15

ben stond voor de kleerkast toen ik wakker werd. hij fronste

zijn wenkbrauwen bij het zien van het rijtje lege hangers en krabde lui zijn buik. Ik ging geeuwend overeind zitten in bed.

‘Wie zou er nou reden hebben om Kitty Cavanaugh om het leven te brengen, denk je?’ vroeg ik.

Zonder zich om te draaien haalde hij zijn schouders op. Ik nam aan dat Janie nog in de logeerkamer lag te slapen, en dat de kinderen beneden de keuken aan het afbreken waren, op zoek naar hun ontbijt.

Hij haalde een overhemd, pak en das uit de kast. ‘Geen idee,’ zei hij terwijl hij zijn broek aantrok. ‘Dat laat ik lekker aan de politie over.’

‘Denk je echt dat Stannie Bergeron deze zaak even gaat oplossen? Hij kon niet eens ons alarmsysteem aan de praat krijgen.’

Ben trok zijn overhemd aan, knoopte zijn stropdas, keek in de spiegel, en trok de knoop iets naar links. ‘Jij ook niet.’

‘Touché,’ gromde ik, en gooide de dekens van me af. ‘Hoe laat kom je vanavond thuis?’

‘Laat,’ zei hij. ‘Sorry. Ik moet vergaderen op het stadhuis van Massapequa.’

‘Liever jij dan ik,’ zei ik. ‘Dus je hebt geen theorieën? Nieuw licht op de zaak? Iets wat je met me kunt delen voordat je de wildernis van Long Island in trekt?’

Hij schudde zijn hoofd en voelde toen aan een stukje wc-papier

dat aan een scheerwondje op zijn kin vastzat. ‘Haar kende ik helemaal niet, en hem heb ik alleen maar een paar keer in de trein gezien.’

‘Oké, de trein. Da’s al iets. Wat deed hij voor werk?’

Ben ging met zijn rug naar me toe staan, en gooide het overhemd van de avond ervoor in de kast, op de kniehoge stapel kleren die ik al twee weken naar de stomerij moest brengen. Misschien wel drie weken. ‘Ik ben bijna door mijn overhemden heen,’ merkte hij op. Het kwam er zachtjes uit; ik kon het maar net horen.

‘Ik zal de vieze was vandaag bij de stomerij afleveren.’ Ik sprong het bed uit, bukte me en raapte de overhemden op, in de hoop dat het uitzicht hem zou verleiden om nog een paar minuten langer te blijven.

‘Verzekeringen,’ zei Ben. Ja hoor, puntje voor mijn zwarte zijden ondergoed. ‘Zijn vader heeft een maritiem verzekeringsbedrijf - boten, huizen aan de kust, zomerkampen aan het meer - en Philip werkte voor zijn vader. Van wat ik er zo van hoor ging hij niet zo agressief te werk bij het binnenslepen van nieuwe klanten. De bijkomstigheden van de baan en de titel vond hij wel leuk, maar het werk zelf lag hem niet echt. Het ging het bedrijf niet echt voor de wind.’

‘Juist.’ Ik stelde me Philip voor in een perfect maatpak. Na tienen kwam hij aan op kantoor, om halftwaalf ging hij lunchen, en de middag bracht hij door op de golfbaan.

‘Moet ervandoor,’ zei Ben. Hij bukte zich om me een zoen te geven. ‘Fijne dag nog, jij en de kinderen.’

‘Tot straks,’ zei ik tegen zijn rug.

De Rode Kruiwagen was dicht die ochtend - bijscholing voor de docenten, dacht ik - en dus zei ik nogal tegen mijn zin gedag tegen Janie, die weer terug naar de stad moest. Toen gaf ik de kinderen eten, hielp hen bij het aankleden en reed met hen naar het park, waar alle mama’s dik aangekleed bij elkaar zaten, met zijn allen naast elkaar onder een dreigende grijze lucht.

Heel even zag het eruit als zo’n kinderspelletje waarbij je moet raden wat er aan een zoekplaatje ontbreekt. Carol Gwinnell was er,, met een poncho met franje en grote oorbellen, en Lexi Hagen-Holdt, van top tot teen in fleece en Nike-spandex gehuld, en Sukie Sutherland, met donkerrode lippenstift en leren autohandschoe—

nen, en ze stonden naast de bank waar Kitty altijd had gezeten.

