Zodra op de stille oktobermorgen van het jaar 1922, die voor enkele bewoners van het kleine dorp Breewoud een aparte betekenis zou krijgen, de zon boven de kim rees om vandaar zijn reeds kortende baan te beginnen, ontstond er een geleidelijk langer en breder wordende baan van gouden licht op de Zuiderzee waarover een schip langzaam naar het noorden voer. Achter de dijk lag het nog grotendeels slapende dorp in schemering en nevel verscholen, doch met het klimmen der zon tekenden de vormen zich al duidelijker af. Eerst die van de op een lage terp gebouwde kerk met zijn stoer uitziend torentje, dan de puntdaken der boerderijen en nog later de bovenbouw van de twee herenhuizen die op de Middent stonden. Huizen waarin zich het spraakgevend gebeuren van deze dag zou afspelen.

Daar was eerst dat in de nogal pompeuze burgemeesterswoning, waarvan Dirk Veer, de eigenaar, na een plotseling opkomende ziekte in deze eerste morgenschemering stierf.

In het andere herenhuis, dat uit witte steen was opgebouwd en in voorname eenvoud boven een verhoogd gazon oprees, liep in de achterste slaapkamer van de bovenverdieping op datzelfde moment de wekker af en stoorde Annemie Zeilemaker in haar onrustige slaap van deze afgelopen nacht.

Vandaag ga ik met Marten in ondertrouw, wist ze meteen. Hij zal me om halftien komen afhalen. Het wordt dus reppen vanmorgen. Foei, wat heb ik naar gedroomd vannacht, dat komt vast door de gespannen verhouding hier in huis. Ik hoop maar dat tante Gonne vanmorgen een beetje meegaand is en me even door het werk heen helpt. Zo niet, dan zal ik er weinig aan kunnen doen en dat geeft dan later weer op- en aanmerkingen. Enfin, ik heb dit drie jaar uitgehouden, deze laatste twee weken kunnen daar ook nog wel bij.

Tijd om daar verder over na te denken gunde Annemie zich niet. Ze sprong uit haar bed, schoot snel wat onderkleren aan, keek even uit het raam van de dakkapel en zag hoe ver weg op de zee een schip uit de golvende glinstering der lichtbaan wegvoer in een wolk van duisternis en nevel die tussen hemel en water hing en een verder uitzicht belemmerde. „Dat kan vandaag wel eens wind en regen geven," prevelde ze ontevreden. „Ik had gehoopt dat het weer van de laatste dagen nog wat zou aanhouden. Dit zou geen goed voorteken zijn."

Ze waste zich bij een primitief tafeltje, stortte het gebruikte water in de emmer ernaast, kleedde zich dan verder en maakte haar donkerblonde haren los zodat die zwaar en vol over haar rug en schouders vielen. Na ze gekamd en geborsteld te hebben breide ze die weelde opnieuw in twee strakke vlechten die ze om haar hoofd wond en stevig vaststak. Dan overzag ze vlug haar kamer. Een kaal dienstbodenvertrek met weinig meer dan het hoogstnodige gestoffeerd. De meiden in dit huis brachten er toch

 

bijna geen andere tijd door dan om te slapen. Gonne Hoefnagel, de vrouw van Hendrik Zeilemaker, hield haar hulpen altijd de hele dag bezig met allerlei nodige en minder nodige werkjes. Zo inspecteerde ze ook geregeld deze kamer om te zien of Annemie die wel onderhield zoals zij dit wenste.

Met de toiletemmer in de hand ging ze nu naar de overloop waar het zonlicht door een ruitvormig raam in de achterwand overvloedig naar binnen viel en die een vrolijk aanzien gaf. Het deed de dieprode kleur van de loper die hier de vloer bedekte, en verder ook de traptreden tot in de vestibule, opbloeien tot een vreugdegevend pad, het maakte de zachtrose geverfde wanden lichter en gaf aan de mahonietint der vijf deuren meer glans.

Annemie roetste bijna geruisloos de trap af, leegde en reinigde de emmer, bracht die weer naar haar kamer en zette daar het raam op een kier. Gretig snoof ze de sterke geur van herfstbloemen, verbrand loof en vochtige aarde in. Dan ging ze opnieuw naar de overloop en klopte voorzichtig op een deur naast de hare.

„Adriaan, ben je al wakker? Het is je tijd hoor!" riep ze zachtjes. Een schor geluid vertelde haar dat de jongen present was. Weer beneden gekomen maakte ze in het smalle voorgedeelte van de L- vormige kamer de ontbijttafel klaar, verzorgde het vuur in de grote haard, zodat dit een weinig aangloeien kon, zette thee en liet die even trekken op een heel laag gaspitje in de keuken.

