-

KERSTTIJD

Drie wijzen volgen een ster in de woestijn. Herders liggen bij nachte in het veld. Een engel, zo snel als een gedachte en stralend als de hoop, verandert de eeuwigheid in tijd.

Schiet op! Er wordt een kindeken geboren.

Gelovigen en ongelovigen kennen dit verhaal.

Wie kent het niet?

Een herberg. Een stal. Een ezel. Maria. Jozef. Goud, wierook en mirre.

En, de kern van het verhaal, moeder en kind.

Tot de Reformatie in de zestiende eeuw zag iedereen in Europa dagelijks een afbeelding van de madonna met kind: glas-in-loodramen, beelden, schilderijen, houtsnijwerken en altaren bij mensen thuis.

Stel je voor: de meeste mensen kunnen niet lezen en schrijven, maar deze verhalen en afbeeldingen staan hun altijd voor de geest; de afbeeldingen zijn meer dan de illustraties bij het verhaal. Ze zijn het verhaal.

Wanneer we een oude kerk in Italië, Frankrijk of Spanje betreden, kunnen we de talloze taferelen op de gewelfde plafonds of de fresco’s of de schilderijen niet lezen, maar onze voorouders konden dat wel. We staan daar met onze reisgids en zoeken aanknopingspunten. Zij gooiden hun hoofd achterover en zagen het mysterie van de wereld.

Ik houd van het geschreven woord – ik schrijf het nu, lees het nu – maar in ongeletterde samenlevingen die wel een cultureel leven kennen, is het gesproken of het gezongen woord alles. De geest leeft er op een andere manier.

Op de Reformatie volgde de degradatie van Maria, die eerder was behandeld als de vierde goddelijke persoon waaruit God bestond. De Reformatie was niet erg vrouwvriendelijk – in Europa komen we al snel bij de heksenverbrandingen terecht, en de Pilgrim Fathers die in 1620 in Amerika aan land gingen bij Plymouth Rock waren puriteinen van de meest halsstarrige soort, en dat leidde al snel tot de heksenprocessen in Salem in de jaren negentig van de zeventiende eeuw.

In New England werd de kerstviering in 1659 door de puriteinen verboden en die wet werd pas in 1681 herroepen. In Engeland was Kerstmis onder Cromwell al sinds 1647 verboden en dat bleef zo tot 1660.

Waarom? Het feest was van oorsprong te heidens, zoals we later zullen zien, en te feestelijk en te aangenaam (waarom gelukkig zijn als je je rot kunt voelen?) en het was te gevaarlijk om Maria weg te halen bij het aanrecht en haar opnieuw een glansrol te geven.

Wat gewone mensen vooral misten na de breuk met het katholicisme was de Mariaverering.

De Mariaverering, het mysterie van de onbevlekte ontvangenis, de eenheid van moeder en kind, was in katholieke landen in Europa destijds heel levendig en is dat nu nog steeds, zowel in Europa als in Zuid-Amerika. Iedere keer dat een vrouw een nieuw leven baart is ze even het middelpunt van de allerheiligste voorstelling. Het dagelijkse en het godsdienstige leven gaan in dit beeld samen.

En het is een beeld met wortels die dieper liggen dan het christendom.

Als we in de Griekse en Romeinse geschiedenis kijken, zien we dat goden en stervelingen die wonderen verrichten meestal worden geboren uit een goddelijke en een menselijke ouder. Zeus was de vader van Hercules. Zeus verwekte ook Helena van Troje. Ze zorgde voor een hoop problemen, maar mooie vrouwen die iets goddelijks hebben, zorgen altijd voor problemen.

Romulus en Remus, de stichters van Rome, beweerden dat Mars hun vader was.

Jezus werd geboren in het Romeinse Rijk. Het Nieuwe Testament is in het Grieks geschreven. De schrijvers van de Evangeliën wilden dat hun Messias werd opgenomen op de lijst van superhelden met een goddelijke vader.

Maar waarom moest Maria een maagd zijn?

Jezus was een Jood en aangezien de Joodse bloedlijn via de moeder loopt, en niet via de vader, ligt de nadruk in het Jodendom op de reinheid en de seksuele onthouding van vrouwen.

Als Maria maagd is, kan de goddelijke komaf van Jezus niet in twijfel worden getrokken.

Dit is allemaal logisch, maar er is nog iets anders. Achter dit verhaal gaat ook de vruchtbaarheid van de oppergodin zelf schuil.

