6
Met een bonzend hart sloot Raaf de deur van pa's bibliotheek achter zich. Hij mocht hier helemaal niet komen. Niet zonder pa of mama. Hij mocht eigenlijk helemaal niet weten wat pa in de grote kist onder het raam bewaarde. En het was al helemaal niet de bedoeling dat hij eraan zat.
Maar hier was hij. Alleen in pa's bibliotheek, waar hij niet mocht zijn. Want het verlangen in die kist vol boeken en rollen over Doraanse magie te snuffelen, vrat aan hem als een worm aan een appel. Twee dagen nadat ze Darran in de koninklijke crypte hadden bijgezet, hoorde hij pa toevallig met oom Pellen praten over een zaak over Doraanse magie waar hij in het Gerechtshof over moest oordelen. Hij had pa horen zeggen dat hij zich had verdiept in wat Durm erover te zeggen had in de dagboeken die de meestermagiër had achtergelaten. Oom Pellen had erover gemopperd hoe nerveus hij werd van het idee dat die op schrift gestelde magie in verkeerde handen zou kunnen vallen. En pa had gezegd dat oom Pellen zich geen zorgen moest maken, omdat alles veilig achter slot en grendel zat in de kist in zijn bibliotheek, waar geen vreemde ogen het ooit zouden zien. Meer had hij niet gehoord, want toen waren pa en oom Pellen de trap van de toren af gelopen, op weg naar de stallen. Maar hij had niet kunnen vergeten wat er was gezegd. Hij had nauwelijks kunnen slapen, zich afvragend wat hij nog meer over Doraanse magie te weten zou kunnen komen, dat hij niet van Arlin kon afpikken en dat pa hem niet wilde vertellen, al zou hij dat wél moeten doen. Een week nadat hij het gesprek tussen pa en oom Pellen had afgeluisterd, kreeg hij onverwachts de kans om zelf een kijkje te gaan nemen. Pa en mama waren vroeg vertrokken voor een bezoek aan oom Pellen, en Deenie bracht de dag door met Charis, terwijl Cluny op hen paste. En nu Darran, Barl hebbe zijn ziel, niet meer in de toren was met zijn scherpe blik, en hij juist vandaag vrij had van school, kon hij pa's bibliotheek binnensluipen om in die kist met magie te snuffelen. Want de spreuken die hij Arlin ontfutselde waren wel leuk, maar het waren geen grote spreuken. En hij wilde zo vreselijk graag eens een grote spreuk proberen.
Dus hoewel hij wist dat hij ongehoorzaam was, wachtte hij tot er niemand in de buurt was en glipte toen als een aal tussen het wier pa's bibliotheek binnen. Een klein deel van hem schaamde zich ervoor dat hij dit achter pa's rug om deed terwijl pa hem vertrouwde, maar daar wilde hij niet over nadenken. Een geheim meer of minder deed er niet toe. Bovendien zou hij dit niet stiekem hoeven te doen als pa zich aan zijn belofte zou houden en met hem over magie zou praten. Er zat een slot op de mysterieuze kist. Het was geen gewoon slot, dat je met een bronzen sleutel kon openen. Nee, dit slot was met Doraanse magie gemaakt. Hij voelde het suizen in zijn hoofd, achter zijn ogen, waar hij het altijd voelde. Geërgerd liet Rafel zich op het tapijt voor de kist zakken. Geen enkele spreuk die hij van Arlin had gepikt zou hem hierbij kunnen helpen.
Alle roestige ankers op een hoop.
Hij sloot zijn ogen en bleef stil en roerloos zitten. Liet het suizen in zijn hoofd hem vertellen hoe het slot eruitzag. . en misschien hoe het geopend kon worden. In zijn hoofd zag hij het als een grote kluwen verward touw, met doornen doorstoken. Maar als hij aan dit stukje trok.. en dan aan dat stukje.. zodat dat losraakte, en dan daaraan trok. . Met een vreemd soort levendigheid sprong het slot open. Geschokt opende Rafel zijn ogen. Hij had het gedaan. Helemaal alleen, zelfs zonder behulp van een van Arlins spreuken. Wat een heerlijk gevoel, de magie die zijn bloed dik en warm had gemaakt, en hem zich sterk en. . onoverwinnelijk liet voelen. Geen van Arlins spreuken had hem ooit dit gevoel gegeven, alsof hij een echte magiër was. Hij was Rafel van Dorana, en hij had pa's slot verbroken.
Als pa erachter komt, breekt-ie mij.
Maar hij was te opgewonden om zich daar nu druk over te maken. Gehaast - er kon ieder moment een dienstbode binnenkomen om de vloer te dweilen - opende hij het deksel van de kist en begerig staarde hij naar de inhoud. Al die boeken! Al die rollen! Al die geheime Doraanse magie!
