I2
‘het is… hartverscheurend/ zei philip cavanaugh. hij zat diep
weggedoken in een fauteuil in zijn woonkamer, die vol wit-op-witte bloemschiksels stond en waar een misselijkmakende geur van lelies hing. Onder mijn ogen tilde hij langzaam een van zijn handen op en legde zijn wijsvinger op het midden van zijn mond. Toen gleed zijn hand weer naar beneden, langs zijn kop koffie, totdat hij weer op zijn schoot lag.
Zodra ik de Starbucks uit was, had ik Janie gebeld om haar te vertellen over mijn tegenslag met Lisa DeAngelis.
‘Man doet het met babysitter/ had Janie gezegd, boven Sam, Jack en Sophie uit, die op de achtergrond ‘Five Little Monkeys’ zaten te zingen. ‘Jezus, wat een cliché. En wat nu?’
‘De politie bellen?’ gokte ik.
‘Misschien moet je eerst eens een praatje gaan maken met de vrolijke weduwnaar/ zei Janie.
Ik keek naar wat ik aanhad. ‘Volgens mij ben ik niet echt gekleed op een condoleancebezoekje.’
‘Au contraire! Daar vrolijk je hem juist mee op! Ga gewoon. Ik heb alles hier wel onder controle.’ Even bleef ze stil. ‘De kinderen doen ‘s middags toch nog een dutje, hè?’
‘Ja.’
Ik had zo’n vaag vermoeden dat het geen goed idee was om met lege handen bij de weduwnaar aan te komen, dus reed ik naar de Super Shopper en kocht een appeltaart en een geruite theedoek.
Terug in het minibusje bevrijdde ik de taart uit zijn plastic omhulsel, wikkelde hem in de theedoek en reed naar de plaats delict. Eigenlijk wilde ik eerst naar huis om de taart op te warmen zodat hij er nog meer zelfgemaakt uitzag, maar iemand - waarschijnlijk ikzelf - had een plastic snijplank in de oven laten liggen. Een maand eerder had ik de oven aangezet om hem voor te verwarmen, en me niet gerealiseerd wat er was gebeurd totdat het rookalarm afging en de oven bij het opendoen veranderd bleek te zijn in een rokende, druipende, halfzachte chaos. Sindsdien had ik hem twee keer schoongemaakt, maar toch smaakten al mijn ovenschotels nog steeds licht naar verbrand plastic, inclusief het gegrilde vlees dat ik had klaargemaakt toen mijn zwager en zijn vriendin kwamen eten.
Mijn knieën trilden toen ik de koperen deurklopper van huize Cavanaugh optilde. Ik had een heel verhaal voorbereid om mee binnen te komen - ik wou alleen even persoonlijk langskomen om je te condoleren, wat tragisch toch, echt verschrikkelijk - maar ik ging zo op in mijn herinneringen aan wat er was gebeurd toen de deur de vorige keer was opengesprongen dat ik helemaal niets kon uitbrengen toen Philip Cavanaugh de deur opendeed. Het deed er blijkbaar niet toe: hij had alleen geknikt, de appeltaart aangepakt en me de woonkamer binnengeloodst.
‘Hartverscheurend,’ zei hij nogmaals, en hij knipperde met zijn bleke, waterige ogen, een beweging die hem blijkbaar ongelofelijk veel energie kostte.
Ik knikte en keek rond in de woonkamer, een tweelingbroer van mijn eigen woonkamer die Kitty had omgetoverd tot een warme, schone, gezellige ruimte, het soort kamer waar je graag tijd wilt doorbrengen. Haar muren waren romig cappuccinobruin geschilderd, en ze had gekozen voor chocoladebruine leren banken, botergele tafeltjes en glanzende rieten manden voor het speelgoed, de boeken en de tijdschriften. Er lag een roodgouden Perzisch tapijt waarvan zelfs ik met mijn ongetrainde oog kon zien dat het het echte werk was, en niet een van die met de machine geproduceerde supermarktgevallen die mijn eigen vloeren sierden, en verder hingen er grote schilderijen met gouden lijsten aan de muur, primitieve zeegezichten waarop de zon citroengeel was, de zee turquoise, en het strand een en al rode parasols die bloeiden als klaprozen.
