21

Asher zuchtte. 'En al heb je gelijk? Zoals je zegt, Pellen, getapt bier kun je niet terug in het vat gieten.'

'Hoe ernstig is het?'

Hij zat vol inwendige pijn en wonden die aan zijn botten knaagden. Pijn en wonden die zelfs Kerrils sterkste drankjes niet konden verzachten. 'Behoorlijk ernstig.'

'Nou, als een koppige ezel als jij dat toegeeft.. 'zei Pellen in een poging om grappig te doen. Maar het was niet grappig, en dat wist hij. Niets van dit alles was grappig. 'Het spijt me, Asher. Van alles.'

'Ik weet niet waar jij je voor verontschuldigt,' zei hij, worstelend om zijn gevoelens de baas te blijven.

'Iemand moet het doen,' zei Pellen. 'En aangezien Pintte het verdomt...' Hij haalde zijn schouders op. Toen verscherpte zijn blik zich en was hij opeens weer commandant Orrick van de Stadswacht.

'Asher.. ik hoop niet dat je van plan bent een stommiteit te begaan.'

'Natuurlijk niet.'

Maar Pellen geloofde hem niet. 'Het werken met die weerkaart heeft je tien jaar geleden bijna je leven gekost. Het heeft Dathne bijna het leven gekost je zoveel pijn te zien lijden. Zou je haar dat opnieuw aandoen?'

Hij staarde Pellen spottend aan. 'Wil je beweren dat jij je, toen je onze geduchte gardecommandant nog was, nooit meer met een ruzie hebt bemoeid nadat je voor het eerst door een Olken was aangevallen?'

'Dat is iets anders!' zei Pellen. 'Jouw weermagie is dodelijk, Asher.'

'En een mes tijdens een hoogoplopende ruzie niet?' vroeg hij. Hij stond op uit zijn stoel. 'Pellen, hou erover op. Ik weet nog niet zeker wat ik ga doen. Maar.. maak het alsjeblieft niet nog moeilijker voor me. Probeer mijn medelijden niet op te wekken, helemaal ziek en zielig in dat bed.'

'Goed,' zei Pellen onwillig. 'Maar verwacht niet van me dat ik mijn mening voor me houd.'

Vanaf het openstaande kamerraam, uitkijkend over de daken van de stad in de richting van het Marktplein, schudde hij zijn hoofd. 'Dat weet ik. Ik ken je lang genoeg om dat te weten.'

De ondergaande zon scheen warm op zijn gezicht. De lichte bries was geparfumeerd met de geur van bloesems, vermengd met de scherpe stank van duivenmest. In ieder hoekje en gaatje van de huizen nestelden vogels. Hij liet zijn blik nog verder over de daken dwalen, waar de dakpannen van het Gerechtshof zichtbaar waren, en een smalle strook gebrandschilderd glas: Dorana's Barlskapel. De straten, voor zover hij die kon zien, waren verlaten. Niemand haastte zich ergens heen of slenterde langs de winkelramen. Iedereen die niet aan bed gekluisterd was, stond op het plein of aan weerszijden van de hoofdstraat die naar de stadspoorten leidde, dicht op elkaar, om later tegen iedereen die het maar horen wilde te kunnen zeggen: 'Ik heb de expeditie zien vertrekken.'

Het was net als de vorige keer, toen Tollin en zijn onbezonnen vrienden zich door Holze hadden laten zegenen. De bries nam toe en voerde stemmen mee die zich verhieven tot vreugdevol gejuich, van mensen die tegen zichzelf logen dat hun problemen weldra voorbij zouden zijn.

Blijdschap wanneer ze vertrekken en tranen wanneer ze terugkeren. Waarom zijn mensen toch zo verdomd kort van geheugen?

'Asher.. '

Hij draaide zich om. Barl beware hem, wat zag Pellen er slecht uit. Het is niet eerlijk. Waarom gaan al mijn vrienden dood? 'Ja?'

'Heb je er al eens aan gedacht dat je je zou kunnen vergissen?'vroeg Pellen, bijna aarzelend. 'Het weer is de afgelopen dagen bestendiger geworden. Ik heb gehoord dat de overstromingen minder zijn geworden en dat de bevingen zijn opgehouden. Misschien.. misschien was het vals alarm.'

'Pellen.. ' Hij schudde zijn hoofd. Het deed hem vreselijk veel pijn om de fragiele hoop van zijn vriend de bodem in te slaan. 'Nee. Lur schraapte alleen zijn keel nog maar. Nu houdt het koninkrijk zijn adem in en wacht zijn tijd af.'

'Waarom zeg je dat?'

Asher sloot zijn ogen. Negeerde Pellens angst en de pijn in zijn botten, en liet de magiër in hem diep wegzinken, naar die plek waar hij de restjes van de magie voelde die hij in de aarde van Lur had laten druppelen. Wat was er nog weinig van over. Wat stond hun nog veel ellende te wachten.

'Omdat het de waarheid is,' mompelde hij. 'Omdat ik het voel.' Hij deed zijn ogen open. 'En ik wed dat die verdraaide Fernel Pintte het ook voelt. Dat is waarschijnlijk de reden waarom hij zo staat te springen om aan de andere kant van die bergen te komen. Hij weet wat ons te wachten staat, en hij wil hier niet zijn wanneer het zover is.'

'Nou, zelfs als je gelijk hebt.. Lur zal het overleven, wat er ook gebeurt,' zei Pellen. Zijn ogen stonden koortsachtig. 'We hebben het overleefd voordat er weermagie bestond. We hébben de komst van de Doranen en de val van Barls Muur overleefd. Wat er ook gebeurt, ook dat zal Lur overleven. Daar geloof ik heilig in.'

Kon ik dat ook maar. Maar dat zei hij niet hardop. Misschien geloofde Pellen het werkelijk, en probeerde hij hem niet alleen maar op te vrolijken. Het zou niet erg aardig zijn om hem die illusie te ontnemen.

'Asher,' zei Pellen, nog steeds scherp. 'Ik wil dat je me iets belooft.'

Plotseling op zijn hoede stak hij zijn handen in zijn zakken. 'Wat?'

