6

De dag na het huwelijk was grijs en koel. Huiverend liep Annemie door de haar nog vreemde woning om voor het ontbijt te zorgen. Een verlaat ontbijt want Marten had haar laten uitslapen. Zelf was hij op de voor hem gewone tijd opgestaan om zijn arbeiders op te vangen en met hen het werk voor deze dag te regelen. Marten, haar man, die haar met zoveel tact en tederheid tot zijn vrouw had gemaakt. Ze had in deze nacht een heel andere Marten leren kennen dan ze ooit had vermoed. Hier nog over napeinzend dekte ze, met veel gezoek naar de plaats waar alle benodigdheden daarvoor konden zijn opgeborgen, de tafel in de keuken precies zoals ze dit bij Gonne gewend was en zette daarna thee. Alvorens Marten te roepen bleef ze even staan en keek om zich heen. In deze keuken was alles aanwezig wat er moest zijn. Aanrecht, kasten, de haard met daarin een gasfornuis, tafel, stoelen ... en toch bleef het er voor haar onvriendelijk en ongezellig evenals in de twee andere vertrekken van het huis waar ze woonden en sliepen. Ze liep naar het enige venster dat er in was aangebracht. Een flink negenruitsraam met daarvoor enkel een ongebleekt katoenen bovengordijn waaraan een rand van koordfranje hing. 's Avonds werd dit venster afgesloten door een donker kleed met lussen opzij aan de bovenrand die boven manshoogte aan twee knoppen in de raamlijst werden opgehangen.

Zou een vensterbank met planten hier niet wat meer fleur kunnen brengen? Of een ander gordijn? Het was ook mogelijk dat een effen karpet de kille aanblik van het geblokte zeil iets zou verzachten. Deze dingen zouden dan echter allemaal later moeten gebeuren. En dan geleidelijk aan. De nieuwe kijk die ze in deze nacht op Martens karakter had gekregen maande haar om voorzichtig te zijn. Weerstreving maakte hem dwars en soms zelfs woedend; dat had ze in de laatste maanden genoeg ervaren, doch als hij zijn zin kreeg werd hij zacht en vol begrip. Dan werd hij een ideale minnaar.

Wat was het uitzicht hier kaal en triest. Vanuit dit raam keek je naar de houten wand van een kapberg die achter de boerderij naast hun huis stond. Opzij daarvan zag je nog een smalle strook van het weiland dat er bij hoorde. Uit de kamervensters bevond zich als enig moois slechts de kleine boomgaard van Jan Vorst wiens groot, hoog burgerhuis door de takken heen juist zichtbaar was. Het zijraam van de slaapkamer vertoonde een beter aanzicht op de Oostbuurt. Van daar uit zag je de hoge hoeve van de pas overleden Willem Stoop wiens zoon daar nu in woonde, met iets meer naar voren vier dicht bijeen gebouwde arbeidershuisjes die tezamen

 een buurtje vormden. En dat, mét het boomgaardje, was het enige uitzicht dat haar een beetje genoegen gaf, want hier rondom Martens huis stond boom noch struik. Er was alleen een hek van houten paaltjes en groengeverfde planken dat het erf van de weg afsloot. En wat voor een erf. Alles gras; en dan niet een net gazon zoals rond de Villa, maar hier en daar kaalgelopen met op andere plaatsen wildbegroeide hoeken. Een omgeving die maar zelden en dan nog slordig werd gemaaid, omdat Marten zichzelf voor zulk onrendabel werk geen tijd gunde. En zijn arbeiders helemaal niet.

Maar nu moest ze hem toch maar eens gaan waarschuwen voor het ontbijt. Snel liep ze door het washok naar buiten en dan naar de grote schuur die dicht bij het huis stond. Daar vond ze Marten bezig met het nazien van kisten, manden en zakken. Verderop, in het veld, bukten zijn twee knechts zich over de bloemkolen die afgesneden moesten worden en naar de markt vervoerd.

„Kom je eten?" vroeg ze zachtjes. „Alles staat klaar." Hij keek op.

„Mooi. Ik kom," zei hij gewoon en reikte nog vlug naar een aardappelbak om die op de stapel naast zich te zetten.

Hoe kon Marten zo rustig zijn na al wat er tussen hen gebeurd was. Zijzelf durfde amper naar de schuur te gaan.

Blozend ging Annemie naar de keuken terug en het was door die blos dat Marten haar daar even later in zijn armen nam voor één van zijn dwingende kussen.

„Mieke... poesje van me.. . wat ben je lief," prevelde hij dan dicht bij haar mond.

Ze gingen aan tafel. Annemie schonk thee en Marten, tegenover haar gezeten, overzag het geheel.