Philip volgde mijn blik. ‘Gemaakt door de moeder van Kitty.’
‘Mooi.’
‘Cape Cod. Daar komt ze vandaan,’ zei hij hees. ‘Elke zomer gingen we er twee weken met de meisjes naartoe. Ik kan niet…’ Zijn stem sloeg over, en hij knipperde nog eens met zijn ogen. ‘Ik kan gewoon niet… geloven… dat…’ Hij had niet genoeg energie om de zin af te maken. Terwijl hij de tranen wegveegde keek ik de andere kant op, naar de foto’s met geschilderde houten lijsten die op de schoorsteenmantel stonden. Er was er een van Kitty en de meisjes waarop ze alle drie grijnzend een stukje watermeloen vasthielden, en een trouwfoto van een mooie, beheerste Kitty met een sluier voor en een stralende Philip naast haar.
Mijn plan - voor zover ik dat had - was eenvoudig: net doen alsof Kitty en ik daadwerkelijk bevriend waren geweest. Als ik net deed alsof Kitty me in vertrouwen had genomen, deed Philip misschien wel hetzelfde.
‘Dat heb ik altijd zo’n mooie foto gevonden,’ mompelde ik, terwijl ik naar de schoorsteenmantel wees. Ik realiseerde me dat terwijl ik naar de muren en de foto’s had zitten staren, Philip naar mij had zitten staren. Meer in het bijzonder: hij had naar mijn borsten zitten staren, die uitstekend tot hun recht kwamen in Janies veel te kleine trui. Ik sloeg mijn benen over elkaar en wou dat ik Lisa’s trainingsbroek aanhad. Toen ik weer opkeek, was de waterige blik van Philip afgegleden tot mijn dijen. Zijn mond hing open, en ik kon hem door zijn mond horen ademen. Jakkes. Niet dat Philip er slecht uitzag’. Alle elementen waren aanwezig: blauwgrijze ogen, zilverblond haar, stevige jukbeenderen, een goede lengte, slanke heupen, brede schouders, maar het zag er allemaal een beetje zacht uit, een beetje ongefocust, een tikje wazig rondom de randjes. Waarschijnlijk had hij zijn hele leven moeten aanhoren dat hij zoveel op Robert Redford leek, maar van dichtbij viel dat wat tegen. Hij zag eruit als een jongere, niet zo snuggere achterneef van Robert Redford, zo een die een paar cocktails te veel drinkt op het verjaardagsfeest van je opa en het dan supermelig vindt om een ijsklontje in je shirt te laten vallen als het tijd wordt om de dansvloer op te gaan.
Kon ik me voorstellen dat hij in de auto aan de babysitter zat als hij haar een lift naar huis gaf? Absoluut. Kon ik me voorstellen dat hij in het oor van de babysitter fluisterde: ‘Als Kitty er niet was,
konden we altijd bij elkaar zijn/ en dan aan haar vroeg of ze iemand kende die te veel vrije tijd en te weinig geweten had en daarvoor kon zorgen? Misschien wel. Wat ik niet snapte was waarom zo’n zelfverzekerde, waardige, mooie vrouw als Kitty met deze vent die hardop door zijn mond ademde was getrouwd.
Philip schraapte luidruchtig zijn keel, en ik besloot over te gaan op een andere tactiek: naar hartelust flirten. Ik likte mijn lippen en probeerde me te herinneren hoe het ook alweer was om er aantrekkelijk uit te zien voor een man die je niet met je benen wijd op een tafel had zien liggen terwijl je zwetend en tierend probeerde er een baby van acht pond uit te persen. Het was even onmogelijk als iemand die vijf jaar lang alleen maar vissticks had ontdooid te vragen om even wat saumon en papillote op tafel te zetten.
‘Heb je al iets van de politie gehoord?’ vroeg ik op mijn zachtste, verleidelijkste toon.