Langzaam liep ik naar hen toe. De dames stonden te luisteren naar Marybeth Coe, die alle theorieën aan het opsommen was die in het dorp de ronde deden. Kitty Cavanaugh was het slachtoffer geworden van een liquidatie zoals die in de onderwereld wel voorkwamen. Kitty Cavanaugh was neergeknuppeld door terroristen. Kitty Cavanaugh was gewurgd met haar babydraagzak en toen al opstijvend en wel op haar keukenvloer achtergelaten.

‘Ik blijf erbij dat het feministen waren/ zei Sukie Sutherland. Ze ging op de bank zitten, en tussen de slokjes spirulina-smoothie door zat ze aan haar mobieltje te prutsen. Ze droeg een wollen broek die van haar heupen hing en zicht bood op haar platte, met kasjmier omgeven buik. Haar zachte leren laarzen en lamswollen jas stonden in schril contrast met mijn eigen gymschoenen en sweatshirt. ‘En het kan me niet schelen wat er in de grondwet staat. Iedereen die haar op internet bedreigd heeft moet gewoon opgespoord en gearresteerd worden.’

‘Daar gaat de Bill of Rights over, niet de grondwet,’ mompelde ik. In tegenstelling tot mijn man kon ik onverstaanbaar mompelen. Carol Gwinnell ging dichter bij Sukie staan. Lexi Hagen-Holdt draaide zich een beetje om, zodat ze bijna, maar net niet helemaal, met haar rug naar me toe stond. ‘Wij hebben zo’n door beweging geactiveerd beveiligingssysteem gekozen,’ kondigde ze aan.

‘Wij hebben vanochtend een elektronisch hek neergezet,’ begon Marybeth Coe. Ze begon zachter te praten. ‘En ik heb gehoord dat de Raglins zelfs een bodyguard hebben ingehuurd.’ Het groepje mama’s maakte allemaal hetzelfde geluid, en het was geen cynisch, ongelovig gesnuif. In plaats daarvan was het het geluid van meerdere vrouwen die allemaal tegelijk in hun paisley zijden tassen op zoek gingen naar pen en papier, of naar hun Palm Pilots, om te noteren waar de Raglins hun bodyguard vandaan hadden gehaald en of er eventueel nog meer beschikbaar waren. Ik zuchtte en stopte mijn handen in mijn zakken toen er weer eens een mamakringetje ontstond waar ik, zoals altijd, buiten stond. Ik was van plan geweest mijn termijn als koningin nog ten minste een dag te verlengen, in elk geval tot het einde van de week, maar het was duidelijk dat Sukie mijn plaats had ingenomen. Zowel Channel Six als Channel Ten was zijn journaal van zes uur begonnen met interviews,

waarin Sukie (die, was me opgevallen, niet zo verlamd van schrik en verdriet was geweest dat ze niet naar Meneer Stevens salon had gekund voor een goede kapbeurt) haar soundbites had opgedreund: Kitty was lief, Kitty was geniaal, Kitty was een geweldige moedei, en wat is dit allemaal een enorm verlies voor ons allen.

‘Mama.’ De kleine Peyton trok aan Marybeth Coe’s arm. ‘Ik heb honger!’

Tien tellen later openden zes moeders zes hermetisch afsluitbare plastic zakjes waar zes lessen in gezond eten uit tevoorschijn kwamen. Peyton knabbelde uit een Tupperware-bakje gestoomde edamame. Charlie Gwinnell kauwde op groentesamosa’s, terwijl Tristan en Isolde verwend werden met negengranenbrood met sojabonenpasta. Mijn drie kinderen kwamen ook bij ons staan en keken me verwachtingsvol aan. Ik graaide uitgebreid in mijn tas, net alsof ik er zowaar aan had gedacht daar iets lekkers in te stoppen, of alsof de Snoepfee die nacht was langsgekomen. Het enige wat ik vond waren twee hoesttabletten en een halve, gesmolten müslireep met chocola.

‘Hier,’ zei Sukie, die meteen stukjes boterham begon uit te delen. ‘Ik heb wat extra meegenomen.’

Toen de kinderen aan het eten waren, ging ik naast Carol Gwinnell staan, in de hoop dat de enige andere moeder in de speeltuin die geen maatje 36 of kleiner had een soort natuurlijke affiniteit met me zou voelen. Ik tikte op haar schouder.