Toen Adriaan beneden kwam vond hij alles voor zich gereed staan. „Goeiemorgen zus," zei hij vrolijk. „Ben je nou al buiten adem? Je hewwe een kleur as een pioenroos."

Annemie knikte hem lachend toe. Ze hield veel van haar broer. Hoewel hij nog maar zestien jaar was en het zelf soms heel moeilijk had met zijn lessen op de ambachtsschool, toonde hij altijd veel begrip voor haar dagelijkse verdrietelijkheden in dit huis.

„Ik moet me vanmorgen nogal haasten," zei ze. „Slaapt Kreeltje nog?" „Ik heb effies an zijn deur luisterd, maar er was niks te horen," stelde hij haar gerust. „In de slaapkamer van pa en moe was wel wat gestommel." „Dat zal wel. Pa gaat straks het allereerst wel weer even naar de burgemeester toe," wist Annemie. „Hij heeft niet eerder rust voor hij weet hoe het daar is."

„Gisteravond heel slecht hé?"

„Ja. Pa vreesde dat hij deze dag niet meer zou halen." „Wat jammer toch. Het is zo'n fijne vent. En hij is ook nog niet eens zo erg oud. Ik meen dat ie twee- of drieënveertig is, net zowat as pa." Adriaan at vlug nog even door tot hem opeens iets in gedachten kwam en hij mes en vork op zijn bord liet neerkletteren. „Verroest zeg, dat is waar ok. Jij worre vandaag de bruid."

Lachend keken ze elkaar aan. Halfbroer en -zuster en toch geheel verschillend. Annemie, die op hun vader leek, had een goed gevormd figuur en een aantrekkelijk gezicht waarin de vreemdblauwe ogen en donkere

 

wenkbrauwen opvallend afstaken tegen de blanke, gave huid. Haar mond leek zacht en vriendelijk, doch er rondomheen lag een trekje dat enigszins een waarschuwing inhield. Zij liet zich niet altijd regeren. Adriaan leek meer op de familie van moederszijde. Die Hoefnagels waren op een enkele uitzondering na, allemaal schrale, donkerharige mensen'geweest. Ze hadden smalle gezichten, forse neuzen en grijsblauwe ogen. Zijn moeder was een dergenen die daar niet aan meedeed, zij was blonder en had minder sprekende trekken.

„En Marten Spruit wordt bruidegom," vulde Annemie zijn woorden aan. „Jij en Marten ... Ik vind jullie niks geen stel. Zo'n ouwe vent die al weduwnaar is ..." Adriaan moest dit laatste nog even verwerken eer hij zijn volle kop thee naar de hare hief die ze juist wilde leegdrinken. „Proost zus. Ik wens je evengoed gelukkige dagen."

Plechtig dronken ze allebei hun kopje leeg waarna Annemie weer haar jacht op het werk wilde hervatten. Adriaan keek naar het handig bewegen van haar vingers die zijn boterhammen voor deze dag klaarmaakten en inpakten, pap voor Kreeltje bereidden en dan het ontbijt voor zijn moeder verzorgden en dit keurig op een blaadje schikten.

„Wat zal ik onze gezellige ochtendjes misse," vond hij. „Ik vind het helemaal niet leuk dat we straks een aare meid krijge. En hoe zal het dan weer gaan met moe en die nuwe? Ik zien daar wel een beetje tegenop want vroeger, voor jij hier kwam, toe hadde we om de haverklap een aar. Alleen Geertje Alblas, die hier voor jou was, die is wat langer bleven, maar dat kwam omdat pa haar vader holpen had om zijn spul te kopen. Ik heb dat moe I's een keer tegen tante Doortje hore zeggen." „Ik ben hier nu drie jaar," zei Annemie peinzend. „Ik had net mijn eindexamen van de Mulo achter de rug toen pa ons schreef dat ik hier moest komen."

„Was jij niet liever bij je oom en tante in Deventer bleven?" vroeg Adriaan. „Je was toch zowat je hele leven bij die zuster van je moeder in huis weest?"

„Dat wel," gaf Annemie toe. „Ik had graag willen doorleren voor apothekersassistente. Maar jouw moeder zat zonder hulp en één maand nadat ik hier kwam is Kreeltje geboren."

„Maar weet je wat ik zo gek vind?" sprak Adriaan al etende verder. „Dat het net lijkt of jij hier gewoon as dienstmeid in huis benne en niet as dochter. Kobie Veer is ok bij 'r vader en moeder thuis en daar zien ik iedere ochend Annie Smal naar toe gaan om er het werk te doen. Zuk ken hier toch ok wel? Ik heb jou nog nooit aars zien doen as zorge en wer- ke..

„En als jij niet opschiet, dan zie ik jou nog te laat bij het stationnetje komen," waarschuwde Annemie hem vrolijk, schonk dan thee in de porce- leinen kop die op het blaadje stond en ging daar mee naar boven. Bij de voorste deur op de overloop bleef ze staan en tikte even aan. „Ja, kom er maar in," hoorde ze haar vaders stem.

