8

janie en ik werden niet aangenomen bij people, maar dankzij Janies volhardendheid, mijn goede cijfers en naar ik vermoed uiteindelijk ook een hoop achterde-schermengerommel van Sy Segal, kregen we een baan als redactrice/bijna-verslaggever bij de New York Night, een weekblad dat nog net geen roddelblad was maar wel grotendeels leefde van de rare, door drugs en alcohol gevoede stunts van jonge sterretjes. Niet dat we ooit een van die jonge sterretjes ontmoetten. Hoewel… als Sy er niet zo op had gestaan dat Janie eens een fatsoenlijke baan kreeg, had ze de hele nacht met hen kunnen feesten, in plaats van de hele dag te werken.

We zaten beiden aan een aftands bureau met schroeiplekken van sigaretten op het tafelblad en muizenvallen eronder. Onze baan hield in dat we ervoor moesten zorgen dat de verslaggevers de namen van de sterren goed spelden en dat er geen fouten in de geschiedenis van hun verslavingen slopen. ‘Charlie Sheen!’ riep een verslaggever met een deadline, en dan moest een van ons op de proppen komen met de juiste leeftijd van de acteur, zijn geboorteplaats, de titels, tegenspelers en opbrengst (in Amerika en in het buitenland) van zijn laatste drie films en/of tv-shows, en, wat de New York Night betrof het allerbelangrijkste, met wie hij het deed, wat hij zoal snoof en gebruikte, en waar hij zijn afkickpogingen had gedaan.

Na een paar maanden bij het blad ontwikkelden we allebei zo onze eigen betrouwbare bronnen. Janie had een pseudotelefoonsek—

suele relatie met de conciërge van een exclusieve ontwenningskliniek in Minnesota. Ze noemde hem Loverboy, belde hem elke dag rond lunchtijd, stuurde hem dure dozen chocola en beloofde hem dat ze de rest van hun leven samen zouden doorbrengen zodra haar scheiding erdoor was.

Ik had niet zo veel flair als schrijfster als }anie, noch het gemak waarmee ze onvermurwbare publiciteitsagenten zover kreeg dat ze roddels verklapten. Ik had Mary Elizabeth, een van mijn ergste - en meest beschonken - klasgenoten op Pimm. In de tweede klas had ze tijdens de wiskundeles een maximaandverband met de kleverige kant boven op mijn stoel gelegd en me daar de rest van de dag mee laten rondlopen. Het jaar daarvoor had ze tegen me gezegd dat Todd Avery van Collegiate om mijn telefoonnummer had gevraagd, waarna ik een maand op een telefoontje van hem had zitten wachten en nog geen meter van mijn telefoon weg had gedurfd. Twee maanden voor ons eindexamen was ze van school gestuurd omdat ze eerst Finlandia in de waterflessen van het meisjesbasketbalteam had gedaan en vervolgens in de bezemkast onbespreekbare dingen met een van de gymleraren had gedaan. Uiteindelijk had Mary Elizabeth haar zaken genoeg op orde gekregen om haar staatsexamen te halen, maar ze was op Wesleyan gesjeesd, had vervolgens op Penn het verzoek gekregen de universiteit te verlaten, en was vóór haar drieëntwintigste helemaal door haar trust fund heen geraakt, waarop ze was weggelopen met een van de klompendansers van het reizende gezelschap Lord of the Dance. Op haar achtentwintigste was ze eindelijk bij zinnen gekomen en had zich opgegeven voor de Alcoholics Anonymous. Tijdens mijn eerste week bij de New Yoik Night belde ze me ineens, helemaal uit het niets, vanwege stap negen (het goed maken met mensen die ze pijn had gedaan). Omdat ik doorhad dat ik op die manier mijn naam in het blad kon krijgen had ik haar zo’n schuldgevoel aangepraat dat ze me elke week belde om details door te geven over beroemde mensen die ze had gezien in de kuuroorden en ontwenningsklinieken waar ze zelf vaak te gast was.