'Beloof me dat je niet op eigen houtje domme dingen gaat doen. Dat je voor één keer in je koppige leven advies vraagt aan degenen die van je houden, voordat je iets doet wat niet meer teruggedraaid kan worden.'

Pellen bedoelde het goed, maar hij begreep het niet. Hoe kon hij?

Hij was geen magiër. Hij voelde de aarde niet, hij leefde er alleen op.

'Ik verspil mijn adem, nietwaar?' zei Pellen teleurgesteld. Hij zakte terug in zijn kussens. 'Jij doet toch wat jij noodzakelijk vindt, wat Dathne of ik of wie dan ook zegt.'

'Het spijt me, Pellen.'

'Dat is niet nodig. Jij bent de Onschuldige Magiër. Ik heb niet het recht om -'

'Niet het récht?' herhaalde hij. 'Jij, die Gar, Matt en Darran de stad uit heeft gesmokkeld om ze van Morg te redden? Jij bent de enige reden dat we die schoft hebben verslagen.' Zwaar ademend streek hij met zijn hand over zijn gezicht. 'En jij zou niet het récht hebben? Alle roestige ankers, Pellen, durf dat nog eens te zeggen en ik zal. .'

'Je zult wat?' zei Pellen glimlachend. Er reutelde iets onheilspellends in zijn borst. 'De stervende man slaan die je probeert te redden?'

Wat kon hij daarop zeggen? Niets. Maar zelfs al had hij de woorden geweten, dan zaten de tranen hem te hoog om ze uit te spreken.

'Vergeet maar dat ik het heb gevraagd,' zei Pellen. 'En beloof me in plaats daarvan iets anders.'

Met een enorme krachtsinspanning wist hij een glimlach op te brengen. 'Alle roestige ankers op een hoop. Wat nu weer?'

Pellen boog zich voorover en opende de lade van zijn nachtkastje, waar hij een beduimeld, veelgebruikt pak kaarten uit pakte. 'Stuur geen helwarg op me af wanneer ik je versla bij een potje zephyr.'

Pellen, Pellen. Je breekt verdomme mijn hart. 'Goed. Ik zal geen helwarg oproepen,' beloofde hij. Hij liep terug naar de stoel bij het bed.

'Maar ik kan je niet beloven dat ik het niet boven je bed zal laten sneeuwen. . als je me verslaat.'Hij begon de kaarten te schudden. 'Maar dat lukt je toch niet, dus hoefje niet bang voor een sneeuwbui te zijn. Voorlopig niet tenminste.'

'Gans.'

Te midden van alle bedrijvigheid van de laatste voorbereidingen voor de expeditie, nu Barlsman Jaffee zijn gebeden over hen had uitgesproken, leek Gans even rust te hebben genomen om zijn gedachten te ordenen. Hij zat op een omgekeerde emmer bij de stal van zijn paard aan de achterkant van het Gerechtshof, waar Pintte en Badens groep avonturiers stonden te lachen en te keten.

'Gans,' zei Raaf nog een keer toen zijn vriend niet opkeek. 'Heb je effies?'

Ze hadden elkaar na dat middagje bierbrouwen, toen hij tegen zijn vriend had gezegd dat hij mee zou gaan over de bergen, nog één keer gesproken. Eén keer maar, om zijn belofte te verbreken. Gans keek op. 'Raaf.'

Ze staarden elkaar zwijgend aan, terwijl Fernel Pintte, Sarle Baden en de andere acht die zouden vertrekken - vier Olken en vier Doranen - zadels en halsstellen haalden en de zadeltassen en rugzakken nogmaals controleerden.

Rafel wierp een blik op het groepje, maar herkende niemand. Toen stak hij zijn handen in zijn zakken. Er waren hier veel te veel mensen, met grote oren en losse tongen.

'Zullen we een stukje gaan lopen? Heb je tijd?'

Gans haalde zijn schouders op. 'Een minuutje. We komen niet ver in een minuutje.'

'Een stukje kan wel,'zei hij met een knikje naar het door bomen beschaduwde pad naar de laan die achter het gebouw langsliep. 'Als je wilt.'

Gans keek naar de plek waar Fernel Pintte met Sarle Baden in gesprek was. Het waren geen vrienden, die twee, maar ze hadden een gemeenschappelijk doel. Geen Doranen meer in Lur. 'Meneer de burgemeester!'

Pintte draaide zich om. Hij fronste ontstemd toen hij hen zag. 'Wat?'

'Ik wil even met mijn vriend praten,' zei hij. 'Ik ga niet ver weg. Ik ben zo weer terug.'

'Nou, we wachten niet op je als je niet op tijd terug bent,' zei Pintte scherp. 'Rafel.. '

Rafel stak zijn handen omhoog. 'Ik ben niet gekomen om problemen te veroorzaken, meneer de burgemeester. Ik wil alleen even met Gans hier praten, voordat jullie vertrekken.'

Fernel Pintte keerde hun zijn rug toe. Dat betekende waarschijnlijk dat Gans en hem nog een laatste moment samen werd vergund. Gans leek hetzelfde te denken, want hij stond op van de emmer en baande zich een weg door de chaos in de richting van het pad. Met een knoop in zijn maag volgde Rafel hem de schaduw in. Woorden vochten om voorrang in zijn mond.

'Raaf, ik ben niet kwaad op je,' zei Gans gelaten. Hij glimlachte niet.

'Dat heb ik je al gezegd. Dus als je hier bent om je te verontschuldigen, spaar je adem dan maar. Om eerlijk te zijn heb ik nooit geloofd dat je mee zou gaan. Dat je pa toestemming zou geven.'

Dat stak. 'Tóéstemming?'

Gans klemde een hand om zijn schouder en schudde hem zacht door elkaar. 'Raaf, ik zweer je. . soms heb je een enorme plank voor je kop. Westwalen is door zijn schuld bijna je dood geworden. Denk je werkelijk dat hij je zo snel daarna zal laten gaan? Dat hij je aan Fernel Pintte en Sarle Baden zou toevertrouwen, die hij de schuld geeft van wat daar is gebeurd? Doe niet zo stom. Zelfs als hij er niet zo rotsvast van overtuigd was dat de expeditie zal mislukken, dan zou hij het risico nog niet nemen. En daar is hij van overtuigd, nietwaar?'

