18

In de loop van diezelfde week kwam Gonne onverwachts bij Hendrik in zijn kantoor. Dit gebeurde zo zelden dat hij zijn krant dichtvouwde en haar dan verwonderd aanzag.

Buiten joelde een snijdend koude wind door de kruinen der beuken waarvan zelfs het kleinste twijgje zich nu scherp aftekende tegen de strakgrijze lucht. Het gras, dat er enkele dagen geleden nog zo fris uitzag, lag nu als een donker, dood veld rond het huis en uit de heesters scheen plotseling alle leven weggevroren. Daarom had IJtje de kleine kachel flink opengezet zodat er in het kantoor een aangename warmte heerste die Gonne deed zeggen:

«Jij zitte hier maar lekker." „Kom er ook bij," stelde hij voor.

Met in elke hand een stoel liep hij naar het zijraam en bood haar aan om daar te gaan zitten. Het zou wel een ernstig gesprek worden. Als Gonne hier kwam waren er altijd problemen.

Tegenover haar gezeten wachtte hij nu af wat er komen zou. Gonne wrong even haar handen in en uit elkaar en zei dan met een doffe stem als gold het een vreselijk gebeuren:

„IJtje vertelde mijn zopas dat ze toch maar trouwe gaat. Ze blijft hier nog tot mei."

„Zo. Dus eindelijk is bij haar de kogel door de kerk," zei Hendrik opgewekter dan hij zich voelde. „Nou, ik bewonder het geduld van die man om zolang op haar besluit te wachten." „Maar IJtje is ok niet iedereen," wees Gonne hem terecht. „En lang niet ook," gaf hij haar gelijk. „Dus jij moet binnenkort naar een nieuwe gedienstige uitzien?"

Gonne sloeg de handen voor haar gezicht en begon te schreien. Verbaasd keek Hendrik toe. Ze klaagde en mopperde wel geregeld, doch huilen deed Gonne zelden. Hij liet haar een poosje gaan en vroeg dan: „En nou kom je zeker wel weer met je plannen voor een kleiner huis?"

 „Ja, natuurlijk, we moete toch wat."

Hendrik sloot zijn ogen. O, dat plan van Gonne. Die wilde maar dat hij dit huis verkocht en op zijn grond aan het Wilgenpad een veel kleiner liet zetten met al het gerief er in dat maar mogelijk was. „Begrijp mijn toch Hendrik," pleitte ze. „Jij kenne daar evengoed een kantoortje krijge. We neme een veel kleinere kamer en keuken en niet meer slaapkamers dan we voor onszelf nodig hewwe. As ik dan de was de deur uit doen en ik neem twee keer in de week een werkster, dan is het gesukkel met allerhande meide over. En ik was daar juist de leste jare zo gelukkig mee. Eerst Geertje Alblas, toe Annemie en nou IJtje weer. En allegaar gaan ze weg om te trouwen. Net asof dat een hemel op aarde is." Een monkelend lachje speelde om Hendriks mond. Gonne wou dat zelf vroeger ook zo graag.

Wat ze nu al wekenlang van hem eiste was echter teveel. Om hem dit huis, zijn Villa, te doen verlaten was meer nodig dan Gonnes lastige kuren over een huishoudelijke hulp. Dit huis, op deze stand, dat hem hier in het dorp zoveel aanzien verschafte, een aanzien waarvoor hij eens van een huwelijk met Doortje Hulsbos had afgezien en haar zo gemeen had behandeld dat het hem nu nog dikwijls spijt en wroeging gaf; dat wilde, dat kón hij niet afstaan. Het was een stuk van zijn leven geworden. „We vinden wel weer een hele beste," probeerde hij haar gerust te stellen. „Wat ons driemaal gelukt is, zal het de vierde keer ook wel doen." „Maar dat wil ik immers geeneens meer," hield Gonne aan. „Geloof mijn toch eindelijk r's Hendrik, ik ken het werk hier in dit grote huis echt niet meer an, al hewwe we opheden dan een stofzuiger. Er zit teveel aare rompslomp an vast dat dagelijks een beurt krijge moet. Begrijp mijn nou toch r's. En die nieuwbouw kost jou geen cent. Ik betaal alles van mijn eigen geld. En deze tuin zal je eerlijk niet erg misse. Daar is toch ok een flink erf waar je een helemaal nieuwe anlegge kenne. Zeg, luister je wel naar mijn?"

Hendrik opende zijn ogen weer en keek naar het hem zo geliefde uitzicht over de Middent. Hij zag het smidsvuur branden, de melkboer komen, een man de herberg binnengaan en er stopte een vrachtauto bij Rikus de Vos om daar veevoer te brengen. En wat zag je op het Wilgenpad? Niets. Alleen de dijk.

„Ja, ik hoor je wel," zei hij strak. „En wat je zegt kan ik wel al dromen. Hou daar nou verder maar over op. Ik wil het niet en daarmee uit." „Maar ik heb toch ok nog wat te zeggen," tapte Gonne ineens uit een ander vaatje. „Jij benne alleen geen baas. Wij hewwe onze zake altijd goed samen regele kennen en waarom zou het dan deze keer niet zo gaan?" „Omdat jij het onmogelijke van me vraagt. Denk je nou eens in dat jij je zin krijgt, dat ik het huis met de grond verkoop en dat dan die nieuwe eigenaar of zijn opvolger zo gek is om onze beuken weg te doen. Wat zou me dat aan het hart gaan. En met zoiets dien je toch rekening te houden. Niet iedereen heeft hart voor wat wij vinden dat een dorp zijn schoonheid geeft."

 „Maar je hoeft het toch niet te verkopen. Verhuur het dan liever." „En dan mijn tuin laten verwaarlozen en toezien hoe het gazon een ordinair grasveld wordt. Ik denk er niet aan. En dan ook nog ... wie past zo'n huis?"

Ja, wie past zo'n huis. Ze wisten er allebei wel één die er maar wat graag in zou willen wonen, doch haar naam was nog niet genoemd, hoewel Hendrik sinds de verjaardag van zijn zwager wist dat er een kleine kans voor haar bestond.

„Laten we het nog maar eventjes aanzien," stelde hij voor.

„Goed dan. Maar niet meer as een week," besliste Gonne. „En late we het

dan asjeblieft in vrede regele."