Hij schudde zijn hoofd.
‘Toen ik op het politiebureau was’ - ik streek mijn broek glad, speelde met een lok haar en liet mijn toch al lage stem nog een halve octaaf zakken - ‘zei je… hoorde ik je zeggen dat het allemaal jouw schuld was.’
Hij knipperde nogmaals met zijn waterige ogen in mijn richting. ‘Content/ zei hij op schorre toon. ‘Die columniste met wie Kitty samenwerkte, die kreeg hatemail… Ze werd met de dood bedreigd. Er lopen labiele mensen rond. Gekken.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze zei dat niemand haar kende. Ghost… writer. Niemand die er iets van wist.’ Er biggelden tranen langs zijn stoppelwangen naar beneden. ‘Ze vond het leuk. Vond het leuk om… ongezien te werk te gaan. Onzichtbaar te zijn. Maar ik denk…’ Hij streek met zijn handen over zijn wangen, op en neer, waardoor de kamer werd gevuld met een raspend, schuurpapierachtig geluid. ‘Ik denk dat iemand erachter is gekomen.’
Wat, dacht ik, natuurlijk precies was wat hij moest zeggen als hij probeerde mij of de politie op een dwaalspoor te zetten.
‘Heb je iemand in gedachten?’ vroeg ik.
Hij staarde me met open mond aan, en probeerde mijn zin te ontcijferen. Ik probeerde het nog eens. Ik leunde naar voren en legde mijn hand op de zijne. ‘Was er iemand die haar lastigviel, of haar belde, of hier wel eens was langsgekomen?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Mijn schuld…’ zei hij. ‘Ik had… mijn poot stijf moeten houden.’
Ik haalde een Starbucks-servetje uit mijn zak en gaf het aan hem. In slow motion vouwde hij het op en depte zijn ogen ermee.
‘Het spijt me/ mompelde ik. ‘Wat een vreselijk verlies.’ Ik wilde zo veel vragen stellen. Wat voerde je vrouw allemaal uit in New York! Werkte ze daar of was het iets andersl Ging ze vreemdI Deed jij het met de babysitter! In plaats daarvan leunde ik naar voren en trok aan de onderkant van mijn trui, waardoor de toch al strak gespannen stof nog iets strakker om mijn borsten kwam te zitten. ‘Vertel eens, hoe hebben Kitty en jij elkaar ook alweer leren kennen?’
‘Op… kantoor/ zei hij. ‘Ze kwam binnen…’ Zijn ogen, nog altijd op mijn boezem gericht, liepen vol tranen. ‘Ze was zo…’
Mooi, vulde ik mentaal aan.
‘Levendig,’ zei hij. ‘Nieuwsgierig naar van alles en nog wat. Ze stelde vragen… ze keek om zich heen.’
Stelde vragen, herhaalde ik mentaal. Keek om zich heen.
‘Ik hield van haar/ zei hij. Zijn ogen begonnen weer dicht te vallen.
‘Het spijt me/ zei ik, en ik stond op, terwijl ik dacht aan wat Lisa me had verteld. ‘Ik moet weer eens op huis aan.’ Ik veegde mijn handen af aan mijn broek. ‘De vorige keer dat ik hier was…’ Oeps. ‘Ik bedoel, niet de laatste keer dus, maar eerder deze maand, toen waren JCitty en ik boven en ik denk dat ik toen misschien mijn oorbel in de badkamer heb laten vallen. Zou je het erg vinden als ik even snel naar boven rende om te kijken?’