Gans'vriendelijke begrip was erger dan woede. Ze waren even oudmaar vreemd genoeg leek zijn vriend plotseling veel ouder. En hij voelde zich een stuk jonger. Als het kleine broertje dat moet achterblijven.

'Dat wil nog niet zeggen dat hij gelijk heeft.'

'Daar gaat het niet om, Raaf,' zei Gans. Hij liet zijn hand vallen.

'Het gaat erom dat hij denkt dat hij gelijk heeft. En je vader is de koppigste Olken die er ooit heeft bestaan. Wist je dat hij mijn vader heeft opgezocht? Geprobeerd heeft hem ertoe over te halen mij thuis te laten blijven?'

Hij staarde zijn vriend vol afschuw aan. 'Gans, dat wist ik niet, dat zweer ik. Ik heb het hem niet gevraagd. Ik heb nauwelijks een woord tegen hem gesprokén sinds.. ' Hij beet op zijn lip. 'Gans, het spijt me.'

'Laat maar zitten. Het maakt niet uit,' zei Gans fronsend. 'Raaf, wees niet zo stom om dit tussen jou en hem te laten komen. Wanneer we de bergen eenmaal hebben bedwongen en vrienden zijn geworden met wie we ook aan de andere kant vinden, dan zullen er meer expedities volgen. En dan gaan we de volgende keer samen.'

Hij had bijna gezegd: Als er een volgende keer komt. Maar dat zou gemeen klinken, alsof hij niet geloofde dat hij Gans terug zou zien. En het laatste wat hij wilde, was dat zijn vriend dacht dat hij dat geloofde. Maar toch..

'Misschien, maar deze eerste expeditie is waarschijnlijk de gevaarlijkste. Het zit me niet lekker dat je alleen gaat.'

'Alleen?' Gans knikte naar de toegenomen bedrijvigheid voor het Gerechtshof. 'Met dat stelletje?'

'Gans. .'

Gans slaakte een diepe zucht. 'Weet je wat jouw probleem is, Raaf?

Dat zal ik je vertellen. Jij denkt dat je net iets beter bent dan een ander, alleen omdat je een beetje Doraanse magie in je hebt.'

Hij knipperde verrast met zijn ogen. 'Wat?'

'En je denkt dat ik niet voor mezelf kan zorgen,' zei Gans, met uitdagend opgetrokken wenkbrauwen. 'Jij denkt dat ik al zo goed als dood ben als jij er niet bent om me te redden.' Hij glimlachte, vriendelijk, maar veelbetekenend. 'En dat is behoorlijk beledigend, weet je?'

'Wat?'

'Goedbedoeld,'voegde Gans eraan toe,'maar toch beledigend.Je zegt steeds dat je geen kind meer bent. Nou, dat geldt ook voor mij, Raaf. Ik heb geen kindermeisje nodig en ik heb jou niet nodig om me te redden. Het ging me om je gezelschap. De expeditie zal niet hetzelfde zijn zonder jou. Maar zoals ik al zei, er is altijd nog de volgende.'

Geschokt keek Rafel hem aan. Had Gans zijn verstand verloren? Of had hij zoveel tijd met Fernel Pintte en Sarle Baden doorgebracht dat hij was aangestoken door hun blinde arrogantie? Was dit hoe pa zich voelde wanneer hij tegenover een raadszaal vol mannen en vrouwen zoals Gans stond, die zichzelf door hoop en angst lieten verleiden en bedotten?

Hij slikte. 'Ik denk niet dat ik beter ben dan jij, Gans. Maar ik weet wel dat ik anders ben. En ik weet dat dat anders zijn levens kan redden. Je bent mijn beste vriend, stommeling. Ik wil niet dat je iets overkomt!'

'Dat zal ook niet gebeuren,' zei Gans. Toen trok hij een gezicht. 'En als het wel gebeurt, dan weet je toch niet of je het had kunnen voorkomen. Bovendien, iémand moet gaan. Lur is een borrelend vat met een stevig deksel erop. We moeten dat deksel eraf zien te krijgen. Anders wordt het van kwaad tot erger tussen ons en de Doranen, en we weten allebei wie er zal winnen als het op zijn ergst wordt.'

Hoe kon hij dat tegenspreken? Ieder woord dat Gans zei was waar. Maar toch.. toch..

'Alle roestige ankers, Gans,'zei hij. Hij nam zijn beste vriend in een ribbenkrakende omhelzing. 'Het is je geraden dat je veilig en gezond terugkomt.'

Gans klopte hem stevig op zijn rug. 'Dat zal ik doen,' zei hij. 'Ik zal veilig en gezond terugkomen, al is het alleen maar om tegen je te kunnen zeggen: "Zie je wel?'" Op het vcorpleintje achter hen klonk het geklikklak van paarden die uit hun stal werden gehaald. 'Meester Martin!' riep Fernel Pintte.

'Als je meewilt, moet je nu komen! Anders blijf je maar hier om je haren uitje hoofd te trekken van spijt.'

Gans liet los en deed een stap naar achteren. 'Praat met je vader, Raaf. Je hebt er maar eentje. En hij heeft alleen jou. Nou ja, ook Deenie, maar dat is niet hetzelfde. Een zoon is een zóón.'

'Ja,' zei hij, bang dat zijn stem zou breken als hij meer zei.

'Praat met hem,' drong Gans aan. 'Of ik geef je wanneer ik terugkom zo'n schop onder je kont dat-ie bont en blauw is.'

'Dan krijg je het nog druk. Met "zie je wel?" tegen me zeggen, en me een schop onder mijn kont geven.'

Gans grijnsde, een glimp van zijn oude ik tonend. 'Dat zal wel lukken.'

De bedrijvigheid achter hen nam nog verder toe. Er was geen tijd meer.. geen tijd. . 'Gans,'zei hij in een opwelling. 'Wat Deenie betreft.. '

En Gans bloosde. 'Ik weet het. Ik had iets willen zeggen, en toen.. '

Hij wendde zijn blik af. 'Wil je haar vragen of ze op me wacht, Raaf?

