26

Asher lag zo stil dat zijn beddengoed niet verkreukelde, maar toch streek Dathne het glad. Het gaf haar het gevoel dat ze iéts deed. Dat ze hem hielp. Hem verzorgde, zoals het een goede vrouw betaamde. Maar het gebaar leek zinloos. Hij wist niet dat ze naast hem zat, want hij was ver weg. Hoe had hij zo ver bij haar vandaan kunnen gaan, haar achterlatend? Zij was altijd de leider geweest. Vanaf de dag dat ze elkaar hadden ontmoet, had zij hem overal naartoe geleid. Maar toen had hij haar verlaten. En nu verliet Rafel haar ook.

Zo vader, zo zoon.

Zout water prikte in haar ogen. Ze knipperde het weg. Ze was het huilen beu. Tranen maakten haar alledaagse gezicht lelijk en ze veranderden niets. Haar man was bewusteloos en haar zoon ging weg. Weldra zou ze alleen zijn, met een dochter wier angsten en visioenen alleen maar een extra last waren. Ooit was er een Dathne geweest die daartegen zou hebben gevochten. Die zo'n sombere toekomst zou hebben afgewezen en het heden te lijf zou zijn gegaan tot de toekomst veranderde.

Ik weet niet waar ze is gebleven. Ik weet niet hoe ik haar moet vinden. Vroeger, als ze zich verloren en onzeker had gevoeld, had ze Veira gehad om haar terug te leiden naar het pad. Om haar te laten zien waar ze haar moed kon vinden. En ze had Matt gehad. Maar haar dierbare vrienden waren dood, en de hand die de hare tijdens dat verlammende dubbele verlies had vastgehouden - Ashers hand - was nu koud en ongevoelig voor haar behoeftes. Ze kon hem vasthouden. Ze hield hem ook vast. Maar hij kon haar hand niet vastpakken. Zo had het niet moeten zijn. We hebben het koninkrijk gered. We verdienden een goede afloop. We dachten dat het goed was afgelopen. Nu staan we voor de werkelijke afloop. . een afloop die ons einde zal worden. Tenzij Rafel slaagde.

'Kan hij slagen, Asher?' fluisterde ze. 'Of zal de duisternis die achter die bergen ligt hem verzwelgen, zoals ze alles heeft verzwolgen wat haar in de weg stond? Ik weet dat hij op jou lijkt. Ik weet dat hij een kracht in zich heeft die geen andere Olken kan evenaren. Maar Asher.. kijk eens naar jezelf. Jij bent verslagen. Dat betekent dat hij ook verslagen kan worden. Hij wil dat ik hem glimlachend uitzwaai. Hij wil dat ik trots op hem ben. Hij wil dat ik toejuich wat hij gaat doen. Maar dat kan ik niet. Ik kan het niet. Hij vraagt me te dansen op zijn graf, nog voordat hij erin begraven ligt.'

Asher zei niets. Nadat ze zoveel jaren in zijn onbezonnen, bruisende aanwezigheid had verkeerd, was zijn afwezigheid een gapende wond. De Onschuldige Magiër had haar leven bepaald sinds ze nog jonger was dan Deenie. Hij was als een glinsterende gouddraad met de stof van haar bestaan verweven. Haar toetssteen. Haar baken. Haar lamp in de duisternis, die haar naar huis leidde.

En nu is hij uitgedoofd. En ik ben niet bij machte om hem te helpen. Wanhoop was een grijze getij stroom die aan haar voeten trok.

'O, Asher.. 'Moe, zó moe, liet ze zich voorovervallen op het bed, met haar wang op zijn deken, en stelde zich voor dat zijn hand haar haren streelde. Stelde zich zijn diepe stem voor die troostende woordjes mompelde. Stelde zich voor dat hij zijn lichaam liefdevol tegen het hare drukte. Herinnerde zich de duizend kleine dingetjes waarmee hij haar plezier bezorgde, en de dingen die haar deden fronzen. Laat me weerfronzen, Asher. Geef me een reden om je uit te foeteren. En nog sprak hij niet tegen haar. Even was ze zó boos op hem dat ze zin had om te gillen.

Je hebt het me beloofd, Asher. Je hebt het beloofd. Asher, hoe kon je dit doen?

Zijn stilzwijgen berispte haar.

'Dat was anders,' zei ze tegen hem. 'Ik was toen Jervales Erfgenaam. Ik maakte deel uit van de Kring, gebonden door beloften die ik niet kon verbreken. Zelfs niet voor jou. En we waren niet getrouwd toen ik je.. misleidde. We hadden geen kinderen. Ik was je niéts verplicht.'

Kerril had geurkaarsen in de kamer aangestoken. Ze beweerde dat ze een genezende invloed hadden. Persoonlijk vond ze ze walgelijk. Maar haar wanhoop was zo groot.. Als Morg zelf zou verschijnen en aanbood om...

'Dan zou ik luisteren,' fluisterde ze. 'Ik zweer het. Ik geloof niet dat er iets is wat ik niet voor je zou doen. Alsjeblieft, Asher, kom terug. Deenie heeft zoveel pijn, en ik kan haar niet helpen. En Rafel.. o, Rafel.. '

Ze ging gepijnigd rechtop zitten en vlocht haar vingers door Ashers slappe, doffe haren. Raakte zijn gesloten ogen aan, zijn bleke lippen. Volgde de lijnen van zijn kromme neus. Ooit, nog maar enkele weken geleden, had haar lichtste aanraking hem gewekt. En dan had hij geglimlacht en haar gekust. En nu was het alsof ze een marmeren gedenkbeeld streelde. Maar ze kon het zich niet veroorloven daarover na te denken. Ze had iets te zeggen. Iets te vragen. Een vraag die niet onbeantwoord mocht blijven.