Voorzichtig, omdat pa het zeker zou merken als hij de inhoud van de kist te veel door elkaar gooide, doorzocht hij de verboden schat. Hij las hier en daar wat, en sommige dingen begreep hij. Niet alles. Het meeste niet. Het gesuis in zijn hoofd werd luider en luider. Hij voelde zijn vingers jeuken, zo graag wilden ze spelen. Maar hij durfde het niet. Als er iets misging. .
Toen ze een keer over magie praatten, had Gans gezegd dat veel van Durms boeken in de bibliotheek van de Algemene Raad terecht waren gekomen. Zijn pa, die toen raadslid was geweest, had er een aantal van mee naar huis kunnen nemen als hij dat had gewild. Maar hij had geen interesse in Doraanse magie die niets met hop en bier te maken had, en Gans zei dat hij geen draai om zijn oren zou riskeren door ernaar te vragen, dank je feestelijk.
Maar vergeleken met deze boeken over magie stelden die andere niets voor. Het kon hem niet meer schelen dat hij die niet in handen kon krijgen. Deze boeken, met Durms naam nog nauwelijks leesbaar op de voorkant gekrabbeld, waren bijzonder. En ooit zou hij ze lezen en alle spreuken leren. Ooit zou hij ieder stukje magie dat ze bevatten uitvoeren. En dan zou hij zich iédere dag een echte magiër voelen. Maar niet vandaag. Hij kon niet langer in pa's bibliotheek blijven. Door de gesloten deur hoorde hij Dibby zingen, hard en vals zoals altijd, terwijl ze zich al stoffend een weg naar beneden baande over de trap. Als ze hem hier vond, zou de hel losbreken. .
Onwillig begon hij het deksel van de kist te sluiten. Toen viel zijn oog op een dikke perkamentrol die tegen de zijkant van de kist was weggestopt. Hij zag er veel nieuwer uit dan de andere rollen waar hij tussen had gesnuffeld. Met ingehouden adem pakte hij hem voorzichtig uit de kist, trok het lintje los dat eromheen zat, en rolde hem net ver genoeg open om de eerste zin te kunnen lezen.
Zijn hart bonsde zo hard dat het bijna uit zijn borst sprong. Tol ins verslag van zijn expeditie over de Bergen van Barl. Hij wilde dansen. Hij wilde schreeuwen. Hij wilde in lachen uitbarsten. Zonder zich nog te bekommeren om Biddy die steeds dichterbij kwam met afstoffen, rolde hij de perkamentrol helemaal uit. Er bleken drie kopieën van hetzelfde verslag in elkaar gerold te zitten. Het handschrift was klein en kriebelig, zodat Tollins herinneringen op de voor-en achterkant van één lang vel perkament pasten. Rafel staarde naar zijn ontdekking. Het zweet brak hem uit. Alles wat hij over Tollins avonturen wilde weten, en wat pa en mama hem nooit zouden vertellen, wat zelfs die oude roddeltante Darran hem nooit zou hebben verteld. .
Ik zou er eentje kunnen meenemen. Dat zou ik kunnen doen. Waarom hebben ze er drie nodig? Ze hebben er geen drie nodig. En als ik hem verborgen hou, zal niemand er ooit achter komen.
Al die boeken en rollen over magie. Al die onthullingen die pa nooit met hem zou delen. De magie die hem werd onthouden. De dingen die hij niet wist - en wel zou moeten weten.
Snel pakte hij een van Tollins rollen, vouwde hem op tot hij onder zijn hemd paste en stak hem onder de tailleband van zijn broek. Toen rolde hij de andere twee rollen weer op, strikte het lint er weer omheen en stak ze terug in de kist, waarna hij het deksel met een zachte tik sloot.
En toen besefte hij. . dat hij hem ook weer op slot moest doen. Alle roestige ankers.
Met gesloten ogen en een verstilde geest voelde hij dat het opgevouwen stuk perkament langzaam warm werd tegen zijn huid. Hij pakte de losse eindjes van pa's slot en. . maakte ze weer precies zo vast als ze hadden gezeten. Zonder te weten hoe hij het deed, alleen dat hij het deed. Dat hij precies voelde welk stukje waar hoorde, zodat pa er nooit achter zou komen wat er was gebeurd.
Toen hij klaar was, deed hij zijn ogen open, trillend en knipperend terwijl het gesuis in zijn hoofd wegebde. De kist was weer op slot. Het was tijd om te gaan. Gans en hij hadden bij de stadspoorten afgesproken om te gaan paardrijden. Als hij niet opschoot, zou hij te laat komen.
Toen hij de deur van pa's bibliotheek achter zich sloot, hoorde hij Biddy's zware voetstappen. Ze kon hem ieder moment ontdekken. Hij maakte dat hij wegkwam.
'Hé! Wedstrijdje?' schreeuwde Gans zodra ze veilig door de stadspoorten waren, en hij drukte zijn hielen stevig in de flanken van zijn pony. Met rollende ogen en naar achteren gevouwen oren zwaaide de pony met zijn staart en zette het op een lopen.