Voorzichtig maakte ze de deur open en liep zachtjes de slaapkamer bin

 

nen, een mooi ingericht vertrek waarin alles aanwezig was wat tot gemak en genoegen kon dienen. Door de wijdopen balkondeuren stroomden met de reeds kil wordende morgenlucht ook allerlei geluiden op hen toe. Het metaalgerammel van ijzer op ijzer dat door het lossen der melkbussen bij de kaasfabriek veroorzaakt werd, een roepende stem in het veld, het nieuwe wijsje dat de boerenknecht van de overkant floot en het aanhoudend gesjilp der vogels rond het huis. Maar dóór alles heen klonk als ondertoon het rustgevende, gelijkmatige ruisen van het zuchtje wind dat van over zee kwam en nu door de kruinen der groene beuken speelde, die dit huis maakten tot wat het was. Het huis dat in Breewoud nooit anders dan De Villa werd genoemd.

Op het balkon stond Hendrik Zeilemaker gekleed en gereed om uit te gaan. Hij hield zijn ogen gericht op het torentje van het andere herenhuis, terwijl hij zich afvroeg of zijn blik nog eenmaal die van Dirk Veer zou mogen ontmoeten. En ook, hoe zijn leven zonder dat van die trouwe vriend verder zou moeten verlopen. Dirk had daar altijd een eigen, bijzondere plaats in gehad.

„Goedenmorgen," begroette Annemie hem en tegelijk ook zijn vrouw die zij, in de tijd dat ze hier in huis was, met wederzijds goedvinden tante Gonne noemde. Want die wist al dadelijk dat ze in dit kind van Hendrik en een andere vrouw nooit iets eigens zou willen zien. Annemie ruimde met haar vrije hand even een paar dingen van het nachtkastje naast Gonne's bed, zette daar het ontbijtblad op en keek dan met een vragende blik naar het wrevelige gezicht van haar stiefmoeder dat vaal afstak tegen het witte kussensloop.

„Heeft u weer hoofdpijn?" vroeg ze als uit gewoonte. „Zal ik u een tabletje geven?"

„Dat heb ik al van je vader gehad," zei Gonne kribbig. „En neem dat blad maar weer mee. Ik moet vanochtend geen eten hewwe." „Maar uw thee toch wel," hield Annemie aan.

„Nou, goed dan. En och.. . laat dat blad toch maar staan. Misschien neem ik aanstonds wel d'rs een hapje."

Met een gewend gebaar schoof Annemie haar arm onder Gonne's hoofd en liet haar drinken. Handig schikte ze daarna kussen en dekens precies zoals die dit graag had.

„Wat is het toch vervelend dat jullie net vandaag bruid en bruigom wor- re," zei Gonne klagend. „Kenrie jullie het niet nog wat uitstelle? Ik ben opheden almaar ziek en nou Dirk Veer zo bar leit staat ons hoofd ok niet erg naar feesten."

„Maar tante, dat gaat toch niet," wees Annemie haar gemoedelijk terecht. „Alles is immers afgesproken. Martens moeder gaat over veertien dagen in haar huisje in Broek wonen, dus is hij dan zijn huishoudster kwijt en diezelfde dag komt hier uw nieuwe dienstmeisje om mij te vervangen. In onze bruidsdagen gaan we nergens heen, op de trouwdag is er enkel een receptie. Feest is er dus niet bij. Hoe zielig het ook is dat Veer wel gauw sterven zal, wij kunnen er ons huwelijk niet voor uitstellen."

 

„Dat ken jullie wel," hield Gonne vol. „Zijn vrouw is een volle nicht van mijn, dus het is niet eens zo'n verre familie om voor te rouwen. En dat wil ik ok beslist doen. En je vader verliest zijn allerbeste vriend an Dirk. Kris- tien zal het vast erg waardere as jullie alles om de toestand van haar man een tijdje van de baan schuive."

Annemie schudde ontstemd het hoofd. Of haar nicht Kristien het wel of niet braaf van Marten en héar zou vinden scheelde tante heel weinig. Wél dat ze haar, Annemie, dan nog een paar maanden langer kon commanderen. Liefst zolang tot Marten er genoeg van kreeg en hun verloving verbrak, of totdat het tante gelukt was haar het huwelijk zó tegen te maken dat zij dit zelf zou doen. Het beste was dit onderwerp maar te laten rusten. „U weet toch dat ik straks uit het raadhuis vandaan met Marten meega naar zijn huis, hé tante? Wij zullen daar met zijn moeder samen koffiedrinken," bracht ze Gonne in herinnering.

