4
„Zal ik je met het aankleden helpe?" stelde IJtje voor toen de tijd daartoe gekomen was. „Ik heb dat al meerdere kere daan. Heb je alles al? Oud, blauw en weet ik veel wat er meer nodig is om gelukkig te worren?" „Oud? Welnee. Ze heb alles nieuw 'oor," protesteerde Gonne. „En blauw komt er niet an te pas. Het is alles van dat zilverige spul wat ze ankrijgt." „Wacht r's." Hendrik fronste zijn wenkbrauwen. „Is er niet een soort bijgeloof over wat een bruid dragen moet als ze trouwt?" „Daar heb ik nooit wat over hoord," mompelde Gonne. „Toch zal ik er graag aan meedoen," zei Annemie. „Als het geluk brengen kan..."
„Wees toch wijzer," vermaande Gonne haar. „Oud en blauw... Ik heb zuk ok niet had en ben toch gelukkig trouwd raakt." Niemand ging daarop in. Wel op de vraag wat er voor het geluk van Annemie nodig kon zijn. Tot Hendrik opeens zei:
„Nou wete ik wie daar d'rs over sprak. Dat was Doortje. Dus als je het beslist wilt weten Annemie ..."
Dat wilde ze en Adriaan toonde zich bereid om het zijn tante te gaan vragen. Dadelijk daarop kwam hij schaterlachend terug. „Wat een onzin!"
riep hij geringschattend. „Volgens tante Doortje moet je wat lene, wat krijge, wat drage dat oud is en dan nog een blauw ding. Dat is toch allemaal lariekoek r
„Dat is het ook, maar het lijkt me toch aardig toe," vond Annemie. „Vooruit, dan moet het maar gebeure ok," gaf Gonne toe. „Hier is al een stuk ouwe rommel," deed Adriaan onverschillig en hij gaf haar de mooiste oude munt uit zijn pas begonnen verzameling om in haar tasje te doen, terwijl IJtje haar daar een kanten zakdoekje voor leende. „Maar blauw... Hoe kom ik aan iets van blauw dat ik bij mijn bruidsjurk dragen kan," prevelde Annemie.
„Ik weet al wat." Gonne, opgaand in dit spelletje, stak haar vinger op. Nu Doortje, haar ongewenste schoonzuster er in was gemoeid, wilde zij niet voor haar onderdoen. „Er legge in mijn kast nog een stel nieuwe lichtblauwe kousebande met gespe er an. Doen er daar maar één van om." „Jou oge benne aars ok al blauw genoeg 'oor," vond Adriaan. „Maar nou moet je nog wat krijge."
„Daar hebben mijn vrouw en ik al eerder voor gezorgd," zei Hendrik. „Haal ons cadeautje maar voor de dag vrouw."
Tegelijk met de kouseband haalde Gonne nu een doosje en gaf dit aan Annemie. „Maak het maar gauw open," drong ze aan. „Het is van je vader en van mijn."
Ze deed het en zag, keurig in watten gebed, een brede gouden slaven- band. Het enige sieraad dat ze ooit gewenst had te bezitten. „Oh tante ..." bracht ze uit. „Hoe kan ik u hiervoor danken?" „Met wat ik je vanochend al zei. Door hier oftig effies te komen," zei Gonne met aandrang.
„Dat zal ik tante," beloofde Annemie.
„Maar we hewwe nou al zoveel tijd verprutst dat het nodig tijd wordt om je an te kleden," zei IJtje nu.
Tijd ... tijd ...? dacht Annemie. Die moet ik nog hebben om na te denken. Het gaat me allemaal veel te snel. Na het eten leek het me nog uren te zullen duren en nou is het al zover. Als in paniek keek ze even om zich heen.
„Is het al zo laat?" vroeg ze gejaagd.
„Dat is het. Kom maar gauw mee naar boven," drong IJtje aan. Auto's reden voor en in de vestibule klonken de luide stemmen van de familie Spruit en dan Hendriks zware donkere stem die hen begroette en welkom heette in zijn huis. En toen kwam de bruidegom zelf. „Waar is Mieke?" vroeg hij zachtjes aan Gonne die juist zag dat IJtje naar de keuken ging om daar Kreeltje bezig te houden tot iedereen vertrokken was.