Zeg maar tegen haar -'

'Meester Martin!' riep Pintte. 'Laatste waarschuwing!'

'Ik kom al, meneer de burgemeester!' riep Gans terug. Toen haalde hij zijn schouders op. 'Sorry, Raaf. Ik moet -'

'Ik weet het,' zei hij. Hij deed een stap opzij. 'Ga maar.'

Een menigte van familie en vrienden had zich verzameld om persoonlijk afscheid van de expeditie te nemen, voordat die zou worden opgeslokt door de honderden belangstellenden die zich aan weerszijden van de straten hadden opgesteld, vanaf het plein tot aan de stadspoorten. Olken en Doranen huilden en knuffelden en wisselden hartstochtelijke afscheidsgroeten uit. Gans zijn pa tilde zijn zoon bijna van de grond, zo stevig hield hij hem vast.

Vanuit de schaduwen keek Rafel hoe de mannen die persoonlijk door Fernel Pintte en Sarle Baden waren uitgekozen zich losmaakten van hun dierbaren, op hun paard klommen en in een keurige rij achter elkaar aansloten. Sarle Baden reed voorop, met Fernel Pintte vlak achter hem. Daarachter de Doranen en daar weer achter de Olken. Gans was de laatste. Hij was verreweg de jongste van het gezelschap. Natuurlijk hadden ze hem achteraan gezet. Toen Baden zijn paard aanspoorde om de groep voor te gaan, draaide Gans zich in zijn zadel om en glimlachte. Rafel knikte terug, met een stekende pijn in zijn borst. Daarna werd hij overspoeld door een golf van angst, van onheilspellende voorgevoelens, die hem dreigden mee te sleuren, zoals de maalstroom in de haven van Westwalen. En hij wist... hij wist..

Dit gaat slecht aflopen. Ik zie Gans nooit meer terug. Met de moed der wanhoop draaide hij zich om en zocht tussen de groep achterblijvers naar Gans zijn pa, om hem aan te sporen achter zijn zoon aan te gaan, hem van zijn paard te sleuren en hem veilig thuis te houden. Maar Gans zijn pa was opgeslokt door de luidruchtige meute familie en vrienden. . die achter de expeditie aan begonnen te stromen. De staart van Gans' magere ruin verdween door de hoogpoort en werd aan het zicht onttrokken door hoofden, ruggen en zwaaiende armen. Rafel probeerde te schreeuwen, maar zijn stem ging verloren in het geschreeuw van de menigte. En toen steeg er een luid gejuich op uit de Olken en Doranen op het plein. Ze moesten de eerste glimp van Fernel Pintte, Sarle Baden en de rest hebben opgevangen, die onvervaard en zelfverzekerd in de richting van de stadpoorten reden. In de richting van het Zwarte Woud. Naar de Bergen van Barl.. eroverheen.. een gruwelijke dood tegemoet.

Gans. Gans, ga niet. Kom terug.

Zodra de laatste achterblijvers zich haastten om de stoet te volgen, haalden de stalknechten van het Gerechtshof spades en stalvorken om de boel aan kant te maken. Maar toen het allerlaatste argeloze familielid de hoogpoort door was, bleef er één persoon achter. Het was pa.

Praat met je vader, Raaf had Gans gezegd. Je hebt er maar eentje. En hij heeft alleen jou.

Het felle zonlicht toonde hem pa's vermoeide, door zorgen gegroefde gezicht. Toonde hem de grijze strepen in zijn haar. Toonde hem de hangende schouders en de met smart vervulde ogen. Iets van de wanhoop die hem had overvallen ebde weg. Hij stapte uit de schaduw en liep naar hem toe.

'Waar heb jij gezeten?' vroeg hij, zijn best doend om zorgeloos te klinken. Alsof ze niet dagen achtereen zwijgend kwaad op elkaar waren geweest. 'Je hebt alle toespraken gemist.'

Pa knikte. 'Saai, zeker?'

'Behoorlijk. Ik viel bijna in slaap.'

Een nauwelijks merkbare glimp van een glimlach. 'Waar zijn je ma en Deenie?'

'Dat weet ik niet,' zei hij. 'Ik zag ze voor het laatst op de trap van de kapel. Barlsman Jaffee stond met ze te praten. Charis was bij ze.'

Hij wist een glimlach op te brengen. 'Drie vrouwen bij elkaar? Die zullen wel zijn gaan winkelen. Ik denk dat je vanavond een lege schatkist thuis vindt.'

'Waarschijnlijk wel,' beaamde pa. 'Ik heb een tijdje bij Pellen gezeten. Me door hem laten verslaan met kaarten.'

Rafel snoof. 'Je hebt je laten verslaan door de beste zephyr-speler van de stad? Ja hoor, pa. Natuurlijk.'

'Ja, nou,'zei pa. 'Pellen voelt zich de laatste tijd niet zo best. Ik moest iets doen om hem op te vrolijken.' Hij wierp een blik in de richting van de staljongens van het Gerechtshof, die geen reden hadden om al te hard te werken. 'Ik ben niet in de stemming om Pintte en die idioten door de stadspoorten te zien rijden. Loop je met me mee terug naar de toren?'

En dat was dat? Typisch iets voor zijn pa. En Gans dan? Het was wel zijn beste vriend die daar met Fernel Pintte in de verte verdween. Misschien wilde hij hem wel uitzwaaien.

Maar dat wil ik niet. Niet nog een keer.

Hij voelde de boosheid weer opborrelen. 'Gans is geen dwaas, pa,' zei hij. 'Hij probeert Lur te helpen.'

'Dat weet ik,' zei pa. 'Het is zijn schuld niet dat hij is misleid, door zijn pa en anderen. Het is een goede knul, Raaf. Het spijt me.'

Ja, maar wat spijt hém? Dat hij me als een kind heeft behandeld? Dat hij ervoor gezorgd heeft dat ik niet met hem mee kon gaan? Dat ik weet dat ik hem niet meer zal terugzien? Hij durfde het niet te vragen. Je wist maar nooit...