„Zet dat maar uit je hoofd," zei Gonne nors. „Ik ben veels te ziek om beneden te komen en as je vader aanstonds naar Kristien toe gaat en daar soms een tijdje blijft, wie moet er dan op Kreekje passé? Nee, je kome maar weer dadelijk hier 'oor."

„O, ik stuur Kreeltje wel naar tante Doortje toe. Hij is toch anders ook altijd hiernaast bij de kinderen," wees Annemie dit af. „En het werk dan? Hoe wil je dat voor halftien an kant krijge nou ik je niet helpe ken?" hield Gonne kleinzielig vol.

„Door wat vlugger te lopen, tante. En daarom ga ik weer gauw aan de slag."

In twee stappen stond Annemie bij de deur en vluchtte naar de overloop eer Gonne nieuwe dwaasheden kon verzinnen om haar ondertrouw te beletten. Eenmaal daar hoorde ze de heldere klank van een keuvelend stemmetje in de kamer waar haar jongste broertje altijd sliep. Glimlachend beluisterde ze dit even voor ze er binnenging om Kreeltje in het gesprek met zijn geliefd speelgoedkonijn te storen. Ze boog zich over hem heen. „Komen jullie allebei mee naar beneden?"

„Ja ... Gauw!" riep Kreeltje blij en hij sloeg zijn ene arm om haar hals terwijl de andere het konijn omklemde. „Is Adriaan er nog?" „Nog wel, maar hij gaat zó weg. Vlug naar hem toe, jongens! Hou je vast!" waarschuwde ze nog haastig toen ze met hem de trap af draafde. In de kamer klom het kind nog snel bij zijn grote broer op voor de gebruikelijke afscheidszoen en de korte stoeipartij die daarop volgde en waarin Annemie ook delen mocht. Zo trof Hendrik zijn kinderen aan toen ook hij beneden kwam en een glimlach verdreef de somberheid die hem deze morgen beklemde. Zo zag hij hen graag. Blij en vrolijk moesten ze zijn. Alle drie. Doch hoe zelden zag hij hen zo? Alleen op de dagen dat Gonne met hoofdpijn boven bleef. En straks als Annemie getrouwd was gebeurde dit misschien helemaal niet meer.

Deed hij er wel goed aan haar te laten trouwen? Hoe weinig kenden zij en Marten elkaar nog? Het was Gonne altijd nog gelukt om een enigszins langdurig samenzijn van die twee te verhinderen. En met zulke dingen

 

kon je je als man beter zo weinig mogelijk bemoeien. Gonne snapte immers toch niet waarom hij een in zakelijk opzicht zo goed onderlegde kerel als Marten graag in de familie wou halen. Wanneer hem eens hetzelfde overkwam als wat Dirk nu had getroffen, dan was er niemand in hun eigen kringetje aan wie hij zijn talrijke belangen durfde toe te vertrouwen. Gonne had daar helemaal geen begrip voor, ze kon er zelfs geen zweem van belangstelling voor opbrengen als hij haar ergens over inlichten wou. Zij leefde eenzaam in haar eigen wereldje van huiselijke beslommeringen en al of niet bestaande kwaaltjes. En Adriaan was te jong. Ook moest naderhand nog blijken of die in staat zou zijn om een tamelijk groot bezit verstandig te beheren. Onder toezicht van Marten zou dat veilig zijn. Dat voelde hij aan en hij had zich nog nooit in de betrouwbaarheid van een man vergist. Frans, de enige broer van Gonne, was er ook nog wel, maar die gaf zich zo volkomen aan zijn gezin en het werk op de boerderij dat de zaken van een ander hem niet interesseerden. Bovendien was Doortje daar. Het meisje dat eens als dienstbode bij zijn ouders in huis woonde en die nu de vrouw van Frans Hoefnagel was. Toen, in die tijd, was hij verliefd op haar geworden en had Doortje redenen genoeg gegeven aan een huwelijk te denken, tot hij haar ruwweg in de steek liet voor Gonne met al haar bezit en ook om de gelijkenis met haar nicht Kristien die jarenlang zijn droomvrouw was geweest. Het was nog maar heel kort geleden dat hij die zag zoals ze werkelijk was en niet zoals hij het zich al die tijd verbeeld had. Pas toen ontdekte hij achter het nog steeds bekoorlijke uiterlijk van Kristien de tamelijk heerszuchtige, hooghartige vrouw, die zich veel liever voordeed dan ze was. Gonne mocht dan soms wat moeilijk in de omgang zijn, maar dat was ze dan tegen iedereen. En die had ook nooit geprobeerd om zijn leven naar haar wil te regelen zoals Kristien het met dat van Dirk Veer had gedaan. Nee, nu hij eindelijk van die verliefde verbeelding genezen was, kon hij blij zijn dat zij niet zijn vrouw, maar die van Dirk was geworden.