Ze stond op en Hendrik zag haar na eer hij de deur achter haar sloot. Haar meer dan vijftig jaren waren Gonne best aan te zien. Ze was oud voor haar tijd. Misschien had ze wel gelijk en kon ze de vele drukte die dit huis haar gaf wel niet meer aan. Hier weg ...

Hij streed nu al weken tegen dit plan van Gonne, al wist hij van het begin af aan al dat hij het op de duur verliezen zou. Ze had immers altijd haar zin gekregen. Behalve met het huwelijk van Annemie, maar die had dit zelf doorgezet.

Zij was dol op dit huis, de tuin, de boomgaard, op alles. En op de beuken het meest van al. Zij was het waard om hier te wonen en daarom had hij haar de Villa dan ook toegedacht. Voor later als hijzelf eens ... Helaas was dat later eensklaps nü geworden en dat juist op een tijd dat Marten ook een zwaar besluit moest nemen. Wat lag er dan meer voor de hand dan dat hij hem aanbood tegen een redelijke huur hier te gaan wonen? Voor geld hoefde hij niet tot verkoop over te gaan. Gonne en hij konden ook zonder dat ruimschoots leven. En de kinderen? Och, Adriaan verdiende reeds zoveel dat hij zichzelf kon bedruipen en daar een eer in stelde, en dus hadden ze enkel nog Kreeltje tot hun last. Een heel lichte last overigens want die was nog altijd meer bij Doortje en Frans te spelen dan thuis.

Nog één dag en één nacht wilde hij met zichzelf te rade gaan en wat hij dan besloot zou definitief zijn.

Het gevolg was dat de avond er na Hendriks auto bij Marten voor het huis stopte en hij daar naar binnen ging, waar een luid gejoel van Steven hem tegemoet klonk. In de kamer trof hij Marten aan die op handen en voeten in de kamer rondkroop met zijn zoon op zijn rug, terwijl Klaartje op onzekere voetjes voor hen uit scharrelde. Wat hem nog meer verbaasde was, dat tafel en stoelen verplaatst waren tot dichifc bij de haard. Het was hier in de kamer een toestand die Gonne met recht een Janboel zou noemen en die in zijn huis dan ook nooit was voorgekomen. Zij had dit nooit geduld. En hijzelf... ? Zou hij zoiets als Marten nu deed niet een beetje beneden zijn waardigheid hebben geacht?

Maar Marten deed het wel en Stevie genoot zoals hij zijn eigen jongens nog nooit in hun veel grotere kamer had horen lachen. Bij Doortje wel.

 Maar daar mochten de kinderen dan ook alles. In het redelijke dan. Een

vérbod van Frans en haar gold bij hen als een gébod.

„Goeienavond!" riep hij door het geschater heen.

„Hallo vader." Marten schoof het kind van zijn rug en stond op.

„Ik speel voor paard," zei hij hijgend.

„Dat zag ik. Aan jou te zien kan Stevie dit spelletje langer volhouden dan zijn vader."

„Dat heb ik zojuist ok ontdekt. Maar het is pas de eerste keer dat ik het doen. Late we er dus maar gauw bij zitten gaan. Hup Klaartje, jij in je hok meid, voor je alles hier kapot gooie." Snel ontnam hij zijn dochter een vaasje en zette haar met een zwaai in de box. „Ja, het valt niet mee om voor vader te spelen." „Waar is Annemie?"

„Effies naar Paulien. Ze trekt de hele dag op met deze twee rakkers en daar heb ze nou r's een rustig uurtje. Maar gaan toch zitten vader." Want Hendrik stond nog steeds en keek verwonderd de kamer rond. „Ja, we huize nou hier," hielp Marten hem gemoedelijk uit zijn idee van wanorde. „Met deze vorst tocht het nogal bij de voormuur en daarom benne we vlucht." „Dus het is wel erg."

„Nou erg... We hewwe jarelang weinig last had; het wordt de leste tijd zomaar puur meer. En toch is het verder nog een best huis, al zakt nou hier met recht de hen naar de ben."

Hendrik was nu maar gaan zitten, knikte bedachtzaam en slikte dan even. Nou moet ik het hem voorstellen, flitste het door zijn denken en dit deed hem even zeer als lichamelijke pijn. „Dus jij zit er echt mee?" vroeg hij overbodig.

„En niet zuinig ok," zei Marten ronduit. „Maar jij had het een tijdje terug over een aare oplossing as die van Meindert," hielp hij Hendrik nu. „Weet je daar al wat meer over?"

„Jazeker. Als jij er maar aan wilt. Annemie hoef ik dat niet te vragen. Die

hapt zo toe als ze het hoort."

„En dat is?" informeerde Marten voorzichtig.

„Wil jij in mijn huis wonen?"

„Ik in de Villa ... T In de klank van Martens stem lag reeds een afwijzing. „Dat is onmogelijk. Hoe kom je op dat idee?"

„Heel gewoon. Onze IJtje gaat trouwen, mijn vrouw ziet er tegen op een andere dienstbode in te werken, ze vindt ons huis opeens te groot en dan weet je wel hoe het gaat. Bij ons dan ... Nu is ons plan om op het Wilgenpad een nieuw huis te laten bouwen. Ik heb Jan Blank de huur van het huis dat er nog staat al opgezegd. Maar eerst moet ik mijn eigen woning kunnen verhuren. En omdat je vrouw van de Villa meer houdt dan van dit huis, dacht ik het eerst aan jullie. Dan hoef jij voorlopig aan je schuur niets te veranderen omdat je hier bergruimte in overvloed krijgt en je houdt je geld in je zak."

Marten zag een moment hoe het dan zijn zou. Geen zware kosten, een ei

 gen auto in de garage die daar al was en geen gescharrel meer met zijn materiaal.

„En de huur?" vroeg hij onverschilliger dan hij zich voelde.

„Dat valt wel mee als ik die met Annemie mag regelen."

„'t Ja ... En toch zien ik er weinig in." Marten dacht nu opeens aan alles

wat er bij de Villa hoorde. Zijn erf van nu liet hem al zo onverschillig dat

zelfs zijn moeder er af en toe niet over zwijgen kon.