Onze baas was een vrouw die Polly heette, een bril droeg met zulke dikke glazen dat ze kogels hadden kunnen tegenhouden. Polly woonde praktisch op de redactie. Ze was er als we ‘s ochtends aankwamen. Ze was er als we ‘s avonds weggingen. Niet alleen

hadden we haar nog nooit het gebouw zien verlaten, maar we hadden haar ook nog nooit in het toilet gezien. Daar hadden Janie en ik lange gesprekken over met Sandra, de meelwormbleke boekrecensente die er genoegen in schepte elk boek waarin de jongen en het meisje elkaar kregen ‘belachelijk’ te noemen. Sandra had slordig bruin haar dat eruitzag alsof ze het zelf met een nagelkniptang knipte en een mastertitel van een prestigieuze universiteit, en in een schoenendoos onder haar bed lag een manuscript van vijfhonderd pagina’s dat waarschijnlijk geen happy end had, met daarboven zesendertig brieven van zesendertig literaire agenten die het hadden afgewezen. Uiteindelijk kwamen we met zijn drieën tot de conclusie dat hoe minder we over de toiletgewoonten van onze baas nadachten, des te beter.

Polly’s baas, de hoofdredacteur, was een man die Mark Perrault heette en zelden opviel, behalve die ene keer per maand dat hij, als de jongens van de lay-out de deadline weer eens niet hadden gehaald, uit zijn kantoor tevoorschijn kwam en een stoel over de bureaus van de fotografen probeerde te smijten. Helaas was Mark, technisch gezien toch geen kleine jongen, ternauwernood anderhalve meter lang, en woog hij waarschijnlijk nog minder dan de stoel. Met moeite tilde hij de stoel tot borsthoogte, terwijl hij sputterde: ‘Hoe lang moet ik dit ver-dómd amateuristische teringgedoe nog dül-den?’ En dan deed hij een paar stappen naar voren en gooide de stoel met een enorme, rollende ‘aaaaarrrrrgh!’ ternauwernood een halve meter voor zich uit, terwijl Janie en ik, die naast elkaar bij de koffieautomaat stonden, nauwelijks ons lachen konden inhouden.

‘Weet je wat wij eens moeten doen?’ vroeg Janie op een avond, toen we in Serendipity 3 aan de hete-fudgesorbets zaten waarop ze had getrakteerd om de laatste scheiding van haar vader te vieren.

‘Nou, wat dan?’

‘Verhuizen!’

Ik trok mijn wenkbrauwen op. ‘Heb je niet al een leuk huis dan?’ Ik wist donders goed dat Janie in haar eigen suite in het appartement van haar vader aan Park Avenue woonde - een paleis van achttien kamers met zijn eigen lift, waarvan foto’s in de Metropolitan Home hadden gestaan.

‘Kom op, zeg,’ zei ze. ‘Ooit moeten we eens bij onze vaders het huis uit.’

‘Volgens mij ligt jouw situatie met je vader een beetje anders dan de mijne.’

‘Ja, maar toch,’ zei Janie. Ze haalde een nummer van de Village Voice uit een handtas die aan meerdere babyalligators het leven had gekost. ‘Kijk, een appartement met twee slaapkamers in Mur-ray Hill, voor maar achttienhonderd per maand! Dat kunnen we ons gewoon veroorloven!’ Ze zette met haar lippenpotlood een cirkel om de advertentie, en keek toen kritisch naar de pagina. ‘Waar ligt Murray Hill eigenlijk?’ Met grote, verschrikte ogen keek ze me aan. ‘Toch niet in Brooklyn, hè?’

Ik ging wanhopig op zoek naar een referentiekader dat ze zou begrijpen. ‘Niet zo heel ver van Grand Central Station.’

‘Geweldig! Laten we gaan kijken!’ Ze haalde haar mobiele telefoon tevoorschijn.

‘Nou, eerst moeten we kijken of het überhaupt nog beschikbaar is, en dan moeten we een afspraak maken…’

Janie stak haar hand op om me tot stilte te manen. ‘Ja, hallo, met wie spreek ik? Achmed? Achmed, met Janie Segal van de tapijten-Segals.’