Bij de godinnenverering in de Klassieke Oudheid gold kuisheid niet als deugd. Zelfs de Vestaalse maagden kregen toestemming om te trouwen zodra ze niet meer in dienst waren van de godin. Tempelprostitutie was normaal en de godin werd beschouwd als een symbool van vruchtbaarheid en voortplanting – ze hoorde dan ook nooit bij een bepaalde man.

De Mariamythe slaagt er briljant in om deze twee tegenpolen met elkaar te verenigen: de nieuwe christelijke godsdienst vertelt het verhaal van een goddelijke geboorte, van God die mens is geworden. Maria is uniek en uitverkoren – net als in de heldenverhalen. Haar zwangerschap is geen gewone huiselijke aangelegenheid, aangezien ze is bezocht door een god.

Maar door haar reinheid en onderworpenheid is de nieuwe godsdienst tegelijkertijd in staat zich te onderscheiden van de opruiende heidense sekscultussen en vruchtbaarheidsrites waaraan de Joden zo’n hekel hadden.

Al meteen vanaf het begin was het christendom er bijzonder goed in om belangrijke elementen uit andere godsdiensten en vereringen samen te voegen – en alle problematische bestanddelen weg te laten – en het verhaal vervolgens opnieuw te vertellen. Dat is een van de redenen waarom de nieuwe godsdienst een wereldwijd succesverhaal werd.

En het spectaculairste succesverhaal is Kerstmis. De geboorte van Jezus komt alleen ter sprake in het evangelie volgens Mattheüs en in het evangelie volgens Lucas, en hun versies zijn verschillend. Marcus en Johannes hebben het niet eens over de geboorte. Nergens in de Bijbel is er sprake van 25 december.

Hoe is het dan zo gekomen?

Ook de Romeinse Saturnalia zijn deel van het verhaal. Op dit typische midwinterfeest werd de zonnewende gevierd (21 december is de kortste dag van het jaar, de winterzonnewende). De heidense keizer Aurelianus riep 25 december uit tot Natalis Solis Invicti – de geboorte van de onoverwinnelijke zon. Tijdens deze feestdag gaven mensen elkaar geschenken, vierden ze feest, droegen ze malle hoedjes, werden ze dronken, staken ze kaarsen en vreugdevuren aan als zonnesymbolen en versierden ze openbare plekken met groenblijvende takken. Deze feestdag werd al snel gevolgd door de kalenden – waaraan wij het woord kalender ontlenen. Men hield vroeger wel van feesten.

In het Keltische Groot-Brittannië begon het winterfeest Samhain op de dag waarop wij Halloween vieren – All Hallows Eve, Allerheiligenavond –, een feestdag van de doden, en de Kelten vierden de winterzonnewende net als hun buren in de Germaanse en Scandinavische landen met vreugdevuren en jolijt. De groenblijvende planten hulst en klimop, symbolen van het voortgaande leven, werden gebruikt als versieringen en voor heilige bouwsels.

Tijdens de midwinter zwierf bij de Germaanse stammen Odin rond met zijn witte baard en hij moest worden gekalmeerd met geschenken die ’s nachts werden achtergelaten.

De Kerk was zo verstandig om in te zien dat deze gebruiken toch niet konden worden uitgebannen en lijfde alle elementen in waarvan mensen geen afstand wilden doen – de gezangen, de feesten, de hulsttakken en de klimop, de geschenken, en, natuurlijk, de tijd van het jaar – en maakte er Kerstmis van.

Het kwam ook mooi uit als Jezus op 25 december werd geboren, want dan was Maria op 25 maart door God bezwangerd – Mariaboodschap in de kerkelijke kalender – en daardoor kon de Kerk de lentenachtevening van 21 maart vieren zonder dat het al te heidens werd. En zodoende ontstond er ook een mooie symmetrie tussen de verwekking van Christus en zijn kruisiging (Pasen).

De Kerstman zelf is een van de vele gemengde boodschappen van Kerstmis.

De Kerstman, Santa Claus in het Engels, is Sint-Nicolaas, een Turkse bisschop die ongeveer tweehonderdvijftig jaar na de dood van Jezus Christus in Smyrna werd geboren. Hij was rijk en gaf geld aan de armen. Het mooiste verhaal over hem is dat hij op een nacht een zak goud door een raam wilde gooien, maar ontdekte dat het raam was gesloten. Hij moest dus op het dak klimmen om de zak door de schoorsteen te gooien.