„Wat moet ik met een grasveld, een tuin en een bogerd? Ten eerste hou

ik niet van tuinen en ten tweede heb ik geen tijd."

„Dat kan voor jou geen bezwaar zijn. Ik doe niks liever dan dat soort werkjes en ik héb ook weinig anders meer te doen. Als wij daarvoor kosteloos fruit, groente en bloemen krijgen is dat mij loon genoeg." Wat kan ik daar nog meer tegenin brengen? dacht Marten. Aan één kant lokt het me wel aan, maar aan de andere kant heeft het ook zijn bezwaren. Ik kom ver van mijn bedrijf en mijn volk; ik woon hier al heel wat jaartjes; het is me allemaal zo eigen geworden. En dan opeens daar met dat deftige bordes en die grote vestibule en dat kantoor. Ik zie me daar al zitten. „Mag ik er nog i^s over prakkezere?" vroeg hij

„En er met Annemie over praten?" vroeg Hendrik met een olijk lachje. „Ik kijk wel uit. Dan ben ik zo verloren," wist Marten nu al. „We hadde nog geen koffie, zulle we maar een glaasje wijn neme?" stelde hij dan voor. Nu er enig uitzicht mogelijk was ontstond er plotseling een drang om dit te vieren.

Hendrik nam het aan en toen Annemie terugkwam trof ze hen aan met een glas in de hand.

„Wat hebben we nou?" vroeg ze verbaasd.

„As jij weggaat en mijn zonder koffie zitte laat, dan gaan ik an de wijn,"

plaagde Marten.

„Mag ik ook meedoen?"

„Eén glaasje dan," stemde hij genadig toe.

Toen dat leeggedronken was stond Hendrik op.

„Ik ga weer jongelui. Tante vraagt of jullie morgenochtend bij ons komen koffiedrinken. Dan haal en breng ik jullie allemaal met de auto." Vragend keek Annemie naar Marten die instemmend knikte. „Graag pa," zei ze dan ongewoon hartelijk. Wat er was kon ze niet gissen en toch gaf Hendriks uiterlijk haar een gevoel dat hem iets hinderde. Ze bracht het avondbrood op tafel, hielp de kinderen naar bed en ruimde de kamer op. Het ging alles precies als op andere avonden. Toen ze tenslotte tegenover hem zat, stak Marten zijn pijp op en zei: „Wat denk je dat vader Hendrik mijn voorstelde?"

Annemie zette haar stopmandje voor zich op tafel en zei zonder veel interesse:

„Om lid van de kolfclub te worden misschien?" „Niks daarvan. Het is een heel ander verhaal."

Terwijl hij dit voor haar uit de doeken deed legde Annemie het sokje dat ze reeds over haar vingers had gespannen weer in de mand terug en keek

 strak naar het patroon van het tafelkleed, terwijl het bloed haar naar de wangen steeg.

„En doe je het?" bracht ze schor uit toen hij zweeg.

„Ik heb er geen zin an. Het past mijn niet," antwoordde hij langzaam.

„Oh Marten ..." Haar stem was één klacht.

„Dat vind jij wel erg zeker?"

„Heel erg. Maar als jij niet wilt..."

Even boog ze haar hoofd diep voorover, zodat het licht over de golf in haar haren speelde, doch dan richtte ze zich op en liet hem haar nu matbleek geworden gezicht weer zien waarin haar ogen glansden met het diepste blauw dat hij kende. „Ben je er erg kwaad om?" wou hij weten.

„Hoe kan ik jou dat kwalijk nemen," zei ze moeilijk. „Ik weet wat een huis voor iemand betekenen kan. Als jij van dit net evenveel houdt als ik van de Villa, dan zou je daar nooit helemaal gelukkig wezen. Blijf dan liever hier; het kost wat het kost. En als dat helemaal niet gaat is mijn geld er ook nog."

Nog terwijl ze sprak zag Marten hoe er tranen in haar ogen opwelden en

ze met hun schittering verblindden.

„Heb jij dat voor mijn over?" vroeg hij ongelovig.

„Dat moet ik wel." Annemies stem was diep van emotie. „Om niks hebben wij elkaar ongelukkig gemaakt en dat wil ik nooit meer. Zelfs al zou dit geval daar een werkelijke reden voor kunnen zijn. En dan ... ik hou immers van je."

Ze wendde zich af om haar tranen te verbergen en weg te vegen. Daarna tastte ze doelloos in haar stopmand.

Marten zweeg een hele tijd. Tweemaal nam hij de pijp uit zijn mond, keek naar de smeulende tabak en rookte weer verder.

Hoeveel vreugde het antwoord van Annemie hem ook gaf doordat hij nu wist dat ze genoeg van hem hield om er dit, voor haar zo grote, offer voor te brengen, toch was hij er niet helemaal over tevreden. Hij had zijn hoop op haar tegenwerking en overreding gesteld waar hij dan met zijn argumenten tegenin kon gaan om zo tot een beslissing te komen. Het was immers geen kleinigheid om van een eigen huis op eigen grond naar een gehuurde woning over te stappen, met alle dagen je schoonvader om de deur die je erf onderhield. Niet dat hij Hendrik onsympathiek vond, integendeel. Maar het gaf je toch een onvrij gevoel. Hij was daarvoor teveel aan eigen bezit gewend. Eerst bij vader op de boerderij en later hier. En dan was er nog een heel groot bezwaar.

„Het aanbod van je vader is gerust wel erg mooi," bracht hij dat nu naar voren. „En toch kenne we er beter maar niet an beginne. Echt niet. Stel je voor dat er wat met je vader of je tante beurt, dat die één van tweeën kome te sterven, en dat jou broers ons er dan uitzette kenne. Zuk is wel d'rs meer beurt en daar trap ik liever niet in."

„Denk jij dat pa het niet van tevoren zo regelen zal dat ons dit nooit overkomen kan," zei Annemie. „Ik heb zelfs het idee dat hij het allang zo ge

 regeld hééft en dat bij mijn erfdeel de Villa inbegrepen is. Ik hou daar immers net evenveel van als pa zelf dat doet. Maar nou jij er toch van afziet heb ik liever dat we die mogelijkheden maar laten rusten." En ze zocht verder naar een sokje dat ze door een paar nieuwe tranen niet eens kon zien.

