2
„Ik ruik moeders koffie al," zei Marten zodra ze in de keuken kwamen, want in dit huis werd de voordeur vrijwel nooit gebruikt. Iedereen liep achterom en belandde daardoor het eerst in de keuken. „Er is vast visite. Ik hoor verscheidene stemmen door elkaar. Luister maar." Annemie hief waarschuwend haar hand op.
„Dat klopt. Om het voor ons wat plezieriger te maken, wou moeder onze naaste bure om de konkel node en van mijn familie zouwe er ok een paar kome. Ik heb schoon vergeten om je dat te vertellen." Zo stapte Annemie een volle huiskamer binnen waar de rook van sigaren haar tegemoet zweefde en al een opgewekte stemming heerste. „Daar is de bruid!" riep haar op één na jongste zwager. „Gefeliciteerd Annemie. Ik wens je prettige dage toe." Snel rees hij van zijn stoel op, greep haar hand in een stevige druk en zoende haar lippen. „Dat mag toch wel éé bruigom T riep hij daarna tegen Marten. „Ze is nou toch al haast mijn zuster!"
„As je daar maar geen gewoonte van make!" riep die terug.
Nu stonden ook de anderen op om hen geluk te wensen en tegelijk voelde Annemie zich geheel opgenomen in deze vrolijke, wat luidruchtige familie waarin Marten met zijn nogal stugge aard slecht paste. „Jullie maar voor de tafel éé," noodde moeder Spruit hen tot bij het raam. „Ik hou deze leste twee weke mijn eigen hoekje nog maar an. De bruid zal daar later naar ik hoop nog jare en jare zitte."
Deze opmerking dreef Annemies blik als vanzelfsprekend naar een plek aan de wand waar ze tot nu toe altijd een groot portret van Martens eerste vrouw had zien hangen. Het vrouwtje dat maar zo heel kort op de stoel in dit speciale hoekje gezeten had. Haar ogen ontmoetten echter ditmaal niet de strakke blik van het door haar haardracht wat ouwelijk uitziende meisje, maar een landschap met bomen waartussen op de achtergrond een huisje stond.
Wie had dit veranderd? Marten zelf? Of zijn moeder? Zo'n daad maakte je warm van binnen.
Terwijl ze haar koffie dronk en ertussendoor op een koekje knabbelde keek ze de kring eens rond en volgde het algemene gesprek dat over niets anders dan de dood van Dirk Veer, de burgemeester, ging en al wat daarmee samenhing. En dat scheen heel wat te zijn.
Behalve de broer van Marten en diens vrouw waren er ook twee zusters, elk met hun man. En dan zaten er nogal wat buren, niet alleen die naast dit huis woonden, maar ook een paar bejaarde mensen van de overkant waar moeder Spruit geregeld mee omging.
Zoals het nu was zag dit anders zo kale vertrek met zijn kilgroen geverfde wanden er wel gezellig uit, vond Annemie. Zelfs de veel te kleine, armoedige lamp met het felkleurige scherm van kralen er aan, die Marten zich na de aanleg der elektriciteit had aangeschaft, viel nu minder op, vond ze. Nee, behalve het werkelijk mooie kleed dat over de tafel lag was er weinig moois in deze kamer, bedacht ze onder het luisteren door. Er waren ook teveel deuren. Veel te veel. Vooral tegen de achterwand, door de twee bedsteden die daar waren aangebouwd. Om één er van hadden ze de vorige week bijna ruzie gehad. Nou ja... ruzie ... Maar een felle woordenstrijd kon je het toch wel noemen. Het had haar tevoren al een hele poos dwars gezeten dat Marten over hun aanstaande huishouding sprak alsof zij daar weinig of niets in zou hebben te zeggen. En ze wou straks eindelijk wel eens een beetje naar haar eigen pijpen dansen. Ze hadden er tevoren ook al eens over gekibbeld. Hij wou alles in huis laten zoals het was, maar zij wilde graag een paar dingen vernieuwen. En toen kwam opeens dat met die bedstee aan de orde. Blozend, doch met een flauw glimlachje om haar mond, bedacht Annemie hoe Marten hen tezamen in dezelfde bedstee wilde laten slapen waarin hij dit met zijn eerste vrouw had gedaan en waarin hij nu nog sliep. Hij wou zelfs de kussens en dekens niet eens vernieuwen. Zij was daar fel te- geningegaan. Ze had nog nooit in een bedstee gelegen en wilde dat nu in geen geval.
„Laat van die binnenkamer in je huis maar een
slaapkamer maken," had ze hem voorgesteld. „Die is ruim en luchtig,
de ramen kunnen allemaal open naar ik hoop en hij wordt anders toch
nergens voor gebruikt." „Maar wat zal mijn dat niet koste .. ." had
hij tegen dit plan geprotesteerd. „En het is toch helegaar niet
nodig."
Zij had echter volgehouden en ze hadden de drie volgende avonden in de heel korte tijd die ze tezamen waren ieder zijn eigen wil tegenover die van de ander gesteld totdat Marten noodgedwongen toegaf, al vond ze de manier waarop hij dat toegeven onder woorden bracht niet aangenaam. Nu liep het gesprek over hun trouwdag en de er op volgende receptie. „Komt er nog familie van jouw moeders kant over?" vroeg één van Mar- tens zusters.
„O ja. De oom en tante bij wie ik mijn thuis had," vertelde Annemie blij.
„Ik heb daar ook nog twee neven die allebei getrouwd zijn. Die zijn ook
gevraagd, maar bij de oudste wordt nog deze maand een baby verwacht en
de ander kan slecht weg van zijn bedrijf terwijl zijn vrouw niet alleen durft
te reizen. Dus nu komen mijn pleegouders alleen."
„Waarom geeft je vader geen bruiloft?" vroeg de andere zuster. „Om zijn
cente hoeft ie het niet te laten en het hoort toch eigenlijk wel."
„Dat kan niet om tante Gonne," zei Annemie. „Die is tegenwoordig vaak
ziek en ze kan weinig drukte verdragen."