Ik schudde mijn hoofd, hoewel ik wist dat het geen zin had om ertegenin te gaan. Sinds we elkaar hadden leren kennen op de Re-view was ik Janies aanhangsel geworden op alle geweldige feesten die ze bijwoonde. Gedurende het halfjaar van chique feesten in de museums en concertgebouwen van New York, en de drankjes na afloop in bars en nachtclubs verspreid over de hele stad, had ze me nooit ook maar één keer het gevoel gegeven dat ik een dikke, slonzige tut was die ze alleen bij zich had als menselijke slotgracht tussen zichzelf en de mannen die maar bleven vragen of ze nog een biertje wilde of wilde dansen of hun haar telefoonnummer wilde geven. We hadden een hoop lol samen, of we nu oorbellen van vijf dollar kochten op de vlooienmarkt op de hoek van Sixth Avenue en Twenty-fifth Street of gesmoorde kalfswangen aten op een fundrai-singdiner in het Museum of Modern Art, met na afloop, nog steeds in onze chique jurken, karaoke in Chinatown.

Janie rondde het gesprek met Achmed af en hing triomfantelijk op. ‘Zaterdagmiddag kunnen we gaan kijken!’

Ik likte mijn lepel schoon en legde hem op mijn servetje. ‘Dan heb ik eigenlijk al iets.’

Ze legde haar telefoon neer. ‘Heb je een date?’ vroeg ze. ‘Mag ik ook mee?’

Ik staarde haar aan. ‘Mag jij ook mee?’ herhaalde ik.

‘Ik kan altijd doen alsof ik je nuchterheidsconsulente ben!’

‘Janie…’

Ze duwde de gesmolten restjes van haar sorbet van negen dollar opzij. ‘En als ze de wijnkaart brengen, dan zeg ik: “O nee, die hebben we nu even niet nodig!” En dan zeg jij dat je eigenlijk nog helemaal niet uit hoort te gaan, maar dat je therapeut je speciale toestemming voor een date heeft gegeven. En dan…’

‘Janie!’ Ik stak mijn beide handen omhoog. ‘Nee, je mag niet mee op mijn date en dan net doen alsof je mijn nuchterheidsconsulente bent.’ Ik zweeg even om op adem te komen. ‘Want ik heb namelijk helemaal geen date.’

‘O. Wat ga je dan wel doen, aanstaande zaterdag?’

‘Ik…’ Oef. Het zou gigantisch triest klinken als ik het zo hardop zei, maar ik deed het toch. ‘Ik ga een film huren en iets bij de Chinees halen en mijn vader helpen met zijn financiën.’

‘O,’ zei Janie. ‘Nou. Dat klinkt gezellig.’ Ik zag haar gezichtsuitdrukking versomberen, en wist dat ik nu heel snel iets moest zeggen, omdat ze anders ‘All By Myself’ zou gaan zingen.

‘Heb je zin om langs te komen?’

Janie leunde enthousiast naar voren. ‘Zou dat mogen?’

‘Ja, tuurlijk.’

‘En dan gaan we op zondag inpakken!’

‘Misschien moeten we eerst een appartement zien te vinden…’

‘Ja, ja.’ Ze noteerde de woorden lekkere schoenen aantrekken in de kantlijn van de Voice. Toen tikte ze met haar lippenpotlood op de pagina, dacht na, en noteerde: lekkere schoenen kopen.

‘Je mag wel een paar gympen van me lenen,’ zei ik. De week daarna vielen we allebei voor een groot tweekamerappartement in de West Village - ‘In Jane Street!’ zei Janie. ‘Echt helemaal voorbestemd!’ Het had een enorm bad, een vaatwasser, een keuken die groot genoeg was voor twee mensen, en enorme ramen op het oosten waar bakken licht door naar binnen vielen.