Die Mieke ... daar sloeg ze hem zo zijn zwaarste wapen uit handen. Want die paar andere waren feitelijk van geen belang. Wel was dat het geld dat hij met een mogelijke toestemming bespaarde, de auto die hij dan kon kopen en bovenal het geluk van Mieke, die hem nu al haar liefde toch duidelijk had getoond.

Kordaat stond hij eensklaps op, legde zijn pijp neer, liep naar achter en kwam direct daarop weer terug, gekleed in de jekker en getooid met de muts waaruit zoveel onheil was ontstaan. „Waar ga je nou nog heen?" vroeg ze met licht verwijt. „Ik moet effies naar Hendrik Zeilemaker toe om te zeggen dat ik zijn huis toch maar hure wil. Hij mocht zijn eigen voor morgenochend nog bedenke."

Dat hij met dit laatste zichzelf bedoelde, dat zei Marten liever niet. Annemies gezicht veranderde in één moment meer dan hij ooit mogelijk had geacht. Haar mond, haar wangen, haar ogen, alles aan haar straalde geluk uit. Nog zelden had hij een mens zo blij gezien. Ze sloeg haar armen om zijn hals en drukte haar gezicht tegen de wollen ruitstof. „Wat doen je nou? Je huile toch zeker niet?" vroeg hij van heel dichtbij. Ze hief haar hoofd op.

„Als ik dat doe dan komt het omdat ik zo blij ben. Zo hevig en eindeloos blij."

„Oh Miekepoes ..." prevelde hij één van hun eigen liefdeswoordjes. Ze bood hem haar lippen die hij nam in een kus die meer woorden overbodig maakte.

Zolang hij weg was liep ze heen en weer door het huis. Ze kon nu niet rustig zijn; ze moest zich bewegen, zich uiten. Wat maakte het nu voortaan uit dat Marten veel van huis was en weinig geld voor de huishouding over had? In een zo groot geluk als het hare telden zulke en andere kleinigheden niet meer.

De Villa... haar droomhuis, werd nu van hen samen en van hun kinderen. Nóg was ze hierover niet uitgedacht of buiten klonken schel en luid de tonen van Martens wijsje: „Eenmaal nog slechts wil ik bij je wezen . . ." Niet eens maar altijd, smeekte ze in zichzelf. Ons hele leven lang.

 Het was een verrassing voor heel Breewoud toen Kristien Dijkhuis samen met Meindert Helmus en diens vrouw de eer hadden kennis te geven van het aanstaande huwelijk van haar dochter en hun zoon, waarvan de voltrekking en kerkelijke bevestiging zouden plaatsvinden op de ... Met onbedwongen kritiek in zijn stem las Hendrik Zeilemaker de op zwaar papier gedrukte aankondiging aan Gonne voor en smeet hem dan op de tafel.

„Wat heb ze weer een kouwe drukte," zei hij hoofdschuddend. „Ze wil zeker aan iedereen tonen hoezeer ze met dit huwelijk ingenomen is. Nou, wij weten wel beter. Het is dat ze dit keer niet r's tegen Kobie op kan tornen, maar anders had ze Ruud allang zachtjes en ongemerkt de deur uit gewerkt."

„Denk je dat nog altijd?" Gonne keek hem ongelovig aan. „Ze weet nou toch wel dat Ruud zijn ouwelui er goed bijzitte al benne ze dan niet zo rijk as zij. Meindert heb er toch voor zorgd dat zijn zoon niet zomaar een arbeider blijft maar nou compagnon van zijn baas worren is." „Daar gaat het niet om. Het is de afkomst van Ruud die haar dwars zit. Het komt omdat zijn vader hier op deze plek aan het Wilgenpad geboren is. Dat zit Kristien hoog. Maar nou ze dat huwelijk toch niet keren kan, nou maakt ze er van wat er van te maken is."

„Zouwe de aare kindere Ruud wel aanvaarde? Zij praat daar nooit over. Gerrit en Marie benne allebei van die geleerde lui worren." „O ja, die mogen Ruud heel graag. Gerrit vertelde mij dit gister zelf." „Dus dat zit wel goed. En wat zei ie van al de drukte die Kristien van deze trouwerij maakt?"

„Niks. Zie jij kans om haar te remmen als die eenmaal wat wil? Dat kon Dirk niet eens. Met mooi praten en zoet zijn drijft ze alles door. En wat haar niet aanstaat, dat schuift ze gewoon opzij. Daar weet ik genoeg van. Uit ervaring nog wel." En hij lachte grimmig.

Ziezo, dat was gezegd. Op een ochtend als deze moest je eerst wat kwijt voor je je goeie humeur terug had. En nou ging ie eerst de andere post even doorkijken en dan de krant lezen. Was die uit dan had Gonne de koffie wel klaar. Waar had ie de boel neergelegd?

Zoekend keek Hendrik om zich heen in de kamer die hem nog zo vreemd was. Een betrekkelijk klein vertrek met één, in de breedte rechthoekig venster naar de weg waarboven twee rijen gekleurde ruitjes waren aangebracht, en een kleiner zijraam dat op het dorp uitzag. Gonne had er een aangenaam verblijf van gemaakt. Hendrik vond er niets op aan te merken, evenmin als op de inrichting van zijn nieuwe kantoor en toch bleef hem alles vreemd en zou voor hem nooit de betekenis krijgen die de Villa hem gaf door de speciale sfeer die daar in en erom heerste. Wel had hij er alles aan gedaan om de herinnering aan armoede die dit stukje

 grond nog altijd in hem opriep te doen verdwijnen. Alleen de wilgen die het zo trouw omringden had hij intact gelaten. Die stonden zo verspreid dat ze 's winters noch zomers het uitzicht beletten en toch het geheel een beschgrmd aanzien gaven. Langs de walkanten had in de afgelopen zomer Oostindische kers een overdadig kleurenkleed gespreid; meer naar binnen waren enkele borders en perken aangebracht en rondom het huis was ook nog ruimte voor een gazon uitgespaard. En dan was er het pad van de garage naar de brede brug, die het smalle bouwsel dat er vroeger was, had moeten vervangen om het onderbrengen van zijn auto mogelijk te maken. Een nieuwe auto, door Adriaans baas geleverd, die nu naast reparaties en benzineverkoop op aandrang van de twee jongens ook tot levering van auto's was overgegaan. Dit vooral, nu Adriaan al een hele poos stevige verkering had met zijn enige kleindochter die daar de boekhouding deed en hij de toekomstkansen voor die twee zo gunstig mogelijk wilde maken. Op Ruuds trouwdag kwam het jonge stel samen hierheen, opdat Gonne en hij het meisje zouden leren kennen.

