36

‘hallo?’

‘Hallo, spreek ik met Bonnie Verree?’

‘Ja,’ zei de stem aan de andere kant van de lijn.

‘Ik weet niet zeker of u zich nog kunt herinneren wie ik ben. Ik heet Kate Klein.’

‘If you’re happy and you know it, clap your hands,’ zei ze ogenblikkelijk. Oké. Ze kon het zich dus nog herinneren.

‘Het spijt me dat ik u moet storen, mevrouw.’ In feite had ik meer spijt van een heleboel andere zonden, variërend van mijn zoensessie met Evan McKenna tot het feit dat ik de herdenkingsdienst van haar dochter in een potje zingen had veranderd, maar daar had ik nu geen tijd voor. Het was zondagochtend. Ben en ik hadden de kinderen om het goed te maken samen naar de muziekschool gebracht, en Ben had zowaar aangeboden om met hen mee naar binnen te gaan terwijl ik in het busje bleef zitten met mijn mobieltje. (Ik had tegen hem gezegd dat ik een paar dames uit de buurt wilde bellen om te horen of er al nieuws over Lexi was.) ‘Ik vroeg me af of ik het een keertje met u over Kitty kon hebben.’

‘Waarom?’ vroeg ze. ‘Wat valt er nog meer te zeggen?’ Haar toon werd scherper. ‘Gaat dit over haar werk als ghostwriter?’

‘Nee. Het gaat over haarzelf.’ Ik tekende een vraagteken in mijn notitieboekje. ‘Ik denk dat ik me op de een of andere manier verantwoordelijk voel. Ik heb haar gevonden. En er is nog steeds niemand gearresteerd. En ik…’ Dit was het moeilijke gedeelte. ‘Ik

denk dat we misschien wel vriendinnen hadden kunnen zijn. We hadden zoveel gemeen. We hebben allebei in New York gewoond.’

‘Kitty vond het geweldig daar/ zei Bonnie. Haar stem klonk melancholiek.

‘Wist u dat ze Upchurch “het land van de dolende zielen” noemde?’

‘Ik kan niet zeggen dat het me echt verbaast/ zei haar moeder. Toen zuchtte ze. ‘We wonen nog steeds in Eastham. Het huis waar Kitty is opgegroeid. Bel voordat je langskomt, dan praten we.’

Ik bedankte haar uitgebreid, hing op en zat net aantekeningen te maken van ons gesprek toen er op het raam werd geklopt. Ik sprong van mijn stoel en bonsde met mijn hoofd tegen het schuifdak.

‘Au!’

Ik draaide me een kwartslag en zag het kalme gezicht van Sukie Sutherland, die met haar perfect gemanicuurde hand op mijn autoraampje tikte. Ik draaide het half omlaag.

‘Alles oké?’ vroeg ze.

Ik produceerde een zwak glimlachje. Mijn handen trilden.

‘Wil je wat thee?’ vroeg ze, terwijl ze haar kopje kruidendrank door het raampje naar binnen duwde. Het rook naar gekookte kat-tenpis.

‘Nee, dank je.’

Sukie droeg een gebroken witte wollen muts met bijpassende sjaal, een lamswollen jas waar niet op gekotst was en leren laarzen met hoge hakken die compleet ongeschikt waren voor de sneeuw. Ze wierp me een brede glimlach toe. ‘Nou, tot zo bij het afscheidslied, dan.’

‘Tot zo/ zei ik. Ze zwaaide naar me en liep weg. Ik bleef nog even achter het stuur zitten en vroeg me af wat voor excuus, gynaecologisch of niet, ik kon verzinnen om een dagje naar Cape Cod te kunnen.

Die avond lag ik met buikpijn van de zenuwen met een boek van Ruth Rendell in mijn hand vanuit mijn bed naar mijn echtgenoot te kijken, die zijn triomfantelijke terugkeer naar het echtelijk bed, of althans de echtelijke slaapkamer, had gemaakt, en nu zijn broek stond op te hangen. Hij hield hem op zijn kop, aan de omslagen, schudde hem uit, bestudeerde hem, en schudde toen nog eens, om er zeker van te zijn dat de vouw op de juiste plaats zat.

