur eens en voor altijd opgelost?'

Barl beware hem, hij hoopte het. 'Ik weet het niet. Ik hoop het maar, want meer kan ik niet doen.'

'Nee,'zei Pellen plechtig. 'Dat kun je niet.Je hebt al bijna te veel gedaan. Nooit meer, Asher. Hoor je me? Nóóit meer.'

'Geloof me, Pellen,' zei hij huiverend. 'Dat zou ik maar al te graag beloven.'

Het was waar. Er was een leegte in hem die hij nooit eerder had gevoeld. Hij voelde zich bijna. . gebroken. Opgebruikt. Uitgehold.

'Jullie weten hoe we hiermee om moeten gaan, nietwaar?' zei hij, eerst naar Dathne en daarna naar Pellen kijkend. 'Totale geheimhouding. Dit is nooit gebeurd. Ik ben hier al jaren niet geweest. Hetzelfde geldt voor jou, Pellen. En jij bent hier nooit geweest, Dathne. Je bent vergeten dat die verdraaide Weerkamer zelfs maar bestaat. En we praten hier nooit meer over. Akkoord?'

Stilte. Toen knikten ze. 'Akkoord,' klonk het uit twee monden tegelijk.

'Goed,' zei hij. Als hij niet zo verduiveld moe was geweest en niet zoveel pijn had gehad, zou hij tevreden zijn geweest. 'Dat is dan geregeld. Laten we nu eindelijk maken dat we hier wegkomen. Volgens mij staan er ergens in de toren nog wel een paar flessen ijswijn met mijn naam erop. Jullie tweeën krijgen bier.'

Dathne en Pellen hesen hem tussen zich in overeind. Kreunend, terwijl iedere centimeter van zijn lichaam opnieuw schril protesteerde, draaide hij Barls weerkaart de rug toe en schuifelde de kamer uit. Strompelde alle honderddertig treden af en liep naar buiten, de late lentezon in.

Onder zijn vermoeide voeten sliep de herboren aarde.

Dathnes arm gleed om zijn middel. Haar warme lippen drukten tegen zijn wang. 'Kom mee, jij,' fluisterde ze. 'We brengen je naar huis.'