Waarom had hij zich vroeger toch zoveel zorgen gemaakt over het latere leven van zijn oudste jongen omdat die zo moeilijk leerde? Volgens zijn baas werkte hij zo snel en zo secuur aan alles wat motor was dat het soms scheen alsof hij twee rechterhanden had inplaats van de ene linker die hij vroeger bij voorkeur aan tafel en bij het schrijven gebruikte. Ja, het leven was wel vreemd. Zo laag als voorheen de cijfers op Adriaans rapporten waren, zo hoog werden die van Kreeltje. Dat rappe joch leerde werkelijk spelend.

Wat zou hij ook alweer? O ja, hij zocht zijn krant om er mee naar het kantoor te gaan. Of beter gezegd, kantoortje, want evenals de rest van het huis was ook dit de helft kleiner dan in de Villa.

In die hele verhuizing was voor hem slechts één winstpunt. Gonnes hinderlijke hoofdpijnen waren zo goed als verdwenen. En haar andere klachten ...? Och, zonder die zou het de echte Gonne niet zijn. Toen Hendrik zijn post gevonden had, zocht hij zijn kantoor eindelijk op. Het bureau nam daar zoveel plaats in dat Gonne zijn eigen gemakkelijke stoelen maar in de Villa had gelaten en voor hier andere had gekocht. Gewone meubels zonder een eigen stijl zoals er nu meer in huis waren. Het enige venster in dit vertrek zag uit op de dijk, in zover er op deze korte afstand een uitzicht mogelijk was.

Twee weken later, op de morgen van Kobies trouwdag, lag heel Breewoud in een lichte nevel verborgen en het oppervlak van de Zuiderzee eveneens. En er was zelfs geen zuchtje wind om deze wolk te verdrijven. Toen Hendrik Zeilemaker de kluft opliep kreeg hij het gevoel heel alleen in een wereld vol verre geluiden te zijn. Langzaam wandelde hij een stuk de dijk over, luisterend naar het bruisend, altijddurend golvenspel tegen de glooiing en de eindeloos herhaalde waarschuwingskreet van een sirene in de verte, ergens onder Enkhuizen. Genietend zag hij toe hoe de zon na enkele vergeefse pogingen zich al meer zichtbaar wist te maken tot haar

 eerste stralen er doorheen schoten en de schoonheid openbaarden waarop Hendrik had gehoopt. Langzaam ontdeed Breewoud zich van de dichte nevelsluier en vertoonde zich kleuriger dan ooit, terwijl het traag golvende water een veld vol schittering werd. De nog vochtige keien en bazalt- brokken die de dijk beschermden glommen hem tegen en de in de hoger gelegen grasrand achtergebleven druppels blonken in het licht. En al dat genot en die weelde vond je hier zomaar aan de dijk, op een gewone stille morgen in het begin van oktober.

Kobie Veer trof het wel op haar trouwdag. Hopelijk deed ze dit in haar huwelijk evenzo. Hij gunde het haar en Ruud van harte. En nu zou hij maar weer eens naar huis gaan om dan straks Adriaan en zijn meisje van de trein te halen. In zijn auto kwamen ze vroeger thuis dan wanneer ze het trammetje namen dat langs alle dorpen zeulde. Annemie hoorde even later zijn bekende signaal en zag hem langs gaan toen ze bezig was haar kinderen aan te kleden voor hun gastdag bij Paulien, zoals die haar oppastaak aan Steven had voorgesteld. „Breng ze maar vroeg," had ze er bijgevoegd. „Dan ben ik van Broertjes gezeur om Stevie af en ken jullie je op je gemak anklede voor de plechtigheid."

Met Klaartje vóór en Steven achter op haar fiets reed ze naar de Oost- buurt. Dicht bij het vroegere burgemeestershuis zag ze hoe daar van alle huizen de vlaggen roerloos uitgespreid hingen in het zonlicht, dat hun kleuren helder toonde en aan deze hele buurt een feestelijk aanzien gaf. Bij haar vroegere woning stapte ze even af en liep er omheen. Nu de gor- dijnloze vensters haar tegengrijnsden leek het huis haar te zijn wat zij er altijd van had gedacht. Een doodgewoon pakhuis en niets beters. En toch waren hierin haar kinderen geboren en had zij er verdriet en geluk in beleefd.

Ze liep er omheen, bleef aan de achterzijde staan en overzag Martens land dat zich, nog bijna overal begroeid en gebruikt, voor haar uitstrekte. Dicht bij de middelste akker waren ze bezig, drie bewegende figuren waarvan Marten de grootste en de slankste was, Arend de kleinste, terwijl Dries zich juist oprichtte en zijn knoestige figuur in volle breedte toonde. Luid liet ze nu haar roep over het veld klinken, een geluid dat Marten onmiddellijk zijn werk deed staken en waarna ze allebei de armen naar elkaar omhoogstaken.

Wat heerlijk toch dat al ons vroegere geluk is teruggekomen, dacht Annemie blij. En nog meer dan dat, want Marten is zijn geldzorg kwijt en ik woon waar ik altijd wil zijn en blijven. Zo, en nu naar Paulien.

„Ha, mijn koffiegast met haar kroost P riep die blij zodra ze hen zag komen. „Gaan gauw zitten, Annemie. Ik zal Broertje effies roepen. Mijn kleine man zal blijdt weze dat Stevie er eindelijk is. Hij zeurt daar de hele ochend al over. En nou kan ik lekker weer d'rs van Klaartje geniete." Ondertussen schonk ze koffie in, bood koekjes aan, zocht speelgoed voor haar kleine gasten en wenkte haar zoontje binnen.