‘Hoe is je boek?’ vroeg hij. Onder het witte katoen van zijn hemd bewogen zijn schouderbladen zich naar elkaar toe.

‘Prima. Fijn dat je de kinderen naar hun les hebt gebracht. Bedankt.’

‘Graag gedaan/ zei hij stijfjes. Hij schudde de broek nog een laatste keer uit en klemde de omslagen toen aan de kleerhanger vast. ‘Denk je dat je deze week tijd hebt om spullen naar de stomerij te brengen?’

‘Tuurlijk.’

‘Dat zou ik op prijs stellen.’

‘O, kom op, Ben!’ Ik gooide mijn boek naar het voeteneinde van het bed. Hij pakte het op, sloeg het dicht, en legde het keurig op het nachtkastje. Ik deed mijn haar in een laag staartje en sprak de vier woorden waar zelfs sterke mannen het even benauwd van krijgen: ‘We moeten eens praten.’

Met een strak gezicht hing Ben zijn broek in de kast.

Ik ademde diep in en begon aan het delicate proces waarmee ik hem zover hoopte te krijgen dat hij me meenam waar ik naartoe wilde. ‘Ik weet dat het de laatste tijd niet helemaal lekker gaat tussen ons.’

Mijn man snoof, misschien vanwege mijn understatement. Zijn gezichtsuitdrukking was afstandelijk, zijn donkere ogen stonden verdrietig. Ik flapte er de verontschuldiging uit die ik de vorige dag tijdens de Rice Krispies-treats had geoefend. ‘Het spijt me dat ik me zo door de hele affaire-Kitty Cavanaugh heb laten meeslepen.’ En het spijt me dat ik tegen je loog toen ik zei dat ik eimee op zou houden, en het spijt me dat ik achter je rug om stiekem naar New York ben gegaan, en o ja, het spijt me dat ik Evan McKenna heb gezoend.

Zijn rechte rug leek iets minder stijf te worden. ‘Nou, het spijt mij ook.’

Wat speet hem? Dat hij ons hierheen had verhuisd, dat hij zo minachtend had gedaan over hoe ik mijn tijd doorbracht, dat hij me een huisvrouw die alleen een hobby nodig had had genoemd, dat hij me al weken niet had aangekeken of naar me had geluisterd?

Maar als er een verdere uitleg was, dan was Ben in elk geval niet van plan die met me te delen. Hij begon aan het proces waarbij hij uiterst zorgvuldig zijn overhemd terughing aan een hanger. Prima.

Verder dan maar. Ik trok de dekens op tot mijn kin, waardoor de sexy nachtpon die ik voor de gelegenheid had aangetrokken, die niet het gewenste effect leek te hebben, onzichtbaar werd.

‘Ik zat te denken dat het misschien leuk zou zijn als we ergens naartoe konden met Thanksgiving.’

Zijn rug verstijfde weer. ‘Dat heb je net even besloten?’

‘We hoeven niet ver weg te gaan. Gewoon iets in de buurt. Ver-mont misschien? We kunnen kijken of een van die kleine bed-and-breakfasts nog plaats heeft. Of,’ zei ik nonchalant, ‘ben je wel eens op Cape Cod geweest?’

‘Eén keer,’ zei Ben. ‘Heel lang geleden. Mijn vader heeft me er een keer mee naartoe genomen toen ik nog klein was. Toen hebben we een kano gehuurd, geloof ik.’ Zijn gezichtuitdrukking werd zachter, en ik voelde me zo mogelijk nog beroerder dan daarvoor, aangezien ik niet had geweten dat ik misbruik zou gaan maken van een van de ongeveer drie herinneringen die mijn man aan zijn vader had, die gestorven was toen hij net acht was, alleen om de kans te krijgen bij hen thuis met Kitty’s ouders te praten.

‘Het is vast heel erg rustig daar, deze tijd van het jaar. We zouden strandwandelingen kunnen maken. Fikkies kunnen stoken. Zouden de kinderen vast leuk vinden. En het zou zelfs leerzaam zijn!’ zei ik. Ik dreunde een feitje op dat ik die ochtend op internet had geleerd. ‘Wist je dat de pelgrims eerder in Provincetown landden dan in Plymouth Rock?’