Rafel keek hem na en slaakte een bloedstollende kreet. Meer aansporing had Tikker niet nodig. Snuivend en met zijn achterbenen trappend ging hij ervandoor. Gelukkig was de weg op dat moment verlaten, want ze zouden een rijtuig onherroepelijk de greppel in hebben gedreven.
Lachend, ademloos, terwijl de wind aan zijn haren rukte, galoppeerde Rafel Gans achterna. Met trommelende hielen en flappende ellebogen, naar links en naar rechts hellend in zijn zadel - stalmeester Divit noemde zijn beste vriend een zwalker - stoof Gans de weg af het open veld op, in de richting van de rivier waar die bij de Drakenkopbrug in een meertje uitmondde. De pony van Gans was van een wild ras, maar Tikker was in de Dalen gefokt, op de paardenfokkerij die koning Gar was begonnen toen hij nog een jonge prins was. De beste bloedlijnen in Lur kwamen uit de Koningsfokkerij: Cygnet, en die arme gestorven Ballodair, en ieder paard in de toren. Zijn eerste pony. Vlo. Daarna Danser. En nu Tikker. In de stijgbeugels staand, met zijn knieën stevig tegen Tikkers ribben geklemd, begroef hij zijn tot vuisten gebalde handen in de zwarte manen van de pony en riep in een van de platliggende oren: 'Vooruit! Haal hem in, Tikker! Haal hem in! Vooruit!'
Hij voelde hoe de pony zich lang en laag onder hem uitstrekte en zag kluiten gras voorbijvliegen, die door de beslagen hoeven werden losgerukt. Ze liepen op Gans in.. nog meer.. nog meer.. daar was de brug. . daar was hun favoriete met bloemen overdekte weide.. daar was het diepe riviermeertje, dat plaatselijk bekendstond als het Drakenoog. .
'Ha!' riep hij triomfantelijk toen Tikker Gans' zwoegende pony voorbij ging. 'Ik heb je verslagen, Gansie! Verslagen! Ha!'
Hij barstte in lachen uit bij het horen van Gans' verslagen jammerkreet. Het was gemeen, hij wist dat het gemeen was, maar hij kon er niets aan doen. Hij vond het fijn te winnen.
Na de wedstrijd lieten ze de vastgebonden pony's tussen het gras en de bloemen grazen. Ze schopten hun laarzen en sokken uit, en op de lage, met gras begroeide oever zittend lieten ze hun voeten boven het meertje bungelen. Verderop stroomde de Gant, breed en traag. De sneeuw in de bergen was nog niet gesmolten, dus de lentevloed zou nog weken op zich laten wachten. Op een flinke steenworp afstand lag de Drakenkopbrug, en het geluid van de rivier die rond en langs de stenen pilaren ruiste was rustgevend en aangenaam. Het Oog schitterde in de zon, vroege libellen dansten boven het roerloze, spiegelgladde wateroppervlak. Rafel slaakte een diepe, tevreden zucht. Behalve oefenen met magie was er geen betere manier om een vrije dag te besteden dan met Gans en de weidse blauwe hemel. Door Darrans dood en zo had hij het gevoel dat het jaren geleden was dat hij vrij was geweest om leuke dingen te doen. En onder mijn hemd zit Tol ins avontuur. Ik heb zo'n groots verhaal te vertellen!
'Een dezer dagen,'zei Gans, met zijn lange zwarte haren schuddend, 'win ik van je.'
'Denk je dat echt?' zei hij grijnzend.
Gans liet zijn schouders hangen. 'Zal wel niet.'
'Misschien wel,' zei hij, nog steeds grijnzend, en hij schopte speels tegen Gans' knokige blote enkels. 'Zorg dat je een in de Dalen gefokte pony krijgt, dan heb je misschien een kans.'
'Doe niet zo min over Taf,' zei Goose fel. 'Het is een beste pony.'
Rafel keek opzij naar de weide waar Tikker en Taf met rinkelende bitten stonden te grazen, elkaar jaloers opzij duwend om het lekkerste stukje gras te bemachtigen. Tikkers gespikkelde donkerbruine vacht glansde. Naast hem leek Gans' modderkleurige pony een simpele knol. Gans had zijn blik gevolgd, maar bleef zijn rijdier trouw. 'Zelfs als mijn pa zijn geld aan een pony uit de Dalen zou willen uitgeven, zou ik Taf niet aan de kant zetten. We zijn vrienden, hij en ik.'
'Dat weet ik.' Hij wilde niet met Gans kibbelen. Niet nu de zon scheen en de hele dag nog voor hen lag. Niet nu Tollins perkament onder zijn hemd geklemd zat. 'Je hebt gelijk. Het is een braaf beest.'