„Je hoeve voor mijn 's ochends niet zoveel drukte te maken 'oor," zei hij dan als een terechtwijzing. „Snij maar gewoon een paar boterhamme klaar en leg die op eën bordje. Zo ben ik het altijd wend weest. Dat gedoe met mes en vork neemt mijn veels te veel tijd in beslag. Wij hewwe allebei nog een goed stel tande en kieze in onze mond en daar redde we het ok best mee."

„Zoals je wilt," gaf Annemie hem zijn zin. „Wat is het koud hé," voegde ze er aan toe.

„Ja..." Marten keek naar buiten. „Het is een beetje -hufterig. Maar dat heb je om deze tijd van het jaar. As er vooreerst geen sneeuw en geen vorst komt ben ik er aars best mee tevreden oor. De bloemkool groeit alle dagen nog."

Hij besmeerde een boterham en sneed een plak kaas af.

„Zeg, je hewwe gistermiddag puur wat geld kregen," zei hij intussen.

„Hoeveel is dat zowat?"

„Ik wete het niet. Ik heb het nog niet geteld," antwoordde Annemie, verwonderd over deze vraag op dit moment. „Doen dat dan effies."

 „Nou? Dadelijk?"

„Ja. Dan wete we het alvast maar éé."

Ze stond op, ging naar de kamer en haalde haar tasje. Teruggekomen maakte ze het voorzichtig open en legde de envelopjes voor zich op de tafel waar Marten ze stuk voor stuk oppakte, opende en de inhoud sorteerde.

„Hoeveel is het?" vroeg Annemie.

„Achtenveertig gulden en twee kwartjes," zei hij met een klank van voldoening in zijn stem.

„Zoveel? Dat is ruim voldoende voor een nieuwe lamp in de kamer of een elektrische strijkbout," berekende ze blij.

„Is dat dan nodig?" vroeg Marten verbaasd. „Er mankeert nog niks an de lamp die nou in de kamer hangt en mijn twee gasboute benne ok nog best. En evengoed ... zo'n elektrisch strijkijzér kost stroom en het bron- gas krijge we voor niks."

„Maar dat geld is aan ons gegeven om er iets voor te kopen dat ik graag hebben wou," protesteerde ze zacht.

„Krek. Maar de dinge die jij opnoeme, die hewwe we niet nodig," wees hij haar terecht. „We hewwe feitelijk niks nodig. En dat graag hewwe willen . .. hou dat nog een tijdje vast lieverd. Het begeren is immers meer dan het hewwen. Nee, je kenne dit beter as huishouwersgeld gebruike. Achtenveertig ... dat wordt drie weke van zestien gulden. Hier..." En hij schoof het geld naar haar kant van de tafel. „Huishoudgeld? Dit?" vroeg Annemie toornig.

„Ja Mieke. En nou moet je d'rs goed naar mijn luistere," zei Marten glimlachend en met een vleiende klank in zijn stem. „As je mijn bedrijf zo van buiten bekijke, dan lijkt het heel wat. Het is nogal groot, ik heb alles wat er voor nodig is in de schure staan en ik hou er twee werklui op na. Zo an 't zien zou je denke dat de bok hier vet is. Maar kindje, as die bok bestond, dan zou het een heel mager beesie weze. Want ik hew dit spul nog lang niet schoon. Er staat een dikke hypotheek op waar ik aanstonds weer rente en aflossing voor opbrenge moet. Dan hadde we verleden jaar een erg droge zomer en daarom heb ik toe van al wat ik verbouwde maar weinig teeld."

Annemie knikte. Het was zelfs zo droog geweest dat er gebrek aan gewoon drinkwater was. Gonne prees zich toen gelukkig dat er bij de Villa twee grote regenwaterbakken waren gemaakt. Hoe groot zou de inhoud van die hier in het washok ongeveer zijn?

„Dat ging dit jaar allegaar puur beter," ging Marten door. „Maar nou ware de marktprijze weer zo slecht. Neem enkel de aardappele maar... drie gulden de baal... dat was toch geen geld. En dan alles wat daar nog af moest..."

„Maar waarom kocht je dan deze zomer evengoed zulke dure bollen?" vroeg Annemie verwonderd. „Die had je toch niet nodig?" „Daar heb je wel een beetje gelijk in. Maar ik zien een goeie toekomst in die tulpe en kon het dus niet late. En bovendien wist ik toe nog niet dat

 je vader ons op voorwaarde trouwe late wou. Ik heb daar later met hem over praat as een redenaar, maar hij was er niet af te brengen. En zodoende zit ik nou wat krap en loopt dit er nog lekker in." „Nou ja, dan zal het zo wel moeten," stemde Annemie noodgedwongen met zijn klachten in en ze streek het geld met een lusteloos gebaar weer in het tasje terug. „Zestien gulden, zei je? Dat is niet veel hé?" „Mijn moeder kon met vijftien toe," verklaarde hij. „En het is enkel maar voor de huishouding 'oor. Groente en aardappels koste je niks en huishuur hoef je ok niet te betalen."