‘Weet jij misschien een goede advocaat hier in de buurt?’

Ze ritste haar plastic tasje met gesneden paprika’s dicht en gaf haar zoon Charlie een servetje. ‘Wat voor soort advocaat?’

‘Eentje die testamenten opmaakt.’ Als ik eenmaal begon met liegen, ging het verder prima. ‘Ben en ik hebben er na de geboorte van de kinderen een laten opmaken, maar nu… na alles wat er gebeurd is… ik bedoel, ik wil niet morbide doen of zo, maar er zijn een paar dingen die een beetje geüpdatet moeten worden, en nu, na al die gebeurtenissen hier…’

Ze knikte. Haar lichtblauwe ogen stonden verbaasd en ernstig.

‘Ken je ene Kevin Dolan?’ vroeg ik supernonchalant. Dat was de naam van de advocaat van Lisa de babysitter, die ook bevriend was met Philip Cavanaugh.

‘Ja, natuurlijk, Këvin,’ zei ze, terwijl ze Charlie op de schommel

hielp. ‘Die heeft een kantoor in dat grote, oude Victoriaanse gebouw op de hoek van Elm Street en Main Street. Aardige vent.’ Carol likte haar gesprongen lippen en kwam iets dichter bij me staan. ‘Sukie zegt dat je met de babysitter van Kitty hebt gesproken.’

Ik knikte zonder verder iets te zeggen.

‘En met Phil?’

‘Ik heb hem een taart gebracht. Ik wou alleen even zeggen hoe erg ik het allemaal voor hem vond,’ zei ik. Ik besloot er maar niet bij te zeggen dat Philip wanhopig had geprobeerd erachter te komen of zijn dode vrouw gelukkig was geweest, en dat hij ondertussen zijn best had gedaan om mij op het bed te krijgen dat hij met Kitty had gedeeld.

Het gerinkel van Carols armbanden overstemde de zachte stemmen van de mompelende mama’s die het erover hadden welk kanaal de meeste aandacht besteedde aan de moord op Kitty en hoeveel journalisten er bij hen langs waren geweest. Af en toe werd er ineens een stem verheven. ‘Peyton! Hier in de buurt blijven!’ ‘Tate! Geen aarde in je mond stoppen!’

‘Heeft hij aan je gezeten?’ fluisterde ze.

Ik deed net alsof ik geschokt was. ‘Wie? Phil?’

Carols melkbleke gezicht liep rood aan, en ze likte nog een keer haar lippen. ‘Hij heeft een beetje een reputatie.’

Ik keek haar met grote ogen aan en zei zachtjes: ‘Heeft hij wel eens wat met jou geprobeerd?’

Carol begon nog erger te blozen. Haar hoofd ging een keer op en neer, en intussen haalde ze haar paarse balletschoentje langs de rubberen mat met bultjes onder de glijbaan. ‘Hij heeft met iedereen wel eens wat geprobeerd.’

Ik dikte het ongeloof nog wat aan. ‘Lexi? Marybeth?’

Carol haalde haar schouders op en haalde toen haar vingers door haar dunne rode haar. ‘Drie jaar geleden probeerde hij mij te zoenen op een kerstfeest. Maar goed, we stonden op dat moment onder een maretak, dus…’

‘Wow. Arme Kitty.’

Ze knikte robuust, en gaf Charlie een extra begripvolle duw. ‘Ja, triest, hè? Zo triest.’

Sophie rende naar me toe en trok aan mijn hand. ‘Mama, Sam en Jack houden de glijbaan bezet. Nu kan niemand er meer op.’

Tegen de tijd dat ik de jongens van de glijbaan had af gepraat, stond Carol weer bij het mamacollectief. Ik bracht twintig minuten in mijn eentje door met het duwen van Sophie, die op de schommel zes keer achter elkaar ‘Peggy’s Pie Parlor Polka’ zong. Uiteindelijk slaagde ik erin Sam en Jack van de wip te krijgen, iedereen in het busje te laden en naar de dichtstbijzijnde minimarkt te rijden, waar ik pakjes sap kocht en het soort voorverpakte crackers met pindakaas dat zo vol conserveringsmiddelen en gehydrogeneerde vetten zit dat de gemiddelde Upchurch-mama steil achterover zou slaan bij het zien van de voedingswaarde-informa-tie.