En Doortje... ja, die bleef moeilijk. Ze was nog even lief en mooi als toen, ze woonde op ditzelfde erf en ze was je schoonzuster. En iedere keer als je haar zag of ontmoette werd je overvallen door een stroom van herinneringen die zich niet lieten negeren. En misschien was dat wel de voornaamste reden waarom hij aan Frans nooit enig beheer over zijn bezit zou toestaan. Dat gunde hij hem evenmin als dat hij verdroeg dat die Doortje bezat.

Ja, het was een verstandig besluit geweest dat hij dit huwelijk toestond. En de jongelui zouden gauw genoeg aan elkaar wennen. Want pas na het trouwen leer je eikaars kuren kennen. Bovendien zou hij in de komende week alles zo laten beschrijven dat Annemie evengoed een zekere zelfstandigheid behield. Marten vond dat wel niet prettig, die wou liever een gemeenschappelijk bezit, maar daarvoor was die jongen, voor wat de huishouding betreft, te zuinig van aard. Nu was dat wel eerder een deugd dan een fout, maar Annemie mocht, wat de aanschaf voor haarzelf betrof, niets te kort komen.

 

Want Hendrik wist heel goed, ook al wilde hij het zichzelf niet bekennen, hoeveel hij zijn oudste kind had tekort gedaan.

„Ik ga eerst even bij Dirk Veer kijken. Wacht dus nog met het ontbijt," beval hij haar nu.

Annemie knikte, groette dan haar broer die, na een blik op de klok, snel vertrok en nam daarna de kleine jongen mee naar de keuken om hem te wassen en aan te kleden. Intussen deed ze een zangspelletje met hem. Al kwam ze vanmorgen handen tekort, haar twee broers mochten daar niet onder lijden. En... wie weet, misschien bleef tante vanmorgen wel net zolang boven tot zijzelf weer terug was. Dat zou ongeveer tegen etenstijd zijn en dan was het voor tante al rijkelijk laat om te ontdekken hoe vluchtig ze door haar werk was heengedraafd.

Zodra Kreeltje klaar was zette ze hem aan tafel om er zijn bordje leeg te eten en maakte zelf intussen de kamer zo aan kant dat die er voor het oog onberispelijk uitzag. Toen dat gedaan was en Kreeltje klaar, stuurde ze hem naar zijn tante Doortje om daar, zoals hij vrijwel dagelijks deed, met zijn nichtje op de boerderij te spelen. Zelf ging ze naar boven om daar de bedden op te maken en de kamers van de jongens te luchten. Toen dat gedaan was liep ze naar die met het balkon om te zien hoe Gonne het maakte. Die lag nog wakker en ze had de boterhammetjes opgegeten. „Wilt u nog een kopje thee?" vroeg Annemie.

„Dat spreekt vanzelf," bitste Gonne. „Ik drink immers altijd twee kopjes."

„En ook nog een beschuit?"

„Ja, dat ok maar. Met flink wat boter en kaas."

„Het komt goed, tante."

Weer ging ze naar beneden, naar boven en terug. Haar vlugge voeten renden en draafden en nog steeds stond het ontbijt op de tafel. Eindelijk, tegen negen uur, kwam Hendrik terug. „Hoe is het met Veer?" vroeg Annemie. „Hij is vanmorgen overleden." „Och ... Voor u is dit ook erg, hé?"

„Dat is het, ja. Zolang ik mij herinneren kan is Dirk altijd een echte vriend voor me geweest. Nou zal ik in dat huis weinig meer komen en dat zal eerst heel vreemd voor me zijn."

„Dat kan ik begrijpen. Zolang Veer ziek was, ging u iedere dag naar hem toe en soms zelfs tweemaal. Maar nu kunt u straks toch naar ons toegaan," probeerde Annemie haar vader op te beuren. Hij zag er zo zielig uit, zo heel anders dan de zelfverzekerde man die hij anders leek te zijn. „Wil jij dat echt?"

„Natuurlijk. U is toch mijn vader. En neemt u dan Kreeltje mee?"

Deze laatste vraag bracht een vrolijk trekje om Hendriks mond. „Daar

komt de aap uit de mouw," deed hij vrolijk. „Het gaat jou dus meer om

hem dan om mij."

„Een beetje wel. Hij is zo lief."

„Ja, jullie zult elkaar wel missen."

„En of..." gaf ze van harte toe.

 

Hendrik ging aan tafel zitten en Annemie nam tegenover hem plaats. „De thee is niet vers meer," waarschuwde ze onder het inschenken. „Voor één kopj«fkan het nog wel. Ik heb bij Kristien ook al thee gedronken. En veel trek in brood heb ik evenmin." „Ik ook niet. Het is zo'n vreemde dag."