Op een zonnige zaterdagochtend in april, de eerste warme dag van de lente, verhuisden we. Ik had mijn dozen ingepakt en er keuken, badkamer, slaapkamer en boeken op gezet. Janie had

mijn voorbeeld nagevolgd. Ze had om gratis dozen bij de plaatselijke slijterij gebedeld en ze helemaal zelf ingepakt en gelabeld. Op de drie die nu voor de deur van ons gebouw stonden, stond make-up, inpakpapier en armbanden. Niet perfect, maar het was een begin.

We sleepten de dozen de lift in, de gang door, en ons nieuwe appartement in. Janie had een cd met abba’s gieatest hits meegenomen. Ze had mijn gettoblaster aangesloten, abba erin gestopt en de muziek zo hard aangezet dat het hele gebouw ervan mee kon genieten.

Ik had bijna al mijn spullen in vijf of zes keer naar boven gekregen, naar mijn kleine kamertje, dus nu hielp ik de verhuizers Janies dozen van de stoep te slepen, terwijl Janie zelf, gekleed in een speciaal voor de gelegenheid aangeschafte overall, stevige schoenen en een t-shirt waar dat zou je wel willen op stond, het zichzelf gemakkelijk maakte in de keuken. Vandaar kon ze een oogje houden op de verhuizers die haar servies voor achttien personen aan het uitladen waren, de bezorging van haar nieuwe matras afwachten, en toezicht houden op de installatie van het gloednieuwe roestvrijstalen keukengerei dat ze had besteld, ook al was het maar een huurappartement en kwam Janie er ronduit voor uit dat ze maar twee dingen kon koken: popcorn uit de magnetron en toast met gesmolten emmentaler erop.

Het was een perfecte middag. De hemel was strakblauw, en het kleine stukje van de Hudson dat ik tussen de gebouwen door kon zien glinsterde. Het leek wel alsof iedereen in New York, of in elk geval iedereen in de West Village, buiten was. Ze hadden ballonnen bij zich, duwden baby’s voor zich uit, likten aan ijsjes, en veel van hen moesten zo nodig iets zeggen over onze spullen.

‘Aan het verhuizen?’ hadden er een stuk of tien gezegd. Of: ‘Kijk, nieuwe buren!’ Of: ‘Kijk uit, voorzichtig aan!’, terwijl ik mijn uiterste best deed om een doos op te tillen waar Janie andere dozen op had gezet en stilletjes dacht dat ‘kijk uit, voorzichtig aan!’ zeggen nou niet bepaald echt behulpzaam was. Tegen een uur of vijf ‘s middags had ik gezworen dat de eerste die nu nog een stomme opmerking maakte de volle laag zou krijgen. Dus toen een diepe mannenstem vlak naast me ‘ga je in 4b wonen?’ zei, rechtte ik mijn zere rug en zei, zonder me om te draaien om te kijken aan wie de

stem toebehoorde: ‘Nee. Ik ben bezig met de misdaad van de eeuw. Aan niemand vertellen, hè?’

‘Je geheim is bij mij in goede handen,’ beloofde de stem. ‘Ik ken zelfs een mannetje op Eleventh Avenue dat dit spul allemaal zo voor ons kan weghalen. We delen de opbrengst en vluchten samen naar A.C., oké?’

‘A.C.?’ vroeg ik.

‘Atlantic City, baby,’ zei de man.

Ik zette mijn handen onder in mijn rug en draaide me om, onwillekeurig glimlachend om het idee dat we ‘m uitgerekend naar New Jersey zouden smeren. De man die teruglachte was lang en had korte, donkere krullen, felgroene ogen en een spleetje in zijn kin. ‘Ze vinden ons nooit,’ beloofde hij. Ik voelde dat ik begon te blozen toen hij op zijn knieën ging zitten en begon te kijken welke cd’s ik in de melkkratten had die ik uit mijn oude slaapkamer had gered. Hij haalde Billie Holidays Commodore Master Takes eruit, en toen The Essential Ida Cox. ‘Zijn die van jou?’

Ik knikte. Toen schraapte ik mijn keel. ‘Ja.’

Hij keek me eens goed aan. ‘Heb je Blues for Rampart Street?’