„O, Gonne met 'r kwaaltjes ..." sneerde één van de buurvrouwen minachtend. „We kenne zuk al jare van haar. Altijd ziek en nooit dood." Annemie zweeg. Ze wist dat deze vrouw geen ongelijk had. Niet helemaal tenminste. Al voelde tante Gonne zich misschien nooit lekker gezond, ze wist haar lichamelijke toestand te pas en te onpas te gebruiken. Het gaf haar een zekere macht over haar naaste omgeving. En al trokken pa en de jongens er zich doorlopend weinig van aan, haar, Annemie had ze daar danig mee gekweld. Doch als het haar te bar werd dacht ze altijd aan wat Betje Vlotter eens over Gonne zei toen die het op een wasdag zó bont had gemaakt met standjes en scherpe aanmerkingen dat zij begon te schreien. „Ja mijn kind, dit is geen gemakkelijke tijd voor jou. Gelukkig zal je knappe snoetje wel gauw een vrijer lokke die je er uithaalt. Met Gonne was dat niet zo ... Voor haar is de tijd nooit makkelijk weest al was ze dan een rijke boeredochter. Ik ken 'r al van kind af an en ik weet er weinig aars van as dat ze altijd ziek was of an de sukkel. Gonne steekt nou eenmaal in geen goeie huid. En hoeveel pijn ze vroeger an 'r tande en kieze leden heb, dat is niet te zeggen. Toe die er eindelijk uit ware en ze dit valse gebit in d'r mond had, toe durfde ze een heel lange tijd nergens naar toe te gaan. Zó bang was ze dat de mense daar erg in hewwe zouwe. Ja, ze is erg gevoelig voor die dinge. Het is een groot geluk voor 'r weest dat later jouw vader om 'r kwam, want aars had ze nou nog hiernaast op de plaats doelloos op 'r dood zitte te wachten. En Hendrik is een goeie man, die weet hoe ie met Gonne omspringe moet. Ja, hij is één van de beste mense hier uit het dorp."
Annemie snoof bij deze herinnering. Pa één van de besten uit het
dorp ...? Tot nu toe had zij daar weinig van
gemerkt.
Maar Marten liep ook al zo hoog met hem. Er zat vast wel een kant aan pa
die zij nog nooit ontdekt had.
Ze keek van opzij haar bruidegom even aan. Zijn gezicht was van haar afgewend, ze zag nu voor het eerst hoe zijn licht golvend, dicht ingeplant haar achter in de nek in een punt uitliep en rond de oren kort was weggeknipt. Marten was erg trots op zijn werkelijk mooie haar en hij liet het altijd goed verzorgen.
Zoals ze hoorde sprak hij nu met zijn zwager over de huidige prijs van de bloemkool en hij vertelde daarbij hoeveel hij nog ongeveer te veld had staan. Het cijfer deed Annemie duizelen. Doch dat kon ook niet anders, bedacht ze dan. Zo'n groot bedrijf als dat van Marten, die met twee arbeiders werkte, moest heel wat opbrengen om te kunnen bestaan en bovendien nog winst te geven.
Met mijn huiswerk zal ik het straks veel minder druk hebben dan nu, bedacht ze, maar het bedrijf zal ook af en toe wel een deel van mijn tijd vragen, zoals tijdens het bollenpellen in de grote schuur. En dat terwijl ik van een tulp nog nooit iets anders heb gezien dan de bloemen in mijn vaders perken.
Met geld omgaan kan ik gelukkig wel doordat moeder Stijn me van heel jong af aan altijd zakgeld gaf waar ik van sparen of besteden mocht zoveel ik zelf wou. En dan leer je al gauw dat je een dubbeltje maar één keer kunt uitgeven en dus goed moet uitzien waaraan je dat doet. Zoals moeder Spruit zegt geeft Marten haar wekelijks vijftien gulden voor de gewone huishoudelijke uitgaven. Zal hij dat voor mij ook zo regelen? Wat wordt het hier opeens koud. Dat raam achter ons laat veel tocht door.
Omziend zag ze dat een plotseling opgekomen sterke wind een dicht wolkenveld voor zich uitjoeg dat het zonlicht onderschept had. Buiten zag alles er nu triest en naargeestig uit en de takken der vruchtbomen in een boomgaard aan de overkant zwiepten heen en weer in dit geweld. „Het wordt hier kil," zei ze tegen de zuster van Marten die schuin naast haar zat.
„Ja, het loopt al aardig naar de kacheltijd," gaf die toe. „Bij ons brandt die al drie weken," vertelde ze huiverend. Marten hoorde dit ook en zei met een zuinig lachje: „O, zuk ken Hendrik Zeilemaker wel doen." „En aars zijn vrouw wel," vulde een buurvrouw dit aan. „Nee Mieke, hier komt die dure kostganger nooit voor de Hoornse koemarkt 'oor," verzekerde Marten haar nu.
„Dan zullen het voor ons kille wittebroodsweken worden," viel ze uit, wat een algemeen gelach teweegbracht.
„Wees maar gerust kind, ik zal je wel warm houwe. En hoe ..." beloofde Marten haar.
Zijn moeder schonk nog een keer in en liet nog eenmaal de schaal met koek rondgaan en toen dat verorberd was vertrok de visite langzaam
aan en bleven ze gedrieën achter.
„Meende je dat van die kachel?" vroeg Annemie met een blik naar de lege schoorsteen die tussen de twee bedsteden was gebouwd. „Jazeker. Die zette wij nooit eerder." „O . .." nam ze dit antwoord stroef aan.
Marten ging er wijselijk maar niet verder op door, doch stelde haar voor om met hem naar de binnenkamer te gaan.
„Dan ken je d'rs kijke of het zo naar je zin is," voegde hij er aan toe. „Is ie mooi geworden?" vroeg ze gretig. „Nou ... en of..."
Haastig liep ze er heen, wierp de deur open en keek. Al wat ze verwacht had, dit niet.
Ze zag eerst de lamp. Hetzelfde prul dat het vertrek tevoren verlicht had. Gewoon een emaille dekseltje waarover een zijden kleedje was gehangen. Zoekend keek ze verder naar de enigszins verschoten overgordijnen die nog uit zijn vaders boerderij kwamen, naar het gebloemde vloerzeil en het gestreepte karpet die hier al jaren lagen en de meubelen die, hoewel nu anders neergezet, toch nog duidelijk toonden dat ze in een binnenkamer hoorden te staan, eh uiteindelijk ook over het enige nieuwe in de kamer: een in gevlamd geel geverfd houten ledikant waarop een werkelijk mooie kapokmatras en kussens lagen.
„Nou. .. hoe vind je het?" hoorde ze Martens stem vol spanning achter zich.