'Goed.'

'Kom op dan,' zei pa. Hij begon te lopen. Rafel staarde hem even na, niet zeker of hij boos moest blijven. . of moest toegeven. Na een korte innerlijke strijd besloot hij toe te geven; hij was nu al wekenlang boos op pa, en hij voelde zich er alleen maar ellendig door. En ik heb ma beloofd dat ik vrede met hem zou sluiten. Ze slenterden zo onopvallend mogelijk door steegjes en door laantjes, om niet te worden opgemerkt door de vele mensen die door de straten van Dorana zwierven. Halverwege de toren werd het minder druk en vervolgden ze hun weg over de Hoogstraat naar de poorten van het paleis.

Pa zei geen woord meer totdat ze veilig op het terrein van het paleis waren, omgeven door bloemen en bomen, ver weg van nieuwsgierige ogen en gespitste oren. Toen zuchtte hij en leek zich wat te ontspannen. Hij vertraagde zijn vastberaden pas tot een slentergangetje, iets te hard hijgend. Wat Rafel van zijn gezicht kon zien, was bezweet en somber, vol duistere gedachten.

'Ik moet je iets vertellen, Raaf,' zei hij. 'Maar voordat ik dat doe, moet je me beloven dat je het tegen niemand vertelt. Niet tegen je ma, niet tegen Deenie. Tegen niemand. Beloof je dat?'

Ze praatten dan wel weer met elkaar, maar toch kreeg hij de neiging om te snauwen. 'Wie moet ik het vertellen, pa? Ik moet bij Charis uit de buurt blijven en Gans rijdt de stad uit en.. en hij komt niet meer terug.'

Pa ging nu zo langzaam lopen dat hij bijna stilstond, en draaide zich naar hem toe. 'Waarom zeg je dat?'

'Waarom?' In plaats van langzamer te gaan lopen, bleef hij stokstijf staan. Met zijn handen tot vuisten gebald op zijn heupen staarde hij zijn vader ongelovig aan. 'Waarom dénk je? Omdat ik een magiër ben, pa, net als jij. En ik vóél dingen. Waarom dacht je dat ik er zo op gebrand was om met hem mee te gaan? Waarom denk je dat ik hem niet uit het oog wilde verliezen?'

'En waarom denk jij,' antwoordde zijn vader, met een hese, onvaste stem, 'dat ik ervoor gezorgd heb dat je hier bleef?'

De vrede tussen hen had niet lang geduurd. Gans. Hij kon geen antwoord geven. Kon nauwelijks ademen. Woede was een rode mist die zijn blik vertroebelde.

'Rafel,' zei pa. Hij greep hem hard bij de schouders. 'Denk je dat ik niet weet hoe je je voelt, jongen? Ik wéét het. Ik heb de woorden uitgesproken die mijn beste vriend het leven hebben gekost.'

'Hoe kon je me dan tegenhouden?'vroeg, hij schor. 'Terwijl je weet dat Gans me nodig heeft, pa. Hoe kon je me tegenhouden?'

Pa schudde hem door elkaar. 'Omdat ik je meer nodig heb,' zei hij.

'Ik heb je hier nodig, bij mij, Raaf, want wat ik niet weet, is of ik een eind kan maken aan wat ons te wachten staat. Niet zonder jou. Net zoals ik die idioten in Westwalen niet kon redden zonder jou. Ik ben te gewond en te uitgeput om dit alleen te doen. En er is geen enkele andere magiër in Lur die ik het kan vragen.'

'Die je wat kunt vragen, pa?' vroeg hij. 'Wat staat Lur te wachten?'

Pa liet hem los en staarde hem indringend aan. 'Heb je het niet gevoeld?'

'Nee, pa. Ik weet niet waar je het over hebt.'

'Ik dacht dat je het misschien had gevoeld,' mompelde pa. 'En dat je niets had gezegd omdat jij en ik niet met elkaar spraken. En Deenie? Heeft zij het geweld en het mij of je ma niet verteld?'

'Wat gevoeld, pa? Waar heb je het...' En opeens voelde hij zijn keel dichtknijpen. Zijn hart, dat al tekeerging, bonsde nog harder. Bonkte tegen zijn ribben. 'Wil je zeggen dat het opnieuw gebeurt? Zoals de vorige keer? De bevingen?'

'Erger dan de vorige keer, Raaf,' zei pa. 'Veel erger.'

'Hoe weet je dat? Heb jij iets gevoeld?'

'Nee,' zei pa na een korte stilte. 'Nog niet. Maar het komt eraan, Raaf. Geloof me.'

Dat wilde hij niet horen. 'Je zou het mis kunnen hebben, pa. Tien jaar geleden was het ook erg, nietwaar? En het is beter geworden. Ik denk dat het nu ook beter wordt. Het regent niet meer en. . wat? Wat?'

Pa stond met zijn hoofd te schudden, bijna lachend, maar zijn ogen stonden angstaanjagend. 'Alle roestige ankers, Raaf. De enige reden dat Lur zichzelf toen niet in tweeën heeft gescheurd, is omdat ikzelf bijna ben doodgegaan door het bij elkaar te houden.'

'Jij hebt het bij elkaar.. ' Plotseling koud, ondanks de onbewolkte zonneschijn, staarde Rafel naar zijn vader. Hij herinnerde zich iets wat zijn moeder had gezegd over de offers die pa had gebracht. Hij voelde zich weer een klein kind, dat naar zijn vader opkeek om alles weer goed te maken. Maar aan de blik op pa's gezicht te zien. . 'Hoe? De waarheid, pa. Geen geheimen meer.'

Pa greep de mouw van zijn hemd vast. 'Kom mee,' zei hij. 'Het je laten zien is makkelijker dan het je vertellen.'

Ze gingen naar de Weerkamer.

Vol ontzag, zwijgend, keek Rafel de zonovergoten kamer rond. Hij had hier nog nooit een voet binnen gezet. Hij had het wel gewild, vaak genoeg. Hij had er zelfs over gedroomd om er binnen te sluipen, met Gans, toen ze nog kinderen waren. Maar iets had hem altijd tegengehouden. Een of ander instinct, een diep, ondefinieerbaar gevoel dat hij een grens zou overschrijden als hij hier zonder pa heen ging... een grens waar hij nooit meer over terug kon gaan.