Het hele dorp wist dus dat Philip Cavanaugh zijn ogen de kost gaf en een dakloze tong had en dat hij bepaald geen groot succes was in de wereld van de maritieme verzekeringen. Ik reed van het parkeerterrein af, en voelde een huivering van genoegen die meteen werd gevolgd door een geweldige golf van schuldgevoel. Het genoegen kwam voort uit mijn besef dat het leven van de mooie Kitty Cavanaugh niet zo mooi op orde was geweest als het er van de buitenkant had uitgezien. Het schuldgevoel was vanwege dat genoegen. Ze was dood, dacht ik toen ik Main Street inreed. Ze was dood, en haar dochters zouden opgroeien zonder moeder, en alleen een gruwelijk onmens zou dat vermakelijk vinden.

Kevin Dolan, de advocaat, werkte in een prachtig wit Victoriaans pand op de hoek van Elm Street en Main Street, met deuren met glas-in-loodraampjes en een discreet geschilderd houten uithang-bordje. Ik deed wat lippenstift op, draaide mijn krullen in een knotje, en zorgde voordat ik de auto uitstapte dat de Teletubbies-pleister op mijn enkel werd bedekt door mijn sok.

‘Kan ik u helpen?’ vroeg de receptioniste toen ik met Sam, Jack en Sophie een ruimte binnenliep die ooit de salon moest zijn geweest. Ik zette de kinderen op de stoelen met de geborduurde kussens voor de open haard met de marmeren schouw, en wierp hun mijn beste ‘gedraag-je-een-beetje!’-blik toe.

‘Hallo, ik ben Kate Klein Borowitz,’ zei ik. Ik voegde de naam van Ben aan het geheel toe in de hoop dat de extra lettergrepen het allemaal ietsje statiger zouden maken. ‘Ik was een vriendin van Kitty Cavanaugh.’

‘Wat een tragedie,’ mompelde de receptioniste vanachter een bureau dat er echt antiek uitzag. Ze was in de vijftig, had zeer zorgvuldig gestyled grijs haar, en droeg een kastanjebruine blazer en een kastanjebruine-met-witte plissékilt.

‘Ik weet dat Kevin een vriend van de familie was,’ zei ik. Toen ontvouwde ik de smoes die ik op weg van de speeltuin had verzonnen, de smoes waardoor ik gegarandeerd binnen zou komen. ‘Ik hoopte eigenlijk dat hij een paar minuten de tijd voor me zou hebben om het over een speech te hebben waar ik mee bezig ben, voor haar herdenkingsdienst.’

Ze knikte me vol sympathie toe, drukte op een knopje op haar telefoon, mompelde een paar woorden en zei: ‘U kunt meteen naar binnen.’

Ik gaf de kinderen een paar schouderklopjes en keek ze aan met een blik die gruwelijke consequenties beloofde als ze niet rustig bleven zitten, of als ze de schaal chocolaatjes op een van de vele breekbare bijzettafeltjes leeggraaiden. ‘Gedraag je een beetje, hè?’ zei ik vrolijk, op een toon waardoor de receptioniste hopelijk niet meteen het vermoeden zou krijgen dat de kans daarop klein was. ‘Mama is zo weer terug.’

Ik maakte aanstalten om naar het kantoor te lopen. De receptioniste legde haar hand op mijn onderarm. ‘Denkt u eraan, hij is nogal van slag door dit alles,’ fluisterde ze. Haar blik zei: En als hij dooi uw toedoen nog meei van slag laakt, dan gooi ik uw kinderen in mijn oven en zet ze vanavond geioosteid en al op tafel. Ik knikte, liep door de deur van het kantoor, en zag Kevin Dolan, een kleine man met ronde schouders, een te strak streepjesoverhemd en een te lange stropdas, achter zijn zware eikenhouten bureau zitten.

Hij had een eivormig hoofd op een pruimvormig lichaam, volle wangen, stralende bruine ogen en een warme glimlach. Geen film-sterrenuiterlijk, maar wel degelijk aantrekkelijk: het type dat ooit uitgeroepen was tot clown van de klas, of anders doctor in de politicologie was geworden en ooit mijn man zou inhuren om zijn campagne voor een senaatszetel te leiden. Ik kon zien waarom zijn receptioniste hem wilde beschermen. Kevin Dolan had iets liefs, iets wat me deed denken aan mijn eigen jongens.