„Ik ben sprakeloos," zei Annemie schor.
„Gelukkig." Marten zuchtte opgelucht. „Mijn moeder was bang dat het je zo niet anstaan zou en dat je de hele kamer vernieuwd hewwe wou." Maar dat wilde ik ook, dacht Annemie verdrietig.
„En nou zag ik dit spul gister bij Reinder Korf voor dat grote winkelraam staan en ik dacht... dat moest ik meteen maar kope," ging Marten door. „Morgen brengt ie ok nog nieuwe dekens. Lakens en slope, dat hoeft niet, dié legge hier nog overvloedig in de kast, heb moeder zeid." Ja, die kast.. . Annemies ogen gleden verder de kamer door en liefkoosden dan als het ware de fluwelige glans van de grote linnenkast die tegen een zijwand stond. Een pronkstuk dat Martens eerste vrouw van haar grootouders had geërfd. En daarin lag keurig op stapeltjes gebundeld haar uitzet. Het was een meubelstuk dat echt in deze in dof wit en goud geverfde kamer hoorde. Beter dan al het andere dat hier was bijeengezet. Ze liep naar het ledikant, verschoof de kussens een weinig, voelde de vulling en dikte er van en keurde de matrassen.
„Dit is goed verzorgd," prees ze deze aankoop. „En ik vind het patroon van de overtrekken ook mooi."
Marten had immers zijn best gedaan. Hoe kon hij ook maar enig vermoeden hebben van wat zij verwachtte.
Stoeiend greep hij haar vast en duwde haar achterover op het bed waarna zijn handen begerig over haar lichaam tastten, terwijl op zijn gezicht een trek van glorie verscheen.
„Toe Marten, laat me los," smeekte Annemie.
„Kom, wees niet zo kinderachtig. We benne toch temet al trouwd," zei hij overredend. „Hou nou toch eindelijk 'rs op met die kure." Met een onverwacht heftige beweging wist ze zich los te rukken en sprong meteen aan de andere zijde van het ledikant.
„En dat is nou mijn bruid." Martens stem was hees van bedwongen drift. „Wat drommel, het lijkt wel of je bang voor mijn benne. Heb je later ok zukke streke? Zeg het dan maar. We kenne nou nog terug. Wat denk je eigelijk dat ik voor een kerel ben? Een snotneus van een jaar of achttien die je an een lijntje houwe kenne?"
Gescheiden door het bed keken ze elkaar enkele seconden zwijgend aan. Het is zo, we kunnen nog terug, wist Annemie. Ze bedacht wat dit voor haar betekenen zou. En ook wat het hiermee doorgaan inhield. Deze kleinigheden, de nog afwezige kachel en het goedkope ledikant gaven een waarschuwing aan haar door, evenals Martens aanvankelijke plan om in hetzelfde kostuum te trouwen waarin hij het de eerste maal deed en dat hij later nooit anders meer had gedragen dan bij twee begrafenissen. Zijn moeder had heel wat moeten praten eer ze hem zover had dat hij beloofde zich ook voor dit huwelijk in het nieuw te zullen steken. Hielden deze paar onnozele feiten haar een toekomstbeeld voor? Ze moest even tijd hebben om na te denken. Alles leek opeens zo moeilijk en zo verward. Dit was haar tevoren nog niet overkomen, ze had tot dusver heel goed geweten wat ze wou. En dat was ... trouwen. Zo gauw mogelijk en tot elke prijs.
Zou die prijs haar nu plotseling te hoog zijn om te betalen? „Jij bent me er nog al één om aan een lijntje te lopen," zei ze nors. „En die kuren? Wat moet ik van die van jou denken? Een man die niet eens zijn tijd afwachten kan."
„Wat ben jij toch nog een kleuter," zuchtte Marten hoofdschuddend. „Jij weet nog weinig van wat er in de wereld te koop is. Ik heb jou nog heel wat te leren."
„Bewaar die lessen dan voortaan tot het je schooltijd is," raadde Annemie hem aan terwijl ze voelde hoe het bloed naar haar wangen steeg. „En nou moet ik nodig naar huis."
Ze verliet haar tamelijk veilige plekje en kwam naar hem toe. Hunkerend keek Marten naar het gezicht waarop hij van zijn eerste ontmoeting af verliefd was geworden. Het was zo gaaf en zo zuiver en die mooie ogen konden zo verwachtend stralen. En dan die mond .. .
„Kom hier, dan zoene we het eerst effies af," bedelde hij nu en was opeens weer één en al tederheid. „Weer goed?" vroeg hij dan zachtjes met strelende lippen.
Annemie knikte weifelend. Ze moest en zou daar eerst nog eens over denken.
In de keuken nam ze afscheid van moeder Spruit en liet zich dan door Marten naar De Villa brengen waar Hendrik triest en eenzaam in de kamer zat. De komst van Marten scheen hem iets op te beuren en zijn ge
lukwens klonk dan ook echt hartelijk.
Tot haar verbazing gaf hij Annemie zelfs een zoen.
„Is tante nog boven?" vroeg ze al gauw.
„Ja, die ligt nog in bed."
„Even kijken hoe het is."
In de grote slaapkamer trof ze Gonne nog in dezelfde stemming als enkele uren tevoren.
„Nog steeds hoofdpijn tante?" vroeg ze zacht zoals Gonne dit wenste. „Het is gelukkig effies beter. O ja, laat ik je eerst maar gauw felicitere met jullie voornemen." Na een korte handdruk vervolgde ze: „Zo dan, dat was jij alvast. De bruigom zien ik vanavond wel. Hij gaat zeker al weg? Ik hoor zijn motor tenminste. Foei wat een lawaai. Mijn arme hoofd." „Komt u straks beneden voor het eten?"
„Ik zal het probere," beloofde Gonne mat. „Maar trek heb ik helegaar niet."
„Och, een zacht gekookt eitje gaat er wel in," meende Annemie en ze rende alweer naar beneden om daarvoor te zorgen en verder voor al het andere dat Gonne bij hun twaalfuurse broodmaaltijd op haar tafel wenste te zien. Onder het werk door keek ze met speurende blikken rond of ze niet iets kon ontdekken waar Gonne zich straks over opwinden kon. Ze had immers vanmorgen zo vluchtig gestoft en gezeemd. Tantes koele gelukwens wees duidelijk op een slecht humeur waaruit meestal kribbige uitvallen voortkwamen.