Na een scherpe blik, om zich ervan te overtuigen dat hij niet in de maling werd genomen, stak Gans zijn hand in zijn met veters dichtgeknoopte wambuis. Na wat gerinkel en gerommel stonden er opeens twee flesjes bier op het gras tussen hen in.
Rafel was onder de indruk. 'Voor ons?'
'Nee,' zei Gans met zijn ogen rollend. 'Voor Taf en Tikker.'
'Heeft je pa dat gebrouwen?'
'Ja,' zei Gans. 'Zijn beste sterke bier, van de botteling waarmee hij zijn laatste gouden medaille heeft gewonnen.' Een snelle, verlegen glimlach. Gans was trots op zijn pa. 'Krijg je haar van op je borst.'
Wilde hij haar op zijn borst? Dat zou een beetje moeilijk te verklaren zijn. . Op zijn lip bijtend keek Rafel fronsend naar Gans. Bier? Hij had nog nooit een hele fles gedronken. Pa gaf hem wel eens een slokje uit zijn kroes. Hij vond het niet bijzonder lekker, maar dat had hij pa nooit verteld, want samen bier drinken was van mannelijk belang. En hij zou het Gans ook niet vertellen. Niet nu zijn vriend zoveel moeite had gedaan om het mee te nemen.
'Als je pa erachter komt dat je zijn bekroonde bier hebt gepikt, krijg je zo op je donder dat je niet meer weet wat voor en wat achter is,' zei hij. 'Als hij ontdekt dat het weg is, zul je drie Barlsdagen lang niet kunnen zitten.'
Gans snoof. 'Twee flesjes? Die mist mijn pa niet eens. Er staat zoveel bier in de voorraadkast dat er geen ruimte meer is voor piepers. Je zou mijn moeder moeten horen. Geloof me, Raaf, hij komt er niet achter.'
Dat was waarschijnlijk waar. Gans' pa was nu Meester van het Brouwersgilde. Bijna de hele achtertuin van hun huis in Brouwershoek stond vol, met een hopoven, een mouthuis en de stinkende vaten waarin hij zijn bier brouwde. Wanneer je bij Gans thuis inademde, leek het alsof je in dat gistrijke, prikkerige spul zwom. Wanneer hij bij Gans was geweest, stonk hij bij het thuiskomen altijd naar een kroeg en moest hij zich van mama altijd wassen, zelfs al was hij nog schoon. Gans stak hem een fles toe. 'Drink op.'
Hij pakte hem aan. Er glinsterde iets in Gans' ogen, alsof dit een soort proef was. Alsof hij wraak kon nemen na het verliezen van weer een wedstrijd. Ha. Rafel ontkurkte de fles met zijn tanden, spuwde de kurk uit en legde zijn hoofd in zijn nek. Het bier spoelde lauwwarm en koppig over zijn tong en door zijn droge keel. De smaak was sterk en gronderig, een klap voor zijn maag. Een opvlieger naar zijn hoofd. Het smaakte helemaal niet naar het bier dat pa altijd dronk.
'Lekker, hè?' zei Gans terwijl hij zijn lippen aflikte. Hij was met bier en aangelengde wijn opgegroeid. Als hij volwassen was, zou hij brouwer worden. Niet omdat zijn pa zei dat het moest, hoewel hij dat wel deed, maar omdat hij het wilde.
En wat ga ik worden? Ik weet het niet. Ik wil ontdekkingsreiziger worden, maar er valt niets meer te ontdekken in Lur. We kunnen het rif niet oversteken en het heeft geen zin meer om over de bergen te trekken, dus dan blijft er behalve raadswerk weinig over, en wie wil dat? Ik niet.
'Doordrinken,'zei Gans. 'Als je te lang wacht, knappen de belletjes. Bier moet je meteen opdrinken als de kurk van de fles is, Raaf. Het beste zit in de belletjes.'
Hij wierp Gans een zijdelingse blik toe. 'Oefen je voor gildemeester?'
Gans haalde zijn schouders op. 'Nee. Maar je moet bier nu eenmaal op de goede manier drinken, Raaf. Je moet er respect voor hebben.'
Respect? Het was biér. Maar hij zag dat Gans zich begon op te winden, dus haalde hij zijn schouders op en nam nog een grote slok. Hij wilde toch niet dat Gans dacht dat hij een meisje was? Dit keer smaakte het beter. Hij nam nog een slok. Boerde. Lachte. Gans keek bedroefd naar zijn eigen fles. Hij had hem al bijna leeg.
'Ik had meer moeten meenemen.'
Hij knikte grijnzend. Dit was best bier. Zijn gouden medaille waard. Ja.
'Volgende keer doe ik het,' zei Gans, die zijn kin op zijn borst liet zakken. 'Ieder twee flesjes. Pa zal het niet merken. Hij merkt nooit wat ik doe. Hij zegt dat ik pas interessant word wanneer ik oud genoeg ben om me te scheren.'