„Ze is boven in de logeerkamer. De eerste deur naast de trap. Gaan er maar gauw heen," mompelde ze.
Met twee treden tegelijk klom Marten naar boven doch bleef dan op de overloop aarzelend staan. Hij wist van zichzelf dat hij er goed uitzag in zijn slankmakend donkerblauw kostuum en dat de zachte grijze vilthoed
zijn gebruind gezicht knapper maakte dan het al was. Maar toch ...
Voorzichtig opende hij de aangewezen deur en gluurde naar binnen. In het midden van de kamer, juist daar waar het milde licht van de herfstzon haar bescheen, stond Annemie in haar zilverglanzende tooi. Tastend gleden haar handen over het donkerblonde haar dat IJtje veel losser had opgemaakt dan ze het gewoonlijk droeg zodat er een paar losse lokken langs haar voorhoofd vielen die het zuivere blank van haar gezicht goed deden uitkomen. Op de tafel achter haar lag het hoedje dat ze straks dragen zou. „Oh Mieke, lieveling."
Bijna eerbiedig nam Marten haar in zijn armen. Naar hem opziende ontdekte ze in het koele grijs van zijn ogen meer diepte dan zij daarin gekend had.
„Hoe vind je me?" vroeg ze met een schuw lachje.
„Mooi. Prachtig," prees hij het reine aanzien dat het zilver haar gaf. Op dit moment was hij haar dankbaar dat ze hem op seksueel gebied nooit iets had toegestaan. Het was een hem ongekend genot om zo'n bruid te omhelzen.
„Toe, geef je mond. Heel even maar," zei hij zachtjes en toen ze dit deed kuste hij haar lippen met een tederheid als ze van hem nog nooit ervaren had.
„Ben je bang?" vroeg hij toen haar hand, die hij in de zijne nam, beefde als in felle kou.
„Een beetje wel," gaf ze huiverend toe. „Voor de trouwerij, de receptie, of voor mijn?" „Voor alle drie."
„Dat hoeft toch niet, Mieke. De drukte van vanmiddag is zo voorbij. En wat mijn angaat..." Hij glimlachte even. „Ik ben niet zo erg as ik er uitzien 'oor."
„Je ziet er knap uit," ging ze daar tegenin. „Ik heb je nog nooit zo deftig gezien."
„Gerust mijn schat, ik zal je meevalle," beloofde hij. Vanuit de vestibule klonk de roepende stem van Adriaan: „Zeg, as jullie nog r's trouwe wille dan is het nou tijd 'oor!" Annemie keek radeloos in de spiegel.
„Mijn hoed nog. Wist ik maar hoe ik die dragen moet op dit losse haar." „Je zet 'm er gewoon boven op. Jou staat immers alles goed," vond Marten.
Gelukkig voor Annemie tikte nu juist IJtje aan de deur om te zien of alles in orde was. Handig drukte die het dopje met zijn smalle, klokkende rand op het los gevlochten, wijduit vastgestoken haar.
Zo daalden ze samen de brede trap af naar de wachtende groep in de vestibule.
„Allerliefst," was daar het algemeen commentaar op het uiterlijk van de bruid. Hoe kil en angstig die zich van binnen voelde ging niemand ook maar iets aan.
Als in een droom ging de huwelijksplechtigheid aan Annemie voorbij en van de korte toespraak die de ambtenaar daaraan verbond kon ze zich later weinig meer herinneren. Wel van de woorden die Hendrik later tot hen zei toen ze in de aangenaam verwarmde kolfbaan van hun thee genoten en een klein deel van de spanning uit haar geest verdwenen was. Zijn eerste woorden deden haar weinig toen hij over de dochter sprak die nu zijn huis verliet en die hen zozeer tot hulp was geweest, dat zij haar daar steeds dankbaar voor zouden blijven. Zij wilde immers geen dankbaarheid van hem die haar de vaderliefde had onthouden waar ze in de verlopen jaren soms zo naar gehunkerd had. Wat hij daarna zei raakte haar echter wel.