Ik knikte weer. ‘Ik heb alles,’ zei ik, en ik wou dat ik tijd had gehad om net zo’n ensemble samen te stellen als Janie, in plaats van het oude Spoleto Festival-t-shirt dat ik aanhad en mijn minst flatteuze spijkerbroek.

‘Je houdt van blues.’

‘Ik hou van vrouwelijke zangeressen,’ zei ik. ‘Al die trieste ouwe liedjes…’ Ik maakte mijn zin niet af. Intussen bekeek hij goedkeurend fluitend mijn cd-verzameling, totdat hij er een uithaalde en die dreigend voor me heen en weer zwaaide. De moed zakte me in de schoenen toen ik het gezicht van Debbie Gibson naar me terug zag staren.

‘Electric YouthV vroeg hij.

‘Ja, hé zeg, de jaren tachtig!’ zei ik protesterend.

Hij schudde zijn hoofd en tilde het krat onder zijn arm.

‘Kom op, ik help je wel een handje.’

Ik pakte Janies andere-dozen-doos en volgde hem de lift in. Hij had sterke schouders, gespierde onderarmen, en een dunne band spierwitte huid net onder zijn haargrens, alsof hij net zijn haar had laten knippen.

Ik drukte op het knopje voor de vierde verdieping. ‘Kijk eens aan, we zijn buren,’ zei hij. Zijn lach werd nog breder. Hij keek me aan alsof hij me al mijn hele leven kende… of, dacht ik, terwijl ik voelde dat het bloed weer naar mijn wangen steeg, alsof hij me al helemaal bloot had gezien, en dat wel een leuk uitzicht had gevonden.

Jezus, nee. Ik keek omhoog en bestudeerde veel te aandachtig de verlichte getallen toen hij ‘Wild Women Don’t Get the Blues’ begon te fluiten. Ik stelde me voor dat ik op het noodalarm zou drukken, en dat als de lift stopte, het licht op de een of andere magische manier zou dimmen en mijn buurman zijn armen naar me uit zou steken en heel zachtjes zijn vingers over mijn shirt zou laten glijden. ‘Kom hier,’ zou hij zeggen met die diepe stem van hem, op een toon die geen tegenspraak duldde, en ik zou hem in de armen vallen, mijn gezicht tegen zijn borst aan drukken en de zoete geur van zijn huid in me opsnuiven, terwijl zijn handen langs mijn rug naar beneden gleden en hij aan de zijkant van mijn nek knabbelde, waarbij hij zei…

‘Hé.’

Ik knipperde met mijn ogen, schudde mijn hoofd, en zag toen dat de liftdeuren openstonden en dat de mooie jongen naar me stond te staren. ‘Hier moeten we eruit.’

‘O ja! 4b, dat zijn wij!’ Bij de deur van het appartement staken we tegelijkertijd onze hand uit naar de deurkruk. Ik viel praktisch het halletje in, tegen het antieke hoofdeinde van Janies bed aan.

‘En, hoe heet je?’ vroeg hij.

‘Kate.’ Ik slikte een brok weg. Mijn keel voelde stoffig aan, en klaarblijkelijk was ik de rest van mijn naam vergeten.

‘Kate,’ zei hij, en hij knikte, alsof dat hem wel beviel. ‘Ik ben Evan McKenna. 4a.’

‘Aangenaam. Leuk kennis met je te maken.’ Kijk eens aan. Ik had er zowaar een complete, sociaal acceptabele zin uitgegooid zonder onzin te brabbelen of hem mentaal te molesteren. Ik ging vooruit! Ik zette de doos in de gangkast en stopte mijn handen in mijn zakken.

Hij keek met opgetrokken wenkbrauwen naar de rotzooi, de koffers en de dozen waar proppen krantenpapier en brokken piepschuim uit puilden, en naar de verhuizers die zwetend en vloekend het hoofdeinde van het bed door de gang naar Janies slaapkamer liepen te duwen.

‘Met zijn hoevelen gaan jullie hier wel niet wonen?’