‘Hallo!’ zei hij. Hij sprong uit zijn stoel, schudde mijn hand,

pakte er een houten stoel voor me bij en wachtte tot ik zat voordat hij zelf weer achter zijn bureau plaatsnam.

‘Fijn dat u me even te woord wilt staan. Ik ben Kate Klein.’

‘Ik ben blij dat ik u kan helpen. Ik hoorde dat u degene was die…’ Hij begon zachter te praten en stilde de knie die tot dan toe constant op en neer had bewogen. ‘Wat moet dat afschuwelijk geweest zijn.’

Ik knikte en besloot dat eerlijkheid - relatieve eerlijkheid - de beste aanpak was bij deze zachtaardige, beminnelijke man. ‘Zelf kende ik haar niet zo goed, maar onze vriendinnen… de andere moeders… we willen graag iets ter nagedachtenis doen.’

Hij trommelde met zijn vingers op het bureau, sloeg zijn benen over elkaar en tikte energiek met een voet op de vloer. ‘Wat een prachtig idee.’

‘Goed dan/ zei ik, terwijl ik mijn notitieboekje tevoorschijn haalde. (Kevin keek verbaasd naar de glitter op de voorkant maar zei niets.) ‘Hoe zou u Kitty omschrijven? Als u drie woorden kon kiezen om haar in samen te vatten, wat zou u dan zeggen?’

‘Toegewijd/ zei hij. Een van zijn handen gleed in zijn zak en begon met zijn sleutels te spelen. En toch zag hij er niet echt zenuwachtig uit. Misschien was hij gewoon van nature een beweeglijk type - zo’n kerel die bij de begintitels van een film niet stil kon zitten en die tijdens de film ten minste twee keer moest opstaan om even zijn benen te strekken. ‘Ze was de meest toegewijde moeder die ik ooit heb gezien.’

toegewijd, schreef ik op, en ik probeerde het licht teleurgestelde gevoel dat ik had de nek om te draaien. Nou ja, wat had ik dan verwacht”? Dat het eerste bijvoeglijke naamwoord dat hij noemde ‘promiscue’ zou zijn?

‘Toegewijd aan haar kinderen?’ zei ik.

‘Toegewijd aan haar kinderen, haar huwelijk, haar huis/ zei Kevin. Hij tikte met de hoek van een kartonnen map op het bureau en stopte hem toen in een la. ‘Haar huis was - is - schitterend.’

schitterend huis, schreef ik op. ‘Ja, dat weet ik.’

‘Drie woorden zijn niet genoeg. Kitty was slim, ze was mooi, ze was…’ Ineens viel zijn stem weg. Hij haalde snel zijn hand langs zijn gekortwiekte krullen. ‘Nou ja, u kende haar zelf ook. Wat zou u zelf zeggen? Met welkt woorden zou u haar zelf omschrijven?’

‘Intimiderend?’ zei ik. Het was riskant, maar het leverde wel resultaat op. Kevin glimlachte, waarbij er rimpeltjes in zijn ooghoeken verschenen.

‘Vond u dat?’ vroeg hij.

Ik vond haai doodeng, zei ik bijna, maar toen realiseerde ik me hoe dat zou klinken. ‘Nou, eigenlijk is het zoals u net zei. Ze wijdde zich helemaal aan haar kinderen, ze had dat schitterende huis. Voor de rest van ons… Ik bedoel, ik moet ‘s ochtends soms echt mijn best doen om te zorgen dat mijn kinderen schone kleren aantrekken. Dat die kleren dan niet helemaal bij elkaar passen neem ik voor lief, en dat mijn huis niet altijd even netjes opgeruimd is…’

Zijn stoel piepte toen hij naar voren schommelde. ‘Volgens mij was het niet Kitty’s bedoeling anderen te intimideren. Maar ze vatte het ouderschap inderdaad erg serieus op.’

‘Weet u ook waarom?’

Hij lachte me vriendelijk toe. ‘Nou, volgens mij vatten de meeste ouders hier het ouderschap tamelijk serieus op.’