Pa keek naar hem, bijna. . bijna opgewonden. 'Je voelt het, nietwaar?

Je voelt wat hier zeshonderd vervloekte jaren lang werd gedaan. Ook al is de weermagie niet in je botten gebrand.'

De lucht in de kamer met het glazen koepelplafond was koel en droog, hij sloeg tegen zijn naakte huid als een trommelslag in de verte. Echo's van kracht. Echo's van pijn. Echo's van stemmen, schreeuwend in de nacht.

'Ja,' zei hij zacht. 'Ik voel het.'

'Ha,' zei pa, even verheugd. 'Ik wist het, jongen.'Toen knikte hij met een afkerige blik naar het midden van de kamer. 'En dat is die vervloekte weerkaart.'

Hij liep wat dichterbij en keek met bewondering naar de kaart. Hij wist er niet veel over - pa had het er nooit over, en mama ook niet. Darran had hem nooit gezien, maar hij had er wel eens verhalen over verteld. Hij had gezegd dat de kaart prachtig was, en dat was hij ook. Jammer van de beschadigingen die de fijne details hier en daar ontsierden.

'Raak hem aan,' zei pa.

Geschrokken keek hij op. 'Ik? Maar -'

'Raak hem aan,'drong pa aan. 'En vertel me wat je voelt.'

Aarzelend stak hij een vinger uit naar de kaart... en trok toen met een ruk zijn hand weg. Kokhalzend wreef hij over zijn mond, alsof hij zojuist een hap had genomen van iets wat bedorven was. De kaart voelde aan als Westwalen, als de magie die door de maalstromen, de waterhozen en het Drakentandrif was uitgespuwd. Ziek. Ranzig. Rottend, als een lijk.

'Morg.'

Pa knikte. 'Ja, Morg zit daarin, die schoft. Maar voel je verder nog iets?'

'Ik weet het niet,' zei hij. Hij was misselijk en wilde overgeven.

'Raak hem nog een keer aan, jongen,'zei pa. 'Zolang je het kunt volhouden.'

Dat was het laatste wat hij wilde, maar het was pa die het vroeg, dus...

'Ik weet het niet,' zei hij nogmaals toen zijn maag eindelijk stopte met draaien. 'Eerst dacht ik dat ze dood was, maar.. '

'Maar je weet het niet zeker?' vroeg pa, die hem scherp aankeek.

'Denk je dat je een sprankje van iets anders voelt, onder de verdorvenheid?'

'Ik denk het wel.' Toen haalde hij zijn schouders op. 'Maar misschien verbeeld ik het me.'

Zuchtend kwam pa naast hem staan. Hij drukte zijn hand plat op de kaart. Zijn vermoeide gezicht vertrok van afkeer. 'Je verbeeldt het je niet,' zei hij uiteindelijk tussen zijn opeengeklemde kiezen door. 'Er is een sprankje kracht. Bijna uitgedoofd. Je bent inderdaad sterk, jongen, als je dat kunt voelen.'

Het compliment deed hem plezier. De blik in pa's ogen deed het plezier teniet. 'Wat betekent het? Ik dacht dat alle weermagie in Lur al lang geleden was verdwenen. Ik dacht dat die tegelijk met Morg was vernietigd, toen de Muur viel.'

Pa zuchtte opnieuw. 'Dat hebben we iedereen verteld, Raaf. Pellen, je ma en ik. Dat leek ons het veiligst, snap je? We dachten dat we het ergste achter de rug hadden, dat Lur bevrijd was van Doraanse inmenging. Dat dachten we.'

Verkild staarde hij naar de kaart. 'Jullie hadden het mis?'

'Ja, jongen,' zei pa. Hij klonk diepbedroefd. 'We hadden het mis.'

En met een gefluisterd woord, en een spoor van brandende magische tekens, liet pa het sneeuwen onder het glazen koepelplafond van de Weerkamer.

De opgetogen uitdrukking op Rafels gezicht toen hij naar de vallende sneeuw keek, deed de pijn die het oproepen ervan veroorzaakte wegebben, zelfs bijna verdwijnen. Asher voelde het bloed op zijn lippen druppelen, proefde het op zijn tong, maar het kon hem niet schelen. Raaf glimlachte. Ze spraken weer met elkaar.

Wat er verder ook gebeurt, dat nemen ze ons niet meer af.

'Pa, dat is. . dat is. . Dat wil ik ook kunnen,'zei Raaf vol ontzag. Zijn vingers reikten naar de zwevende witte vlokjes. 'Leer me hoe ik dat moet doen.'

Het simpele genoegen verdween. Hoofdschuddend liet hij de sneeuw verdwijnen. 'Dat kan ik niet, jongen.'

Gekwetst staarde Rafel hem aan. Sneeuwvlokjes smolten op zijn hand. 'Waarom niet?'

'De weermagie is verloren gegaan. Dood en verdwenen, al lang geleden.'

'Maar je zei zojuist -'

'Zo goed als,'voegde hij eraan toe. 'Wat ervan over is, zit in mij. En wanneer ik doodga, is ze voorgoed dood en verdwenen.'

'Maar dat betekent dat ze nu niét dood is,' hield Raaf vol. 'Dus kun je het me leren. Pa. .'

Asher sloot zijn ogen en haalde diep adem. Het spijt me, jongen. Het spijt me. Maar ik ga je hier niet mee vervloeken. 'Weermagie kan niet zoals andere Doraanse magie worden aangeleerd, Raaf. Ik ben de laatste KlimaatRegelaar van Lur.'

Teleurgesteld liet Raaf zijn schouders hangen. 'Waarom heb je me dan hierheen gebracht?'

'Omdat ik een belofte aan je ma moet verbreken, en dat wil ik niet alleen doen.'