Ben leek onder de indruk te zijn. ‘Echt waar?’

‘Ja. Maar ze vonden het er te vrolijk.’

Ik dacht dat ik een klein lachje bespeurde, maar toen schudde hij zijn hoofd. ‘Nu weggaan komt echt even niet goed uit.’ Hij liep de badkamer in en deed de deur achter zich dicht. ‘Ik moet nog te veel achterstand inhalen met Ted Fitch.’

Ik kromp ineen. ‘Maar het is Thanksgiving!’ riep ik. Geen antwoord. ‘Zelfs politici mogen die dag met hun gezin doorbrengen!’ Nog steeds niks. ‘Of hun maitresses!’ Ben gaf geen antwoord. Ik draaide me om, en rolde het kussen onder me op tot een bal. ‘Luister, jij hebt altijd gezegd: “Een beetje geduld, Kate, het zal niet altijd zo blijven.” En ik ben geduldig geweest. Maar Sophie gaat vanaf volgend jaar de hele dag naar school, en de jongens worden groter, en we zijn nog nooit met het hele gezin op vakantie geweest.’ Ik lag

daar naar het plik-plik-plik-geluidje te luisteren dat hij bij het flossen van zijn tanden maakte, en voelde me beroerd omdat ik me beriep op mijn kinderen terwijl ik alleen zelf snode plannen had. Ben deed het licht in de badkamer uit, trok zijn pyjamabroek aan en kwam naast me in bed liggen.

‘Weet je, Brian Davies heeft een huis daar, en ik heb nog iets van hem tegoed. Ik zal hem er morgenochtend naar vragen.’

‘Fantastisch!’ zei ik. Ik gaf hem een zoen op een van zijn prikkelwangen.

Hij draaide zich naar glimlachend naar me toe. ‘Wil je me laten zien hoe dankbaar je bent?’ vroeg hij, en pakte me door mijn nachtpon heen bij mijn linkerborst. Toen zijn vingers mijn tepel beroerden, voelde ik Evans lippen op de mijne, zijn warme hand op mijn rug. Ik duwde mijn man weg.

‘Dat gaat nu even niet,’ zei ik.

Bens uitdrukking van verlangen veranderde snel in een frons.

‘Vanwege het uitstrijkje,’ legde ik uit. ‘Ik bloed nog een beetje… Het is niet erg allemaal, maar je weet hoe dat gaat. Ik ben nog steeds een beetje verkrampt.’

‘O, o, oké dan,’ zei hij haastig. Ik ging op mijn rug liggen, opgelucht en vol schuldgevoel, en dacht dat niets het mannelijke libido zo gemakkelijk van zijn apropos bracht als de opmerking ‘ik ben nog steeds een beetje verkrampt’.

‘Het spijt me,’ zei ik. Ben gaf geen antwoord. Een minuut later lag hij op zijn rug te snurken, met zijn volle lippen een eindje van elkaar.

Ik draaide mijn kussen om, gaf mijn dekbed een trap en ging op zoek naar een lekkere houding, maar kon er geen een vinden. Ik keek op de klok. Acht over halftwaalf. Nee, dacht ik. Geen schijn van kans. Maar het was alsof mijn verstand uit mijn lichaam was getreden en er ergens boven me hing, naast de geïmporteerde kroonluchter die de binnenhuisarchitect had uitgekozen, en toekeek hoe mijn lichaam de dekens terugsloeg, op haar tenen door de kamer liep en de cargobroek aantrok die ik, heel handig, over de leuning van de fauteuil naast ons bed had laten hangen. Dit gebeurt niet echt, dacht ik, op het moment dat mijn lichaam een roze t-shirt met lange mouwen en een v-hals aantrok, zonder beha eronder, en ik op mijn tenen de trap afliep.

Ik ga alleen even met hem praten, zei ik tegen mezelf terwijl ik mijn sokloze voeten in mijn laarzen stopte, mijn lamswollen jas aantrok, het alarm bij de voordeur uitzette, de kille avondlucht in stapte en over het gazon liep. Ik ga alleen horen wat hij te melden heeft, en dan vertel ik hem dat hij hier niet meer moet komen. Dat wil zeggen, als hij überhaupt hier is.