Rafel trok een medelevend gezicht. Maar het bier was goed. Slokje voor slokje raakte zijn gestolen flesje leger.
Onder hun bungelende blote voeten joegen horzels de libellen weg en gonsden in luie kringetjes boven het stille oppervlak van het meertje. Een plons, gespetter, en een dikke vis met zilveren schubben sprong boven het water uit en hapte een mondvol gazen vleugels uit de lucht. Gans verslikte zich en wees. 'Kijk nou eens! Kijk!'
Gans was lang en slungelig voor zijn tien jaar, hij kon wel wat spek op zijn botten gebruiken. Zijn pa was een grote man, en hij zou ook een grote man worden. Daarom was het zo grappig dat hij kon giechelen als een meisje. Zoals Deenie en oom Pellens Charis wanneer ze met hun stomme poppen speelden.
Rafel greep een handvol gras en gooide die in zijn richting. 'Het is een vis, Gans. Heb je nog nooit een vis gezien?'
'Tuurlijk heb ik wel eens vissen gezien,'zei Gans. 'Maar dit zijn rare vissen, Raaf.'
Onder het oppervlak van het meertje krioelden nog meer zilverkleurige karpers. Het water kolkte, en was toen in één klap weer kalm.
'O,' zei Gans teleurgesteld. 'Waar zijn ze gebleven?'
'Ergens,' zei hij terwijl hij het laatste slokje bier tussen zijn tanden door goot. Er klonk een warm geruis in zijn hoofd, als het zoemen van zomerbijen. Als Doraanse magie. 'Wil je dat ze terugkomen?'
Gans draaide zijn eigen bierflesje om boven zijn mond en slurpte de laatste druppels eruit. 'Ja, maar ze zijn weg.'
Arme Gans. Zijn pa negeerde hem meestal en zijn pony was niet in de Dalen gefokt. Hij zou nooit sneller rennen dan Tikker, al had hij twee extra benen. Rafel gooide zijn lege bierflesje op de grond en trok toen het opgevouwen perkament onder zijn hemd vandaan.
'Hier,' zei hij terwijl hij het Gans toewierp. 'Goed op passen. En niet stiekem gluren.'
Gans probeerde het te vangen, maar miste. 'Wat is dat?' vroeg hij terwijl hij Tollins verslag van de grond opraapte.
'Een verrassing, voor straks,'antwoordde hij, waarna hij naar de rand van de oever schoof. Nog iets verder, en hij liet zich in het Drakenoogmeer zakken.
'Rafel!' zei Gans met een schrille stem. 'Raaf, doe niet zo stom! Blijf hier. Wil je verdrinken?'
'Ik verdrink niet,' zei hij terwijl het koele water aan zijn leren riem trok. Modder sijpelde tussen zijn tenen en kiezelsteentjes verschoven.
'Ik kon al zwemmen voordat ik kon lopen.' Nou ja, bijna. Deenie en hij waren niet bang voor water, daar had pa wel voor gezorgd. Ze hadden aan de kust zelfs in de oceaan gezwommen. 'Maar jij blijft daar, Gans,' voegde hij er met een waarschuwende wijzende vinger aan toe.
'Jij bent een echte stadsjongen. Jij zou verdrinken voor je het weet.'
'Toe nou, Raaf, kom eruit,' smeekte Gans. 'Stel dat je uitglijdt en dat ik je er niet uit kan trekken?'
'Kolder,'zei hij. Dat was een van Darrans woordjes. Kolder. Doe niet zo stom, betekende het. Bij het uitspreken ervan en de herinnering voelde hij een steek van pijn. Maar hij kneep hem onmiddellijk plat als een vlo, want treuren om Darran bracht de oude man niet terug.
'Raaf,'zei Gans. Hij jammerde bijna. Een langgerekt geluid, als een stukje touw. Die lange, slungelige, slome Gans, helemaal bang en in paniek. Kolder.
Hem negerend richtte Rafel zijn blik op het in de zon schitterende wateroppervlak. De zoemende horzels waren weggevlogen. Hij zag de weerspiegeling van de blauwe lucht en grillige schapenwolkjes. Hij zag zijn eigen gezicht. Rafel van Dorana, de enige zoon van de held Asher. Pa zat erin, en mama. Trekjes van mensen die hij nooit had gekend. Het zat er allemaal in. Ze weerspiegelden in zijn ogen. Dat is mijn gezicht. Dat ben ik. Maar wie bén ik?
Er zat bier in zijn bloed, de belletjes knapten. Er zat kracht in zijn bloed die stenen kon laten barsten, blaadjes kon laten dwarrelen en nog veel meer. Die magische sloten kon openen die hij nooit eerder had gezien. En door die kracht voelde hij iets vreemds in de aarde, net als pa.