'Alleen Jervale weet welke gevaren onze zoon zal moeten trotseren,' zei ze, zichzelf dwingend haar handen in haar schoot te houden. 'En hij mag dan krachten hebben, mijn liefste, maar dat zal niet voldoende zijn. Moet ik.. ' Ze slikte en voelde de verschroeiende hitte van doodsangst in haar keel. 'Asher, moet ik hem Barls dagboek meegeven?'

Ze wilde het. Jervale zij genadig, ze wilde dat Raaf iedere oorlogsbezwering in dat boek in zich opzoog en zichzelf tot aan de tanden bewapende tegen datgene wat er achter de bergen op hem wachtte.

'We weten dat hij sterk genoeg is om die magie te bedrijven. Dat heb jij in Westwalen wel bewezen. En we kunnen hem dit koninkrijk niet laten verlaten zonder.. zonder alles te doen wat we kunnen om hem te beschermen. We zijn zijn ouders, Asher. Volwassen of niet, Raaf is nog steeds ons kind.'

Soms ademde Asher zo licht dat haar ogen haar bedrogen en haar probeerden wijs te maken dat hij helemaal niet meer ademde. Ze hield haar eigen adem in en wachtte tot zijn borst zou rijzen.. wachtte tot ze die fluistering van lucht in zijn longen hoorde..

'Asher,' zei ze toen hij ademhaalde. 'Moet ik hem dat dagboek geven?'

En alsof hij had gesproken, hoorde ze zijn antwoord.

Nee.

Nee. Hun liefde voor Rafel was niet voldoende reden om dit laatste geheim te onthullen. Het dagboek moest verborgen blijven. Want Doranen zoals Arlin Garrick mochten nooit te weten komen dat het bestond. Eenmaal vrijgelaten konden de oorlogsbezweringen niet meer worden teruggeroepen. En er stond nog meer magie in dat dagboek die het daglicht nooit mocht zien. Omdat...

Omdat hij die zou kunnen gebruiken om de weg naar het verloren Dorana te vinden. En eenmaal daar zou hij magie kunnen ontdekken waarbij die oorlogsbezweringen. . veilig zouden lijken. Dat risico kan ik niet nemen. Welke gevaren er ook voor Lur dreigen, ze betekenen niets vergeleken met onbeteugelde Doraanse magie. Asher zou het me nooit vergeven als ik dit koninkrijk in gevaar breng. En ik zou het mezelf nooit vergeven als ik Raaf in gevaar breng. Als hij dat verloren, verlaten land niet kan vinden... dan zal hij terugkeren naar huis. Dan komt hij terug. Ze voelde zich ellendig. Door haar kind te beschermen, door hem te onthouden wat hij voor zijn zichzelf toegewezen taak nodig had, verried ze hem tegelijkertijd. Hij geloofde zo vurig dat wat hij van plan was het juiste was om te doen. Dat het was wat zijn vader zou willen. Dat het op een of andere manier zijn.. zijn plicht was.

'Wij hebben hem dat aangedaan, Asher,' zei ze, naar het geliefde, gesloten gezicht van haar echtgenoot starend. 'De Onschuldige Magiër en Jervales Erfgenaam... Samen hebben we onze zoon laten denken dat hij in onze ogen tekort zal schieten als hij zijn leven niet vergooit voor Lur. We zouden ons diep moeten schamen.'

Asher zei niets. Ze beschouwde zijn stilzwijgen als instemming. Voelde de hete tranen vallen en over haar wangen stromen. Het was het enige wat warm was aan haar. Ze had het zo koud. En ze voelde zich zo gruwelijk alleen. Als jonge vrouw, als de Erfgenaam, had ze leren accepteren dat haar leven eenzaam was en waarschijnlijk altijd zou blijven. En toen was Asher gekomen en had haar geloof op zijn kop gezet. Ze had de regels gebroken. Zijn hart gebroken. Haar eigen hart gebroken. En toch.. waren ze weer hersteld. Ze hadden een leven opgebouwd. Kinderen gekregen. Vreugde gevonden. Rust gevonden. Maar rust, zo leek het, was slechts een illusie. Vreugde sijpelde weg. Kinderen gingen van huis weg. En de man van wie ze meer hield dan van vreugde en rust, meer dan van het leven zelf, was weer gebroken. . en ze kon hem niet heel maken.

Achter het raam, waarvan de gordijnen opengeschoven waren, vulde de avondhemel zich met wolken. Er dreigde een nieuwe storm. De belichaming van Lurs pijn. In de aarde, in haar bloed en in haar botten, voelde ze de gewelddadige echo's. Maar die pijn was dof. Haar pijn om Asher was scherp.

