Kate Klein lijkt alles te hebben wat haar hart begeert. Ze woont in een rustige buitenwijk, is moeder van drie kinderen en heeft een hardwerkende man. Haar bestaan lijkt perfect. Alleen: ze verveelt zich dood… De andere moeders negeren haar en haar man komt steeds later thuis. Kate heeft een oppepper nodig. Die krijgt ze volkomen onverwachts, als een van de andere moeders wordt vermoord. Ze besluit dat ze de uitdaging aan moet gaan, en dat ze zal uitvinden wie de moordenaar is. ledereen zegt tegen Kate dat ze het oplossen van de misdaad beter aan professionals kan overlaten, maar ze zet door: elke maandag, woensdag en vrijdag tussen 8:45 en 11:30 uur, als haar kinderen op de crèche zitten, gaat ze op onderzoek uit, geholpen door haar prettig gestoorde vriendin lanie en haar vroegere vlam Evan.
Zo komt Kate voor een aantal verrassingen te staan - niet alleen ontdekt ze dat de vermoorde vrouw een veelheid aan geheimen met zich meedroeg, en dat in het stadje waar ze woont heel wat zaken verborgen worden gehouden, ook leert ze onbedoeld de waarheid kennen over haar eigen huwelijk…
‘Weiner legt op smakelijke wijze genadeloos de vinger op de hang-ups die vrouwen hebben met hun uiterlijk, hun werk en hun liefdesleven.’
MARIE CLAIRE
Jennifer Weiner (1970) is de auteur van Goed in bed, In haar schoenen (verfilmd met Cameron Diaz in de hoofdrol) en Lichte aardschokken.
‘De kracht van Weiner is dat ze karakters schept die ons niet alleen amuseren, maar ook weten te raken.’
THE WASHINGTON POST
Jennifer Weiner
Alleen naar bed
coproductie sid stefan en toonboon
Voor Frances Frumin Weiner
Eerste druk 2006 Vierde druk 2008
Oorspronkelijke titel Goodnight Nobody © 2006 Jennifer Weiner
© 2006 Nederlandse vertaling Uitgeverij Prometheus en Martine Jellema
Omslagontwerp Uitgeverij Prometheus
Foto auteur Casper Tringale
www.uitgeverijprometheus.nl
isbn 978 90 446 0819 9
Elk huisvrouw moest er in haar eentje mee om zien te gaan. Terwijl ze de bedden opmaakte, boodschappen deed, soorten bekleding uitzocht die bij elkaar pasten, met haar kinderen brood met pindakaas at, welpen en kabouters vervoerde en ‘s nacht naast haar man lag, durfde ze zelfs zichzelf nauwelijks de verzwegen vraag te stellen: ‘Is dit alles wat er is?’
betty friedan, The Feminine Mystique
En Mayzie, een luie vogel die een ei moest leggen, zuchtte:
‘Ik ben moe en ik verveel me dood
En mijn poten doen pijn
Van al dat zitten, elke dag weer.
Het is werk! En ik haat het!
Ik zou veel liever spelen!
Ik wil op vakantie en dan heerlijk rusten
Kon ik maar iemand vinden die op mijn nest wil passen
Als ik iemand kon vinden wist ik het wel - vrij…’
dr. seuss, Horton Hatches the Egg
Well I had a dream and in it
I went to a little town
And all the girls in town were named
Betty.
Laurie Anderson, ‘Smoke Rings’
I
De goede moeder
‘hallo?’ ik klopte op de rode voordeur van kitty cavanaugh, tilde de koperen klopper op en liet hem voor de zekerheid maar een paar keer hard neerkomen. ‘Hallo?’
‘Mama, mag ik aanbellen?’ vroeg Sophie. Ze ging op haar tenen staan en reikte met haar kleine knuist omhoog.