Elkaar missen...? dacht Annemie. Ja, dat zou ze. En heel erg ook. Kreeltje was meer haar kind geworden dan dat van zijn moeder. En het huis ...? Ook daar kon ze moeilijk afstand van doen. Er was iets aan en in, dat haar vanaf het eerste moment dat ze hier kwam aantrok en dit was zo gebleven. Van buiten bezat het al een eigen schoonheid die mee door de naaste omgeving was ontstaan en van binnen viel die nog veel meer op vanwege de aparte en toch bijeenpassende kleuren der wanden, meubelen en verdere stoffering die tante Gonne daarvoor had uitgekozen. Want hoe onmogelijk die zich dikwijls tegen haar en een hoogst enkele keer ook tegen pa gPlroeg, ze had er slag van om mooie dingen te kiezen en die smaakvol te plaatsen en aan te brengen. Zo ook deze kamer ...

Genietend keek Annemie om zich heen. Het zonlicht viel nu, getemperd door het dunner wordende gebladerte der beuken, de kamer in en liet daar alle kleuren goed tot hun recht komen. Alles was in groene tinten gehouden die zo goed bij elkaar pasten dat het soms leek of ze tot één geheel samenvloeiden. In pa's kantoor, dat aan de andere kant van de vestibule lag, had ze de inrichting zo in bruin laten aanbrengen. Als alles hier zo prettig en gezellig was als het huis en zijn inrichting, dan had zij geen huwelijk met Marten Spruit nodig gehad om te ontvluchten. Want wat wist ze van Marten af? Enkele maanden geleden wist ze nauwelijks dat hij bestond en gezien had ze hem pas toen hij lid van haar vaders kaartclubje werd en daardoor eens per vijf weken hier een avond aan huis kwam. Op één zo'n avond had hij zich over een kat ontfermd die hier rondzwierf en haar naar aanleiding daarvan meteen gevraagd hem te helpen bij het kiezen van een jonge hond uit een nest waaruit hijzelf moeilijk een keus kon doen. Toen hij eenmaal zo'n diertje had, nodigde zijn moeder haar een paar maal uit om te zien hoe lief het beest opgroeide. Dit kon tante haar moeilijk weigeren. Moeder Spruit was niet zomaar een gewone vrouw, maar de weduwe van een vooraanstaande boer uit Buitenvaart. Dat maakte het voor pa ook wat vervelend toen Marten hem vroeg of zijn dochter met hem meemocht naar de zilveren bruiloft van zijn oudste broer. Wie weet hoe graag ze hier toen „nee" hadden gezegd. Marten had het vast heel slim aangelegd om hun toestemming te krijgen. En zij wou graag. Dolgraag. In haar leven was nog nooit zo'n feest geweest. In die weken ging ze avond aan avond achter op de motor mee naar zijn broers, zusters en andere familieleden, allemaal aardige, vrolijke mensen, waarmee ze liedjes en voordrachten voor het feest instudeerde. Dan, na afloop, waren er zijn onstuimige omhelzingen in het portiek of bij de achterdeur, die ze slechts schuchter durfde te beantwoorden. Haar enige ervaring in de liefde was van een veel bedeesder aard geweest. Die had in

 

haar de herinnering gelaten van iets wondermoois dat een mens slechts eenmaal beleven kan. Of. .. misschien léék het haar nu wel zo omdat de droom tussen haar en Karei Hertog, de knappe schildersknecht uit Heemstede, zo ruw werd afgebroken. Eerst door zijn vertrek dat pa door de macht van zijn bezit had kunnen doordrijven. Daarna had ze echter zijn brieven nog gehad die hij haar via de dochter van zijn vroegere baas geregeld toezond. Brieven vol met woorden van liefde, hoop en verlangen die haar moed en kracht gaven om alles te verdragen wat haar hier het leven zo moeilijk maakte. En toen, op een dag tegen Pinksteren, bracht Geesje Ploeg haar buiten het weten van tante om, het bericht van Kareis dood. Hij was tijdens zijn werk aan een hoog gebouw misgestapt en op straat doodgevallen.

Ook later had pa nog een mogelijkheid om nader met een jonge man in kennis te komen snel weten te verhinderen.

En dat alleen omdat zijn vrouw in haar een dienstbode bezat die ze naar harte kon bedillen en ringeloren zonder de kans te lopen dat die haar het werk opzei of gewoon wegliep. Althans niet voor ze meerderjarig werd en dat duurde nog even.

Gelukkig, pa schoof zijn stoel achteruit om op te staan. Nu kon zij vlug de tafel afruimen en de afwas doen. Het duurde nog een kwartier eer Marten komen zou.

Ja, die verkering tussen hen . . . Samen alleen waren ze in de enkele maanden van hun omgang nooit geweest. Dat stond tante Gonne gewoonweg niet toe.