 De ruime keuken van het oude huis was geheel door haar aanwezigheid gevuld. Annemie genoot daarvan. Nu ze de sfeer, die van Paulien uitging en anderen tot meedoen drong, goed had leren kennen, nu had ze geen enkel bezwaar meer tegen Martens bezoeken aan dit huis. Ze wist nu wat hem aantrok om daar 's avonds een poosje te midden van Pauliens gezin en haar commensaals te zitten en mee te doen aan hun spel of hun gesprekken.

Ze babbelden even samen over kleine huiselijkheden tot Paulien het gesprek op Arend bracht, op zijn hartelijkheid en de voldoening die hun huwelijk aan haar grootvader gaf.

„Opa had altijd zoveel zorge over mijn en dat is nou helegaar voorbij," besloot ze. „En we hewwe het ok echt goed samen 'oor. Maar ja.. . Arend zal voor mijn nooit worre kenne wat Klaas eenmaal was." „Er is niets dat tweemaal precies hetzelfde kan wezen," bedacht Annemie. „Gelukkig niet," viel Paulien haar vlot bij. „Aars bleve er immers geen herinneringe over. En die benne altijd erg mooi. Het lelijke en droevige wordt daar veelal in vergeten en het aare wordt al mooier." „Precies. Vandaar die goeie, ouwe tijd. In mijn herinnering beleefde ik bij vader Berend en moeder Stijn alleen maar plezierige dingen en dat bestaat natuurlijk niet," zei Annemie. „En ook heb ik vaak het idee dat het toen 's zomers altijd mooi weer was. Toch zal dat ook wel eens anders geweest zijn."

Ze ging weer terug, knikkend, groetend en zwaaiend naar iedereen die ze zag en tegenkwam en ze vond Breewoud maar een heerlijk dorp. Na het middaguur waarin de smalle weg een verlaten laan geleek, begon er geleidelijk aan „reuring" te komen zoals Marten de op gang komende drukte noemde.

Langzaam kleedde hij zich in zijn nieuwe kostuum met wat daar bij behoorde.

„Ik lijk zelf de bruigom wel," vond hij en bekeek zich links en rechts in de lange, smalle spiegel die Gonne, met het meeste van de stoffering en het meubilair in de Villa had achtergelaten.

„Wat ben ik aars nog een knappe kerel éé?" prees hij dan spottend zijn eigen uiterlijk.

„Dat ben je ook," gaf Annemie hem vanuit de inhoek der grote kamer gelijk. „Je bent wel al een beetje oud en niet bepaald mooi meer, maar och, het kon nog slechter."

„Het is je geluk dat ik mijn beste pak an heb, want aars ..." dreigde Marten met nog steeds zijn gezicht naar de spiegel gekeerd. „Maar hoe is het? Zit jij eindelijk ok r^s in de klere?" „Gelukkig wel. En hoe vind je me?"

Aarzelend kwam Annemie te voorschijn en naar hem toe, gekleed in haar eigen bruidsjapon die ze azuurblauw had laten verven, de hals en de mouwen veranderd en het rokje ingekort. Het klokhoedje dat ze droeg en haar schoenen, tasje en handschoenen hadden een iets donkerder tint en haar

 sieraden waren ^van zilver behalve haar trouwring en de andere die Marten haar voor haar huwelijk gaf.

„Maar Mieke ..Marten zweeg eventjes. „Dat is niet eerlijk," zei hij dan. „De bruid is vandaag hoofdpersoon en die kan niet mooier weze as jij. Maar van al dat blauw vind ik dit toch het allermooiste." En hij kuste haar snel gesloten ogen zacht en met grote tederheid. Annemie leunde tegen hem aan. Dit ogenblik zou ze nooit vergeten, dat wou ze bewaren om aan te denken ... later ... als ze zo'n herinnering nodig had. Want nu, in Martens armen, zijn mond bij haar gezicht en de sterke klop van zijn hart tegen haar arm voelde ze zich zó onzegbaar gelukkig dat dit de top van alles moest zijn.

Met Ruud en Kobie was het in diezelfde tijd juist andersom. Zij stonden, ieder apart, in één der kamers van het grote huis en voelden zich koud en eenzaam. Elk voor zich dacht meer dan blij te zullen zijn als deze dag voorbij was.

Zij hadden die zo heel anders gewild. Gewoon, eenvoudig, zonder alle drukte die Kristien hen opdrong.

Ruud ging in de erker staan en stelde zich de volgorde voor waaraan hij zich te houden had. Eerst naar het raadhuis, dan de kerkdienst, vandaar naar de herberg waar eerst een receptie voor iedereen en dan een diner voor de genodigden werd gegeven. En dan eindelijk de vrijheid om met Kobie weg te gaan naar de plaats die zij nog niet wist, voor de vier heerlijke dagen die hun huwelijksreis zou duren. Langer kon hij daar in Rotterdam niet gemist worden. Daar wachtte hun de knus ingerichte woning waarin Kobie moest leren zich straks thuis te voelen. Maar eerst moest je al dat andere doormaken in een kostuum waarin je jezelf een aangeklede aap voelde. Wrevelig frunnikte hij wat aan de handschoenen die bij zijn kleding hoorden.

Was hij nou een man voor al die poespas? Kijk nou die vingers eens. Gisterochtend was ie daar in de garage nog mee aan het kleppen schuren geweest, omdat de motor van die vrachtauto vandaag weer lopen moest en het in de garage juist toen zo razend druk was. En zijn gezicht paste er ook niet bij. Dat witte haar, die verweerde huid . .. Nee, moeder Kristien had wijzer moeten zijn. En Kobie wou dit immers ook niet eens. Die was veel te verlegen om zo erg het middelpunt van een feest te zijn. Kijk, daar kwamen Marten en Annemie al aan. Wat had hij bij hen toen toch een plezierige tijd gehad. Later dacht hij er nooit graag meer aan. Om dat met Nelleke Vlaar. Zou Marten die opzichtige jas en die muts nog hebben die hijzelf op die koude avond in januari, toen hij afscheid van Nelleke moest nemen voor hij naar Rotterdam vertrok, stiekum van hem geleend had?

Die vrijerij moest ook altijd zo geheimzinnig gebeuren, je durfde er tegen geen mens een mond over open te doen. Na haar dood dacht hij dat met haar ook al zijn levensgeluk begraven was. En nou ... Ruud strekte zijn armen als wilde hij de wereld omhelzen. Op dat moment stapte juist Gerrit Veer even bij hem binnen.