Een magiër. Dat ben ik. Dat is wat ik wil worden. Met zijn magiërsogen keek hij diep in het meertje. Zag de vissen. Keek dwars door hun schubben heen en voelde hun kleine leventjes. Toen keek hij in zijn eigen bonzende hart. In zijn bloed, waar zijn magie zich bevond. Als pa erachter komt wat ik heb uitgespookt, zit ik zwaar in de problemen. Pa haat zijn magie, en daarom vis ik achter het net. Hete boosheid prikkelde hem. Hij was het beu om achter het net te vissen. Hij was het beu om een geheim te zijn. Gans wist wel iets, maar hij wist niet alles. Rafel vertrouwde zijn vriend zoals hij zijn eigen hand vertrouwde, of zijn voet, maar het was veiliger dat Gans niet te veel wist.
'Gans,' zei hij zonder op te kijken. 'Als ik je iets laat zien, moet je beloven dat je het niet verder vertelt.'
'Ik beloof het,' zei Gans. 'Me wat laten zien? Raaf, wat is er aan de hand?'
'Hou je mond,' zei hij dromerig. 'Ik moet nadenken.'
'Raaf!' zei Gans, bijna weer jammerend. 'Je maakt me zenuwachtig. Kom eruit. Alsjeblieft?'
Grijnzend schudde hij zijn hoofd. 'Nee. Kijk nou maar.'
'Waarnaar?' vroeg Gans. 'Raaf, wat doe je?'
In plaats van antwoord te geven, wriemelde hij met zijn vingers boven het slapende oppervlak van het water. 'Kom dan, visjes,' kirde hij binnensmonds. 'Jullie verstoppen je toch niet voor Gansie? Kom op. Kom terug. Rafel wil dat jullie terugkomen.'
Het gepikte bier was op, maar hij proefde het nog op zijn tong. Hij voelde het in zijn buik, warm en klotsend. Hij voelde het in zijn hoofd, zacht zoemend. Hij voelde zijn magie zoemen, zingend zonder woorden, een melodie die alleen hij kon horen. De rest van de wereld was doof. Pa was doof.
Pa wil het niet horen.
Een voor een kwamen Gansies visjes terug.
Tijdens zijn lessen met meester Rumley was hij gedwongen om zich rustig te houden. Tam. Kleine stukjes Olkenmagie. Piepkleine drupjes. Nooit iets anders. Zelfs wanneer hij alleen was en de regels overtrad, stenen verbrijzelde en blaadjes liet dansen, al die onzin in zijn bad, de spreuken die hij van Arlin had gepikt, lette hij er altijd op dat hij niet te veel deed, voor het geval iemand het zou merken. Voor het geval pa het zou merken en zou binnenstormen en hem zou betrappen. Maar dit was zijn vrije dag en hij had het gestolen bier van Gans in zijn lichaam, en pa was ver weg in de stad. Hij voelde zich groot en rusteloos. Overmoedig en roekeloos. Hij had een magisch slot geopend. Dat was nogal wat. Alle roestige ankers op een hoop, hij wilde spélen. Hij wilde iemand laten zien wat hij kon. En waarom ook niet? Het was tenslotte Olkenmagie en hij was een Olken. Hij deed niets verkeerd. Dus riep hij de dikke zilverkleurige karpers in de Gant, lokte ze uit hun schaduwen, lokte ze naar het ondiepe water en liet ze springen van vreugde. Dit was Darrans verhaal van het zingen tijdens de Zeeoogst. Hoe vaak had hij dat verhaal niet gehoord? Hoe vaak had hij die ziedende haven niet in zijn hoofd gezien?
'Kijk nou! Kijk nou eens!' Gans stond te schreeuwen, zijn gezicht was rood van het bier en van plezier. 'Kijk die vissen dansen! Joechee!'
Toen stopte hij opeens met springen en bleef stokstijf staan. 'Raaf, doe jij dat?'
Woorden waren hinderlijk. Hij wilde niet praten. Dus zwaaide hij geërgerd met zijn hand naar Gans, waarmee hij tegelijkertijd: Ja, Hou je mond en: Laat me met rust zei.
Gans' ogen werden rond van verbazing, als twee pas geslagen trins.
'Ik wist niet dat je zo goed was in magie. Hoe doe je dat? Kun je het me voordoen?'
Hij wist niet zeker of hij dat kon. Er waren geen woorden, er was alleen.. een gevoel. Hij voelde de vissen in het water, voelde hun vinnen en hun staarten, voelde het zilveren gekronkel terwijl ze de warme, bijna lenteachtige lucht in sprongen. Hij wilde dat ze voor Gans dansten, dus dansten ze. Zo eenvoudig en beangstigend was het. Waarom wil pa dit nietf Het is.. het is fantastisch. De zilveren karpers sprongen. Het meertje ziedde. Net zoals zijn badwater begon het te schuimen tot vormen: blaffende honden en steigerende pony's. De Bergen van Barl, hoog oprijzend. Hij voelde zijn magie branden en kolken. De bierbelletjes werden helder goud in zijn bloed.