„En de brandstof?" vroeg ze met iets van spot in haar stem.

„Die evenmin."

„Dat dacht ik wel," zei ze olijk.

De kachel werd hier niet voor niets zo laat gezet.

Doch Marten was allang te\ reden. Hij kon tegen Annemie zijn financiële positie zonder bepaald te jokken veel slechter voorstellen dan hem dat vroeger bij Agaat gelukte, al had die tijdens hun korte huwelijk weinig eisen gehad. Maar haar vader was óók landbouwer en hield haar geregeld van prijzen en kosten op de hoogte. Annemie had van die dingen nog geen begrip. Wel echter van zijn toestand zoals hij haar die nu had uitgelegd. Ja, ze was onzegbaar lief, zijn Mieke, ook al ontging hem het gebruik van haar bezit.

Ja, die vader van haar was een gladde vogel. Je kon zó niet praten en zoveel niet beloven dat hij dit plan losliet.

„Man, mopper toch niet. Je krijgt alle gemeenschap behalve die van goederen, en zonder dat red jij je evengoed wel," had hij tenslotte lachend gezegd. „En hou er nou over op, want anders ga ik nog geloven dat je mijn dochter om haar geld trouwt."

Hij had dit toen zo snel en zo heftig ontkend dat Hendrik er nog vrolijker om werd en hem rondweg uitlachte.

Vreemd ... hij had die man nooit echt kwaad gezien, zelfs niet tegenover zo'n lastig portret als Gonne was. En toch had hij een zeker overwicht op anderen. Men keek naar hem op en zijn raad woog zwaarder dan die van ieder ander in Breewoud.

Terwijl hij nog een laatste kop thee dronk keek hij met trots en verlangen naar Annemie die met rappe gebaren de tafel afruimde en alles op zijn plaats terugbracht. Een verrukkelijk vrouwtje was ze. Veel liever en zuiverder dan de vele die hij had gekend. Ze keek nu een beetje bedrukt. Misschien had ze tijdens hun eerste ontbijt wel een heel ander gesprek verwacht.

Maar ja, hij was geen blaag van twintig mfeer.

Toch maakte Marten voor hij de deur uitging nog even snel haar vlechten los, wond die om zijn handen en hield haar zo gevangen in een omhelzing die haar bevend achterliet.

Zachtjes zingend deed ze daarna het werk dat zijzelf nodig achtte. Licht, prettig werk al was alles haar nog vreemd in dit huis. Hier was niemand die aanmerkingen maakte of haar opjoeg. Alleen voelde ze zich een beetje

 eenzaam. Het was alles zo stil.

Maar dat zal wel wennen, meende ze. Ik ben nou immers mijn eigen baas. En vrij, heerlijk vrij, en ik kan doen wat ik wil. Tenminste ... Het middagmaal verliep vlot en gezellig. Marten prees alles wat ze op tafel bracht. Hij was blijkbaar geen van de aparte hapjes gewend waar zij zo graag de maaltijd mee aanvulde en opsierde. Onder Gonne's leiding had ze dit grondig geleerd en er plezier in gevonden. Voor hij daarna wegging zei Marten nog vlug:

„Zeg Mieke, ik wou vanavond wel een beetje tijdig broodete. Ken dat?" „Natuurlijk kan dat. Maar waarom?"

„Nou ... het is toch mijn klaverjasavond bij Cor Waker," bracht hij haar in herinnering.

Annemie knikte. Zij had dit moeten weten. Maar haar eigen plan dan? Ze had het Marten lekker gezellig willen maken met chocolademelk en speculaas. En nu ging hij weg.

Maar ze moest niet klagen. Er kwamen gelukkig nog meer avonden na deze ene die mislukt was.

Die week echter niet. Martens quadrilleavond volgde pal op die van het klaverjassen en de dag daarop was er een vergadering waar hij beslist bij aanwezig moest zijn.

Toen trok Annemie na zijn vertrek haar mantel aan, zette een muts op haar vlechten, greep haar fiets, sloot de deuren en ging naar de Middent om eerst Gonne en dan Doortje een kort bezoek te brengen. Beiden waren heel blij haar te zien en drongen aan dat ze wat langer zou blijven. Doch Annemie weigerde.

„Later kom ik wel eens een heel avondje," beloofde ze. „Nou wil ik beslist thuis zijn eer Marten komt."

Dit mislukte echter. Hoewel nog winters aangekleed stond hij toch reeds in de keuken.

„Waar kom jij vandaan?" vroeg hij ontstemd.