Maar onwillekeurig klopte mijn hart toch sneller toen ik aan het einde van onze doodlopende weg de stilstaande auto met de lichten uit zag. Onwillekeurig liep ik toch sneller. Ik begon eerst te joggen, toen te rennen, met haar dat achter me aan stroomde, en borsten die onder mijn even snel schoongemaakte lamswollen jas heen en weer stuiterden. Ik hoorde elk klein geluidje - mijn laarzen die krakend het laagje ijs dat zich op de sneeuw had gevormd doorbraken, mijn adem die in kleine wolkjes de koude avondlucht in pufte. Ik voelde mijn bloed zingen toen ik dichter bij de auto kwam. Ik zag het gezicht van Evan door de voorruit, glimlachend bij het zwakke licht van het dashboard, en boven hem zag ik alle sterren aan de hemel.

Ik was echt van plan geweest om het allemaal zakelijk te houden. Ik had me voorgesteld dat ik zou beginnen met een compleet on-flirterig ‘en, wat heb je voor me?’. Ik had me zeker voorgenomen om ten minste mijn jas aan te houden. Maar toen Evan de deur voor me opendeed, was de blik op zijn gezicht zo teder, zo verlangend, dat mijn jas ineens opengeritst was en ik niet de gelegenheid had om mijn o-zo-zakelijke vraag te stellen. Hij nam me in zijn armen.

‘Nee,’ zei ik na de eerste zoen. ‘Niet doen,’ zei ik streng, toen zijn handen onder mijn shirt verdwenen en hij kreunde bij het vinden van mijn blote borsten. ‘Kappen nou!’ kon ik nog net uitbrengen, en ik worstelde me los en week weer uit naar mijn eigen stoel.

‘Kate.’

We waren allebei buiten adem. De ramen zagen zilver van de condens. Ik keek naar beneden om maar niet naar hem te kijken -naar zijn blozende wangen, zijn zwarte haar en zijn ogen, waarvan het blauwgroen bijna helemaal was opgeslokt door zijn pupillen. En toen zag ik de envelop met mijn naam erop.

Ik slikte een brok weg, en toen nog een, en uiteindelijk slaagde ik erin de woorden eruit te gooien, op een lage, ruwe toon. ‘Wat heb

 

je voor me?’ Ze klonken een stuk minder zakelijk dan ze in mijn hoofd hadden geklonken.

‘Lexi,’ zei hij. ‘Lexi Hagen-Holdt. Ik heb hier en daar wat inlichtingen ingewonnen, en bij de conciërge van de peuterschool was het raak. Lexi ging elke ochtend rennen, als haar zoon…’ Hij haalde zijn notitieboekje uit het handschoenenvakje.

‘Hadley,’ vulde ik aan.

‘Ja. Als Hadley op de peuterschool was. Dan deed Lexi de baby in een speciale joggingbuggy en rende een kilometer of tien, twaalf. Behalve dan dat ze de twee maanden voordat Kitty om het leven kwam een omweg begon te maken naar de opslagruimte van de school. Dan stond er een auto op het parkeerterrein. Blauwe Mercedes sedan, op naam van…’

‘Philip Cavanaugh,’ zei ik. Ik stelde me voor hoe Lexi en Philip op de opvouwbare turnmatten lagen te rollebollen, omringd door halfleeggelopen basketballen en kapotte volleybalnetten, terwijl Brierly in haar kinderwagen lag te dutten. Lexi vond dat vast heel opwindend, al die sportspullen om haar heen. ‘Dus waar zit Lexi nu? In Miami Beach met Phil?’

Hij veegde met de rug van zijn hand zijn lippen af. ‘Geen actie op haar creditcards sinds haar verdwijning. Geen gesprekken van haar mobieltje. Maar dat is nog niet alles…’

‘Wat?’

‘Delphine Dolan, meisjesnaam Debbie Farber. Ze heeft een strafblad.’

‘Waarvoor?’

‘Oneerbare verzoeken.’ De woorden waren er nog niet uit of ik voelde hoe mijn nekhaar overeind ging staan. Dit was ‘m. De ontbrekende link. ‘Drie arrestaties in New York. Rondhangen, overlast veroorzaken, oneerbare verzoeken met als doel prostitutie. En ze heeft ook wat tijdschriftenwerk gedaan onder haar oude naam.’ Hij maakte de envelop open en stopte me een tijdschrift in handen. Ik keek naar de titel. Eagei Beaver. Lente 1989.