'Raaf.. '
'Wat?'
Gans lachte niet meer. Hij was stil blijven staan en zijn vingers klemden zich om zijn knieën. 'Raaf, misschien kun je beter stoppen,' zei hij met een nerveuze klank in zijn stem. 'Je weet dat dit niet mag.'
Ongeduldig trok hij een gezicht. 'Jij mag geen bier stelen, en dat heb je ook gedaan.'
'Dat is maar bier,' zei Gans. 'Dat is geen magie. Raaf, je kunt er beter mee ophouden.'
Hij hoorde hem nauwelijks. 'Zeur toch niet zo,' zei hij. 'Je hebt me wel eens eerder magische dingen zien doen.'
'Niet zoals dit, Raaf,' zei Gans toen het meertje zilver begon te borrelen en dikke vissen over de waterige Bergen van Barl sprongen. 'Toe nou... hou ermee op. . Raaf.. '
Rafel grijnsde zijn vriend toe. 'Kolder, domme Gans. Het gaat prima. Jammer niet zo.'
Plonzend en springend gehoorzaamden de karpers in het meertje aan zijn dwingende oproep. Het magische water golfde om hem heen en klotste in zijn gezicht. Zijn blauwkatoenen hemd en zijn kortgeknipte haren raakten doorweekt, en over zijn wangen liepen straaltjes water, als tranen. Maar hij huilde niet, o, nee. Hij lachte. Hij lachte. Toen gaf hij een schreeuw. Er trok een huivering door de lucht, door de aarde en door de modder tussen zijn tenen. Hij hapte geschokt naar adem, zodat het water zijn mond in stroomde. De muffe smaak verdrong de zoete smaak van Gans' bier. De zoete smaak van de magie die in zijn bloed brandde. De springende vissen doken onder en sprongen niet meer omhoog. Hij voelde ze naar de schaduwen vluchten, van zijn betovering bevrijd.
'Raaf!' riep Gans. 'Raaf, wat is er aan de hand?'
Wild met zijn armen zwaaiend verloor hij zijn evenwicht en viel op zijn knieën. Het water van het meertje sloot zich boven zijn hoofd. Zijn ogen waren open, maar hij kon niets zien. Zijn mond was open, maar hij kon niet schreeuwen, hoewel hij dat wel wilde. En hij kon ook niet ademen. Alles voelde verkeerd. Zijn hoofd tolde. De aarde en de lucht van Lur hadden pijn.
Pa. . pa. . help me, pa!
Hij vocht zich een weg naar het wateroppervlak, als een zilveren karper die Rafel heette en naar de zon toe sprong.
'Raaf! Raaf!. Pak mijn hand, Raaf!'
Het was Gans, zijn stem klonk huilerig. Hij lag op zijn buik op de rand van de oever, met zijn arm en vingers uitgestrekt. Hij kon niet zwemmen. Hij was een stadse Olken. Je had helemaal niets aan dat volk. Dat had pa wel eens gemopperd op dagen dat hij de kust miste, wanneer hij in dat muffe Gerechtshof moest zitten om mensen te vertellen wat ze moesten doen. Terwijl alles achter zijn ogen ronddraaide, en de pijn in de aarde en de lucht ook zijn pijn was, wierp Rafel zich in de richting van Gans' hand en haakte zijn vingers eromheen, als een anker.
'Ik heb je!' hijgde Gans, die hem op het gras van de oever hees. 'Ik heb je, Raaf! Niet loslaten! Ik heb je vast.'
Aan het stinkende meertje ontsnapt kroop Rafel de oever op, liet de hand van Gans los en braakte al het bier en water dat hij had binnengekregen uit. Hij voelde Gans naast zich, helemaal van streek en boos.
'Ik zei het toch, Raaf. Heb ik het je niet gezegd? Ik zei dat je moest stoppen! Raaf? Raaf! Zeg iets! Raaf! Ben je verdronken?'
Met een lege maag en een vieze smaak in zijn mond rolde hij zich op zijn rug en keek met half dichtgeknepen ogen op naar de zon. Zijn doorweekte hemd en broek kleefden aan zijn huid. En nu hij weer helder kon denken, voelde hij het gekriebel onder zijn natte huid. Vreselijk. Maar de schreeuwende pijn van de aarde en de lucht vervaagde, als een droom. Dat was in ieder geval iets. Hij wilde dat het wegging. Met zijn ogen knipperend keek hij naar zijn vriend. Gans was opgestaan en torende boven hem uit. 'Hoe kan ik verdronken zijn, Gans?
Ik heb net mijn maag uit mijn lijf gekotst.'
'Raaf!' Gans' ogen waren zo ver opengesperd dat ze uit zijn hoofd leken te ploppen, en zijn gezicht was lijkbleek, alsof hij ook op het punt stond over te geven. 'Je had moeten stoppen toen ik het zei. Heb ik niet gezegd dat je moest stoppen?'