Wat ziet hij er zo toch leuk en interessant uit, dacht ze met een blik naar de geelbruin geruite jekker die hij droeg en de er bij passende wollen muts. Een stel kleren dat slechts weinig mannen konden dragen doch dat juist Marten anders en ook knapper maakte dan hij was. Hij wist dit zeker zelf ook en daarom was het geen wonder dat hij dit stel zo vaak droeg als mogelijk was.

„Ik ben naar tante Gonne gegaan. En ook even naar Doortje," zei ze kalm. „Het was hier koud en ongezellig en daar is het heerlijk warm en veel leuker. En jij ging toch ook weg?"

„Dat ik wegging, dat is heel wat aars," vond hij. „Het was mijn kaartavond en dan ken je niet zomaar wegblijve."

„Natuurlijk niet," viel ze hem bij. „Maar dan mag ik ook wel weggaan." „Dus jij vindt het hier koud en ongezellig," herhaalde hij nu haar woorden van zo even.

„Vanavond tenminste wel. Anders vind ik het alleen maar kil," gaf ze met een ondeugend lachje toe.

 Hij greep haar schouders en schudde die even.

„Jij benne een brutale rakker," berispte hij haar vrolijk. „Maar morgen zette we de kachel oor en dan kan jij voortaan lekker warm in je eigen kamer zitte. Maar dan gaan je 's avonds niet meer an de flort. Begrepen?" „Ja, dat komt goed. Dan blijf ik wel thuis," beloofde Annemie. Vol spanning wachtte ze de andere morgen op de komst van hun kachel die van de schuurzolder moest kome. Eerst verbaasde ze zich al over de lengte der pijpen die één van de knechts in het washok bracht waar zij ze eerst moest afwrijven en daarna opnieuw poetsen. En dan vroeg ze zich met zorg af hoe zo'n zwaar ding als een kachel voor zo'n betrekkelijk grote kamer als de hunne onbeschadigd naar beneden en dan hier in huis moest komen. Nog voor de pijpen naar haar zin genoeg glans hadden zag ze de kachel. Een vierkant, klein, groengekleurd ding met enigszins doorgebrande wanden dat Arend, hun jongste arbeider, alleen naar binnen droeg.

„Benne de pijpe klaar?" vroeg Marten die achter hem liep. Ze knikte. Wat kwam het er nu nog op aan hoe die dingen er uit zagen. „Neem ze maar mee dan knap ik die kachel wel op," zei ze mat. Toen ze ook daarop haar best had gedaan, haalde Marten hem weg en ging zij naar de keuken om zich te wassen en om te kleden na dit vuilmakende karwei. Pas daarna liep ze naar de kamer om te zien hoeveel gezelliger het daar nu hopelijk zou zijn. Doch bij de deur bleef ze al staan en keek verslagen naar de lange pijp die vanaf het kacheltje met een bocht omhoog liep tot de bovenkant van de schoorsteen en vandaar met een tweede elleboog naar een daarin aangebracht gat waar 's zomers een ingelijste prent voor hing. Dus daarom moest ik al dat blik poetsen, dacht ze geërgerd. Lieve tijd, wat een vertoning is dit. Maar alle warmte blijft zo tenminste bewaard en dat zal misschien hard nodig zijn en weinig brandstof kosten.

„Nou... hoe vind je het zo?" vroeg Marten opgewekt. „Maak hem maar gauw an dan kenne we aanstonds al in de kamer ete. En zulle we nou eerst maar effies konkele gaan?"

„Ja, dat is best. Ik heb zó de koffie klaar," zei Annemie heel gewoon. Ik ben teveel verwend, wees ze zichzelf terecht. Moeder Stijn was al nooit karig op iets en bij pa en Gonne gaat alles er heel royaal toe. Dit zal óók wel zo horen te zijn. En ik wou immers zo graag vrij wezen? Wel dat ben ik nou en alles wat daar bij hoort zal ik op de koop toe moeten nemen. Al is mijn leven met Marten heerlijk, daarom kan alles niet even prettig zijn. En met een blij gezicht ging ze naar de keuken om daar voor de koffie te zorgen.

Toen een uurtje later het vuur in de kachel brandde en een vlam naar boven joeg die de geur van verhit, pas met een poetsmiddel behandeld metaal door de kamer verspreidde, kwam er een licht gevoel van thuiszijn over Annemie. Heel flauw en vederlicht.