Ik lever mijn eigen doodsstrijd. Als hij sterft... sterf ik ook. Opgesloten in haar kamer, opgekruld in haar bed, verdoofd door Kerrils drankjes, voelde Deenie de storm losbreken als glas dat versplinterde in haar bloed. Het geweld raasde door haar heen en spoelde de kruiden en de onnatuurlijke apathie weg. Jammerend drukte ze haar handen tegen haar slapen om de pijn te bedwingen. Het hielp niet. Bij iedere hartslag werd hij door haar trillende lichaam gepompt. Lur brak als glas.

En breek ik zelf ook?

Ze was geen kind meer dat huilend naar mama rende. Daar was trouwens toch geen troost meer te vinden. Mama was tegenwoordig bijna leeg, alle vechtlust was uit haar gestroomd. Ze had haar hele leven gevochten, en nu was ze moe. Ik ben ook moe. Ik ben moe van dingen voelen die niemand anders kan voelen. Ik ben het niet geloofd worden moe. Ik ben het al een zijn moe. Het bang zijn. Het gevoel dat ik een muis ben die wacht tot de hongerige kat toeslaat.

Bang en eenzaam, in de wetenschap dat ze er waarschijnlijk spijt van zou krijgen, ging ze op zoek naar haar broer. Hij was al een paar uur thuis, maar ze hadden elkaar nog niet gesproken. Maar ze had mama en hem tegen elkaar horen schreeuwen. Het was dwars door haar lethargie heen gedrongen. Zoveel gekwetstheid en pijn, naalden en spelden in haar hart. Ze hadden weer ruzie gehad over zijn vertrek. Over pa, over de Bergen van Barl. Over Gans en de anderen die waren weggegaan.. en niet zouden terugkomen. Omdat ze geen van beiden kon helpen, had ze haar vingers in haar oren gestopt. Raaf was in zijn kamer. Hij zat in de raamnis een oud, beduimeld manuscript te lezen. Ze bleef in de deuropening staan wachten tot hij haar zou opmerken.

'Ga weg,' zei hij zonder op te kijken. 'Ik ben bezig.'

Dat manuscript.. dat was Tollins verslag van zijn expeditie. De mislukte expeditie. De eerste keer dat ze Raaf erin zag lezen - buiten in de tuin, waar hij altijd heen ging wanneer hij alleen wilde zijn, en waar ze hem altijd wist te vinden - waren ze allebei nog kinderen. Zij was bijna negen geweest, maar ze had zeker geweten dat hij het niet in zijn bezit mocht hebben. Ze had hem bespied terwijl hij stukjes hardop aan zichzelf voorlas, toneelstukjes spelend, ontdekkingsreizigertje spelend, en was giechelend weggeslopen om zichzelf niet te verraden. Maar nu was hij geen kind meer, en zij ook niet.

'Raaf,' zei ze zacht terwijl ze een paar passen de kamer in schuifelde. 'Denk je echt dat je iets aan Tollins verslag hebt?'

'Ik zei dat je weg moest gaan,' mompelde hij. Het glimlicht in de kamer sputterde en wierp schaduwen alle kanten op, een echo van de onophoudelijke onrust van de aarde. 'Dwing me niet je eruit te gooien.'

Maar ze liet zich niet wegjagen, want zijn dreigementen maakten haar niet bang. Zelfs al had hij al die kracht in zich, die vocht om los te barsten, en die zijn bloed liet kolken als de maalstromen in Westwalen, hij was haar broer. Ze zou nooit bang voor hem kunnen zijn.

'De anderen hebben dat manuscript waarschijnlijk ook gelezen,' zei ze. 'Gans en Fernel Pintte en Sarle Baden. Als het hen niet heeft geholpen, dan zie ik niet in wat jij eraan zult hebben.'

Hij zuchtte geërgerd tussen zijn tanden door. 'Déénie. .'Toen liet hij zijn hoofd tegen het kozijn vallen. 'Hoe wist je dat ik wegga? Heb jij ons ook stiekem afgeluisterd?' Hij trok een gezicht. 'Meisjes. .'

'Ik was niet aan het afluisteren,' zei ze boos, want hij liet het klinken als iets stiekems en gemeens. 'Ik heb het gewoon gehoord. Misschien moet je eens wat zachter praten als je geheimen wilt bespreken op de trap.'

'Ja, het zal wel.'

Het idee dat hij weg zou gaan, was als een mespunt die onder haar huid schoof. 'Raaf.. moet je dit echt doen?'

Eindelijk gleed zijn blik naar haar gezicht. 'Ja.'

Als hij tegen haar had geschreeuwd, zoals hij tegen mama had geschreeuwd. . als hij met zijn ogen had gerold en had geprobeerd er een grapje van te maken.. als hij haar maar niet zo aankeek, zo ernstig, zo berustend. .

Ik mag niet boos op hem worden.

Trillend liet ze zich op een krukje vallen. 'Raaf, dat manuscript, heb je dat van pa gepikt? Die keer dat je vertelde dat je moeilijke magie had gebruikt? Heb je het toen gepikt?'

'Dat is jaren geleden,' zei hij terwijl hij het vergeelde perkament op zijn schoot liet vallen. 'Wat maakt dat nu nog uit?'

Niets, natuurlijk. Behalve dat hij wegging en dat ze zelden met elkaar praatten. 'Dat weet ik, maar.. ' Ze beet op haar lip. 'Is het zo?'

'En wat dan nog?' zei hij, uit het raam starend, waarachter de regen kletterde en bliksemschichten door de lucht schoten. 'Aan wie wil je het verklikken?'