'Pa. .' Raaf stampte op de grond, zoals hij altijd deed toen hij nog een kind was en zijn zin niet kreeg. 'Maak toch verdomme niet overal een raadseltje van! Vertel me gewoon waarom we hier zijn, recht voor z'n raap, anders ga ik weg.'

Hij moest glimlachen, ook al was hij misselijk van de zenuwen. Van de echo's van pijn. 'Alle roestige ankers, wat een taal.'

'Kan me niet schelen,' antwoordde Rafel. 'Kijk, pa! Ik loop nu naar de deur...'

Hij ging voor zijn zoon staan en legde zijn handpalm tegen zijn borst. 'Nee, dat doe je niet.'

'Pa.' Raaf wendde zich van hem af. 'Geen spelletjes meer. Het was al zo'n rotdag, en.. 'Hij draaide zich weer terug. 'Alsjeblieft. Geen spelletjes meer.'

De pijn in de ogen van zijn zoon, om Gans, was als een mes in zijn eigen hart. Vergeef me, jongen. Ik zou hetje hebben bespaard als ik had gekund. 'Raaf, de laatste keer dat het misging met Lur, ben ik hierheen gekomen en heb ik de aarde tot rust gebracht door meer weermagie in die verdomde kaart te gieten.'

Rafels mond viel open. 'Je hebt wat? Maar.. hóé?'

Dus legde hij het uit. Vertelde zijn zoon de waarheid over wat er was gebeurd toen hij nog een jongetje van tien was, zonder iets achter te houden.

'Dus.. je had die weken geen griep?'zei Raaf toen hij klaar was met vertellen. 'Toen jullie Deenie en mij met oom Pellen en Charis mee naar de Dalen stuurden?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Nee, dat was gelogen. Zoals ik al vertelde, heb ik mezelf bijna om zeep geholpen door met de weerkaart te knoeien. Je ma. .' Hij kromp ineen bij de herinnering. 'Ze is nog nooit zo kwaad op me geweest als toen. Maar ik had geen keuze, Raaf. Net zoals ik nu geen keuze heb.'

Rafel slikte en keek naar de weerkaart. 'Wil je het wéér doen?'

'Nee, dat wil ik verdomme niet!' snauwde hij. 'Maar als ik het niet doe. . is Lur verloren. En dan zullen er heel veel mensen sterven. En mocht Pinttes expeditie toch terugkeren over die bergen, dan vinden ze.. ' Hij grimaste. 'Raaf, ik moet het doen.'

'Pa. .' Rafel stampte de kamer door. 'Er moet iets anders zijn wat we kunnen doen. Je zei zelf al dat je hier niet sterk genoeg voor bent.'

Ja, het deed pijn, maar Lur kon zich zijn zwakheid nu niet veroorloven. 'Ik wéét het, Raaf. Daarom heb ik jou nodig.'

Raaf bleef stilstaan. 'Pa, je hebt het mama beloofd. Ze zal het je nooit vergeven als je dit doet.'

'Raaf.. ' Hij schonk zijn zoon een vermoeide glimlach. 'Een dezer dagen zal ik eens rustig met je gaan zitten en je een aantal dingen vertellen die je ma en ik elkaar hebben vergeven. Ze zal woest zijn, dat ontken ik niet.. maar ze komt er wel weer overheen. Niemand weet beter dan je ma dat Lur op de eerste plaats komt.'

Met zijn armen stijf over elkaar geslagen begon Raaf weer te ijsberen. 'Ik denk nog steeds dat je het mis kunt hebben. Als wat je zegt waar is, dan zou Deenie iets hebben gevoeld. Je weet hoe ze is. Ze zou voortdurend lopen janken en ons midden in de nacht hebben gewekt met haar nachtmerries. Dus ik denk -'

'Dan denk je verkeerd, knul,' zei hij zacht. 'Want de laatste keer dat dit gebeurde, voelde ik allang dat er iets mis was voordat iemand anders ook maar iets voelde. En bovendien ben ik de KlimaatRegelaar.'

'En wat houdt dat in, pa?' vroeg Raaf uitdagend. 'Je wilt dat ik je help, dan wil ik het ook weten.' Zijn ogen vernauwden zich. 'Geen geheimen meer, weet je nog? Na Westwalen ben je me dat wel verschuldigd.'

Ben je me dat wel verschuldigd. Die jongen had zoveel woede in zich. Hoe vaak hij ook uitlegde waarom Dath en hij zijn magie hadden geblokkeerd, Raaf zou het waarschijnlijk nooit begrijpen. Maar er was nu geen tijd voor een uitleg. Dat zou moeten wachten. Een plotselinge, benauwende angst. 'Raaf, je hebt het toch niet geprobeerd? Je hebt toch niet geprobeerd om -'

'Om wat, pa? Om te spelen?' Raaf vingers balden zich tot vuisten.

'En wat als ik dat heb gedaan?'

'Raaf.. '

'Maak je geen zorgen, pa. Ik weet wel beter. Ik weet dat wat ik in me heb levensgevaarlijk is.'

Misselijk van opluchting knikte hij. 'We lossen het wel op, jongen. Dat beloof ik. Wanneer Lur weer op orde is, lossen we het samen op.'

Raaf knikte. 'Reken daar maar op, pa.'

'Goed. . Nou. Wat de KlimaatRegeling betreft. Als KlimaatRegelaar voel ik dingen anders. Hoe goed je ook bent, Raaf, je kunt niet alles voelen. En wat ik voel. .' Hij probeerde de huivering die door hem heen ging niet te onderdrukken. 'Raaf, wanneer het echt misgaat, ben ik bang dat dat het einde van Lur zal betekenen. Niet alleen voor het landtongen, maar voor iedereen erin. Ik ben bang dat we elkaar naar de strot zullen vliegen als het zover komt.'

'Maar pa, we zijn een vreedzaam volk,' zei Raaf hoofdschuddend.