 

Het nieuwe leven gewende snel. Met het korten der dagen verminderde het buitenwerk op het bedrijf meer en meer, al was het veld nog niet helemaal geruimd. Zolang de vorst wegbleef kon er af en toe nog wat bloemkool worden gesneden, terwijl er dichter bij huis ook nog een kleine akker wintergroente stond. Doch heel dikwijls zaten 's morgens en 's middags bij het koffie- en theedrinken drie mannen bij Annemie in de kamer aan tafel, terwijl Lokie, de hond, in zijn mand achter de kachel lag en de poes het zich op het kleedje er voor behagelijk maakte. Dat waren gezellige uurtjes die ze niet graag missen wou. Arend Maas was nog vrijgezel en een beetje verlegen, die zei nooit veel, doch Dries Nagel deed dit des te meer. Hij woonde met zijn vrouw en vier kinderen in één van de kleine huisjes aan de overkant en was al vanaf Martens eerste huwelijk bij hem in dienst. Van Dries vernam Annemie al het nieuws en de bijzonderheden over haar buren in zover hij die van zijn vrouw vernomen had. Ze luisterde steeds vol aandacht naar al wat hij zei, doch het meest interesseerde haar hetgeen hij over Jan Vorst en diens vrouw vertelde omdat zij de grootouders waren van Paulien Sluiter waar Marten zo bevriend mee scheen te zijn geweest.

Geweest...? Hij was dat nog als je aan haar begroeting dacht. Gelukkig woonde het mens heel in Broek en kwam ze, omdat haar man ziek was, maar hoogst zelden hierheen.

„Wordt die kerel dan nooit beter?" vroeg Marten op een keer toen dit ter sprake kwam. „Hoelang leidt ie nou al?"

„Nou ... wel al drie jaar," berekende Dries. „En het wordt erger met hem inplaats van beter. Mijn vrouw is bang dat ie de tering heb. Gelukkig dat Paulien zo mirakel flink is en die kippeboerderij van hulle nog an de gang houwe ken met wat hulp van de bure. Aars ware ze allang an de armekas vervallen."

„Ja, Paulien is flink," zei Marten langzaam, met nadruk op elk woord. „Ze was nog amper trouwd of allebei 'r ouwelui ginge vlak achter mekaar dood en nou dit weer met 'r man."

„En nou lijkt buurvrouw ok af en toe wel an de sukkel te raken," vertelde Dries verder. „Zukke ouwe mense moeste die grote kast van een huis waar ze nog in wone, allang van de hand daan en er wat kleiner voor in de plaats kocht hewwe."

„Maar wat moest het dan met zijn tuin en zijn bogertje?" bedacht Arend. „Daar leve ze tenslotte zo'n beetje van."

„Dat is waar," gaf Dries hem gelijk. „Die bloemzaadtelerij van Jan brengt nog wel aardig wat duite in zijn laadje. En dan dat biggefokken nog... Laat ouwe Jan Vorst maar schuive. Dat flinke heb Paulien vast wel van hem."

Annemie kende nu al haar buren. De meeste mannen van gezicht en hun vrouwen van de theevisite waarop ze hen had ontvangen zodra de kachel

 geplaatst was. Veel nieuws kon ze toen de dames niet laten zien. Alles wat hier hing, stond en lag, hadden ze al meermalen bekeken tijdens hun eerdere bezoeken aan moeder Spruit. Toch was het wel een prettige middag geworden, al hoorde ze nu en dan wat goedmoedige kritiek op Martens zuinigheid.

Hendrik en Gonne waren ook een paar maal op bezoek geweest. Hij om haar met de auto te brengen en weer terug te halen, waarbij hij dan meteen iets dronk en zij om die hele middag lang al haar klachten weer eens te spuien tegen de rustig luisterende Annemie. Klachten over de nieuwe dienstbode die al het werk deed zoals zij dat zelf verkoos om te doen; over Kreeltje die nu overdag haast nooit meer thuis was doch altijd bij Frans en Doortje speelde; over Adriaan die aan niets anders meer scheen te denken dan aan auto's en motoren en tenslotte Hendrik die al haar zorgen nooit telde en er zich met een gemoedelijk grapje vanaf maakte. En dan waren er al haar pijntjes en kwaaltjes nog. En terwijl Gonne zo in één stroom door al haar grieven en verdrietelijkheden uit zich wegsprak, knikte Annemie haar nu en dan begrijpend toe. Ze wist dat tante Gonne dit nodig had. Pas als alles gezegd was had die weer belangstelling voor andere dingen.

En hoe ...