'Aan niemand. Ik wilde het alleen weten. Die moeilijke magie. Had je die zelf verzonnen?'

Ze zag dat er een herinnering over zijn gezicht speelde. Dat een heimelijk genoegen de spanning in zijn ogen verminderde. Zo dicht bij hem dat ze hem bijna kon aanraken, voelde ze zijn ontwaakte kracht branden. Als een vreugdevuur, met oplaaiende vlammen die haar huid verschroeiden.

Hij knikte. 'Ja, die had ik zelf verzonnen.' Zijn blik schoot opzij. 'Dat is een geheim.'

Wanneer had hij haar voor het laatst een geheim toevertrouwd?

Wanneer hadden ze voor het laatst zo knus bij elkaar gezeten? Tijdens de reis terug uit Westwalen. Die paar tellen dat ze haar hoofd op zijn schouder had gelegd. En daarvoor? Ze kon het zich niet herinneren. Ze waren nooit zo dik met elkaar. Nooit geweest. En toch kon ze hem voelen, als het bloed in haar aderen.

'Ben je al bij pa geweest?'

Binnen een tel, als op magische wijze, bevroor het genoegen tot pijn. Ja'En heb je het gevoeld?' vroeg ze met een bonzend hart. 'Wat er in hem zit? Zeg me alsjeblieft dat je het dit keer hebt gevoeld, Raaf. Ik wil niet de enige zijn die het kan voelen.'

'Alle roestige ankers,'vloekte hij. 'Deenie -'

'Niet schreeuwen, Raaf, alsjeblieft. Alles is al zo afschuwelijk, niet schreeuwen.'

Hij wierp het manuscript aan de kant, gleed uit de vensternis en liet zich op zijn knieën voor haar op het tapijt vallen. Pakte haar beide schouders vast en schudde haar door elkaar. Niet hard, niet om haar pijn te doen. Hij probeerde haar van gedachten te doen veranderen.

'Deenie, je moet hiermee ophouden,' zei hij bloedserieus. 'Nee, ik voel geen duister kwaad in pa. En jij ook niet. Je hebt jezelf van streek gemaakt, net zoals je altijd deed toen we klein waren. Herinner je je niet meer hoe het was? Hoe je jezelf's nachts wakker schreeuwde, naar geesten en spoken wijzend die niemand anders kon zien? Je zwoer bij hoog en laag dat ze echt waren, maar dat waren ze nooit. Het waren maar nachtmerries. Dit is precies hetzelfde.'

'Die keer dat pa over strijdbeesten droomde,' antwoordde ze fel terwijl ze zijn hand wegsloeg. 'Dat was echt.'

'Dat was één keer,' zei haar broer. 'Je had één keer gelijk, Deenie. En verder nooit. Je kunt niet -'

Ze schoot overeind, waardoor het krukje omviel.'Hou je mond, Raaf. Alleen omdat jij in Westwalen wat krachtige magie hebt laten zien, denk je dat niemand anders bijzonder kan zijn? Is dat het?'

'Nee. Maar -'

'Ik ben geen klein kind meer,' zei ze boos. 'En ik droom verdomme ook niet. Waarom geloof je niet -'

'Kan piller Kerril het al voelen?' wilde hij weten. Hij stond op. 'Ze is de beste piller in het koninkrijk. Ze heeft mensen genezen die hun laatste adem al uitbliezen. Wat zegt zij ervan, Deenie?'

Ze voelde één verraderlijke traan over haar wang glijden. 'Het kan me niet schelen wat Kerril zegt. Ik voel dingen, Rafel!'

Hij staarde haar zwijgend aan. Buiten rolde de donder. Bliksem doorkliefde de hemel. 'Ik weet het,' zei hij ten slotte. 'Het is alleen.. ik wil dat je het mis hebt.'

'Denk je dat ik het niet mis wil hebben?' fluisterde ze. 'Denk je dat ik er niet alles voor overheb om het mis te hebben?'

En toen sprongen ze allebei geschrokken op, toen een oorverdovende donderklap het dak boven hun hoofd deed rammelen. Al het glimvuur doofde en de kamer werd in duisternis gehuld.

'Laat mij maar,' zei Rafel, en hij stak alle lampen weer aan. 'Niets aan de hand, Deenie.'

'Jawel, er is wel iets aan de hand! O, Raaf, voel jij je net zo ellendig als ik?' Ze drukte haar gebalde vuisten tegen haar borst. 'Ik voel me... gebroken. . vanbinnen.'

De pijn van de aarde werd weerspiegeld in zijn ogen, schitterend als gebroken glas. 'Ik ook.'

'Achter de bergen zal het net zo erg zijn. Misschien nog wel erger.'

'Ik weet het. Deenie.. '

'Ik zal niet tegen je zeggen dat je niet moet gaan,' zei ze snel. 'Ik weet dat je moet gaan. Maar.. probeer niet te doen alsof je niet bang bent. Als je het voelen van pijn verdringt, verdring je andere dingen misschien ook, Raaf. Dingen die je leven zouden kunnen redden.'

'Zoals wat?' zei hij. Geërgerd en onwillig weliswaar, maar hij luisterde in ieder geval. Ze wilde liegen, maar ze kon het niet. 'Dat weet ik niet. Lur schreeuwt zo hard dat mijn hoofd ervan tolt.'