‘Ja, dat weet ik. Ik bedoel…’ Ik sloeg er zomaar een slag naar. ‘Was er iets met een van haar kinderen gebeurd waardoor ze het zo… rigoureus opvatte? Dat soort dingen willen ouders nog wel eens wakker schudden…’ Kevins keek me nu zo verbaasd aan dat ik mijn zin niet eens afmaakte. ‘Ik bedoel, ooit is een van mijn zoontjes eens uit zijn bed gerold…’ Nu keek hij me niet alleen verbaasd aan, maar ronduit bezorgd. Over een minuutje of zo zou hij de gezinszorg bellen. ‘Maar eh, genoeg over mezelf!’ zei ik. Mijn stem klonk te luid in het warme kantoortje, waar ingelijste, antieke borduursels aan de muren hingen en herfstlicht door de brandschone ramen naar binnen viel. Ik probeerde het nog eens. ‘Kunt u me iets over haar werk voor Content vertellen?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze deed graag een beetje geheimzinnig.’ Hij leunde achterover in zijn stoel, sloeg zijn handen voor zijn buik ineen, staarde naar het plafond en schommelde toen weer naar voren. ‘Ik kende haar al sinds haar huwelijk met Phil, maar nu, na alles wat er bekend is geworden, vraag ik me af of ik haar eigenlijk überhaupt wel kende.’

‘Waren Phil en u al lang bevriend?’

‘Al sinds de middelbare school,’ zei hij knikkend. ‘We komen

beiden uit het dorp. We zijn hier geboren en getogen, en na de universiteit zijn we teruggekomen om ons hier te vestigen.’

Ik knikte en schreef het op, en wierp toen nog een blik op Kevin. Achter zijn bril met hoornen montuur had hij heldere, geïnteresseerde bruine ogen, en zijn kinnen golfden lieflijk over zijn kraag. Wat een ontzettend aardige iongen, hadden de meisjes op de middelbare school waarschijnlijk over hem gezegd. Over Philip Cavanaugh zouden ze hebben gezegd: Wat een stuk.

‘Waar had ze Philip eigenlijk leren kennen? In New York?’ Ik hoopte dat hij met iets goeds op de proppen zou komen, een stukje informatie over het leven dat Kitty vóór de baby’s, vóór Upchurch had geleid, iets wat me een beeld zou geven van wie of wat ze werkelijk was, afgezien van een perfecte moeder met perfect haar en een perfect huis.

‘Nee. Hier. Hij liep haar op kantoor tegen het lijf, net nadat hij voor zijn vader was gaan werken.’

‘En voordat ze Philip leerde kennen?’ vroeg ik. ‘Weet u iets van haar leven voordat ze naar Upchurch kwam?’

‘Ik weet dat ze schreef en dat ze in New York woonde,’ zei hij. ‘Ze probeerde een carrière op te bouwen. Ik geloof dat ze freelance stukjes schreef, en dat ze de nieuwsbrief van een ziekenhuis redigeerde.’ Ik vroeg van welk ziekenhuis. Hij haalde zijn schouders op, schudde toen zijn hoofd en zei dat het hem speet.

‘Weet u waar ze woonde? In welk stuk van New York?’ vroeg ik. ‘Zelf heb ik in de West Village gewoond.’

‘Daar had ze het nooit zo over,’ zei hij. Hij ging verzitten, sloeg zijn benen over elkaar en ging toen weer met beide voeten op de grond zitten.

Ik legde hem een variatie op Phils vraag aan mij voor. ‘Was ze gelukkig daar? Of was ze hier gelukkiger? Was dit - u weet wel, kinderen, huis, speeltuin, carpoolen - was dat wat ze echt wou?’

Hij glimlachte en schommelde weer naar achteren met zijn stoel, met zijn handen om zijn buik geslagen. ‘Ik weet niet of ze wel zo dol was op New York,’ zei hij. ‘Het was een beetje het gebruikelijke verhaal. Foute vriendjes, foute bazen. Zijn daar niet honderden boeken met roze omslagen over geschreven?’

‘Niks bijzonders dus.’

Hij glimlachte. ‘Niet dat ik weet. Ze heeft in ieder geval nooit in

een Thaise gevangenis gezeten voor drugssmokkel of zoiets. En wat Connecticut betreft…’ Hij schommelde heen en weer. Hij zag er triest uit, besloot ik. Nee, nostalgisch. Melancholiek.