Die kwamen echter toch. Van de lunch scheen, ondanks de zorg die Annemie er aan had besteed, weinig te deugen. Zelfs het warme hapje waar Gonne anders zoveel van hield was haar niet smakelijk genoeg. Zodra het dan ook met goed fatsoen mogelijk was, verdween Hendrik naar zijn kantoor en sloop Kreeltje naar de buren, terwijl Annemie de trap op ging om boven de grote slaapkamer te luchten en daar het nodige werk te doen dat in dit overvolle vertrek heel wat tijd in beslag nam. Alvorens zich daarvoor om te kleden bleef ze voor het raam van de overloop even staan en staarde een poos over het verlaten veld en het verafgelegen tamelijk boomloze dorp waar Marten geboren was naar de grauwe verte. De fluistering van de om het huis spelende wind deed haar rillen en maakte gevoelens van zelfbeklag in haar wakker waar ze anders slechts zelden aan toegaf.
Even somber als het voor haar liggende uitzicht bleef een verder verblijf in dit huis. Tante Gonne maakte haar leven onmogelijk. „Hoe dat bij en met Marten ook zal zijn ... alles is beter dan het leven van hier," fluisterde ze tegen het kwijnende vetplantje dat tegen het kozijn hing.
Vier dagen later zei Hendrik tijdens het ontbijt waarbij ook Gonne aanzat: „Zeg Annemie, kom jij aanstonds even bij me in het kantoor? Wij moeten eventjes praten."
„Maar eerst moet de kamer aan kant 'oor," waarschuwde Gonne. „Dat praten van jullie heb de tijd nog wel."
„Goed ... goed ..." Annemie knikte hen beurtelings toe. Het zou gaan zoals elk zich dit wenste, doch het zou wel reppen worden. Dat werd het inderdaad. Gonne wilde plotseling dat juist op deze dinsdag de kamer nog een extra grote beurt kreeg omdat er tijdens het kaarta- vondje van gisteren zoveel gerookt was en ook met as gemorst. En dus zeemde Annemie vlug en zwijgend alle ramen en poetste en wreef alles wat Gonne haar aanwees. En de klok draaide maar verder.
Toen ze Hendrik zijn koffie bracht vroeg die ongeduldig: „Is die kamer nou nog niet klaar? Schiet toch een beetje op met dat gepruts van jullie."
Annemie knikte gehoorzaam. Het gaf immers toch niets anders dan nog meer gekibbel tussen pa en tante als je protesteerde of iets trachtte uit te leggen. En zelf zat je er dan als een soort buffer tussenin om de stompen te ontvangen. Over negen dagen was dit toch allemaal voorbij. Zolang hield ze het nog wel uit.
Eindelijk, tegen elf uur, klopte ze bij haar vader aan. „Ja, kom maar gauw!" riep die ongeduldig.
Het was prettig warm in het stemmig gemeubelde kantoor waarin een echt mannelijke geur van rook en schrijfbehoeften hing. Met een zucht van welbehagen zette Annemie zich in de stoel tegenover Hendrik die hij haar aanwees. Zoals steeds wanneer ze hier was keek ze door het zijraam het mooie gedeelte van het dorp over dat van hieruit zichtbaar was. De smederij waarin op dit moment geen vuur zichtbaar was, de herberg met het uithangbord waarop een schimmel stond afgebeeld, de platanen voor de kerk, het erf van een boerderij en dan nog verderop een koppel schapen dat langs de weg van het ene weiland naar het andere gedreven werd. Dit uitzicht zou ze voortaan missen. Daar aan de Oostbuurt was weinig moois of gezelligs te zien. Behalve een schuur en de kleine boomgaard tegenover Martens huis leverde het uitzicht niets anders op dan vele bunders weiland tot waar Buitenvaart de einder afsloot.
„Zo, zet nou alle andere zaken maar eens uit je hoofd en luister goed naar wat ik je vertel," zei Hendrik op nogal strakke toon. „Het is voor jou nogal belangrijk, weet je."
„Ja pa, ik luister," zei Annemie gedwee.
Ze waren hier vandaag niet bijster vriendelijk vond ze.
„Je hebt wel gehoord dat Marten en ik naar de notaris geweest zijn hé?"
„Dat heeft hij me tenminste verteld, maar verder weet ik er weinig anders van, dan dat het over mijn geld ging."
Mijn geld... Zodra ze deze twee woorden had gezegd ging Annemie rechtop zitten. Nu zou ze dan eindelijk vernemen hoe groot het bedrag was dat ze van haar grootvader van moederszijde had geërfd. Ze herinnerde zich hem nog zo goed. Hij woonde bij haar oom Berend en tante Stijn in huis en was altijd bijzonder lief voor haar. Hij maakte haar kapotte speelgoed, leerde haar leuke kinderliedjes en versjes en nam haar mee als hij boodschappen deed. En toen, ineens, was hij er niet meer en moest zij kort daarop naar school.
Hendrik vertelde ... Hij noemde het bedrag en ook dat van de rente die hij daar jaarlijks had laten bijschrijven. En dan sprak hij over loon van de drie jaar die ze hier gewerkt had.
„Dat wat wij anders aan onze dienstbode moesten betalen heb jij nu verdiend, dus doe ik dat er ook bij," verklaarde hij dat bedrag. „Deze hele som tezamen geeft jou een jaarlijkse rente van ongeveer vierhonderdvijftig gulden. Een aardig zakcentje waar jij alleen over te beschikken hebt. Want beloof me één ding, Annemie. Steek nooit iets van jouw geld in Martens bedrijf. Hij is bezeten van die bloembollen en daar zie ik heus wel een goeie toekomst in. Maar hou jij je bezit er buiten. Gebruik dat voor jezelf en desnoods in je huishouding. Daarom heb ik op deze voorwaarden gestaan, al had Marten er heel wat op tegen." En dat had hij... Ja, Marten was daar slecht over te spreken.
„Het is net of Hendrik mijn niet vertrouwt," had hij gezegd. „Wat van jou is moet ok van mijn weze en omgekeerd evenzo."
Nog terwijl ze dit bedacht schoot haar een waarschuwing van zijn moeder te binnen over wat die Martens bedrijfsliefde noemde. Volgens haar was hij in staat daar alles aan op te offeren en zijn huishouding daardoor tekort te doen. Toch scheen hij niet bepaald zuinig te zijn. Hij bracht dikwijls iets aardigs voor haar of voor tante mee. Iets aardigs ja ...