Achter het raam kletterde de regen op de al geteisterde tuin neer. De overdrijvende donder rommelde weer. Waarschijnlijk onderweg naar het laagland. Mooi zo.

'Nou, aan jou heb ik wat,' zei hij met een norse blik. Hij leek precies op pa. 'Als je me met waarschuwingen gaat lastigvallen, Deenie, kom dan met iets waar ik wat aan heb.'

'Kon ik dat maar,' zei ze. 'Maar ik weet niet hoe ik je moet redden, Raaf. Ik weet niet hoe ik ook maar iemand moet redden. Of Lur. Het enige wat ik kan doen, is me aan stukken gescheurd voelen.'

Hij was haar grote broer en hij hield van haar. Niet openlijk, dat wist ze. Zijn liefde was goed verborgen onder ongeduld. Haar tranen hadden hem altijd geërgerd, als zand in zijn laarzen. . net zoals zij zich altijd klein had gevoeld bij zijn onbezonnen roekeloosheid. Maar nu omhelsde hij haar, en zij omhelsde hem. Ademde de geur van zweet en paard in, en rook vaag de gistgeur van sterk bier en het zoete aroma van wierook uit de ziekenkamer. Al die verschillende geuren die bij hem hoorden.

Hij gaat weg. Hij gaat weg. Ik wil niet dat hij gaat.

'Raaf,' zei ze gedempt tegen zijn schouder, op dat ene moment alles van hem wetend. 'Maak je niet bezorgd over mama.'

Zijn armen verstrakten. 'Ze is zo vreselijk kwaad op me, Deenie. Ik dacht dat ze boos was toen ik naar de randdistricten vertrok, maar nu ik de bergen over ga. .' Zijn stem brak. 'Ik denk dat ze me laat vertrekken zonder nog een woord tegen me te zeggen.'

Hij trilde. 'Nee, nee,' zei ze, hem steviger vasthoudend. 'Ze maakt zich zorgen om je. Wij allebei. Wat je gaat proberen te doen zonder iemands hulp, behalve die van Arlin Garrick? Natuurlijk zijn we bezorgd.'

Rafel liet zijn armen vallen en deed een stapje achteruit. 'Ik zal echt niet verdwalen, of erger, achter die bergen. Ik heb krachten en die zal ik gebruiken.' Zijn ogen stonden vurig. 'Ik zal iedereen verbranden die me in de weg staat. Ik zal Gans redden, en Lur, en daarna kom ik terug.'

Ze wist niet of hij gelijk had. Ze wist alleen dat hij het zelf wel geloofde, en dat zelfs mama's woede en tranen hem niet van gedachten zouden doen veranderen. Zelfs pa niet, die zo stil en bleek in zijn bed lag, met die duisternis in zich die alleen zij kon voelen, die zijn aderen vergiftigde. Raaf dacht dat hij hiervoor was geboren, en verder deed niets ertoe.

'Je bent altijd al koppig geweest,' zei ze met haar handpalm tegen zijn wang gedrukt. 'Je hebt altijd gedaan wat je wilde, wat mensen ook zeiden. Of je nu stout was of niet.' Ze probeerde te lachen. 'En meestal, Raaf, was je stout.'

Hij legde zijn hand over de hare. 'Dat is waar,' gaf hij toe. Toen verdween zijn wrange glimlach. 'Deenie, ik heb nog wat dingen te doen. Ik wil dat manuscript nog een keer lezen. Ik wil nog. .' Aarzelend liet hij zijn hand zakken. 'Ik moet nog over wat dingen nadenken.'

Hij vertelde haar niet de hele waarheid. Er zat opeens een soort wrangheid in hem, als de geur van verse citroenen in een warme bries. Hij is waarschijnlijk weer iets stouts van plan. Maar aangezien ze wist dat ze hem niet kon tegenhouden, kon ze beter aardig blijven.

'Goed. Hoe lang duurt het nog voordat de Raad je officieel toestemming geeft om te vertrekken?'

'Dat weet ik niet precies,' zei hij schouderophalend. 'Niet lang, denk ik.' Hij keek uit het raam naar de nog steeds razende storm. 'Want Lur heeft niet lang meer. En al weet verder niemand het, jij en ik weten het.'

'Dat is zo,' zei ze zacht. 'Hebben wij even mazzel, hè?' Ze probeerde te glimlachen. 'Werk niet te lang door. Je hebt je rust nodig.'

'Deenie.. '

Onderweg naar de deur draaide ze zich om. 'Ja?'

Er stonden tranen in zijn ogen. Tranen. En hij zag er zo jong uit. Zo kwetsbaar.

'Wat, Raaf?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Niets. Laat maar. Ga nu maar.'

Ze sloot de deur achter zich en liep naar beneden, naar de keuken, om te zien of ze mevrouw Wats zover kon krijgen dat ze met een pastei mocht helpen, of iets anders wat misschien moest worden gebakken. Misschien zou dat haar bezorgde hart tot rust brengen. Maar ze betwijfelde het. Ze kon zich niet voorstellen dat ze zich ooit nog onbezorgd zou voelen.

Toen de deur achter zijn zusje dichtging, haalde Rafel een paar keer diep adem. Wachtte tot hij alleen nog geïrriteerde geamuseerdheid voelde. Stout, had Deenie hem genoemd. Nu, en als dat zo was? Zoals hij al tegen Charis had gezegd: Bescheiden mensen bereiken niet veel in de wereld.