Wie weet? Maar deze man werd vanzelfsprekend het object van een cultus, vooral bij zeelui, die uiteraard gingen varen, en zo verspreidde de cultus zich naar het Noorden, waar deze vrijgevige man met de baard versmolt met de god Odin, die het voordeel had zich op een vliegend paard met acht poten te verplaatsen.

De Nederlanders noemden Sint-Nicolaas Sinterklaas en zij hebben hem naar Amerika gebracht.

Nieuw-Amsterdam, nu New York, was een Nederlandse nederzetting. Rond 1809 verplaatst Santa Claus, de Kerstman, zich ondanks alle inspanningen van de afstammelingen van de puriteinen uit New England, in De geschiedenis van New York van Washington Irving per slee over de boomtoppen.

In 1822 vereeuwigde een andere Amerikaan, Clement Moore, de definitieve Santa Claus in zijn gedicht ‘Een bezoek van Sint-Nicolaas’. Iedereen kent de eerste regels: ‘Het was de nacht voor Kerstmis toen er in het hele huis/ Niet één wezen zich verroerde, zelfs geen muis.’

Dit is het moment waarop Santa zijn rendieren krijgt.

Maar hij droeg nog wel groene kleren – dat is zijn kleur, want hij is tenslotte een voorchristelijke vruchtbaarheidsgod.

Toen verscheen Coca-Cola ten tonele.

In 1931 gaf de Coca-Cola Company een Zweedse kunstenaar, Haddon Sundblom, opdracht Santa in een nieuw jasje te steken. Het moest rood zijn, en sindsdien draagt de Kerstman rode kleren, met dank aan het advertentiebudget van Coca-Cola.

De kerstboom is een oud symbool van de levenskracht die de barre winter weet te doorstaan. Wat dachten onze voorouders wanneer ze door de donkere kale wouden sjokten en een groenblijvende plant zagen?

Het verhaal wil dat koningin Victoria en prins Albert de eerste moderne fotosessie organiseerden toen ze in 1848 voor hun kerstboom in Windsor Castle poseerden.

Eigenlijk was het een tekening in de Illustrated London News, maar sindsdien moest iedereen een kerstboom hebben.

Prins Albert was een Duitser en als er voor het eerst in de annalen sprake is van winterbomen die worden binnengezet voor het midwinterfeest, gebeurt dat in het Zwarte Woud in Beieren.

Maarten Luther, de man die verantwoordelijk was voor de Reformatie, was een Duitser, en het verhaal gaat dat hij zijn kerstboom met kaarsjes versierde om zo de miljoen sterren in Gods hemel te weerspiegelen.

Bomen zijn heilige voorwerpen. Denk aan de appelboom in de tuin van Eden, aan de wereldboom, Yggdrasil, die in de Noordse en Germaanse mythologie wordt aanbeden, aan de eik van de druïden. In Avatar van James Cameron komt een Godinnenboom voor en in In de ban van de Ring van Tolkien worden de Enten, de pratende, lopende bomen, bruut gekapt door Saruman en de Orks, de vijanden van het heilige bos.

Net als andere goden die worden geofferd, sterft Christus aan een boom.

In vele eeuwen en culturen is de boom dus een symbool, en de groenblijvende boom een symbool van levenskracht.

De puriteinen uit Massachusetts haatten al die heidense connecties, maar konden niet verhinderen dat er in 1851 twee sleeladingen met bomen vanuit de Catskills naar New York werden gebracht, de eerste commerciële kerstbomen die in de Verenigde Staten werden verkocht.

In de negentiende eeuw wordt Kerstmis dus het feest zoals wij dat nu kennen: de kerstboom, kerstkaarten, de tijd van vrede op aarde, kerstcadeaus, roodborstjes, het kerstmaal, liefdadigheid voor de armen, sneeuw, interventies van een of andere bovennatuurlijke instantie – of dat nu spoken, visioenen of mysterieuze sterren zijn.

Al die mooie kerstliedjes die we nu zingen zijn in de negentiende eeuw gecomponeerd.

Ook de kerstkaart wordt in de negentiende eeuw uitgevonden. Henry Cole werkte op het postkantoor in Londen en begreep dat de Penny Post een fantastische manier was om eenvoudige wenskaarten te versturen. Hij liet een vriend in 1843 een paar kerstkaarten tekenen en nog voor je plumpudding kon zeggen was de kerstkaartenrage begonnen.

Het duurde meer dan dertig jaar voordat de kerstkaart aansloeg in Amerika. Daar kun je de puriteinen de schuld van geven, althans dat doe ik.