‘O, wow.’

‘Bladzijde zevenendertig,’ zei hij.

Ik bladerde naar de bewuste bladzijde en zag een extreem blote Delphine Dolan (met een enorme late-jaren-tachtigpermanent en een dun streepje schaamhaar) die poseerde met twee fors gescha—

pen, gespierde kerels. De heer onder haar had een tatoeage van een schorpioen op zijn onderarm, en de man rechts van haar had een roodbruin matje. Toen ik de bladzijde omsloeg, had Delphine twee vingers op een plaats waar nette meisjes hun vingers niet in horen te stoppen - althans niet als er fotografen in de buurt zijn.

‘Ga door,’ zei Evan. ‘Ze heeft een tatoeage in de vorm van een hartje op haar kont.’

‘O, mijn god,’ zei ik. En toen: ‘Wat nu?’

‘Zorg dat je haar alleen te pakken krijgt. Stel haar een paar vragen,’ zei Evan.

‘Ze geeft pilates,’ zei ik. ‘Ik kan vast wel een privéles regelen en dan een openhartig gesprek met haar hebben.’

‘Alleen niet als ze je aan een van die apparaten vastgesnoerd heeft. Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn.’

Ik sloeg het tijdschrift dicht. ‘Mag ik dit houden?’

Hij trok een wenkbrauw op. ‘Is het huwelijksleven zo saai?’

‘Ik…’ Ik haalde mijn vingers langs de glimmende woorden eager beaver. ‘Ik wil het liever niet over mijn huwelijksleven hebben,’ zei ik uiteindelijk.

‘Prima,’ zei hij. ‘Dan praten we niet.’ Hij legde zijn warme vingers op mijn wang en draaide mijn gezicht naar het zijne toe. Ik wilde elke centimeter van zijn lichaam aanraken - zijn oren, zijn kin, de zijdeachtige huid van zijn hals. Evan McKenna. Ik kon mezelf zijn naam horen uitspreken op een toon die ik niet herkende, en ondertussen gleden mijn handen zijn rug af en woelde hij met zijn handen door mijn haar.

Ineens kleurde de wereld bloedrood en violetblauw. Achter ons klonk een kort, boos bliep-bliep. Ik keek door de beslagen achterruit, maar Evan had het sneller door. ‘Politie,’ zei hij, terwijl hij mijn shirt naar beneden trok. ‘Laat mij het woord maar doen.’

‘Nee, Evan, laat mij…’

Tegelijkertijd deden we onze deuren open en vielen we het koude duister in, ik met mijn dunne t-shirt maar net ver genoeg naar beneden getrokken, Evan met een geruit overhemd dat drie knopen te ver openstond.

Stan Bergeron nam ons in het zachte licht van zijn zaklantaarn op. ‘Navond, mevrouw Borowitz.’

Ik zwaaide zwakjes naar hem.

 

‘Meneer McKenna.’

‘Goedenavond/ zei hij.

‘Stan, ik kan het uitleggen/ zei ik. Op hetzelfde moment gleed de Eager Beaver die ik net had gekregen van mijn stoel en viel met een triest fladdergeluidje naar buiten, op de weg. Stan richtte zijn zaklantaarn erop. ‘Dat kan ik ook verklaren!’ zei ik wild. ‘Delphine Dolan staat erin!’

Stan keek naar het tijdschrift. ‘Ik geloof nooit dat ze daarin past/ zei hij.

Ik probeerde het nog eens. ‘Lexi Hagen-Holdt ging vreemd met Philip Cavanaugh!’

Stan knikte alleen maar. Aan zijn gezichtsuitdrukking te zien was dat geen grote onthulling voor hem.

Ik probeerde het nog eens. ‘Wist je dat Delphine Dolan haar naam heeft laten veranderen en een strafblad heeft wegens prostitutie?’

Stan zette zijn zaklantaarn uit. ‘Wist jij dat er een avondklok geldt?’

‘Hè, wat?’