Gans was een rare snuiter. Het ene moment stal hij vol bravoure bier, het volgende moment was hij helemaal over zijn toeren.
'Zeur niet zo, Gans,' zei hij.
'Ik zeur niet,' zei Gans beledigd. 'Je bent bijna verdronken, Raaf. Wat gebeurde er? Heb je.. heb je magie gebruikt om dat te doen?'
Hij had pa beloofd er niet over te praten, maar hoe kon hij nu blijven zwijgen? Gans was hier, en hij had het gezien. Hij moest het uitleggen. Gans wist zijn grootste geheim trouwens al, hij wist dat hij Doraanse magie bezat.
'Ik vertel het niet verder, Raaf,' zei Gans. 'Dat weet je.'
Ja, dat wist hij, want Gans en hij hadden een eed gezworen. Twee jaar geleden hadden ze dat gedaan. Nog een geheim. Hij had een steen gebroken en ze hadden elkaar in de hand gesneden, hun bloed met elkaar vermengd en elkaar eeuwige vriendschap gezworen. Geen magie. Niet echt. Alleen een belofte, meer niet. Een belofte waar Gans zich aan had gehouden.
Bovendien wilde hij dit geheim kwijt. Het zat als hete kolen in zijn hoofd. Pa wilde er niet over praten. Mama ook niet. Wacht tot je ouder bent. Maar het verschroeide hem nú .
'Raaf?' zei Gans, niet vleiend, maar bezorgd. Het voelde goed. Familie maakte zich zorgen omdat ze dat moest. Gans maakte zich zorgen omdat hij dat wilde. Dat was anders, al wist hij niet precies waarom. Het is Gans. Gans niet vertrouwen is hetzelfde als mezelf niet vertrouwen.
En hij moest erover praten. Hij had iemand nodig om te luisteren wanneer het te erg brandde. Vroeger had pa koning Gar om mee te praten. En had hij mama niet? En oom Pellen?
Het is niet eerlijk dat hij mensen heeft om mee te praten, terwijl ik niemand iets mag vertellen.
Hij drukte zijn knieën tegen zijn borst en trok een gezicht. 'Het komt niet door mijn magie, Gans.'
'Waar dan wel door?'
'Ik weet het niet. Ik weet alleen dat er iets.. mis is.'
'Wat dan?' vroeg Gans, weer met opengesperde ronde ogen. Dankzij zijn Olkenmagie had Gans de gave om dingen te laten groeien. Zijn pa zei dat een meesterbrouwer dat nodig had, om tegen de hop te kunnen zingen en tijdens het brouwen te kunnen vleien. Maar kon hij daardoor ook de pijn van de aarde voelen?
'Heb jij het niet gevoeld?'
'Ik weet het niet,' zei Gans behoedzaam. 'Wat heb je gevoeld?'
Het was moeilijk om het hardop te zeggen. Het hete gekriebel onder zijn huid werd weer sterker. Ik ben niet bang. Echt niet. 'Alsof de grond pijn heeft. Alsof de lucht huilt.'
'Dat heb ik nog nooit gevoeld,'fluisterde Gans geschokt. 'Wat is het, Raaf? Is het Doraanse magie die is gaan rotten?'
Hij groef zijn vingers in het gras van de oever en trok eraan. 'Weet ik niet. Zou kunnen.'
Een korte stilte, waarin Gans daarover nadacht. Verderop sloeg Tikker met zijn staart naar de zoemende vliegen. De rivier klotste tegen de brug. Een hardere klap toen een drijvende boomtak ertegenaan sloeg. In de verte, op de weg naar de stad, klonk de hoorn van een rijtuig. Een vaag geluid dat op de bries naar hen toe dreef. De warme lucht zong over de ophanden zijnde zomer.
'Heb je het je pa verteld?' zei Gans uiteindelijk. 'Je moet het je pa vertellen.'
'Hij weet het al.' Rafel trok nog meer grassprieten uit de grond. Rook de geplette groene halmen en de lentewarme aarde. 'Maar hij wil niet zeggen wat het is.'
'Waarom niet?' Gans aarzelde met ingehouden adem. 'Omdat hij niet -'
'Nee,' zei hij snel. 'Natuurlijk niet. 'Mijn pa weet alles. Ik denk dat hij vindt... dat ik het niet hoef te weten.'
'Maar dat is niet eerlijk,' zei de loyale Gans. 'Jij voelt het. Hij zou het je moeten vertellen.'
'Ja,' zei hij knikkend. 'Maar dat doet hij niet. En ik kan hem niet dwingen het me te vertellen, Gans.'
Gans zuchtte. 'Het valt niet mee om een kind te zijn.' Zijn gezicht rimpelde en zijn onderlip trilde. 'Wat denk je, Raaf? Waarom heeft de grond pijn? Wat laat de lucht huilen?'