Kaarten, kerstliedjes en, de meest victoriaanse traditie, het spookverhaal.

De gewoonte elkaar verhalen te vertellen rond het vuur is net zo oud als de taal. En vanwege de vuren die ’s nachts en/of in de winter worden aangestoken, waren de winterse feestdagen natuurlijk een uitstekende gelegenheid om verhalen te vertellen.

Maar het spookverhaal is een negentiende-eeuws fenomeen. Volgens een theorie zijn de spoken en verschijningen die zo vaak zouden zijn waargenomen het gevolg van de lichte koolmonoxidevergiftigingen van gaslampen (waarvan je gaat hallucineren). Voeg daar een dichte mist en de nodige gin aan toe, en het begint allemaal logisch te klinken.

Maar er zit ook een psychologische kant aan het verhaal. De negentiende eeuw zelf was behekst. De recente industrialisering leek hellekrachten te hebben ontketend. Mensen die Manchester hadden bezocht, noemden de stad een inferno. De Engelse schrijfster Elizabeth Gaskell schreef het volgende over haar bezoek aan een katoenfabriek: ‘Ik heb de hel gezien en het is er wit…’

En de nieuwe armen, de fabrieksslaven, de kelderbewoners, de arbeiders in ijzer, hitte, vuil en ontaarding, leken ook op spoken, want ze waren dun, geel, halfmenselijk en halfdood en in lompen gehuld.

Het is geen toeval dat dit ook de eeuw is van de georganiseerde liefdadigheid en filantropie. En het wekt evenmin verbazing dat het de eeuw is waarin Kerstmis het meest bezield en sentimenteel is. Kerst wordt een magische cirkel, de tijd van barmhartigheid waarin degenen die het meest hebben geprofiteerd van de gemechaniseerde ontaarding van hun soortgenoten de zaken recht kunnen zetten en hun ziel kunnen zalven.

Daarom begint Een kerstverhaal van Charles Dickens met Scrooges weigering om geld aan de armen te geven: ‘Zijn er geen werkhuizen?’

Scrooge, de tegenpool van de Kerstman, kan niet geven en zal niet geven en wordt bezocht door drie geesten en door het spook van zijn dode partner, Jacob Marley.

Dit is een verhaal over hardvochtigheid en tweede kansen. Over de omgekeerde wereld van Kerstmis, waarin gewone wetten worden omgedraaid, waarin de kloktijd buitenspel wordt gezet (er ontrolt zich in een nacht een heel leven). En over ganzen, pudding, vuur, kaarsen, angstaanjagend hete cocktails (Smoking Bishop), pakken sneeuw zo dik dat de stad slaapt, en over een ‘Zalig kerstfeest voor iedereen en God zegene ons!’

Dit is zo’n sterk verhaal dat het zelfs de Muppets kan overleven.

In Amerika werd Kerstmis pas in 1870 een officiële feestdag. (Na de Burgeroorlog, in een poging Noord en Zuid in een gezamenlijke traditie te verenigen.)

Maar ondanks alle inspanningen van de puriteinen en ondanks het feit dat Kerstmis zeker geen Joodse feestdag is, hebben de Amerikanen en de Amerikaanse Joden evenveel bijgedragen aan de kerstfolklore als willekeurig welke ster, herder, Kerstman of engel ook.

It’s a Wonderful Life, Miracle on 34th Street, Meet Me in St. Louis, The Polar Express, How the Grinch Stole Christmas, Trading Places, Scrooged, Home Alone 2, White Christmas… En de lijst met films wordt alleen maar langer.

En als je meezingt met ‘White Christmas’, ‘Rudolph, The Red-Nosed Reindeer’, ‘Santa Baby’, ‘Winter Wonderland’ of ‘Let It Snow, Let It Snow, Let It Snow’ of iets neuriet over kastanjes roosteren bij de open haard, moet je het glas heffen op de Joodse liedjesschrijvers die in kerst een goede gelegenheid zagen om een lekker nummer te componeren en ons de klassiekers gaven waar we zo van houden.

Kerstmis werd in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten door de puriteinen verboden omdat de feestdag zo’n bijeengeraapt zootje is van elementen die overal vandaan zijn geplukt – heidenen, Romeinen, Noormannen, Kelten, Turken – en omdat het anti-autoritair en zedeloos zou zijn vanwege de vrijzinnigheid, de vrijgevigheid en de jolijt. Het was een feestdag, een heilige dag, van de beste soort, waar devotie gepaard ging met vreugde.