Hij haalde zijn schouders op en knikte. Ik bedankte hem en liep beheerst terug naar de hal. Licht hijgend haastte ik me naar boven. Op mijn tenen liep ik langs het toilet, en toen deed ik voorzichtig de deur van de grote slaapkamer open. Citroengele muren, een wit kanten dekbed, twee dozijn sierkussens aan het hoofdeinde, van het soort dat elke avond weggehaald moest worden en elke ochtend weer goed neergezet moest worden. Ik liep zachtjes naar de andere kant van de kamer, naar de kaptafel, en dacht dat Kitty een veel betere smaak had gehad dan ik, en ook veel netter was geweest. Ik zag een zware spiegel met een decoratieve gietijzeren lijst, een spiegelend dienblad met een hele reeks kristallen parfumflesjes
erop, en een rond krukje met een lekker zacht gestoffeerd kussen erop. Haar kam en haarborstel lagen naast elkaar, met ernaast een pot losse poeder met een kwast, een rieten doos met tissues erin, en een roze kristallen haarspeldje dat eruitzag alsof het van een van haar dochters was. Geen laptop. Misschien had de politie die in beslag genomen.
Op haar kaptafel stonden nog meer ingelijste foto’s. Ik zag Kitty en Philip die elkaar in hun trouwkostuums stralend aankeken; Kitty op een ziekenhuisbed met een plastic armbandje om haar pols, een dolblije glimlach op haar gezicht en twee piepkleine, in dekentjes gewikkelde baby’s in haar armen; Kitty nogmaals met haar dochters, deze keer op de jaarlijkse fancyfair van de Rode Kruiwagen, alle drie met een zelfgebakken taart in hun hand.
Ik streek mijn haar uit mijn ogen en trok voorzichtig de bovenste la van de kaptafel open. Ik wist niet zeker waarnaar ik op zoek was - een stapeltje liefdesbrieven met een lintje eromheen, een New Yorks adres erop en een ondertekening die niet ‘liefs, Philip’ was? Een dagboek met een stukje uit oktober waarin de moordenaar met naam en toenaam werd genoemd en waar misschien ook een gedetailleerde beschrijving van zijn uiterlijk en een Polaroid aan te pas kwamen? Ik zocht de hele la af. Ik kwam anticonceptiepillen en aspirines tegen, lipgloss, handcrème, gelamineerde, uitvouwbare plattegronden van New York en Washington, en uiteindelijk een foto in een lijst die overeenkwam met die van de schilderijen aan de muur. Ik draaide hem om en zag Kitty en een knappe, donkerharige jonge vrouw, allebei voor in de twintig, die met hun armen om eikaars schouders heen geslagen en met de wind in hun haar naar de camera lachten. Ik moest twee pogingen wagen voordat het me lukte de foto uit de lijst te halen en te lezen wat er op de achterkant stond: k en d, zomer ‘92, montauk.
Ik deed de foto terug in de lijst en legde hem terug in de lade, waar ik net zo lang in bleef graven totdat ik eenzelfde gebroken wit papiertje vond als dat waarop ze Evans telefoonnummer had genoteerd, met de woorden stuart 1968 erop. Wat was dat? Een plaats? Een naam met jaartal? Ik vouwde het papiertje weer op en legde het terug.
Uiteindelijk kwam ik achter in de la een ansichtkaart tegen met een foto van het Vrijheidsbeeld, geadresseerd aan een postbus in
Eastham, Massachusetts. ‘Lieve Bonnie/ stond erop. ‘New York is geweldig, nog beter dan ik hoopte. We zijn eindelijk bij elkaar nu. Zo gelukkig dat ik het nauwelijks kan bevatten. Veel liefs zoals altijd.’ Geen ondertekening, geen postzegel. Wie de kaart ook had geschreven, hij of zij had hem nooit op de post gedaan.
‘Heb je gevonden wat je zocht?’
Ik draaide me met een ruk om en zag Philip in de deuropening staan. Hij hield zich aan de stijl vast alsof hij zonder die steun om zou vallen, en had een wolfachtige blik in zijn glazige ogen.
‘Je oorbel,’ zei hij. ‘Heb je ‘m gevonden?’
Ik schudde mijn hoofd en werd me ineens bewust van het kingsize bed dat op de een of andere manier met de minuut groter leek te worden, en zo breed werd dat het elke centimeter van de kamer in beslag leek te nemen.