‘Nee, ik ben aan de beurt,’ zei Sam, die met zijn voeten tegen een van het half dozijn volmaakt ronde pompoenen naast Kitty’s voordeur stond te schoppen. Over een week was het al Halloween, en wij waren pas de vorige avond begonnen met het maken van onze enige lantaarn. Die was nogal scheef uitgevallen, en de rechterkant ervan was ‘s nachts begonnen te rotten en in te vallen, zodat hij er nu uitzag alsof we een sadistisch slachtoffer van een beroerte op onze veranda hadden neergezet. Toen ik de kaars had aangestoken, waren alle drie de kinderen spontaan in huilen uitgebarsten.
‘Ik ben aan de beurt!’ zei Jack, terwijl hij zijn broertje, dat drie minuten jonger was dan hijzelf, opzij duwde.
‘Niet duwen!’ riep Sam, met een duw terug.
‘Eerst Sophie, dan Sam, dan Jack,’ zei ik. Een master in de Engelse literatuur, een carrière in New York, en hier stond ik dan, op de stoep van iemand die ik nauwelijks kende, in een klein voorstadje in Connecticut, met ongekamd haar, een boodschappentas vol omkooplolly’s en drie kinderen van onder de vijf onder mijn hoede. Hoe was het zover gekomen? Ik had er geen verklaring voor. Vooral niet voor het gedeelte waarin ik in verwachting raakte van de
jongens terwijl Sophie net zeven weken oud was, ten gevolge van een keer geslachtsgemeenschap die ik me nauwelijks kon herinneren en waarvoor ik ook vast geen toestemming had gegeven.
Sophie stak met trillende vlechtjes haar hand omhoog en belde aan. In haar linkerwang blonk een kuiltje toen ze haar broertjes zelfvoldaan aankeek met een blik die zei: kijk, zo doe je dat. Er werd niet opengedaan. Ik keek op mijn horloge en vroeg me af of ik Kitty verkeerd had verstaan. Die woensdagavond had ze me gebeld, terwijl de jongens in bad zaten en Sophie op de wc lippenstift zat op te doen en zat te wachten tot ze zelf aan de beurt was. Met een halfdoorweekte blouse had ik op mijn knieën voor de badkuip gezeten, een washandje in mijn hand, en terwijl ik het vuil van het schoolplein onder de nagels van de jongens vandaan had gehaald, had ik genoten van een van mijn voornaamste en levendigste dagdromen, die ene die begon met de twee mannen die op mijn voordeur klopten.. Wat waren ze? Politieagenten? fbi-agenten? Daar was ik nog altijd niet helemaal uit.
De jongste van het stel droeg een beige pak en een klein, zandkleurig snorretje, en de oudste had een zwart pak en dun zwart haar dat over zijn kale plek heen gekamd zat. Hij was degene die het woord deed. ‘Er is sprake van een misverstand,’ zei hij, en vervolgens legde hij uit dat ik door een of andere blunder die ik nooit helemaal had uitgewerkt (een nachtmerrie? Een parallel universum?) was opgezadeld met andermans kinderen en andermans leven. ‘Echt waar?’ vroeg ik. Ik deed mijn best om niet al te enthousiast te klinken. Op dat moment kwam er een vrouw - tegenwoordig was het meestal de dame uit de Swiffer-reclame, die vrolijk stoffend ronddanste op dat nummer van Devo - achter hen vandaan, met haar handen in haar goedgevormde zij. ‘Dus daar zijn jullie, stelletje boeven!’ zei ze tegen de kinderen. ‘Het spijt me van de overlast,’ zei ze vervolgens tegen mij. ‘Geen probleem,’ antwoordde ik vriendelijk. Waarop zij zei…
‘Telefoon.’
Ik keek op. In de deuropening stond mijn man, met in zijn ene hand zijn koffertje en in de andere de telefoon, en hij staarde me aan met iets wat óf minachting was, óf iets wat er verdacht veel op leek. De moed zakte me in de schoenen toen ik me realiseerde dat het badwater dat de jongens over me heen hadden gespetterd zo’n