Het leven moet vreugdevol zijn.

Ik weet dat Kerstmis is gekaapt door de commercie, maar het is aan ons allen, individueel en collectief, om daartegen in verzet te komen. Kerstmis wordt in de hele wereld gevierd door mensen van alle godsdiensten en overtuigingen en ook door mensen die niet geloven. Het is een samenzijn waarbij verschillen terzijde worden geschoven. In heidense en Romeinse tijden werd de kracht van het licht gevierd en de rol van de natuur in het mensenleven.

Het ging niet om geld.

Het kerstverhaal begint zelfs met een verzoek om geld:

En het geschiedde in diezelve dagen dat er een gebod uitging van den Keizer Augustus, dat de geheele wereld beschreven zou worden. (Lucas 2:1)

En het eindigt met een geschenk – ‘er is een kindeke geboren op aard’. Het geschenk van het nieuwe leven wordt gevolgd door de geschenken van de drie koningen: goud, wierook en mirre.

In het kerstlied ‘In The Bleak Midwinter’ vraagt de dichteres Christina Rossetti wat we kunnen geven dat niet om geld of macht of succes of talent draait:

What can I give Him, poor as I am?

If I were a shepherd, I would bring a lamb;

If I were a Wise Man, I would do my part;

Yet what can I give Him: give my heart.

We geven onszelf. We geven onszelf aan anderen. We geven onszelf aan onszelf. We geven.

Wat we ook van Kerstmis maken, het zou iets van onszelf moeten zijn, en niet iets dat we van het schap trekken.

Voor mij is eten met vrienden een heerlijk deel van de kersttijd en daarom heb ik hier een aantal recepten toegevoegd waaraan een persoonlijk verhaal is verbonden. Ik ben hopeloos met hoeveelheden en kook op het oog en op smaak. Als het deeg te droog is, voeg ik water of een ei toe, en als het te vochtig is bloem – zo ongeveer.

Deze recepten zijn dan ook een beetje chaotisch. Meestal sta ik met iemand te koken en merk ik bijvoorbeeld op: ‘Verrek, we zijn de champignons vergeten’, en dan laten we ze gewoon maar weg. Dus maak je niet al te druk. Koken is te veel op hardlopen gaan lijken. Ik bedoel dat mensen vroeger gewoon even gingen trimmen – nu draagt iedereen lycra en een speciale uitdossing en moeten eigen tijden en afstanden worden verbeterd. Koken is geen olympische sport. Koken is een alledaags mirakel.

Ik hou van koken, maar nog meer van schrijven.

Ik woon in verhalen – voor mij zijn het fysieke, driedimensionale plekken. Wanneer ik als kind om de een of andere reden weer eens in het kolenhok zat opgesloten, kon ik kiezen: ik kon kolen gaan tellen – een redelijk beperkte en geestdodende bezigheid – of een verhaal verzinnen – een oneindige wereld van de verbeelding.

Ik schrijf omdat ik er immens van geniet. Ik zit achter mijn toetsenbord en speel. Kerstmis is een bijzondere tijd – alsof je wordt aangemoedigd door de feestdagen. Het is een tijd voor verhalen, onder voorzitterschap van de Prins der Zotten, die niet alleen de beschermheer is van de vroegere twaalf dagen van de kersttijd, maar ook de beschermheer van de creativiteit moet zijn.

En in een huis waar iedereen altijd ongelukkig leek te zijn, was Kerstmis vreemd genoeg in mijn jeugd altijd een gelukkige tijd. We raken deze associaties niet kwijt. Het verleden gaat met ons mee en met een beetje geluk kunnen we het opnieuw uitvinden, en ik stel voor dat we dat met Kerstmis doen. En alles is een verhaal.

Verhalen rondom het vuur met Kerstmis, of verhalen die met dampende adem tijdens een winterwandeling worden verteld, hebben een magie en een mysterie die bij het seizoen horen.

Schrijven is ook een soort epifanie, in die zin dat er iets onverwachts wordt geopenbaard. Kerstmis lijkt zo bekend, misschien zelfs overbekend, maar het is het vieren van het onverwachte.

Hier zijn de verhalen die ik heb geschreven – twaalf verhalen voor de twaalf vroegere feestdagen. Er zijn spookverhalen, magische interventies, gewone ontmoetingen die helemaal niet zo gewoon blijken te zijn, kleine wonderen en eerbewijzen aan de komst van het licht.

En aan de vreugde.