15
Datzelfde voorjaar kreeg Henk Spruit verkering met een meisje uit Eel- woud en kwam daardoor hoogstzelden meer bij Marten en Annemie. Doch Karei Helmus kwam wel. En hij zocht daar juist die avonden voor uit dat hij Marten van huis dacht. Omdat die meer weg was dan thuis gelukte hem dit vrijwel altijd.
Soms, als hij Annemie in de keuken aantrof en ze dan later samen naar de kamer gingen legde hij zijn arm om haar schouders of taille en voerde haar zo met zich mee.
Zij vond dit prettig. Het gaf haar een gevoel van blij zijn omdat zo'n jonge man deze vriendelijkheid voor haar over had.
En Karei werd hierdoor al vriendelijker. Tijdens het eerste bezoek na zijn verjaardag vroeg hij na haar felicitatie zelfs om een zoen. En dat op zo'n grappige manier dat ze het moeilijk weigeren kon, al vloog haar het bloed naar de wangen.
„Goed. Op je wang dan," stelde ze lachend als voorwaarde.
„As dat je tenminste lukke zal," zei hij en wendde in een snelle beweging
zijn gezicht zo dat op het laatste moment haar mond precies de zijne
raakte.
Het leek allemaal even onschuldig en vrolijk. Een tikje tegen haar wang, een lichte aanraking van haar hals, een strelend gebaartje over haar arm en dat gebeurde dan met de soort toevalligheid waar Karei een meester in was.
In het begin van juli werd de wederkerige koelheid tussen Marten en haar plotseling verbroken door een hevige ruzie over de opvoeding van Steven, toen die weigerde zijn avondboterham op te eten omdat het beleg hem niet aanstond en Annemie dadelijk naar de keuken liep om de versmade kaas om te ruilen voor hagelslag.
„Jij geeft die jöön alles maar toe," verweet Marten haar dit, toen ze terugkwam. „Straks is ie nergens meer mee tevreden, dan wil ie alles hewwe wat een aar krijgt en geeft je nog een grote mond toe." Annemie haalde zwijgend haar schouders op en sneed de nu gretig aanvaarde boterham in stukjes.
„Hoor je niet wat ik zeg?" vroeg Marten met dreiging in zijn stem. „Jazeker," zei Annemie hoog. „En heb je dat begrepen ok?"
Ze knikte.
„Ben ik ok ai geen antwoord meer waard?"
„Niet op aanmerkingen en voorspellingen zoals jij die geeft voor een zo gemakkelijk kind als Stevie is."
„Dat idee moet jij vooral goed vasthouwe 'oor, dan zitte wij later onder de tafel en hij er op. Ik zal voortaan de teugels van dat heerschap zelf wat meer in hande neme."
„Jij?" vroeg ze spottend. „Wanneer? Je bent immers nooit anders thuis
dan om er te eten en te slapen."
„Het is hier opheden ok nogal gezellig," zei hij nors.
„En wiens schuld is dat?" stoof Annemie op. „Ik gaf daar geen reden toe."
„En ik evenmin," beet Maarten haar toe. „Het is jouw vervloekte achterdocht
die het leven hier voor mijn onmogelijk maakt."
„Ha ... achterdocht? En de feiten dan?" bracht ze hem in herinnering. Dit was genoeg voor hem om zijn machteloze woede te ontlasten in harde, bittere verwijten die merendeels ongegrond waren, maar haar toch diep griefden, zodat zij ze met een paar snijdende opmerkingen beantwoordde.
Het werd een trieste bevrediging van hun beider martelend liefdesverlangen waarvoor ze in hun trots geen andere oplossing wisten te vinden. De dag daarop kwam kort na het middaguur, toen de kinderen sliepen en Marten en zijn arbeiders druk bezig waren met het rooien der tulpenbollen, Karei onverwachts het huis in waar Annemie nog in de keuken bezig was.
„Wat is het warm hé," zei ze na een korte groet en vroeg dan: „Hoe kom jij hier op zo'n rare tijd in het dorp?"
„Heel gewoon. Vader doet een klein karweitje in de Villa en belde vano- chend op of ik hem een half uurtje helpe wou. En dat is nou net beurd. Maar IJtje heb vergeten om mijn eerst nog wat drinken te geven en daarvoor kom ik nou bij jou."
„Dat kan. Wat wil je hebben? Thee of limonade?"
„Dat maakt mijn niks uit," zei hij onverschillig met zijn ogen strak op de
laag uitgesneden hals van haar blouse gericht. „Ik verwachtte eigelijk dat
je al te pellen zat."
„We beginnen maandag."
„Met zijn hoevelen?"
„Zes." Annemie noemde de namen der jonge meisjes die daarbij waren.
„Ken je die?" vroeg ze dan.