'Dat zijn we altijd geweest. Ik geloof niet dat we -'

'Raaf, denk na,' zei hij wanhopig. 'We zijn alleen vreedzaam omdat er niets is om voor te vechten. Maar nu de magie in het rif alle havens heeft verwoest, en er niet meer gevist kan worden, en de akkers niet meer genoeg gewassen leveren. . denk je dat we nog een ramp met het klimaat zullen overleven? Meer overstromingen, meer ziek en verdronken vee, meer mensen die uit hun huizen worden gespoeld? Denk je dat er geen honger en paniek zal ontstaan, dat mensen elkaar niet in de haren zullen vliegen? Denk je dat de Doranen niet zullen gaan nadenken over hoe ongecompliceerd het leven was toen zij het voor het zeggen hadden?'

Raaf keek hem onzeker aan. 'Maar.. we hebben wetten, pa. Ze zouden niet... Ze kunnen niet...'

'Natuurlijk zouden ze dat wel. Natuurlijk kunnen ze dat. Wetten beschermen mensen alleen als iedereen zich eraan houdt. Maar als de sterkeren op een ochtend wakker worden en besluiten dat ze geen zin meer hebben om zich aan de wet te houden.. wat weerhoudt ze er dan van om te doen waar ze zin in hebben?'

Het brak zijn hart om Raafs geloof in een beschermd leven en een veilige toekomst de bodem in te moeten slaan. Ik heb het tegen Morg opgenomen om te voorkomen dat dit weer zou gebeuren. Gar is gestorven zodat niemand meer bang hoefde te zijn. Was al dat vechten en sterven dan uiteindelijk voor niets geweest? Was dat de harde les die Lur werd geleerd?

'Pa. .' Raaf sloeg zijn armen over elkaar, met zijn kaken koppig op elkaar geklemd. 'Stel dat ik het met je eens ben. Stel dat alles inderdaad zo erg wordt als jij zegt. Dat betekent nog niet dat jij je leven weer op het spel moet zetten. In ieder geval.. niet voordat het echt moet. Niet voordat duidelijk is dat je echt geen andere keuze hebt.'

'Rafel, ik heb je toch gezegd -'

'Néé!' zei Raaf. Hij begon weer rondjes te lopen. 'Je kunt nog even wachten, pa. In ieder geval totdat Deenie ook iets voelt. Ik heb alles gehoord wat je zei, echt waar, maar.. maar misschien is wat je voelt niet helemaal betrouwbaar. Je maakt je zorgen over oom Pellen, je bent nog niet hersteld van wat er in Westwalen is gebeurd, en misschien is het gewoon niet zo'n goed idee om dit nu te doen, pa.'

O, Raaf. 'En misschien,' zei hij, 'als ik wat meer kracht in die vervloekte weerkaart kan laten stromen, en kan voorkomen dat het klimaat ontspoort... misschien heb je dan nog tijd om achter Gans aan te gaan en hem te vertellen dat het niet nodig is dat hij de bergen over trekt. Zijn pa heeft me alles verteld, Raaf, over hoe bezorgd de brouwers zijn over hun haver en gerst, en over hun verdomde hop. Dus als ik hier alles in orde maak.. '

Geschokt bleef Raaf stilstaan. 'Pa. .'

'Ik weet dat je bang bent dat hij ergens ver weg doodgaat,' zei hij.

'Dus als ik je niet met hem mee laat gaan - en dat zal ook nooit gebeuren, Raaf - dan moet ik mijn best maar doen om hem uit de problemen te houden.'

Er verschenen tranen in de ogen van zijn zoon. 'Maar pa. . wat als je doodgaat?'

'Ik ga niet dood,' zei hij. 'Niet met jou erbij. Want dat is jouw taak, jongen. Een oogje op me houden. Ervoor zorgen dat ik niet doodga.'

'Is dat mijn taak?' vroeg Raaf ongelovig. 'Terwijl ik geen moer weet over weermagie? Pa. .'

Hij haalde zijn schouders op. 'Je bezit de weermagie misschien niet, maar je hebt er wel aanleg voor. Je voelt de magie in de kaart. En je hebt zoveel kracht in je. Misschien moet ik die weer lenen.' Hij probeerde te glimlachen. 'Als je dat goedvindt.'

'Als ik het goedvind? Pa, doe niet zo ongelofelijk stom.' Raaf haalde diep adem en blies de lucht met kracht weer uit. 'Goed, wat moet ik doen? Wat ga jij doen? Hoe doe je dat, kracht in de kaart gieten?'

'Ik weet het eerlijk gezegd niet precies,' moest hij toegeven. 'Alleen dat het... deel uitmaakt van de weermagie. Van mij. Het enige wat jij moet doen, is voorkomen dat ik te ver ga. Hou me tegen voordat ik mezelf helemaal in dat verrekte ding giet. Want als ik niet voorzichtig ben, zuigt hij me totaal leeg.'

'Dit is waanzin,' mompelde Raaf, zich half afwendend. 'Pa. .'

Hij deed één stap in de richting van zijn zoon, en bleef toen stilstaan. 'Je kunt dit, Raaf. Ik weet het zeker. Ik heb het volste vertrouwen in je.'

Langzaam, heel langzaam, draaide Raaf zich weer naar hem toe.

'Echt waar?'

De twijfel in zijn zoons ogen was een straf. Verdien ik die? Waarschijnlijk wel. 'Het blokkeren van je magie had niets te maken met gebrek aan vertrouwen. Ik heb het alleen gedaan om je te beschermen.'

Raaf knikte. 'Dat weet ik.'

'Maar toch ben je boos,' zei hij. 'En je vergeeft het me niet.'

Een glinstering in Raafs ogen. 'Zeg dat het een vergissing was, pa.'

Maar dat was het niet. 'Het was een vergissing.'

'Zeg dat het je spijt.'

Het spijt me niet, en het zal me verdomme nooit spijten. 'Het spijt me, Rafel.'

Stilte in de Weerkamer. In het zonlicht dat door de glazen koepel gefilterd werd, glansde Barls weerkaart, langzaam stervend.

'Goed dan,' zei Raaf. 'Als je mama maar vertelt dat dit allemaal jóuw idee was.'

Hij woelde tijdens het passeren door zijn zoons haar. 'Je bent een keiharde onderhandelaar, jongen. Kom, laten we ons gaan voorbereiden. En doen wat we kunnen om dit verdraaide koninkrijk te redden, voordat het te laat is.'