Maar nu ze er goed over nadacht waren dat altijd dingen die hemzelf weinig of niets kostten, doch die hij zo wist te versieren dat het meer leek dan het was.
Behalve dan haar ring. Ze verschoof die even zodat het schaarse licht van deze grijze herfstmorgen aan de blauwe steen enige glinstering gaf. „Ik zal uw raad opvolgen pa," zei ze, terwijl ze Hendrik recht in de ogen keek. Hoe kwam die er toe om te denken dat Marten ooit beslag zou trachten te leggen op hetgeen zij bezat? Marten, die haar deze ring had gegeven. Een geschenk dat toch van een zekere fijnzinnigheid getuigde. Had pa ooit zelf...?
„Waar is mijn moeders trouwring toch gebleven?" sprak ze nu een plotseling opkomende gedachte uit.
Hendrik keek haar verwonderd aan. Hij had heel andere vragen van haar verwacht. Scheelde het Annemie dan niet dat ze aardig wat geld bezat? Hechtte ze daar geen waarde aan of kende ze die nog niet?
„De trouwring van Klara ...? Hij dacht even na. Waar had hij haar weinige sieraden gelaten? O ja, in dat doosje achter in de brandkast. Hij stond op, haalde het te voorschijn en zette het voor Annemie op het bureau. „Hier. Alles wat daar in zit is van je moeder geweest."
Ze maakte het sierlijke doosje open en spreidde zijn inhoud met voorzichtige, bijna eerbiedige bewegingen voor zich uit. Oorbellen, een broche, een armband, een zilveren horloge met ketting, twee ringetjes met een steentje en dan de trouwring. Niets dat voor een ander waarde kon hebben, maar voor haar juist heel veel. Eens had de moeder, die zij nooit anders dan van een foto had gekend, dit allemaal gedragen. Ze keek op, recht in haar vaders gezicht.
„Hoe was mijn moeder eigenlijk?" vroeg ze. „Wat weet u nog van haar aard? Was ze blij of stil? Welke kleur hadden haar ogen?" Hoe Klara was ...? Hendrik dacht na.
„Het is al zo lang geleden en ons huwelijk heeft maar kort geduurd," zei hij peinzend. „Omdat ik in die tijd vertegenwoordiger was bleef ik bijna iedere week vier dagen en drie nachten van huis. Maar ik heb jouw moeder nooit anders dan lief en vrolijk gekend. En haar ogen? Ja . .. die waren groen. Mooi, helder groen. Ze was een werkelijk knap meisje." „Jammer dat ik niet wat meer op haar lijk," vond Annemie. „Nu blijft haar uiterlijk me zo vreemd."
„Je hebt wel iets van haar karakter meegekregen. Je moeder was ook nogal verdraagzaam. Het gebeurde maar een enkele keer dat ze haar eigen wil doorzette."
„Had ze echt zoveel voor anderen over als moeder Stijn me geregeld verteld heeft? En hield ze van mooie dingen?"
Hendrik dacht aan de rijkelijk met prulletjes opgesierde kamer waar Klara urenlang in bezig kon zijn en ook aan de hartelijke gulheid waarmee ze tot zijn ergernis steeds voor iedereen klaar stond die hulp nodig had. Ja, toen Klara eenmaal hemzelf en hun kind had, kende zij geen zelfzucht meer. Wat was ze heel anders dan hij die bij al wat hij deed zo graag het eigen voordeel zocht. Zelfs nu weer met dit huwelijk van Annemie. Als hij Marten Spruit te licht had gevonden voor de taak die hem hopelijk nooit zou worden opgelegd, dan had hij heus wel een manier gevonden om aan zijn verkering met Annemie een eind te maken. Vooral nu Gonne zich daar zo onverdraagzaam over toonde.
„Heb je nou al iemand gevraagd die mee wil gaan om kleren voor je trouwdag te kopen?" vroeg hij in aansluiting op deze gedachten. Gonne had immers beslist geweigerd dit te doen. Het was haar te vermoeiend, gaf ze voor. En dat terwijl ze anders zo dol op winkelen was. „Nu tante niet kon heb ik Doortje maar gevraagd. Die heeft wel oog voor wat mooi is en bij de draagster past. In Martens familie weet ik niemand die zo goed kan kiezen als zij." „Doortje.. .T
Hendrik fronste zijn wenkbrauwen. Hij vond het diep in zichzelf niet pas
send dat het meisje met wie hij eens een verhouding had, nu met zijn dochter naar Hoorn, of waar dan ook heen ging om inkopen te doen en dat hij hen daar in zijn auto heen moest brengen. Hij had Doortje niet graag zo dicht in zijn nabijheid. Het felle vuur dat hij eens uit eigenbaat zo koelweg had geblust mocht niet meer opnieuw oplaaien. Het was al moeilijk genoeg om haar elke dag naast je deur en soms in je huis te hebben en om geregeld je zoontje met haar kinderen te zien spelen. „Heeft u daar iets op tegen?" vroeg Annemie verbaasd. Hendrik schrok op.
„Welnee. Je neemt maar mee wie je wilt hoor. Wanneer moet het gebeuren?" hield hij zich onverschillig. „Zodra het tante schikt."
„En koop vooral wat moois. Op geld hoef je niet te kijken." „Dat komt goed pa," beloofde Annemie.
Natuurlijk moet ik er tijdens de receptie na ons huwelijk duur uitzien, dacht ze onder het opstaan en ook later tijdens haar verdere bezigheden. De dochter van die rijke Hendrik Zeilemaker moet precies even deftig lijken als de zusters en schoonzusters van de bruidegom die allen uit gezeten boerenfamilies stammen. Wat zullen vader Berend en moeder Stijn daarbij afsteken. Die zijn altijd zo doodeenvoudig. Toch wil ik beslist dat die twee naast mij gaan zitten. Zij zijn tenslotte de enige familie die ik heb en waar ik echt van hou.
De negen dagen werden er zeven, vijf, drie .. .