‘Hè? O, gewoon, met zijn tweeën. Ikzelf en mijn kamergenote Janie. Janie Segal van de tapijten-Segals.’ Shit. Waarom had ik dat nou weer gezegd?

‘Janie Segal van de tapijten-Segals,’ herhaalde hij.

Ik knikte. Ik was tot de conclusie gekomen dat snelle antwoorden niet zo’n goed idee waren.

Zijn wenkbrauw ging nog verder omhoog. ‘Is die dan haar fortuin kwijtgeraakt of zoiets?’

‘O, nee, helemaal niet,’ zei ik. Ik schudde mijn hoofd harder dan echt nodig was. ‘Het hoeft gewoon niet zo duur van haar. Ze wil gewoon lekker in de Village wonen, tussen de Village People. Althans, de West Village People. Ha ha.’

Evan - Evan! Was dat niet de mooiste naam ter wereld? - nam de bergen en hopen en wankele stapels Janie-spullen op. ‘Hebben jullie nog meer hulp nodig?’

‘O, nee, nee, het gaat allemaal wel, we hebben het allemaal in…’ Op dat moment donderde er in de keuken met een daverende dreun iets om, gevolgd door nog veel harder gevloek. Evan en ik haastten ons naar de keuken, waar we Janie op haar handen en knieën aantroffen.

‘Godver!’ zei ze, terwijl ze de stukjes van een gebroken soepkom opraapte. ‘Daar gaat ons servies voor achttien personen.’

‘Voorzichtig,’ zei ik. Terwijl zij de scherven opraapte ging ik naast haar zitten. ‘Zeg, Janie, dit is Evan McKenna. Onze buurman.’

Ze keek op, haalde dramatisch haar wijsvinger onder haar ogen langs, en keek naar hem… en naar mij… en weer naar hem… en toen viel er in haar slaapkamer iets op de vloer, met een klap waarvan de muren op hun grondvesten stonden te daveren.

‘Aangenaam/ zei ze. Ze stond op, schudde Evan even kort de hand en rende de keuken uit.

‘Goh/ zei Evan, terwijl hij haar nakeek.

‘Tja, uhm, ze is een beetje…’ Jezus, wat was hij knap! Hij leek precies op Rick Springfield ten tijde van Genei al Hospital, alleen dan zonder matje. En precies op dat moment, alsof ik een wens had gedaan of alsof Janie mijn gedachten kon lezen, maakte abba plaats voor de openingstonen van ‘Jesse’s Girl’.

Evan grijnsde. ‘Kijk. Zijn jullie Rick Springfield-fans?’

‘Ik vind dit wel een lekker nummer/ brabbelde ik. ‘Toen ik twaalf was of zo heb ik Rick Springfield nog eens een brief geschreven. Ik kreeg een foto met handtekening van hem terug. Mijn moeder noemde hem altijd Rick Springsteen.’

‘Rick Springsteen/ herhaalde hij.

‘Yep/ zei ik. ‘Ze is operazangeres. Ze houdt niet van muziek van minder dan vijftig jaar oud/ zei ik. ‘Maar eh, ik denk eigenlijk dat ik weer eens aan de slag moet.’

‘Laat mij in elk geval iets beters opzetten.’

Ik staarde hem na. Toen deed ik een doos met het opschrift haarlak open waar - weinig verrassend - dik twintig halflege bussen haarlak uitkwamen. Ik was net begonnen met het opvegen van de gebroken kom toen Rick werd vervangen door het verdwaasde geneurie van Bessie Smith, met dank aan Janie, die in de woonkamer dj speelde.

‘Comes a rainstorm, get your rubbers on your feet. Comes a snowstorm, you can get a little heat. Comes love, nothing can be done.’

Mijn hart maakte een sprongetje en dreunde in mijn borstkas toen Evan mee begon te neuriën. Het moest iets betekenen. Dat kon gewoon niet anders.

‘Comes a fire, then you know just what to do. Blow a tire, you can get another shoe.’