Zo ging het ook op de middag in het eind van november toen ze na haar alleenspraak opeens scherp uitviel:

„Heb je nou nog die lampekap niet gekocht waar je zo'n zin in had? Straks hangt ie bij een aar inplaats van hier. Dit malle ding past immers helegaar niet in deze kamer en je hewwe het geld er toch voor kregen." Met wat aarzeling in haar stem vertelde Annemie nu over Martens geldelijke toestand zoals hij die aan haar had voorgesteld. „Dat ken best zo weze," vond Gonne. „Er benne al meer bouwers die daar over klage. Nou die Duitse marke zo keldere drukt dat de marktprijze van onze uitvoer vanzelf. Volgens je vader ken dat nog wel erger worre. Die ziet het ankomen dat het geld daar zó naar beneden vliegt, dat die marke het papier niet meer waard benne waar hulle aantal op drukt staat. Hij noemt het inflatie maar wat dat betekent weet ik net zo min as jij. Er rake opheden almaar van die rare woorde in gebruik. Maar om op die lamp terug te komen, jullie toestand is toch niet zo dat die lampekap er geeneens meer af ken. Dat zou te bar weze. En dan had jou vader je eerlijk niet met Marten trouwe laten 'oor." Annemie haalde haar schouders op. „Ik weet niet anders dan wat hij me verteld heeft." Gonne dacht na.

Dus daarom wou Hendrik beslist dat het bedrag van hun gezamenlijk huwelijksgeschenk op Annemies boekje werd bijgeschreven en niet aan haar of aan Marten in geld uitgekeerd.

„Anders koopt hij er misschien een schuitmotor of een mand dure tulpenbollen voor en heeft Annemie het nakijken," had hij haar protest lachend afgeweerd.

Nou waren zuinigheid en liefde voor een bedrijf eerder deugden dan ondeugden, vond Gonne. Zonder dat kon je niets bereiken. Maar dit hoefde toch ook weer niet.

„Je wou toch die groene die daar bij Jaap Willems voor het winkelraam hangt éé?" vroeg ze dan.

„Ja ... het was die groene ..zei Annemie een beetje verdrietig. Ze praatten nog wat, dronken koffie en aten daar een koekje bij. Toen het schemerig werd weerspiegelde de glans van het theelichtje zich in die van de lange kachelpijp. Gonne dook iets gemakkelijker weg in het haard- stoeltje dat ze Annemie bij haar trouwen had meegegeven. Annemie is toch wel lief, peinsde ze. Waarom had ik daar zo weinig erg in toe ze nog bij ons was? Maar toe leek het heel gewoon dat je zo'n ding af en toe i^s goed op 'r vingers tikte, as ze het werk niet zo deed as je het hewwe wou. Misschien ben ik toe wel d'rs wat te strak voor 'r weest in mijn zeggen en mijn doen.

Waarom kreeg ik zelf niet zo'n dochter? Kristien en Doortje, die krege ze wel. Maar ik heb twee jööns die alle dage verder van me weglope. Kristien mag dan Dirk verloren hewwe, maar die heb toch Kobie nog bij zich in huis. Maar as zuk r's met Hendrik beure zou... en dat ken want hij is krek even oud as Dirk was ... Mijn vader was ok zó gezond en zó dood. Ze zuchtte eventjes heel diep en vroeg dan om zich te verzetten: „Wanneer kom je nu weer d'rs bij ons?"

Annemie dacht na. Marten had niet graag dat ze van huis ging. „Donderdagavond?" stelde ze voor. Dat was zijn soosavond en dan miste hij haar niet als ze weer tijdig terug was.

„Afgesproken," nam Gonne dit aan. „Adriaan zal daar blijdt om weze, die mist je haast net zo erg as ik. Hoe kon je ons toch zo in de steek late." „Maar IJtje is toch ook wel leuk voor de jongens," vond Annemie. „Och ja. Dat wel... maar heel aars as jij. Tussen haar en mijn gaat het ok wel, dat moet het wel gaan nou goeie hulp zo krap wordt, maar het is zo lastig dat ik nou nooit meer d'rs precies zegge ken wat ik denk." Een geluk voor IJtje, voor u zelf en voor de rust in huis, dacht Annemie vrolijk.

Marten kwam nu binnen, knipte het licht aan en verbrak daarmee de intieme sfeer die hen een gevoel van saamhorigheid had gegeven. Kort daarna kwam Hendrik zijn vrouw terughalen en schikte nog even bij voor een gezellig halfuurtje. Annemie keek naar hen, naar haar knappe man, haar interessante vader en de nu zoveel handzamer geworden Gonne en ze was met haar leven van nu meer dan tevreden. Het was op vijf december dat de post 's morgens tijdens het koffiedrinken aankwam en een pakje afgaf. Marten nam het aan, bekeek het adres en fronste zijn voorhoofd.

„Het is voor jou," zei hij dan. „Wie ken jou nou wat sture?" „Ja man, op Sinterklaasdag ken je van alles verwachte," grapte Dries. „Het ziet er nogal plat uit. Misschien is het wel een portret van een ouwe vrijer."

 

„As het zuk is, dan was het wel an de baas geadresseerd," kwam Arend nu uit de hoek.