„Geen gevrij hier in huis," verbood ze dit in aanwezigheid van Marten. „Ik slaap licht, ik word van alle geluidjes wakker en heb dan de volgende dag weer pijn in mijn hoofd. En evengoed . . . Annemie moet er 's ochends op tijd weer uit, die ken 'r nachtrust niet misse."

En Marten kon zo mooi niet praten dat ze dit verbod ophief. Ook duldde tante niet dat ze 's avonds een poosje naar Martens huis ging als ze niet zeker wist dat zijn moeder daar ook was. En later dan negen uur mocht ze nooit thuiskomen.

„As jij graag netjes trouwe wil is zuk allegaar nodig," had tante dit verklaard. „Hou er rekening mee dat Marten geen jonge klant meer is en dat ie in zijn weduwnaarstijd oftig met een raar soort meisjes uitging. Nou ja . . . uitgaan kon je het feitelijk niet eens noeme. Het was hem meer om het naar huis brengen en opzitten te doen. En dan de rest vanzelf, want een man as hij is met enkel een zoen niet meer tevreden. Daarom hou ik de teugels krap."

In dat opzicht had ze tante bijgestaan. Zelf ongewenst kind uit een gedwongen huwelijk, was ze na haar moeders vroege dood bij familie achtergelaten, omdat haar vader zich over haar te vroege geboorte schaamde. Daarom had ze een onbewuste tegenzin in het „voorschotje" waar Marten soms op aandrong in de weinige kwartiertjes die het hen gelukte om samen alleen te zijn. Daarom ook vreesde ze zijn lief gevlei om wat meer toenadering van haar kant. Haar afweer daarop had hem dikwijls boos en

 

onredelijk gemaakt, omdat hij die niet begreep.

Ze wist heel goed wat hij na hun huwelijk van haar eisen zou. Zij zag dat moment met nieuwsgierigheid, vrees en verlangen tegemoet. Het leven met de dieren op de kleine hoeve van de oom en tante bij wie ze was opgevoed had haar daar eenvoudig en voldoende op voorbereid. En dan waren er nog de enkele woorden geweest waarmee tante Gonne haar blozend had voorgelicht en waarin die vertelde dat het lichamelijke deel van het huwelijk een beschamende bijkomstigheid was, waaraan een vrouw zich nu eenmaal moest onderwerpen. Zij, Annemie, moest zich daar maar niet te veel van voorstellen. Ja, tante had haar het huwelijk in elk opzicht tegengemaakt. Ze had zelfs meermalen op de mogelijkheid gewezen dat het voor zo'n innemend uitziende man als Marten wel eens moeilijk zou zijn om haar altijd trouw te blijven.

Betje Vlotter, de al wat oudere vrouw die hier om de twee weken een ochtend kwam om haar met de was te helpen, die Betje had het nog veel sterker gezegd toen ze hoorde dat zij en Marten gingen trouwen. „Jij krijge een knappe kerel, Annemie. En een beste kerel ok. Maar hou 'm strakkies goed in de gate, mijn kind. Marten was in zijn vrije jare nogal een rokkejager weet je en dat vriest er niet dadelijk meer uit." Zegt Betje dat nu om tante te plezieren of om mij een kleine waarschuwing te geven, vroeg ze zich toen af.

Doch wat ze haar ook vertelden, zij wou en zou hier vandaan. En als ze moest kiezen tussen Marten. en elke andere jonge man die ze hier zo'n beetje kende, dan koos ze toch hem. Hij kon zulke aardige dingen verzinnen om haar plezier te doen. Kleinigheden soms, maar ook ... Annemie liet de afdroogdoek los en hield haar hand even in het binnenvallende licht waardoor de blauwe steen in de ring die ze droeg een glans en een diepte kreeg die gelijk was aan de kleur van haar eigen ogen. Welke man zou op het idee van een dergelijk geschenk komen dan één die werkelijk om haar gaf?

Zo, nu gauw het schone servies wegbergen en niet meer piekeren. Een aanstaande bruid moest blij zijn en vrolijk. Dat wilde ze ook graag. Als tante maar niet zo vervelend deed en pa niet zo triest omdat Dirk Veer dood was. Haar speet dit trouwens ook erg. Die man was altijd erg vriendelijk voor haar geweest, het leek soms net of hij medelijden met haar had.

Zodra ze met haar werk gereed was trok ze haar daagse kleren uit en ruilde die voor een blauwzijden blouse en een zwarte rok die ruim klokkend tot halverwege haar kuiten viel. Ze was daar juist mee klaar toen ze Mar- tens motor het pad naast De Villa hoorde oprijden en even later stond hijzelf reeds in de keuken. Trots bezag ze zijn goed gevormd, gebruind gezicht waarin de grijze ogen lichter schenen dan ze werkelijk waren; zijn smalle, iets gebogen neus en de begerige mond waarom vaak een trek lag die aan heerszucht deed denken. Nog voor ze kans kreeg hem te begroeten omvatte hij haar al in een omhelzing die haar naar adem deed snakken.