Na veel geharrewar met Gonne kreeg Annemie in deze periode een dag vrij om haar kleren te kopen. Over de keuze van dat bruidstoilet liet zelfs Gonne haar goedkeuring blijken. Een voetvrije japon van zilverkleurige kant met bijpassende tas, hoed en schoenen. Dit geheel zou goed staan naast het donkerblauwe laken van Martens kostuum. De heen- en terugrit was gezellig verlopen door het gesprek tussen haar vader en Doortje over allerlei eigenaardigheden van Hendriks ouders, waar Annemie gretig naar luisterde omdat zij deze mensen bij haar weten nooit had gezien of gekend. Uit angst over zijn bedrog over haar te vroege geboortedatum had Hendrik altijd wel een reden weten te verzinnen die voor haar het logeren in Breewoud onmogelijk maakte. En nu was het maandagavond. Annemie had samen met Betje Vlotter de was gedaan en het afgeschoten gedeelte van de schuur waar dit gebeurd was geschrobd en gedweild waarna het schoongeboende wasgerei er weer in werd opgeborgen. De verdere behandeling van het gewassen goed zou ze morgen en overmorgen nog eenmaal verzorgen naast al het andere werk dat tante Gonne haar opdragen zou. Maar dan, woensdagmiddag, kwam het nieuwe meisje om haar taak hier over te nemen. Betje vond het jammer dat het de laatste keer was.
„Voor jou is het een uitkomst," zei ze ronduit. „Maar voor mijn eigen spijt het me wel een beetje. Wij konne het samen best rooie en ik heb plezierig met je werkt. Daarom ben ik blijd dat je een flinke man trouwe al is het
dan een weduwnaar en ging ie voor hij jou kon wel d'rs effies over de schreef."
„Over de schreef?" vroeg Annemie verbaasd. „Wat voor kwaad heeft Marten dan gedaan?"
„Nou kwaad... kwaad ... dat is zoveel zeid éé. Het gaat over wat ik je eerder al d'rs zei.. . over die rare meide waar ie toe oftig mee uitging," verduidelijkte Betje haar uitdrukking. „Maar och, dat is zo'n gezonde jonge kerel eigelijk niet kwalijk te nemen éé. Om zukke dinge draait immers de hele wereld."
Weer keek Annemie haar vragend aan. „Om die rare meisjes?" vroeg ze onnozel.
„Welnee. Om wat ie daar zoekt. Dat betekent voor manjes heel erg veel." Betje liet de uitgespoelde dweil die ze op een rekje wilde hangen nog even in de wrong zitten en keek Annemie speurend aan. Haar plat, goedig gezicht met de wat grove trekken leek een rond geheel onder het grijzende, strak weggetrokken haar dat in een vast knoedeltje tegen haar achterhoofd was vastgestoken. Een groot, zwart wollen schort omsloot haar forse heupen. Zo, op haar klompen, met het vaalgewassen jak waarvan de ondermouwen waren afgeknipt om de stevige armen ruimte te geven bij het wassen en het verdere ruwe werk dat ze bij anderen deed, leek ze niets meer op het aantrekkelijke meisje uit haar jonge jaren dat pas van school af aan de eerste de beste boer als werkmeid werd verhuurd. En ze leek evenmin de juiste vrouw om Annemie over liefde en huwelijk in te lichten, want de ervaring had Betje geleerd dat die twee niet altijd samengingen. Gekrenkt en bezeerd door velerlei belevenissen met verschillende bazen uit haar jaren van dienstbaarheid als meisje en jonge vrouw, hield ze Annemie een beeld van de man voor dat ver van zuiver was. „Maar zo zijn ze toch niet allemaal?'' protesteerde die. „Dat wil ik ok niet bewere," gaf Betje toe. „Ik heb ok goeie en eerlijke baze had. Er benne overal manne zo as jou vader en zo as Dirk Veer was. En hiernaast bij Frans Hoefnagel ken je je dochter ook gerust in betrekking doen. Maar de meeste ... hou ze in de gate."
Ik wil hier wel tot elke prijs vandaan, maar ik vrees dat die prijs nog veel hoger wordt dan ik al verwacht heb, dacht Annemie na dit gesprek. Stel je voor dat Marten later .. .
Ze probeerde Betjes beweringen recht te zetten, te vergeten. Die had ze echter zo indringend en zo beeldend verteld dat ze zich niet lieten verdringen. Bovendien droegen haar eigen ervaringen met Marten er toe bij om ze vast te houden. Voor later als .. . Een uurtje later zei Hendrik toen ze aan tafel gingen: „Bij mijn avondpost was ook een brief voor jou." „Voor mij?" vroeg Annemie verbaasd.
Ze nam die van hem aan en zocht naar de naam van de afzender.
„Het is een brief van thuis. En ze komen morgen zélf." Aarzelend draaide
ze het bericht om en om.
„Misschien schrijve ze wel hoe laat wij hulle verwachte kenne," bedacht
Gonne. „Denk er vooral om dat je morgen eerst de logeerkamer in orde make 'oor. Niet dat ik die mense erg vroeg verwacht, maar as dat soms wel het geval is moet alles in orde weze. Dat hoort zo." „Ja tante."
Met trillende vingers sneed Annemie nu de enveloppe open, las de korte inhoud van de brief en ging dan zachtjes zitten huilen. „Wat hebben we nou? Wat is er?" vroeg Hendrik beduusd. Annemie schreide bijna nooit. Hij had nog maar zelden haar tranen gezien. En nou dit.. . in haar bruidsdagen nog wel.
„Ze komen niet," bracht ze hortend uit. „Het kan onmogelijk. Vader heeft gister een been gebroken en zich verder ook nogal erg bezeerd. Hij zou voor zijn zieke buurman een wagen voerbieten wegbrengen. Toen is het paard geschrokken en op hol geslagen en vader raakte onder de kar. Moeder zal gauw weer schrijven hoe het gaat, maar hier komen kan ze nu ook niet."
Nog voor Annemie dit voor haar zo grote verdriet had uitgeschreid kwam Marten de kamer in om nog het één en ander voor overmorgen te bespreken.
„Wat is er met jou, Mieke?" vroeg hij bezorgd.
Annemie vertelde opnieuw.
„En is dat zo erg dat je er om huile moet?"
Annemie hief haar rood betraand gezicht naar hem op. Het blauw van haar ogen fonkelde hem tegen.