Terwijl ik mijn stoffer en blik boven de vuilnisbak leegde, zong ik zachtjes mee. ‘Comes love, nothing can be done.’

‘Hé.’

Ik keek op. Evan stond naar me te kijken… echt naar me te kijken, nog altijd met die grijns rond zijn lippen. ‘Wat nu weer?’

‘Blijf even stilstaan/ zei hij. Hij stak twee vingers naar me uit en plukte heel handig iets uit mijn paardenstaart. ‘Kijk, dit zat in je haar.’

Ik keek naar zijn handpalm, waar een gekruld roze veertje op rustte. ‘Goh. Jemig. Waar zou dat nou vandaan komen?’ Persoonlijk zou ik hebben gezegd: uit Janies verenboa, die ik een paar uur eerder uit een doos had gehaald waar verenboa’s op stond, maar dat kon ik hem natuurlijk niet zeggen. Hij stond naar mij te staren, ik keek terug, en ik had een droge mond, en mijn hart bonsde, en…

Evan haalde een pieper uit zijn zak. Ik had niet gemerkt dat die was afgegaan. ‘Oeps/ zei hij. ‘Afspraak. Moet ervandoor.’

‘O. Nou. Nou ja, leuk je ontmoet te hebben…’

Hij zwaaide naar me, baande zich een weg door Janies troep, en liep de deur uit. Daar stond ik dan, hem na te staren, met een hart dat in mijn keel bonsde en een veertje in mijn hand.

De verhuizers hadden Janies drie meter hoge barokspiegel met gouden lijst tegen de muur laten staan. De moed zakte me in de schoenen toen ik twee uur later een blik op mezelf wierp. Waarom had ik niet een beetje poeder opgedaan, dacht ik, terwijl ik naar mijn roze wangen en glimmende voorhoofd keek… of wat lippenstift… of gewoon een zak over mijn hoofd? Een zak over mijn hoofd zou al mijn problemen hebben opgelost, hoewel hij het af en aan sjouwen van dozen een beetje zou hebben bemoeilijkt.

Ik trok aan de zoom van mijn shirt en zoog mijn wangen naar binnen. De leraar met wie ik een paar keer uit was geweest had vooruitstekende tanden en helaas ook de gewoonte om te spugen als hij praatte. De mba-student was knap maar een kop kleiner dan ik. Een jongen als Evan McKenna zou nooit twee keer naar me hebben omgekeken als hij niet eerst mijn muziek had opgemerkt.

Ik stak mijn onhandelbare haar, dat nog altijd vochtig was van de douche die ik die ochtend had genomen, op in een knotje. Blijkbaar had hij toch iets in me gezien, ook al zag ik het zelf niet.

‘Vietnamees of Thais?’ vroeg Janie, die een stapel afhaalmenu’s heen en weer zwaaide. ‘Senegalees? Laotiaans? Cubaans-Chinees?’ Toen zag ze me in de spiegel en hield spontaan haar mond dicht. ‘O, ja. Op die fiets.’

‘Welke fiets?’ vroeg ik onschuldig. Tegelijkertijd vroeg ik me af in welke doos ik mijn zwarte gelukstrui had gestopt.

‘Hou je niet van de domme, zus/ zei Janie. ‘Je hebt het zwaar te pakken.’

‘Ik heb geen idee waar je het over hebt/ zei ik. ‘Cubaans-Chinees lijkt me wel wat.’ Ik liep langs haar de keuken in. In de koelkast lag bier, zes six-packs die we de volgende dag met een fooi aan de verhuizers zouden geven als ze terugkwamen met Janie’s woonkamer-meubilair. Ik pakte het koudste biertje, kamde mijn haar, ging op zoek naar mijn trui, leende Janies lippenstift en mascara en een

armband en liep door de gang naar 4a. Ik haalde diep adem, maakte mijn lippen nat en glimlachte toen de deur openzwaaide.