‘Een avondklok. Je hoort niet meer na middernacht buiten te komen, of in stilstaande auto’s te zitten.’ Hij liet zijn zaklantaarn over het nummerbord van Evan glijden. ‘Het is overwegend voor de tieners.’ Hij schreef iets in zijn notitieboekje en bescheen ons nog eens met zijn licht, waarbij hij onze halfontklede staat opnam.

‘Mevrouw Borowitz zou net weer naar binnen gaan/ zei Evan.

‘We zaten gewoon te praten/ zei ik machteloos. Ik keek naar beneden en merkte tot mijn schrik dat ik mijn handen stond te wringen. ‘En luister, Stan, mocht je Ben nog eens tegenkomen bij de benzinepomp, dan hoeft hij dit niet echt te weten. Niet dat er iets gebeurd is. Ik bedoel, ik weet hoe het eruitziet, maar…’

‘Ik loop wel met je mee naar je deur, Kate/ zei Evan.

Stan schudde zijn hoofd. ‘Nee, meneer McKenna. U gaat met mij mee.’

Verbaasd staarde Evan hem aan. ‘Ik wil alleen maar welterusten tegen haar zeggen.’

Stan zette zijn zaklamp weer aan. Ik hooide eerst een klikje, en toen iets metaligs, en realiseerde me dat hij zijn handboeien tevoorschijn had gehaald. ‘Of u komt vrijwillig met me mee/ zei hij, ‘of ik vraag om assistentie, en dan wordt u gearresteerd.’

Evans stem klonk ongelovig. ‘Waarvoor?’

‘Vanwege de avondklok, om mee te beginnen,’ zei Stan.

‘U gaat me arresteren omdat ik na middernacht buiten ben?’

‘En vanwege uw alibi,’ ging Stan verder.

‘Wat is er met zijn alibi?’ vroeg ik.

‘Wat is er met mijn alibi?’ echode Evan. ‘Ik heb u verteld waar ik was, ik heb u mijn vliegtickets gegeven, en de rekening van het hotel…’

‘Het probleem is,’ zei Stan, ‘dat het hotel zegt dat u er niet al die vier nachten was. U was wel vier nachten ingecheckt, en u hebt voor vier nachten betaald, maar toen ik eindelijk werd teruggebeld door iemand van de huishoudelijke dienst, hoorde ik dat u op de dag van Kitty’s dood helemaal niet in het hotel sliep.’

Mijn lichaam veranderde in een klomp ijs. In slow motion draaide ik me om en keek naar Evan, die zijn handen opgeheven had. ‘Het is niet wat u denkt,’ hoorde ik. En: ‘Ik logeerde bij een vriendin.’ En uiteindelijk het klassieke refrein van alle overspeligen - en misschien moordenaars - ter wereld: ‘Ik kan het uitleggen!’

‘Zullen we dit op het bureau afhandelen?’ vroeg Stan. Hij wendde zich weer tot mij. ‘Goedenavond, mevrouw Borowitz.’

‘Goed dan.’ Evan wierp Stan een kwade blik toe, en richtte zich toen tot mij. ‘Maak je geen zorgen, Kate. Dit is één groot misverstand.’

Ik staarde hem na toen hij door Stan naar de surveillancewagen werd geleid. ‘Ik bel je nog!’ zei Evan zacht. De auto reed weg, en daar stond ik dan in mijn opengeritste winterjas te huiveren, met de auto van Evan recht voor mijn huis en ernaast een pornoblaadje op de grond. Toen raapte ik het tijdschrift op, draaide me om, rende door de tuin, deed de deur open, stelde het alarm weer in en schopte mijn laarzen uit. Nare droom, fluisterde ik. Nare droom, nare droom, nare droom, dacht ik toen ik de trap op kroop en keek of al mijn kinderen nog sliepen, ‘s Ochtends wierp ik met bonzend hart een blik door het slaapkamerraam. De auto van Evan was weg, en even voelde ik me beter; even verbeeldde ik me dat ik het me allemaal maar had verbeeld. Maar toen ik mijn jas aantrok voor nog een bezoek aan de supermarkt, zat de Eager Beaver nog in mijn zak en roken de mouwen nog steeds vaag naar maagzuur.