Maar toch. Het woord bleef door zijn hoofd spoken, knagend, toen hij pa's bibliotheek binnenglipte en zich voor de kist met Durms geheime magie op de grond liet zakken. De rollen en dagboeken die pa hem nooit had laten zien, waar hij zelfs nooit over had gesproken, zelfs niet na Westwalen en het ontwaken van zijn krachten. Er was nog zoveel niet gezegd tussen hen. Over Westwalen. Over heel veel dingen.

Het onweer was overgetrokken, maar het regende nog steeds. Watergordijnen stroomden langs de ramen van de bibliotheek. Hij had een piepklein balletje glimvuur gemaakt, zodat mama het niet zou merken, die drie kamers verderop bij pa zat. Als hij voorzichtig en stil was, zou ze niet merken dat hij hier was. Na hun ruzie op de trap was het voor hen beiden waarschijnlijk beter als ze elkaar tot de volgende ochtend niet onder ogen kwamen. Hij keek naar zijn weerspiegeling in het beregende raam, mysterieus en donker door de schaduwen van het glimvuur. Hevige pijn borrelde in hem op. Lurs pijn. Mama's pijn. Deenies pijn, en ook die van Pellen en Charis. En de krachten in hem vochten om te worden bevrijd. Zijn ontwaakte, hongerige, zinderende krachten, die zich niet meer in slaap lieten sussen. Die hij niet begreep en waarschijnlijk ook nooit zou begrijpen.

Pa had het me moeten vertellen. Hij had me jaren geleden moeten leren om ze onder controle te houden. Ik weet niet of ik dit al een kan. Verdriet benam hem de adem, alsof hij door een enorme vuist werd geraakt. Zijn ogen brandden, zijn keel kneep dicht, vuur raasde door zijn bloed. Een schuldgevoel, hevig als een sneeuwstorm, veranderde zijn botten in ijs. Het was niet stout, het was slécht, om zo boos op pa te zijn nu hij op sterven lag.

Hij kon geen hartslag langer naar zichzelf kijken en draaide zich weer om naar de kist. Ontgrendelde het slot, wat hem inmiddels makkelijk afging. Net zo makkelijk als niezen. Was er iéts wat hij niet kon?

Hij tilde het deksel van de kist op, hield het glimvuur erboven en pakte het eerste van Durms verzameling boeken. Wat hij het hardst nodig had, was een manier om zichzelf te beschermen tegen die onbekende duisternis die achter de bergen loerde. Als de vijand bestond uit een vergiftigde atmosfeer, verwoesting en dodelijke bezweringen, uit natuurlijke dingen die dodelijk waren geworden, zoals de waterhozen en maalstromen die Lurs havens teisterden, dan had hij een manier nodig om ze onschadelijk te maken. Om ze te vernietigen. Of om zichzelf er in ieder geval tegen te beschermen. Maar als zijn vijand van vlees en bloed was, een ras dat door Morgs zwarte magie was aangetast, of misschien zelfs demonen die niet waren gestorven toen de magiër stierf, dan zouden de spreuken die hij zocht de kracht moeten hebben om te doden. Zoals pa had gedaan op de dag dat de Muur viel.

Had ik dié magie maar. Was die maar niet verloren gegaan. Doden met magie. . Hij stond even stil bij die gedachte. Vroeg zich af of hij een mens zou kunnen doden als hij daartoe gedwongen was. Of hij iemand met niet meer dan woorden kon vermorzelen en vernietigen. Met woorden. . en met de kracht die in hem brandde. Pa heeft het gedaan. En ik ben net zoals hij. Als het gaat tussen Lur en iemand die ik niet ken... als het zou moeten, dan zou ik het kunnen. Een voor een, snel lezend, werkte hij zich door Durms boeken en rollen heen. Hij vond spreuken van dwang, van transformatie, van deconstructie en van onderdrukking. Magie die in de verkeerde handen onbeschrijflijke schade kon aanrichten. Magie die geen Olken zou kunnen weerstaan, al voelden ze de aarde zo sterk aan als meester Gambel van de Gespikkelde Haan in Riddelton. Zelfs Gambel zou door de aanraking van deze magie branden als papier.

Met een bonzend hart zag Rafel hoe de spreuken als wapens zouden kunnen worden gebruikt. En hij had wapens nodig. Tegen de duisternis, tegen de bergen. Misschien zelfs tegen Arlin. Dus griste hij een ganzenveer en papier uit pa's bureau en begon de bezweringen neer te krabbelen; alle magie waarvan hij dacht dat hij die in zijn voordeel zou kunnen gebruiken.

Hij vond vijf verschillende spreuken voor het verplaatsen van voorwerpen. Hij wist natuurlijk dat Doranen dat deden - hij had het gezien - maar hij had nooit zo'n spreuk van Arlin kunnen pikken, en hoewel hij wel eens had geprobeerd ze zelf te creëren, was het hem nooit gelukt er eentje te maken die werkte. Vreemd dat pa zo'n alledaagse bezwering geheimhield. Maar toen hij aandachtig verder las, ontdekte hij dat alleen die ene spreuk voor het verplaatsen van voorwerpen was, en dat de rest voor het verplaatsen van lévende dingen was, van klein tot groot. Dat verklaarde waarom ze achter slot en grendel in de kist zaten. Als zo'n spreuk verkeerd werd gebruikt... Hij voelde zich een beetje misselijk worden, een onpasselijkheid die niets met het lijden van de aarde te maken had. Toch krabbelde hij ze neer. Het kon geen kwaad om het zekere voor het onzekere te nemen. Jammer dat we het niet aandurven om onszelf naar de andere kant van de bergen te verplaatsen. Dat zou heel wat blaren en ongemak schelen. Maar dan zouden mensen te weten komen dat dit soort magie bestaat... en dan zouden de problemen niet te overzien zijn.