‘Hoi…’ De grappige opmerking die ik had voorbereid stierf in mijn keel toen ik in het gezicht van de mooiste vrouw die ik ooit had gezien keek. Ze had golvend roodbruin haar dat bijna tot onder aan haar rug kwam, amandelvormige ogen van het groenste zeegroen, het soort jukbeenderen dat eruitziet alsof het uitgehouwen is, en volle, omhoogkrullende lippen die even zacht waren als kussens.

‘Ja?’ vroeg ze beleefd, terwijl haar ogen even snel over me heen gleden, een korte, meedogenloze, geringschattende blik die zei: geen bedreiging voor mij.

‘Sorry, waarschijnlijk heb ik het verkeerde appartement.’

Ik zocht naar een nummer naast de deur, en wilde net mijn excuses aanbieden toen Evan in de deuropening verscheen. ‘Hoi, Kate!’

Ik stak het blikje naar hem uit. ‘Hoi. Uhm, ik wou je nog bedanken voor… voor je hulp zo straks.’

‘Ach joh, da’s toch nergens voor nodig,’ zei hij.

‘O, graag gedaan.’ Geen paniek, dacht ik. Misschien was het wel zijn zus. Of gewoon een vriendin. Of een lesbienne, een van die elegante potten met make-up en minirokjes die het tijdschrift New York pas had ontdekt. Of…

Evan keek me vriendelijk aan. Althans, ik hoopte dat het vriendelijkheid was, en geen medelijden. ‘Kate, dit is Michelle,’ zei hij, en hij legde zijn handen op haar schouders, met de blik van een man die net de hoofdprijs in een loterij heeft geïnd. ‘Mijn verloofde.’

‘Aangenaam,’ zei ik, en ik probeerde te lachen. Michelle deed net alsof ze het niet zag.

‘Lekker,’ zei ze lijzig, terwijl ze het bier uit mijn gevoelloze vingers trok.

‘Zeg dankjewel, Michelle,’ zei Evan.

‘Dankjewel, Michelle,’ kweelde ze, en ze draaide zich om. Evan haalde verontschuldigend zijn schouders op. Op de achtergrond hoorde ik muziek, niet Billie of Bessie maar iets hards en atonaals en monotoons, alsof er een cd was blijven hangen.

‘Dat was aardig van je.’ Als hij glimlachte, kreeg hij rimpeltjes in zijn ooghoeken. ‘Nou, ik zie je wel weer.’

‘Vast,’ zei ik. ‘Ja, vast.’

‘Kate!’ riep hij toen ik weer de gang inliep. Toen ik me omdraaide, stond hij nog steeds te lachen. ‘Atlantic City,’ fluisterde hij. ‘Niet vergeten.’

Terug in ons appartement stonden er rijen lege dozen tegen de muren, en Janie was bezig haar jassen op te hangen in de voorste kleerkast.

‘En?’ vroeg ze.

‘Wat, “en?” Ik heb gewoon de jongen hiernaast een biertje gebracht.’

‘Heet dat zo tegenwoordig?’ vroeg ze terwijl ze een in plastic gewikkelde lange lamswollen jas ophing, naast iets waarvan ze me eerder had verteld dat het van geschoren bevers was gemaakt.

‘Janie, hij is een aardige jongen, meer niet!’

‘Uh-huh,’ zei ze. Ze trok een pluizige witte stola uit een plastic tasje.

‘En verder,’ zuchtte ik terwijl ik nog meer jassen uit Janies doos haalde en ze ophing, ‘woont hij samen met de mooiste vrouw ter wereld. En dat is nogal een bitch.’

‘O, jee.’ Ze schudde haar hoofd. Ze had haar haren opgestoken in een knotje, en dat vastgezet met twee gelakte eetstokjes. ‘Nou, je moet het maar zo zien. Beter dat je er nu achterkomt dan dat je gaat zitten hopen.’

‘Ik zat helemaal nergens op te hopen,’ zei ik.

‘O, moppie toch,’ zei ze, en ze nam me stevig in haar armen, waarbij ze bijna een van mijn ogen aan haar eetstokje reeg. ‘Wat kun jij toch verschrikkelijk slecht liegen.’