„Dat spreekt toch vanzelf," snauwde ze. „Voor jou mag de familie Mees uit Deyenter dan niets betekenen, maar voor mij zijn het mijn vader en moeder. En dat blijven ze ook. Liever en hartelijker mensen zul je nergens vinden. En in al de drie jaar dat ik hier werk ben ik maar één keer bij hen geweest en daarom verlangde ik er verschrikkelijk erg naar om ze weer eens te zien en met hen te praten. En nou kan dat niet." „Misschien zou dat bezoek jullie alle drie wel erg tegenvallen weze," probeerde Gonne haar te troosten. „Die familie is geen uitgaan wend en ze zouwe hier dus meer as verreisd ankomme, midden in de drukte van jullie trouwerij. En daar komt de receptie dan nog achteran waar ze ok geen mens van kenne. Een dag later moeste ze alweer terug. Wat had jullie samen beprate kennen? Het zou weinig weest hewwe. Nee, as ik je was ging ik binnenkort 'rs een paar dage naar hulle te warskip. Daar heb je veel meer an."
Hendrik zweeg. Annemies uitbarsting had iets in hem naar voren gehaald wat hij lang verdrongen had. Nooit, zo kende hij zichzelf wel, zou hij volledig toegeven dat hij dit kind van hem, zijn enige dochter nog wel, door Gonne had laten misbruiken om zelf rust en orde in huis te krijgen en te houden, maar wel had hij moeten zorgen dat ze minstens tweemaal per jaar naar de plek kon gaan die zij haar thuis bleef noemen. Wat had hem daarvan weerhouden? Enkel het humeur van Gonne? Of was hij mogelijk zo jaloers op haar liefde voor Berend en Stijn dat hij hen zo'n bezoek niet gunde?
„Ja . . . dat kenne we wel d'rs doen," vond Marten. „Huil maar niet meer Mieke. Wij gaan er zelf heen." Annemie beheerste zich. „Wanneer?" vroeg ze gretig.
„'t Ja... de eerste weke voegt het me nog niet 'oor. We zitte midden in de bloemkooltijd en dan ken ik geen dag van huis. Het zal wel zowat Kerstmis worre." Ze leefde weer op.
„Kerstmis... dat duurt nog lang." Ze telde even. „Dat is dan over tien weken."
„Dat zal het wel zowat weze," gaf Marten toe. „En nou weer blijdt weze 'oor. Weet je wel dat je mijn niet eens een zoen geven hewwe toe ik kwam? Een aare bruid vliegt 'r bruigom altijd tegemoet as ze zijn motor op het pad hoort ronken," vervolgde hij plagend.
Annemie ging hier niet op in. Je kon een man zomaar geen zoen geven waar tante Gonne bij was. De enige keer dat ze dit bij pa had gedaan, had tante haar daar later zelfs een berisping voor gegeven. Nee, hier geen gezoen meer.
Wel nam ze Martens gezicht een paar seconden scherp op als zocht ze daar iets wat ze nog niet ontdekt had. Hij had immers al een brok leven achter zich waar zij totaal niets van afwist en waar hij nooit over sprak. Voor haar was hij in veel opzichten nog een vreemde. En toch ging ze met hem over drie dagen naar bed en dat geheimzinnige intieme leven tegemoet.
Marten voelde haar blik en keek glimlachend terug, blij dat ze niet meer huilde. Dat lachje maakte de uitdrukking van zijn gezicht veel zachter. Dit was de Marten die ze vertrouwde en niet de soort man waar Betje over sprak.
„Wat is er vannacht een water valle éé. Mijn broer Frans en Simon Vink van de overkant denke er sterk over om morgen het vee maar op stal te zetten," zei Gonne nu.
„Nou ken je de regen ok al weer zowat grijpe," viel Marten haar bij. „En het is nog behoorlijk koud ok."
Hij liep naar de haard en hield daar zijn beide handen boven.
„Toch wel lekker zo'n kachel hé. Stond die van jou er ook alvast maar,"
zei Annemie lachend.
„Die komt ok gauw," verzekerde hij haar.
„Dat wordt tenminste d'rs tijd zeg," vond Gonne. „Daar wachte we ophe- den zo lang niet meer mee."
„Nou ja, bij ons thuis wachte ze altijd tot half november en daar ben ik op doorgaan," verdedigde Marten de kilte in zijn huis. „Een mens moet toch een beetje harden lere."
„Dat ken je op een aare manier ok wel doen," ging Gonne er tegen in. „Precies," viel Hendrik haar bij. „En hou dit voor ogen Marten; van de warmte komt de liefde," voegde hij er ondeugend aan toe. Doch Marten lachte niet. Hij deed snel een paar passen terug en ging bij
de tafel zitten. Annemie zag op zijn gezicht weer de bekende wat stroeve trek.
Had die opmerking van pa over het vrije gebruik van mijn eigen geld misschien iets te maken met deze koppigheid van Marten? vroeg ze zich af. Wil hij me daardoor een kleine basis tot zelfstandigheid geven? Was het een waarschuwing om zelf ook flink te zijn? Wat vervelend toch dat pa en ik zo weinig begrip voor elkaar hebben.
De dagen vlogen om in drukte en spanning. Het was een opluchting voor Annemie toen op de morgen van haar trouwdag IJtje Breed, de nieuwe dienstbode kwam, een stevig, fris uitziend meisje van vierentwintig dat gewend was om zelfstandig te werken en al dadelijk het heft in handen nam.
„Nou, nou ... ze lijkt mijn wel een grote baas toe," klaagde Gonne tegen het middaguur toen ze met Annemie samen in de kamer was. „Ik mocht alleen maar van 'r zegge wat ik hewwe wou dat er aanstonds op tafel kome moest en verder mag ik mijn helemaal niet met die eterij bemoeie. En met het werk wil ze het ok zo. Wat moet ik daar mee an? Wij dede alles altijd zo plezierig samen."
Plezierig ...? Annemie keek haar stiefmoeder verbijsterd aan. Zijzelf had hun samenwerken nooit plezierig gevonden.
„Voor u is dit vast veel beter tante," zei ze sussend. „Als u hier eenmaal aan gewend is zal het vast wel bevallen. U is immers niet sterk van gestel en dan die hoofdpijn... Zo'n totale rust zal u goeddoen en dan komt u ook eens aan het handwerken toe waar nu nooit tijd voor was." „Zou je denke ... Maar het ergste vind ik dat ik jou voortaan misse moet. Nooit krijg ik het meer zo mooi as in deze leste drie jaar," hield Gonne aan. „Waarom kon het toch niet zo blijve? Jij benne nog veels te jong om te trouwen. Ik ken maar niet begrijpe hoe je vader dit goedvinde kon. Hij mag dan zegge dat Marten een mirakele beste man is, maar voor jou was er gerust wel een betere komen as zo'n weduwnaar die te zuinig is om op tijd zijn kachel te stoken."