 

„Eindelijk is het zo ver, hé Mieke," hoorde ze zijn diepe, warme stem dicht boven haar hoofd.

„Ja, eindelijk," gaf ze toe. Zij bedoelde met deze woorden echter niet de weinige maanden van hun verloving, maar de drie jaren dwangarbeid zoals ze de tijd noemde die ze in dit huis had doorgebracht. „Toe, je smoort me haast en je maakt mijn haar in de war," protesteerde ze dan en probeerde zich uit zijn knellende armen los te worstelen. „Eerst een zoen," eiste hij. „En niet zo'n klein duwtje onder mijn neus, maar een echte."

„Gauw dan," prevelde ze. „We moeten nodig weg."

Het duurde echter een hele poos eer hij haar mond losliet.

„Waar benne je ouwelui?" vroeg hij toen.

„Tante ligt nog boven . .."

„Alweer?"

„Ja, ze zegt dat ze weer hoofdpijn heeft. En pa is in zijn kantoor. Zeg, weet je al dat Veer vannacht overleden is?"

„Zeker wete deed ik het nog niet, maar ik zag wel dat daar de gordijne dicht benne. Zulle we nou eerst maar tegen je vader zegge dat we gaan?" „Goed."

Hendrik keek op toen ze bij hem binnenkwamen. Twee knappe jonge mensen, want bij Marten waren zijn achtentwintig jaren hem niet aan te zien.

„Zo, moet het gebeuren?" vroeg hij met een glimlach die al zijn nog gave tanden toonde. „Nou, maak er dan maar een gezellige ochtend van. Ik pas wel zolang op het huis."

In de vestibule trok Annemie haar mantel aan, drukte een leuk klein hoedje op haar vlechten en volgde Marten naar zijn motor waarop ze naar het raadhuis reden. De aangifte van hun aanstaand huwelijk was daar gauw geschied. Heel kort daarna stonden ze al weer buiten. Annemie bekeek nog eens de buitenkant van het oude gebouwtje en dan de voorgevel van de herberg er tegenover.

Vanmiddag over twee weken sta ik hier weer, dacht ze. Maar dan zal het heel anders gaan. Dan ben ik voor de eerste keer eens echt de dochter van de zeer geachte Hendrik Zeilemaker, een bruid die in alle statie trouwt en voor wie een deftige receptie in de kolfbaan achter de herberg wordt gegeven.

En daarna ...

Een beetje schuw zag ze naar Marten op, die blij lachend terugkeek, waardoor zijn nogal strenge mond zacht en vriendelijk werd. Een dikke lok kastanjebruin haar die los over zijn voorhoofd viel gaf hem iets jongensachtigs. Hij greep haar arm en hield haar dicht naast zich terwijl hij innig

zei:

„Mijn schat, mijn bruid, mijn alles. En dat lieve wezen wordt maar altijd bewaakt door een heks van een stiefmoeder en ze laat me maar wachte en smachte."

„Maar eens komt voor elke prins de dag dat hij de heks verslaat en het

 

meisje meerooft," deed Annemie troostend. „Maar ik heb nou eerst liever een kop hete koffie," zei ze er nuchter achteraan. „Vooruit dan maar."

Ze stapten beiden op de motor. Marten liet die even ronken waardoor het geluid tegen de gevels opklonk en weer terugviel op het pleintje. Toen reden ze de smalle, door hekken, slootjes en bomen afgebakende weg over naar de Oostbuurt waar Martens huis stond.

Een fors huis met daarachter een grote schuur en verder in het veld nog een kleinere. Annemie keek de goed onderhouden gebouwen misprijzend aan. Zij hield van bomen en heesters rond de plek waar zij woonde. Die voelde zij als een levende bescherming tegen een teveel aan zon, wind, hagel, sneeuw, tegen alles wat voor haar te overvloedig werd. Zo was het bij oom Berend en tante Stijn op hun hoeve daar bij Deventer geweest en ook rond haar vaders huis.

Marten had er haar om uitgelachen, zoals hij om meer dingen lachte die zij wilde of enkel maar wenste. Het leek haar soms of hij die wou weglachen omdat ze hem geld gingen kosten. Geld dat hij in zijn bedrijf kon steken. Want dat wat hier nu voor haar lag, dat huis met die eindeloos lijkende strook bouwland er achter en de schuren met de er nog in opgeslagen bloembollen, dat alles wat tezamen zijn bedrijf vormde, dat was Martens liefste bezit.

Zo dacht Annemie er tenminste over en ze was daar niet eens jaloers op. Ze wist niet eens wat dat voor een gevoel was. Nóg niet...