„Allegaar," gaf hij glimlachend toe.
„Wel eens mee uit geweest?"
„Soms."
„Dus je hoopte wel dat je één van hen hier zou ontmoeten?" „Dat niet. Wie ik zien wou, die is hier al." Tegelijk staarde hij nu langs haar heen naar buiten.
„Juist. De vrouw die je iets te drinken geeft hé," wilde ze hieruit begrijpen. „Jouw liefde gaat dus door je keel."
„Je denkt verkeerd," zei Karei op heel zachte en toch dringende toon. Annemie ging hier niet op in, doch richtte haar aandacht op het inschenken der limonade. Dan keerde ze zich naar Karei toe om hem één der glazen aan te bieden tot ze zijn ogen zag en het snel weer op de tafel terugzette.
„Jij denkt verkeerd," herhaalde hij.
Zwaar hing de drukkende warmte in en om het huis en de overal heersende stilte maakte dat ze zich vrij en alleen voelden. Even stonden ze nog zo. Toen deed Karei een stap naar voren en nam haar in zijn armen. „Annemieke ... liefje ...," zei hij innig toen ze haar gezicht tegen zijn schouder drukte en toen ontsnapte haar de naam die deze laatste maanden ongewild zo vaak in haar gedachten gekomen was. „Karei..." Het was een snik vol verlangen. Niet naar de donkere jonge man die nu zijn hoofd dicht naar het hare boog, maar naar de blonde Ka- rel Hertog die eens haar alles was.
Zachtjes, liefkozend, streelde hij haar hals en kuste haar voorhoofd en ogen met de tederheid waar ze naar hunkerde. Loom en willoos gaf ze er zich meer en meer aan over tot een groot verlangen macht over haar kreeg en ze toeliet dat hij haar hoofd naar het zijne dwong en haar lippen nam in een kus als was ze reeds zijn bezit. Even liet ze dit toe tot ze haar ogen opende en zijn gezicht zag. Fel, hard en begerig. „Nee Karei, niet doen," zei ze schor. „We lijken wel gek." „Waarom?" vroeg hij zonder haar los te laten. „Hier heb ik al weke naar verlangd. Ik ben razend gek op jou. Late we toch neme wat we krijge kenne. Toe, meisje van me. We doen er toch geen mens mee tekort." Zijn greep werd nog vaster.
„Dat doen we wel," hijgde ze. „Onszelf in de eerste plaats. Toe Karei, laat me los. Dit is geen gekheid meer. Toe . . . asjeblieft. .." „Dat meen je niet," hield hij aan met zijn blik dwingend in de hare waarvan het wonderlijke blauw hem hevig aantrok als iets eigens, iets dat bij hem hoorde. En hij wist tegelijk... van heel dichtbij zien mijn vaders ogen er ook zo uit.
Zou die toen ook zo ... met die andere vrouw ... zou dat ook zo begonnen zijn? En kon dat zo'n macht over je krijgen dat je al het andere wat aan je leven waarde gaf er voor opzij zetten kon? Bij hem thuis had die geschiedenis met vader en die vreemde vrouw de sfeer een hele tijd verknoeid. Gelukkig was dat mens gauw doodgegaan en was het tussen de ouwelui weer goed gekomen.
Maar bij hem was het immers niet zo als bij vader. Hij wou echt geen jarenlange verhouding beginnen, maar enkel eens een avontuurtje. Daar had hij bij vlagen al maanden naar toe geleefd. Al vanaf de dag waarop Ruud het waagde om thuis, in zijn bijzijn nog wel, te vertellen dat hij zich met Kobie Veer ging verloven. Van toen af had een dolle begeerte naar Annemie hem aangegrepen, omdat ze de mooiste en de liefste was die hij kende en daarenboven zo duidelijk toonde dat zij hem ook graag lijden mocht. En zou hij zich dit nu ook laten ontgaan? Hij, de knappe Karei
Helmus, die elk meisje kon krijgen als hij dat wou.
En weer kuste hij Annemie, heftiger nog dan tevoren. Doch haar mond bleef strak onder de zijne en haar lichaam was één brok weerstand. „Toe, laat me los," beval ze zodra hij haar lippen vrijliet. „Goed. Dan niet," snauwde hij teleurgesteld en liet haar langzaam vrij. „Laat ik mijn eigen dan maar trooste met je limonade." „Dat is tenminste veilig en gezond," oordeelde Annemie. Ze dronken zwijgend, elkaar aanziend als peilden ze de wederzijdse gedachten.
„Nou ben je zeker wel kwaad op me?" vroeg Karei kortaf. Annemie glimlachte flauwtjes en dacht even na.