 „En bruidegom, ben je tegen het komende gebeuren opgewassen?" vroeg hij vrolijk.

„Welnee man, ik voel me net zo belabberd als ik er uitzie," klaagde Ruud. Gerrit gaf hem een stevige klap op zijn schouder.

„Kop op kerel. Het leed is zo geleden. Denk niet dat ik zo rustig ben nu moeder me heeft bevolen dat ik ceremoniemeester moet zijn," troostte hij tevergeefs.

Ruud nam zijn aanstaande zwager van onder tot boven op.

Hem staan die kleren wel, zag hij nu opeens. Gerrit is er een echte heer in

en ik een nagemaakte. Het is datzelfde verschil als tussen Kobie en Marie.

Als je ziet hoe zelfverzekerd die alles doet en draagt dan is Kobie een

stoethaspel. Maar dan de allerliefste van overal.

Hoe laat is het? Zijn ze daar boven nog steeds niet klaar met aankleden?

Het grote huis vulde zich meer en meer met gasten uit beide families. Auto's reden aan en parkeerden voor het huis, terwijl de bus ook nog enkele mensen afleverde. Het geroes van stemmen werd al maar sterker tot Maries bevelend geluid iedereen uit de vestibule naar de achterkamer dreef. Nu opende die de deur van zijn tijdelijke gevangenis. „Zo ... nu mag jij hier komen," zei haar koele stem. „We geven je vijf minuten."

Snel stoof Ruud de vestibule in en daar niets ziende liep hij naar de trap die Kobie nu zachtjes afdaalde. Zijn bloemen, de bleekgele rozen, die hij op zijn schoonmoeders advies voor haar besteld had, droeg ze in haar arm. De kleur er van paste heel goed bij de ivoorkleurige zijde van haar voetvrije bruidsjapon. Tussen de randen van een kanten sluiertje keken haar zachte ogen hem hulpeloos aan. Ruud wachtte niet tot ze beneden was. Hij plukte haar van de trap, wierp de bloemen op één der treden en zoende haar eindeloos. Door enig gerucht bij de voordeur gestoord zette hij haar tenslotte neer en keek lachend toe hoe ze blozend de aangerichte schade aan haar kapsel en sluier poogde te herstellen. „Het is tijd hoor!" waarschuwde Gerrit vanuit de kamer. „Ja, kom maar!" riep Ruud terug en hij wierp de deur alvast open. „O, mijn bouquet nog," stamelde Kobie. Ze griste de rozen van de trap en schikte die weer zo goed mogelijk in haar arm.

Eén voor één reden de auto's voor om de gasten over de korte afstand naar het raadhuis en dan vandaar naar de kerk te voeren. Zo had Kristien dit gewild. Wekenlang was ze van dit gebeuren vervuld geweest. Dit mocht geen trouwpartij worden als die van ieder ander. Nee, het moest een echt deftig feest zijn waar nog lang over zou worden gesproken en waar zij straks in haar leeg gewórden huis met genoegen op kon terugzien en aan denken. Want wat ze ook probeerde en hoe ze ook haar best deed, het was haar tot nu toe niet gelukt een taak te vinden die haar leven enigszins vullen kon.

„Jij benne voor zuk niet geschikt," had Gonne haar ronduit gezegd toen ze tot haar teleurstelling niet in het bestuur van de Floralia was gekozen.

 „Ze benne bang dat jij er teveel de touwtjes in hande neme wil." Dit had haar zo diep gegriefd dat ze al haar pogen in die richting voorlopig had gestaakt. Leefde Dirk nog maar, dan was haar zoiets nooit overkomen. Toen werd ze bijna stilzwijgend in elk bestuur benoemd waar zij een functie wenste te bezetten. Later, na zijn dood, was ze overal zachtjes aan uit weggeschoven om plaats te maken voor haar veel jongere plaatsvervangster.

Geamuseerd glimlachend volgde Hendrik haar zoals ze in een nieuwe, met veel kant versierde japon aan de arm van Meindert voor hem uitliep, terwijl Riek aan die van Gerrit de brede stoep afdaalde. De tijden waren wél veranderd, vond hij.

In de overvolle raadszaal werd het huwelijk voltrokken en daarna reed de stoet naar het kleine kerkje dat nauwelijks aan allen een plaats kon bieden. Vanuit de smalle, zeer hoog geplaatste boogramen viel gedempt licht naar binnen over banken, stoelen en koperwerk. Orgelmuziek golfde langs dak en wanden en vulde de bescheiden ruimte met rustgevende klanken.

Waarom wij toen niet? vroeg Annemie zich spijtig af toen het bruidspaar naar binnen schreed. Het had aan onze trouwdag een nog veel mooiere herinnering kunnen brengen. Maar wij waren al blij dat we elkaar in het gemeentehuis ons jawoord mochten geven. En pa zou er ook nooit in hebben toegestemd. Die zit hier in alles, behalve in het kerkelijk leven, hoewel ikzelf en mijn broertjes toch gedoopt zijn. Wat kan er vroeger gebeurd wezen dat hem toen heeft weerhouden om lidmaat te worden? Wat zat hij daar nu rustig en statig in die hoge bank. Net alsof hij daar een vaste plaats heeft. Speurend gleden vandaar zijn ogen over alle aanwezigen, rij na rij. Voelde hij dat ze naar hem keek? Vast wel want hij zag haar vragend aan.

Even kruisten hun blikken elkaar en dit bracht bij beiden een glimlachje te voorschijn dat bij Hendrik door een knikje werd vergezeld. Het was bijna een groet over alle hoofden heen.

Nooit zal ik pa helemaal leren kennen, peinsde Annemie. Wel begin ik steeds meer van hem te houden. En ik bewonder het geduld waarmee hij tantes grillen verdraagt.

Ze schrok op toen Marten haar op de arm tikte. „Sliep je?" fluisterde hij.

„Nee, ik droomde over dwaze dingen," prevelde ze nauwelijks hoorbaar terug.