„Voor mij? Een pakje voor mij?" fluisterde Annemie opgetogen terwijl ze het aannam. Het zien van het adres deed haar meteen de afzender kennen. „O, het is van mijn thuis!" riep ze dan blij.

„Kom toch. Jou vader zal je toch niks over de post sture," wees Dries dit af.

„Het is ook niet van hem, het is van mijn pleegvader en -moeder," zei ze

rad en begon voorzichtig de verpakking los te maken.

„Een fotof Met glanzende ogen bekeek ze de afbeelding van de kleine

hoeve van Berend Mees en diens nog steeds slordige erf waaraan voor

haar zoveel lieve herinneringen kleefden. „Mijn thuis," prevelde ze dan en

plotseling beklemde haar een groot verlangen.

Marten keek nu ook.

„Zo ... dus dit is nou het spuitje van je oom en tante," stelde hij kleinerend vast. „Ze staan er zelf geeneens mee op." „Dat hoeft ook niet," vond Annemie. „Ik zie hen straks liever zelf." „Straks? Wanneer? Kome ze dan hier?"

„Welnee. We gaan met Kerstmis toch naar hen toe? Dat heb je me beloofd."

„O, dat is ok zo. Enfin, dat zien we dan wel weer. Zover is het nog lang niet," schoof Marten dit van zich af.

„We zien niks; we gaan," besliste Annemie. „Nog koffie heren?" Ze schonk in, borg de foto weg en over de reis naar Deventer werd niet meer gesproken. Doch wel keek ze die dag telkens opnieuw naar het beeld uit haar jeugd dat er nog precies zo uitzag als het in haar gedachten verankerd lag. Tegen de avond bracht zij op haar fiets de kleine geschenken weg die ze met veel zorg voor haar familie gekocht had. Die voor de mensen buiten het dorp had ze al eerder verzonden. Nog steeds prees ze zich gelukkig dat Hendrik haar het overgebleven geld van haar bruidskleren had laten houden en dat ze dit betrekkelijk grote bedrag voor Marten verzwegen had. Nu kon ze tenminste dingen kopen waarvan ze dacht dat die naar ieders genoegen zouden zijn. Van Marten hoopte ze dit vooral; die had al zo dikwijls over een eigen schrijfbureau gesproken, dat ze dit als een stille wens van hem beschouwde. Straks, nog voor de avond, zou het worden gebracht en kreeg het zijn plaatsje tegen de kale wand aan de kant waar Marten altijd zat. Ze hunkerde al naar het moment waarop hij het zou zien en in bezit ging nemen. Nu lagen al zijn boeken en papieren nog dicht op en naast elkaar in de grote tafella geborgen, wat hem veel moeite bij het zoeken gaf.

Als hij nu maar niet al te vroeg naar huis komt, dacht zij zorgelijk en ze was niet eerder gerust dan toen haar geschenk gebracht en geplaatst was. Dit was juist gebeurd eer Marten van zijn werk terugkwam, opgewekt en tevreden omdat het weer nog steeds tamelijk zacht bleef. „Dit moet nog een ruime week zo blijve," was zijn wens bij het binnenkomen. „Dan is mijn bloemkoolveld ruim en mag het van mijn vrieze dat

 het kraakt en de prijs van de kool en de uien flink omhoog gaat. Zit je nog in het donker, kindje?" „Ja, ik schemer nog wat. Wil je al koffie?"

„Graag. En dan gaan ik mijn eigen eerst effies wasse en opknappe." Toen hij daarvoor naar de keuken ging, maakte Annemie licht en ze genoot alvast van het genoegen dat haar cadeau hem ongetwijfeld zou geven. Weer in de kamer terug ontdekte Marten daar eerst niets bijzonders; hij zette zich gewoon in zijn stoel, stopte zijn pijp en keek dan om zich heen naar de lucifers die hij meende in het jasje te hebben gelaten dat Annemie zojuist in één van de kasten had gehangen. Een kast waarvan de deur dicht naast het bureautje was.

„Nee maar zeg ..." Verbijsterd bleef hij er voor staan en liet zijn handen over de groene bekleding van het blad glijden. „An wie heb ik dat te danken?"

„Aan de goeie Sint," zei Annemie eenvoudig.

„Ja, dat wete ik ok wel. Maar an wie?" drong hij aan met veel nadruk op het laatste woord. „Van moeder kreeg ik al pantoffels dus die ken het niet weze..."

Toen vertelde de van verwachting stralende blik uit haar ogen hem van

wie het wél kon zijn.

„Jij.. . vroeg hij ongelovig.

„Ja. Ik. Hoe vind je het?"