‘Ik weet het niet,’ zei hij uiteindelijk. Hij kreeg een brok in zijn keel. ‘Ik denk - ik hoop - dat ze hier gelukkig was.’

De wieltjes van zijn bureaustoel knarsten over de dikke plastic mat die eronder lag. ‘Ze was een van mijn favoriete mensen,’ flapte hij eruit, op een toon die heel anders klonk dan zijn aanvankelijke beleefde ‘kan-ik-u-helpen?’-vriendelijkheid. ‘Ik kan er gewoon niet bij dat dit soort dingen gebeuren. Ja, misschien in de stad, daar kun je dit soort dingen verwachten. Maar hier?’

Hij werd rood, van waar zijn hals uit zijn overhemd kwam tot aan zijn zachte kaaklijn. Ze was een van mijn favoriete mensen. Aha! Ik kon me voorstellen hoe dit in zijn werk was gegaan - de knappe Philip met zijn grijze-muisachtige, mollige metgezel, de knappe Philip met zijn mooie vrouw, en Kevin die al die jaren stiekem verliefd op haar was geweest. Had Kitty hem aangemoedigd? Hadden ze door de jaren heen gepassioneerde blikken uitgewisseld, waarbij zijn zachte bruine ogen haar verbazingwekkend blauwe ogen hadden ontmoet boven de barbecue op Onafhankelijkheidsdag, de bakken snoep met Halloween, het glaasje advocaat met Kerstmis? Waren ze ooit met elkaar naar bed geweest? Was dat Kit-ty’s wraak geweest voor het feit dat Philip jarenlang onder de maretak zijn tong in de kelen van de buurvrouwen had gestoken? Had Kevin haar gesmeekt Philip te verlaten, en gezegd dat haar echtgenoot nog niet eens goed genoeg was om haar tassen te dragen? Had Kitty dat geweigerd, in de wetenschap dat een scheiding haar perfecte-moederaura zou aantasten? En was Kevin toen op een koude oktobermorgen naar haar huis gegaan voor een laatste overredingspoging, en had hij toen een slagersmes van Kitty’s aanrecht gepakt, met de woorden: ‘Als je dan niet de mijne wilt zijn, dan ook van niemand anders’?

Kevin knipperde met zijn ogen, schommelde naar voren en keek op de antieke klok in de hoek. ‘Ik wil het niet snel afraffelen,’ zei hij terwijl hij overeind sprong. ‘Maar eh…’

Ik stond op en graaide naar mijn jas. Toen ik me bukte om mijn tas van de vloer te pakken zag ik de foto op zijn bureau en voelde de adem in mijn keel stokken. Het was een foto van een kleine,

donkerharige vrouw die op het strand stond, met een strakke, zwarte dansmaillot tot over haar heupen. Haar blote voeten stonden op zand even fijn als suiker, en op de achtergrond schuimden turquoise golven, maar ik was niet half zo geïnteresseerd in de omgeving als in haar glimlach, haar hartvormige gezicht en haar ietwat scheve linkersnijtand. Het was dezelfde vrouw als op de foto achter in Kitty’s lade. K en D, zomer ‘92, Montauk.

‘Is dat uw vrouw?’ vroeg ik. Ik hoopte dat het er een beetje nonchalant uitkwam. ‘Ze komt me bekend voor. Ik heb haar vast ergens ontmoet. Diana?’

‘Delphine,’ zei Kevin. ‘Ze geeft pilatesles. Ze heeft een studio in het centrum.’

‘Heeft ze misschien een demonstratie op de Rode Kruiwagen gegeven?’ babbelde ik. ‘Ik weet zeker dat ik haar ergens heb gezien.’

‘Ik zou het niet weten,’ zei hij. Hij keek langs me heen, naar de klok.

‘Was ze bevriend met Kitty?’ flapte ik eruit, en toen hoorde ik de geluiden die ik al tijden vreesde - een gil, iets wat stukviel, en Sophie die heel hard ‘stomme baby!’ riep.

Ik dacht dat ik hem even zag huiveren, maar toen hij weer iets zei kwam het er op een vlakke toon uit. ‘We waren allemaal goede vrienden,’ zei hij. Ik hoorde de hint, schudde hem de hand, bedankte hem voor zijn tijd en beloofde nog eens iets van me te laten horen.