Philip deed een poging tot een geile glimlach. Die zat een beetje losjes op zijn gezicht, zoals een rauwkostgarnituur op een vettig bord salade. ‘Mooie schoenen,’ zei hij. De woorden waren zijn mond nog niet uit of zijn grijns verdween en werd vervangen door rouw en verbijstering. Hij zag er oud en moe en heel, heel triest uit.
‘Ik laat mezelf er wel uit,’ zei ik. Ik legde de ansichtkaart terug in de la en zette aarzelend een stap richting de deur. ‘Als je maar weet dat ik het verschrikkelijk…’
Philip bewoog met een snelheid die ik nooit had verwacht van een man die radeloos was van verdriet. In drie snelle passen was hij de kamer door, viel op zijn knieën, sloeg zijn armen om mijn middel en drukte zijn gezicht hard tegen mijn buik. ‘Vertel me iets,’ zei hij. Zijn woorden kwamen er snel uit; ze tuimelden bijna over elkaar heen. ‘Was ze gelukkig?’ Ik voelde de warmte en natheid van tranen tegen mijn benen. ‘Jij was haar vriendin. Jij kende haar. Was ze gelukkig?’
Arme kerel, dacht ik. Eventjes vergat ik dat als mijn theorie klopte, Philip Cavanaugh zichzelf al bij voorbaat met de babysitter had getroost, en zijn vrouw misschien wel naar New York was gereisd voor een paar naschoolse activiteiten van haarzelf. Hij klonk zo wanhopig. Ik moest denken aan mijn vader, en hoe die elke keer dat mijn moeder wegging met zijn hobo in zijn hand door ons appartement dwaalde.
‘Jij was haar vriendin,’ zei Philip nogmaals. Op dat moment
wilde ik wanhopig dat het waar was. Ik legde mijn handen op zijn schouders, schraapte mijn keel en keek naar beneden, naar zijn gebogen blonde hoofd, terwijl zijn handen hun wanhopige greep op mijn heupen loslieten en afgleden naar mijn kont.
‘Blijf bij me,’ jammerde hij. ‘Blijf bij me, alsjeblieft. Ik wil niet alleen zijn.’
Oké, Kate, dacht ik. Ik gaf hem zachtjes een paar klopjes op zijn hoofd, alsof hij een grote hond was waarvan ik vermoedde dat hij wel eens kon gaan bijten. Geen paniek. Kalm blijven. Stel jezelf de vraag die je al uit moeilijker situaties heeft gered dan deze: wzjdI Wat zou Janie doen, als ze werd geconfronteerd met een zwaar getroffen, misschien wel gedrogeerde weduwnaar die huilde en - o, nee - aan haar broek begon te trekken?
‘Philip,’ zei ik. Ik bewoog mijn bovenlijf, eerst naar links, toen naar rechts, toen weer naar links, totdat hij me een beetje losliet. ‘Ik moet nu echt gaan,’ zei ik, met nog een klopje op zijn hoofd. ‘Ik moet terug naar mijn kinderen.’
‘Het spijt me,’ mompelde hij. Hij liet zijn handen vallen, totdat ze bewegingsloos naast zijn knieën hingen.
‘O, geeft niks,’ zei ik. Ik pakte mijn handtas en mijn jas. ‘Als ik eens iets voor je kan doen…’ Ik krabbelde mijn telefoonnummer op een papiertje, hoopte tegen beter weten in dat hij het gebaar niet verkeerd zou interpreteren, en liep zo snel ik kon de trap af.
Eenmaal in de auto zette ik de verwarming aan, greep net zo lang het stuur vast totdat mijn handen ophielden met trillen en maakte met een paar oefeningetjes mijn nek los. Toen mijn hart opgehouden was met bonzen, pakte ik het notitieboekje van Sophie erbij en schreef op wat ik me nog kon herinneren van de foto en de ansichtkaart. Toen bladerde ik naar een lege bladzijde en noteerde: stelde vragen, keek om zich heen. Wat had Kitty zoal willen weten? Wat deed ze drie dagen per week in de stad? En wie was ze geweest voordat ze Philip had ontmoet, haar kinderen had gekregen en was veranderd in de meest indrukwekkende en volmaakte moeder van Upchurch?