„Nee," zei ze dan eerlijk. „Tante Gonne zegt altijd dat één steen geen meel kan malen en dus moet ik jou aanleiding hebben 'gegeven om zo over me te denken als je zo even deed. Laten we oppassen dat dit niet weer gebeuren kan. Wil je nog een glas?" „Graag. Ik ben blijd dat je het zo bekijke wille."
Nu zijn hartstocht was bedaard kon Karei deze zaak weer nuchter zien. Al voelde hij zich wel enigszins beledigd door Annemies afwijzing, toch wilde hij zijn figuur zoveel mogelijk redden door gewoon te doen. „Ik denk dat we door deze broeierige warmte een beetje uit ons gewone doen ware," vergoelijkte hij het gebeurde. „En we blijve toch vriende éé? Het zal zo raar staan as ik hier ineens niet meer kom." „Ja, we houden het zoals het was. En dit blijft tussen ons," stelde Annemie hem gerust.
„Drinke we daarop," vroeg hij, met alweer iets van zijn gewone luchthartigheid.
Annemie stemde toe en even tikten ze met hun glazen tegen elkaar eer ze die leegdronken, waarna Karei vertrok en zij op een stoel neerviel en verwezen om zich heen keek.
Dus zo gemakkelijk is het om ontrouw te worden, dacht ze in afkeer van zichzelf. Er is enkel maar wat eenzaamheid voor nodig en een ander die vriendelijk voor je is en je lichamelijk niet helemaal onverschillig laat. Dan nog wat ontevredenheid met het heden, een tekort aan liefde, een gunstige toestand en zo komt dan vanzelf het moment van dwaasheid dat je later misschien graag uit je leven zou willen wegknippen. Als dat kon.
En om dit wat mij nu ook bijna overkwam heb ik Marten de vreselijkste dingen verweten en ons huwelijk bedorven. Wie weet... misschien is hij door heel andere oorzaken tot dit erge gedreven. Maar, al zal ik het mijzelf misschien nooit vergeven dat ik zo gek was om me door Karei te laten zoenen, ik heb er nu toch een beetje begrip van gekregen hoe een mens daar toe kan komen.
Als die ruzie van gister er niet was geweest en Marten vanmorgen een paar woorden tegen mij had gezegd, was dit nooit gebeurd. Dan had ik niet zo hevig naar wat troost en tederheid verlangd. Maar nu zou ze eerst even gaan kijken of de kinderen al wakker waren.
Dat gaf andere gedachten en die had ze erg nodig.
Doch de herinnering bleef. En ook die aan Martens tekortkomingen, zoals zijn nog steeds herhaalde avondbezoeken aan Pauliens huis en zijn onverschilligheid voor alle geruchten van toen. Iets kon ze hem wel vergeven maar zij was niet iemand die dit zeven maal zeventig keer kon doen. Enkele dagen later kwamen de bollenpelsters weer en toen verdreef het vele werk al het zelfverwijt tijdelijk uit haar gedachten. Er was in deze enkele weken voor haar zo onnoembaar veel te doen. Doch het gaf een gezellige drukte, want de vrouwen en meisjes praatten, lachten en zongen aan één stuk door terwijl de bollen door hun rappe vingers vlogen. Annemie deed daar ditmaal van harte aan mee. Geen van hen mocht zelfs maar vermoeden hoe het tussen Marten en haar gesteld was. Wat hij kon, moest zij ook kunnen, en ze voegde de warme klank van haar alt tussen de zingende stemmen der anderen. Aan de gesprekken nam ze enkel deel als luisteraarster. De nieuwtjes uit het dorp interesseerden haar weinig, alleen over de verloving van Ruud Helmus en Kobie Veer kon ze wat meepraten en tegelijk rechtzetten, want iedereen bleek daar meer van te weten dan de jongelui zelf. Ruud kwam er in deze gesprekken tamelijk goed af, hij was nu al zolang in Rotterdam dat er over hem weinig meer viel te zeggen. Bovendien bleken vooral de drie meisjes meer belangstelling voor Karei te hebben. Dit was net op een morgen dat Marten ook in de schuur bezig was en die vuurde hen nog wat aan door te beloven dat ze hem over een half uurtje even mochten bekijken. Ze geloofden dit niet en zo ontstond er lachend gekibbel tot de besprokene zelf voor hen stond, waarna Marten een komische uitleg gaf over de geheimzinnige krachten die hij bezat. En of ze zijn beweringen aanvaardden of niet, dit hele geval maakte hem in hun ogen nog meer interessant dan hij al was. Annemie zag hoe soms een paar ogen, en dan telkens andere, hem volgden waar hij ging, vooral wanneer hij de dames met al zijn aantrekkelijke charme een paar complimentjes had gemaakt.