„Foei. En dat in de kerk," deed hij verontwaardigd waarna ze allebei weer hun aandacht aan de woorden van de dominee gaven. Intussen was in de kolfbaan achter de herberg alles voor de ontvangst van de gasten in orde gemaakt. De al veel gebruikte versiering van papieren slingers hing op de geijkte manier van de wanden af kruiselings over de zaal en de lange, met witte lakens bedekte tafels stonden op hun vaste plaatsen. De stoelen voor het bruidspaar waren door een aparte versiering aangegeven. Alles zag er goed verzorgd, huiselijk en gezellig uit, terwijl

 het zonlicht aan het geheel een feestelijk tintje gaf.

Toen alles gereed was had Herke Pereboom juist zijn middagslaapje uit en verbaasde zich over de algemene drukte in de zaak, die hij nog steeds als de zijne beschouwde, al zwaaide zijn schoonzoon er al meer dan vijfentwintig jaar de scepter. Hij was nu achtentachtig en zijn geheugen liet hem meer en meer in de steek.

„Wat is er toch te doen?" vroeg hij bij het zien van de versierde kolfbaan. „Kobie Veer trouwt immers, opa. Dat weet u toch wel," zei zijn kleindochter ongeduldig.

Hé, die opa toch ... Hij wist nergens meer van en wou hier af en toe toch de zaken nog regelen. De vorige week stond hij warempel op een stoel aan de lamp die boven het biljart hing te morrelen. Hij dacht dat het een petroleumlamp was die hij schoonmaken en vullen moest, zoals hij dat vroeger met al de lampen hier deed. Dat er nu elektrisch licht was wist hij opeens niet meer en de tijd van het brongas was hij helemaal vergeten. Je moest geregeld op hem letten. Gelukkig was hij vandaag aardig helder zodat hij hen weinig drukte geven zou. Meer dan zestig jaar woonde opa al in deze zaak. Hoeveel bruiloften zou hij al niet hebben meegemaakt? „Ik wil aanstonds op mijn bankje zitte 'oor," waarschuwde hij haar nu. „Ja opa, dat mag u gerust. Maar niet langer as een uurtje, aars wordt je veels te loof. En stil zitten blijve," zei het meisje.

„Ja, ja, ik blijf daar wel," mopperde Herke ongeduldig. Die jongelui met hullie bevele van opa dit en opa dat... „Ik weet gerust nog wel hoe het hoort al word ik dan een dagje ouwer."

Kalm strompelde hij aan de arm van zijn kleindochter naar zijn vaste plaatsje in een hoekje van het buffet vanwaar hij alles kon zien zonder gezien te worden.

„Kobie Veer.. .T Herke dacht na. „Een van de aldergrootste bruilofte die ik hier had heb was die van Gerrit Veer en Koba Strik," vertelde hij haar onder het gaan. „Zoveel rijkdom as ik toe in de kolfbaan bij mekaar had heb ik van mijn leven nooit meer zien. Geeneens toe hullie zoon Dirk met die dochter van Joris Dijkhuis trouwde, al rooide dat er toe ok aardig op. En nou hulle dochter weer. Je rake de tel haast kwijt. Maar ik weet nog heel best..." Herke bleef even staan en stak zijn hand op. „Ik weet nog heel best dat één dag na die bruiloft van Gerrit en Koba, dat toe Arie Zeilemaker trouwe ging en dat die voor zijn feest niks meer nodig had as één fles brandewijn, een half flesje besselikeur en twee maatjes citroen. En die Arie, dat was de vader van Hendrik die nou in de Villa woont."

Dat die verhuisd was bleef niet in zijn gedachten hangen. „O ja opa," hield het meisje zich belangstellend.

„Maar wat moet die kerel met zijn potte en panne hier doen?" vroeg Herke nu wantrouwend met een blik naar de keuken. „Ik heb die hier nog nooit zien."

„Dat is de kok, opa. Er is in de namiddag immers een diner."

„Een dinér? Een dinér... ? Wat benne dat nou weer voor nieuwerwetse

 fratse? Is een gewone broodtafel hulle niet goed genoeg meer? Wel foei, ze krijge daar puur snot in de neus. En met wie trouwt dat meidje dan wel?"

„Met Ruud Helmus toch. Weet u dat ok al niet meer?" „Welja ... dat weet ik gerust nog wel. Dat is er dan wel eentje van Klaas en Iske zeker. Nee ... nou ben ik in de war, dit zal wel een aare Helmus weze. Waar komt die jöön vandaan?"

Ze vertelde het hem en voerde hem naar zijn plaats. Doch Herke was er nog niet over tevreden. Al was zijn geest dan niet helder meer, een huwelijk tussen de namen Veer en Helmus bleef voor hem een onmogelijkheid.

„Daar kome ze, 'oor opa," zei het meisje en repte zich naar de keuken om voor de thee te zorgen.

Herke zocht zijn bril, poetste eerst de glazen schoon met zijn zakdoek en zette hem dan op zijn vlezige neus. Vol aandacht bekeek hij de aankomende gasten stuk voor stuk. Al wist hij de meeste namen niet meer, de gezichten herinnerde hij zich heel goed. Doch van Meindert kende hij ze nog allebei.

Dus toch ..., dacht hij. Nou dit gebeuren kan loopt de wereld toch echt op zijn end.

Dicht bij zijn plekje bleef het bruidspaar staan om nog een paar felicitaties in ontvangst te nemen. Ver voorovergebogen bekeek Arie hun gezichten. „Ze zitte wel erg mooi in de klere, maar hulle gezichte benne dat aars lang niet," mompelde hij. „Ze kenne daar maar net mee voor de krame om. Wel nog an toe... as Klaas Helmus en Iske dit nog r's wete konne. Toe ... op die bruiloft van Gerrit en Koba was Lukas Veer ceremoniemeester. Zou die het nou ok weer worre? Ja, en toe is daags daaran Arie Zeilemaker met Mie Blauw trouwd en die heb van mijn niks aars haald as een fles..."

Nog wat napruttelend dutte Herke zachtjes weg in één van zijn vele dagelijkse dutjes. Zijn hoofd zakte voorover en de bril schoof tot halverwege zijn neus, terwijl de rand van het buffet zijn lichaam stutte, zodat dit niet van de bank kon glijden. Zo vond zijn dochter hem even later. Meewarig hoofdschuddend wekte ze Herke en leidde hem weg. Onder het lopen vroeg hij verbaasd: „Wat is er toch allegaar te doen vandaag?"