„Wel mooi," zei hij losjes en dan veel stroever. „Maar ik heb je toch zeid dat we ons dit jaar zukke grote uitgave niet veroorlove kenne? As strak- kies, na Nieuwjaar, de rekening komt... Wat kost zo'n ding wel niet?" „Niet meer dan ik er voor betaald heb." Annemies stem klonk koel en de zachte mond werd een strakke lijn. „Wees maar gerust Marten, dit kost jou geen cent."

„Hoe kan dat dan? Heb je nou al geld van je eigen opnomen? Dan zal je er gauw doorheen weze."

„Dit had ik nog van voor ons trouwen en toen jij er telkens over klaagde dat je geen geschikte plaats voor je papieren had, meende ik jou hier mee blij te maken."

„En dat doen je okr riep hij nu enthousiast. „Eerlijk Mieke, ik ben er echt blijd mee."

Hij kwam naar haar toe, kuste haar en liep dan weer terug naar het bureautje, opende en sloot de laden en bekeek de verdere bergruimte ervan. Ze zag het nu duidelijk: geen ander geschenk had hem zoveel genot kunnen geven.

En toch was er in zijn aanvaarding iets dat haar bezeerd had. Veel tijd om daarover na te denken werd haar echter niet gelaten. De bakker bracht twee banketletters met daarbij een dwaas rijm over de A en de Z van haar naam en over alles wat daar volgens de gever aan de hand van het verdere alfabet tussen hoorde te zijn. Al dadelijk verraadde het keurige schrift haar Martens hand.

 Er kwam meer. Kleinigheden als handschoenen en sigaren en chocola met als slot een tweepersoons serviesje waar ze in de verpakking Gonne aan herkende.

„Zulle we nou eerst maar effies broodete?" stelde Marten tenslotte voor. „Goed, ik zal het even halen."

Het kwam. Twee bordjes met op elk de klaargemaakte boterhammen met daarbij één mes voor haarzelf. Ze zette die op de tafel en wilde juist de al gereedstaande koffiekopjes opnieuw vullen toen er bij de voordeur werd aangebeld. Marten stond op. „Nog meer cadeautjes?" vroeg hij zich af.

Direct daarop kwam hij met een heel grote kartonnen doos terug. „Geen mens te zien. Alleen dit en het is voor jou. Wat ken dat nou weze?"

Terwijl haar handen trilden van spanning maakte Annemie de doos open en haalde er een lampekap uit. Een wijde, diepe kap van dunne groene stof, waarin gele figuren waren verwerkt, met onderaan een rand van effen zijde in dezelfde kleur, terwijl in de franje beide tinten waren verwerkt. „Oh Marten, wat enig. Honderd-, duizendmaal bedankt," juichte ze uitgelaten. En ze sloeg haar armen om zijn hals, zoende hem uitbundig en danste dan even een ronde om de kap die ze midden in de kamer op de vloer had gezet. „Wat ben ik daar blij mee," vertelde ze dan nog ten overvloede.

„Maar het is niet van mijn," zei Marten bedremmeld. „Hier moet je een aar voor bedanke 'oor."

Annemies vreugde was op hetzelfde moment verdwenen.

„Niet van jou?" vroeg ze verbaasd.

„Nee, die twee banketletters, die ware van mijn."

„O ..." Ze dacht even na. „Dan is ie van tante Gonne. Zij is, behalve jij, de enige die wist hoe graag ik deze lamp wou hebben. En nou gaan we eerst maar eten," deed ze dan opgewekt.

Had ik dat ding nou maar geven, bedacht Marten vol zelfverwijt. Maar zij praatte er nooit meer over en zodoende heb ik daar niet eens over dacht. En deze lamp dan? Het is toch helegaar niet nodig.

Hij wendde zijn gezicht naar het kleine ding dat nu als lichtbron dienst deed.

„Wat moete we nou hier mee an?" vroeg hij. „Ik heb 'm pas twee jaar leden anschaft en hij kostte mijn maar liefst vijfentwintig gulden." „Die past goed in de slaapkamer," oordeelde Annemie. „Dan kan dat malle pandekseltje daar weg."

Die naam van banket was ok wel wat te kort, peinsde Marten nu verder.

Dat rijm van me ken daar alles niet an goedmake. Wat wou Mieke toe ok

nog meer kope voor dat geld? O ja, nou wist ie het weer.

„Zeg, jij hewwe ok zo'n zin an een elektrisch strijkijzer éé?" zei hij nu.

„Ja..."

„Ik heb dacht... je moest er morgen maar eentje hale gaan. En zeg dan maar dat ik 'm wel betale zal."

 „Goed, ik zal het doen."

Zwijgend, elk vervuld van de eigen gedachten, aten ze verder. Tegen de wand stond het nieuwe bureautje, de lampekap lag nog op de vloer en de andere geschenken had Annemie op één der stoelen gestapeld. Af en toe keken ze er naar. En vonden allebei dat het anders had kunnen zijn.