De volgende spreuk die hij las, was om over grote afstand te kunnen zien. Hij grijnsde. Dat zou nog wel eens van pas kunnen komen. Toen beet hij op zijn lip. De verleiding was groot. Het was al laat. En hij moest zich ervan verzekeren dat deze magie zou werken.. Hij sloot zijn ogen en zocht naar zijn krachten. Daar waren ze, afwachtend, gevaarlijk en prachtig. Zó prachtig. Zijn bloed zoemde. Hij liet zich meedrijven en keek naar de verbleekte woorden van de bezwering die Durm in zijn zwierige handschrift had opgetekend. Liet zijn geest de zangerige lettergrepen opzuigen. Ademde ze weer uit, een fluistering van woorden. Een enkel magisch teken dat de lucht streelde. Hij dacht aan de plek die hij wilde zien..

. . en keek in de keuken. Met glimvuur verlicht, maar verlaten. Hij rook de kruidige geur van gebak. Op de brede plank naast het raam, die magische plek waar het kind Rafel graag had gestaan om de geur op te snuiven, gembergebak op een schotel. Vochtig en goudbruin. Nog warm. Een koppig aroma. Hij hoorde zijn maag knorren. Dus richtte hij zijn geest op een van de andere bezweringen, en toverde het gebak tevoorschijn. Warmte als een kus die door zijn aderen stroomde. Een golf van felle kracht die het onophoudelijke gedreun van Lurs pijn wegspoelde. Achter het raam van de bibliotheek kwam de regen nog gestaag naar beneden, maar hij merkte het nauwelijks. Verbijsterd raakten zijn vingertoppen het gebak aan. Voelden de plakkerigheid. Hij bracht zijn vingers naar zijn mond en proefde. De smaak barstte als magie door hem heen.

Hij moest grote moeite doen om niet in lachen uit te barsten. Daarna toverde hij een scherp mes tevoorschijn en sneed een flink stuk gebak voor zichzelf af.

Toen zijn maag tevredengesteld was, wijdde hij zich weer aan zijn taak en bestudeerde de rest van Drums boeken en rollen. En hoewel dit een ernstige zaak was, hoewel er pijn, boosheid en angst dreigde. . toch kon hij niet voorkomen, terwijl zijn vingers spreuken neerkrabbelden, ter bescherming voor zijn gevaarlijke reis, dat hij zichzelf iedere keer wanneer hij naar het raam opkeek, zag glimlachen. De volgende ochtend vroeg kwam er bericht van de Raad. Een bevel, geen uitnodiging. Geen: Uw aanwezigheid wordt vriendelijk verzocht. Alleen: Kom nu. Jaf ees privékapel.

Mama en Deenie sliepen nog — of waren in ieder geval nog in hun kamer. Rafel Het een briefje achter, zadelde Vuurdraak en reed door de miezerige regen naar het Marktplein. Daar droeg hij de hengst over aan de zorg van de staljongens van de Barlskapel en liep naar binnen, waar een geestelijke hem naar de privévertrekken van Barlsman Jaffee bracht.

Arlin was er al, een en al fluweel en parels, die zacht glansden in het glimlicht. Bij het geluid van voetstappen draaide hij zich op zijn houten stoel om, en zijn ontevreden uitdrukking veranderde in woede.

'Spring vooral geen gat in de lucht,' zei Rafel, eveneens ontstemd.

'Jij bent ook niet degene die ik hier het liefst had gezien.'

Arlin gaf geen antwoord. Met over elkaar geslagen armen en samengeknepen ogen staarde hij ijzig naar zijn knieën. Vuile etterbak.

Hij leunde tegen een stenen muur en hulde zich verder in stilzwijgen. Liet zijn blik door het vertrek dwalen, met de eenvoudige stenen vloer, het onversierde houten bureau, de houten stoelen, en het portret van Barl in de prachtige lijst. Ergens verderop in de kapel zongen de misdienaren hymnes. Lerend, of praktiserend. Hun melodieuze stemmen bezongen de genade van Barl. Even later betrad Barlsman Jaffee de sobere kamer. Hij zag er vermoeid uit, alsof hij te weinig slaap kreeg. Zijn Barlsvlecht was half losgeraakt en de offerbloemen waren eruit gevallen. Kreukels ontsierden zijn fraaie ambtsgewaad.

'Er komt geen parade,' kondigde hij onomwonden aan terwijl hij achter zijn bureau plaatsnam. 'Geen enkele openbare vertoning die de aandacht op jullie vertrek vestigt. En jullie gaan niet alleen.'

Arlin ging wat rechter op zitten. 'Pardon?'