Het hoeveelste argument tegen mijn huwelijk zal dat nu ongeveer zijn? peinsde Annemie in stil vermaak, maar ze veranderde snel van gedachten toen ze zag hoe Gonne haar hand tegen de mond drukte om een paar snikken te smoren. De tranen die langs haar smalle wangen gleden kon ze echter niet weerhouden. „Zal je oftig 'rs kome?" vroeg ze schor.
„Beslist hoor tante," beloofde Annemie rad. „Ik kan Kreeltje immers geen dag missen. En huilt u maar niet, het valt allemaal best mee." „Laat ik dat dan maar hope," zuchtte Gonne twijfelend en daarmee was haar zelfbeklag voor deze morgen weer ten einde. „Zou er al koffie weze?" vroeg ze dan met een blik op de klok.
De koffie kwam. Even keurig opgediend als altijd. Hendrik dronk die, zoals de meeste dagen, in zijn kantoor. Hij leefde graag zijn eigen leven gelijk Gonne dat het hare deed. Dit maakte hun huwelijk tot een betrekkelijk vredig samengaan. Vooral in tijden als deze.
Tijdens het koffiedrinken brak de zon door en Annemie besloot in deze paar uren van ongekende vrijheid nog eens een keer rond het huis te lopen als een soort afscheid van veel dat haar toch eigen was geworden. Door de voordeur ging ze naar buiten, daalde de drie treden van het bordes af en liep naar het hek van gekruiste latten om vandaar eerst de weg te overzien. Bij alle huizen in de buurt waren ter ere van haar huwelijk de vlaggen uitgestoken. De kleurige banen golfden traag uit in de lichte wind en gaven aan de naaste omgeving een fleurig aanzien dat haar blij maakte. Voorover bukkend zag ze ook die van de herberg, een hele grote, die ver van de gevel over het pleintje stak. Herke Pereboom, de vroegere kastelein, was altijd erg trots op zijn kloeke driekleur geweest die op dagen als deze aantoonde dat er in zijn zaak een feest werd gehouden. Als steeds genoot ze ook nu weer van het vele mooie in deze buurt van Breewoud, al bleef het schoonste plekje ervan toch dit witte huis dat, met de wijduitge- bouwde hoeve ernaast, op hetzelfde erf stond in de beschuttende koelte van vijf machtige beuken. Twee voor elk huis en één precies in het midden op de splitsing van twee paden die tussen heestergroepen door in een wijde boog naar de achterzijden der huizen voerden. Onder de middelste ervan was de plek waar Karei Hertog en zij enkele onvergetelijke weken elkaar 's avonds ontmoetten als zij de krant naar hun buren moest brengen en in die stam was het dat hij de allerlaatste avond van hun samenzijn een figuur uitkerfde waarin de voorletters van hun namen verenigd waren. En al kon ze zich na al deze maanden Kareis gezicht moeilijk meer voor de geest halen, die figuur was nog net zo duidelijk als toen. Langzaam doorlopend kwam ze langs een groep heesters waaraan zich zoveel spinnewebben hadden vastgehecht dat ze gezamenlijk als een sluier over de kalende takken hingen waar nu de zon doorheen scheen en de nog aanwezige neveldruppels tot juweeltjes maakte. Op de grond, diep tussen de heesters gescholen wipten waakzaam, gereed tot vluchten, een paar merels rond. Stilstaande bezag Annemie het snelle bewegen van hun kopjes doch liep dan weer verder naar wat haar eerste doel was. Daar richtte ze haar ogen op de gladde beukestam met in zijn schors de zwierige figuur. Met iets van tederheid liet ze haar wijsvinger langs de lijnen glijden. Eerst die waaruit duidelijk de letter K naar voren kwam en dan de daar doorheen gevlochten A, haar eigen voorletter.
Nu ze zijn brieven, die ze woord voor woord kende, met het oog op een mogelijke krenking voor Marten had verbrand, was dit het enige dat nog van die heerlijke, voor haar wondervolle droomliefde was gebleven. Twee dooreengestrengelde letters die zich in de loop der jaren met de groei van de stam geleidelijk zouden vervormen en verbreden. Nooit zou ze op dezelfde manier van een man kunnen houden als ze eens van Karei deed. Maar misschien waren er verschillende soorten liefde, net zoals er ook verschil was in het gevoel van pijn. Want al was Marten zelfs in de verste verte niet met de wel hartstochtelijke maar toch zichzelf zo beheersende Karei te vergelijken, in haar hart was toch ook een bijzonder gevoel voor hem ontstaan. Tenminste ... als hij niet boos was of stroef
en kortaf deed.
Ze ging verder het huis om en liep over de met grint bestrooide paadjes die tussen de perken lagen waarin de chrysanten volop bloeiden en ook enkele andere late bloemen hun kelkjes naar de zon hieven. Daarachter lag de kleine boomgaard die nog een deel was van de veel grotere achter de boerderij naast De Villa. Het zonlicht viel daar nu tussen de takken door volop over het gras en deed dit veel lichter schijnen dan in de zomer als het gebladerte zich er vol en dicht overheen spreidde. Daar bleef ze een poosje staan terwijl de gevoelens van vrees en verwachtend verlangen haar opnieuw beklemden. Want ze wist.. . aan Karei Hertog zou ze zich volkomen en met vreugde hebben gegeven, aan Marten zou dit met vrees en schroom gebeuren.
Achter haar, in de schuur welke tevens als garage dienst deed, hoorde ze hoe Adriaan die daar met hun vaders auto bezig was, de motor opslinger- de en verderop achter de boerderij klonk tussen de stemmen der spelende kinderen door duidelijk die van Kreeltje. Deed ze er goed aan van hen en van dit alles om haar heen weg te gaan?
De torenklok sloeg. Ze telde ... Het werd tijd om weer in huis te gaan en aan andere dingen te denken. Straks kwam Marten haar laatste eigendommen hier weghalen en dan bleef er niets anders meer dan de kleren die haar tot een werkelijke bruid zouden maken. Haar leven hier was dan voorgoed voorbij.