Wat viel Karei, nu ze naast elkaar in het heldere licht van de open deur stonden, bij Marten in het niet. O ja . . . hij zag er goed uit met zijn levendig smal gezicht, de sensuele mond en het bijna zwarte haar dat laag bij de oren was weggeschoren, iets wat hem heel goed stond. Bovendien was hij jonger en veel minder gebruind dan Marten, maar het aparte dat die bezat, dat miste Karei totaal. Die was niet meer dan een knappe, met zichzelf ingenomen jongen, terwijl Marten iets had dat je vasthield en boeide. En zij had bijna ...
De mannen gingen samen weg. Karei opgewekt pratend, doch Marten met een licht gefronst voorhoofd. Dat, waarvoor hij Karei had ontboden kon niets bijzonders zijn, doch het kon hem ook een heleboel geld gaan kosten.
Ze liepen naar de voorkant van het huis en daar wees Marten op enkele scheuren in de muur en op een enigszins scheefzakkend raam. „Kijk, hier is het," toonde hij dit onnodig aan. „En die scheure worre lenig- an al wijder. De rest van het huis blijft zo as het altijd was."
Karei nam alles aandachtig op.
„Is hier soms vroeger een sloot weest die later dichtmaakt is en waar ze toe deze muur op bouwd hewwe?" vroeg hij. Marten haalde zijn schouders op. „Dat was dan voor mijn tijd."
„En voor die van mijn helemaal," viel Karei hem bij. „Het lijkt me wel goed dat mijn vader hier eerdaags r*s effies komt. Die weet er meer van dan ik." Marten knikte.
„Dat moet dan maar," gaf hij toe en de frons boven zijn ogen werd nog dieper. Wat had ie aan zijn dure bollen als hij het geld zó weer moest uitgeven aan dit huis? Maar misschien wist Meindert wel een geschikte oplossing voor dit euvel. Deze gedachte veegde zijn zorg weer even weg en met een opgewekt gezicht kwam hij in de schuur terug waar één der meisjes juist het liedje zong waarvan hij eens de eerste refreinregels tot herkenningsmelodie voor Annemie had gekozen. Ook dat nog, dacht hij grimmig en er speelde tegelijk een spottend lachje om zijn mond toen hij zag hoe onder het luisteren haar vingers in een razend tempo over de bollen bewogen als wilden ze die vernielen voor zij ze in de mand wierp. Toen ze opkeek hielden hun ogen elkaar even vast tot het refrein begon en hij haar tot vermaak der anderen de eerstë woorden toezong. „Eenmaal nog slechts wil ik bij je wezen, jij kent niet mijn leed . .." Dan zweeg hij en liet de rest van het lied weer aan het zangeresje over. Hoe kan hij, dacht Annemie.
Niet dat de woorden haar iets konden schelen, het ging om de melodie, om de enkele noten die eens tussen hen een eigen betekenis hadden. Na hun eerste hevige ruzie over de praatjes in het dorp had hij ze nooit meer gefloten. Ze behoorden tot hun verleden, net als zijn verrukkende kussen, zijn liefdeswoordjes en de manier waarop hij haar een heel enkele keer nog wel eens het hof kon maken.
Doch het werk ging door. Ze hielp de kinderen, zette koffie, schonk die in voor hen allen, zorgde voor het eten en daartussendoor moest ze pellen en praten en luisteren. Haar rug werd moe, haar handen vuil en pijnlijk en overal in de schuur en om haarzelf hing de zware, grondige geur der bollen.
Als ze weer bloeien, wil ik geen tulp meer zien, dacht ze moe toen Marten weer een nieuwe partij op de lange tafel stortte waar uit de aanklitten- de aarde nog een vette worm kroop.
Later, toen ze in de keuken aan hun haastig opgediende maaltijd zaten, spraken ze zoals gewoonlijk niet tegen elkaar, maar wel tegen Steven die daar al aan gewend was. Alleen gaf Marten haar voor zijn vertrek nog enkele aanwijzingen over een speciale soort bollen waar ze op letten moest. „Wat moest Karei hier?" vroeg ze toen hij uitgesproken was. „Oh niks. Er is wat met de voormuur," zei hij vaag en vertrok dan zonder groet.
Waar moet het heen met ons? Dit hou ik niet lang meer uit, dacht Anne-
mie. Maar wat dan ...?
Doch Steven moest naar bed voor zijn middagslaapje, Klaartje moest ge-
holpen, de afwas gedaan, dan weer een poos pellen, voor thee zorgen en
verder pellen ... Werk geeft troost.
Toch ... er was iets dat eerst moest worden gedaan, dat zich niet weer-
houden liet omdat de tranen al irt haar ogen brandden. Heel even liet ze
zich gaan in een korte huilbui die ze later aan de pelsters verklaarde als te
zijn ontstaan door een geschrapte ui. Ze hadden immers sla gegeten.
Want nu dit gebeurd was kon ze het leven wel weer aan.