'Ga zitten, Rafel,' beval Jaffee. 'En jij, Arlin, hou je mond. Ik heb voorlopig genoeg overleg gevoerd en gebekvecht moeten aanhoren. Accepteer het besluit van de Raad of keer terug naar je wijngaarden. Aan jou de keuze. Rafel, ga zitten.'

Zelf ook vermoeid, in zijn slaap geplaagd door de restjes Doraanse magie, te veel gembergebak en de pijn van Lur die hem niet met rust wilde laten, keek Rafel Jaffee een seconde geërgerd aan, maar liet zich toen op de andere houten stoel in de kleine kapel vallen.

'Ik neem geen genoegen met deze beslissing,' zei Arlin. 'Ik wil mezelf voor de hele Raad presenteren, niet -'

'Nee,' zei Jaffee, met zijn handen in de tegenoverliggende mouwen van zijn mantel gestoken. Hij straalde nu meer gezag uit dan Rafel ooit had gezien. 'Ik spreek namens de gehele Raad. Accepteer deze voorwaarden of wijs ze af, heer Garrick. Ze zullen niet worden gewijzigd.'

Arlin stond op. 'In dat geval,' zei hij, 'zal ik mijn eigen regelingen treffen.'

'Dat zou zinloos zijn,' antwoordde Jaffee. 'Vergeet niet dat de Bergen van Barl verzegeld zijn. Zelfs jij bent niet sterk genoeg om dat magische zegel te verbreken. Als je de pas bij Grijbel wilt betreden, moet de officiële poortwachter je toegang verlenen. En dat zal ze alleen doen met specifieke instructies van de Raad.'

Rafel keek geamuseerd hoe Arlin daarmee worstelde. Toen keek hij naar Jaffee. 'Wat bedoelde u, dat we niet alleen zullen reizen?'

'De Raad heeft drie leden aangewezen om jullie reis over de bergen te begeleiden,' zei Jaffee. Zijn lippen krulden zich tot een grimmige glimlach. 'Men is bang dat de vijandigheid tussen jou en heer Garrick misschien.. een belemmering voor het welslagen van jullie reis zal zijn.'

Arlin hijgde van woede. 'En heb ik geen zeggenschap over -'

'Geen enkele.'Jaffees ogen stonden kil. 'Heer Garrick, we staan aan de rand van een afgrond die onder onze voeten afbrokkelt. Als je dit koninkrijk wilt redden, de levens van onschuldige mensen wilt redden, als je Barl je diensten wilt betonen, die je geliefd maken in haar ogen, dan smeek ik je je trots en ambities opzij te zetten. Zou je tientallen duizenden mensen laten omkomen omdat jij jezelf beter acht dan een Olken? Omdat jij en Rafel niet met elkaar overweg kunnen? Omdat je je afzet tegen het gezag en de beperkingen van de Raad? Want als dat zo is -'

'Natuurlijk is dat niet zo,' viel Arlin uit. 'Als ik niets gaf om Lur en om de levens van de mensen die er wonen, zou ik mijn eigen leven dan op het spel zetten?'

'Nee,' zei Jaffee, vriendelijk nu. 'Je bent een goed en dapper mens, Arlin, en we staan bij je in het krijt. Maar ik raad je dringend aan al je persoonlijke overwegingen opzij te zetten. Het enige wat belangrijk is, is een manier vinden om Lur te redden, en, als Barl het wil, de andere expeditie. Ondanks al jullie meningsverschillen en problemen hebben Rafel en jij dat doel met elkaar gemeen. Laat dat het begin zijn van een betere verstandhouding tussen jullie.'

Aan de uitdrukking op zijn gezicht te zien was Arlin nog niet half overtuigd. Maar hij knikte. 'Goed dan.'

Rafel verborg zijn geamuseerdheid. 'Welke Raadsleden gaan er met ons mee, Barlsman Jaffee?'

'Nib Hambly, Hosh Klein en Tomas Dimbel,' zei Jaffee. 'Drie goede mannen. Toegewijd, sterke magiërs.. ' Hij schraapte zijn keel, plotseling niet op zijn gemak. 'En ongehuwd.'

'Drie Olken?'Arlin stikte bijna van ongeloof. 'Wat is dat voor waanzin, Jaffee? Wat hebben Olken voor nut? Rafels krachten mogen dan afwijkend en onnatuurlijk zijn, maar ze zijn in ieder geval -'

'Ben je vergeten dat het ongehuwde Doranen niet is toegestaan lid van de Raad te zijn, Arlin?' vroeg Jaffee. 'Een regel van ons eigen volk, een onverstandige wellicht.'

'Kies dan een getróuwde Doraan, stuur -'

'We stóren niemand. Niemand kan tot deze onderneming worden gedwongen. Bovendien, Arlin.. blijkbaar biedt het feit of iemand een Doraan is weinig of geen bescherming tegen de gevaren die achter de bergen liggen. Of is Sarle Baden niet de magiër die we denken dat hij is?'

Dat snoerde Arlin eindelijk de mond. Rafel stond op. 'Dan denk ik dat we nog heel wat te doen hebben, Barlsman. Laten we zo snel mogelijk aan de slag gaan, want hoe sneller we vertrekken, hoe sneller we het volk van Lur bij de afgrond vandaan kunnen trekken.' Hij wendde zich tot Arlin. 'Akkoord, Garrick?'

'Heb ik een keuze?' zei Arlin zuur. 'Akkoord.'