Dat was toen Hendrik sprak over het toekomstig samenleven van haar en Marten, over de grote hindernissen die ieder echtpaar soms op zijn pad werden voorgezet en waar je dan het beste samen overheen kon klimmen. Droeve gebeurtenissen, ernstige tegenslag ... hij noemde er nog meerdere.
„Maar er zijn ook nog andere, kleinere dingen die je leven moeilijk kunnen maken," vervolgde hij dan. „Zomaar van die kleine steentjes en strootjes waar je je dagelijks aan ergert en soms zelfs over struikelt zonder dat de ander er iets van merkt. Die vervelende dagelijkse dingen kunnen, als ze dikwijls voorkomen, in een huwelijk meer bederven dan het allergrootste verdriet. Zij zijn de oorzaak van allerlei kleine kibbelpartijtjes die soms kunnen oplaaien tot een felle ruzie met als gevolg dagenlang boze gezichten. Dus jongelui, volg deze raad, let op die steentjes en die strootjes en ruim ze zoveel mogelijk voor elkaar uit de weg." Die ruimt u zelf ook nooit op, dacht Annemie in lichte spot. U gaat ze uit de weg in uw kantoor. Maar, wie weet, misschien heeft pa het voor mijn moeder wél gedaan, al weet hij zich weinig meer van haar te herinneren. Waar zullen Marten en ik straks over struikelen? Vast wel over heel andere dingen dan pa en Gonne dat doen. En hoe zal dat opruimen gaan? Ik vergeef niet gauw iets wat me niet bevalt. En hoe Marten is ...? Na de thee begon de receptie met een af- en aanlopende reeks van mensen die langs hun tafel kwamen met gelukwensen en enkele ook nog met een verlaat geschenk dat in een enveloppe geborgen aan Annemie werd overhandigd met woorden als: „Bruid, wij wiste niet wat we jullie geve konne omdat Marten alles al in huis heb. Koop hier maar wat voor dat je zelf graag hewwe wille." Die schoof ze dan later in haar tasje dat daar juist ruim genoeg voor was. De andere cadeaus stonden al in haar toekomstig tehuis, die zou ze naderhand een plaatsje geven. Marten had daar zelf weinig belangstelling voor getoond. Bij hem ging zijn bedrijf vóór alles; wat daar buiten viel was bijzaak, zoals zijn moeder dit uitdrukte. Toen, in een rustig kwartiertje, kwam er een blonde vrouw van Martens leeftijd naar hen toe die haar even vreemd was als het merendeel der gasten. Ze hoorden allen bij Gonne, bij haar vader of bij de familie Spruit, maar nooit bij haar. Aan deze eenvoudig geklede vrouw was alles een beetje apart en toch stond het haar. De lange gestalte was iets te fors, haar
handen en voeten te groot, haar gezicht te zeer ovaal, het hoogblonde haar te sprieterig, haar ogen te bol en de mond te groot. Toch was ze niet lelijk. De grappige, iets opwippende neus gaf haar zelfs een innemend aanzien.
„Ha bruigom .. . mijn hartelijke gelukwensen," zei ze met een mooie, volle stem. „Ik kon het niet late om ok effies te komen." Ze stak hem haar beide handen toe die Marten stevig in de zijne nam. „Paulien ... wat vind ik dat enig van je meid. Maar krijgt die bruigom nou niet eens een zoen van jou?" „Natuurlijk joh."
Ze bogen zich naar elkaar toe en Annemie zag hoe hun lippen over de tafel heen elkaar raakten in een stevige kus. Pas daarna kwam zij aan de beurt voor een veel koelere felicitatie.
„Dit is Paulien Sluiter, een vriendin van Agaat," stelde Marten haar tegelijk voor.
„O . .. juist... hoe maakt u het?" vroeg Annemie iets uit de hoogte en ze vroeg zich af of Agaat, de eerste vrouw van Marten, ook zo vrijpostig was geweest.
Haar aandacht werd echter snel weer afgeleid door een groepje aankomende mensen die ze wél kende, behalve een lange, donkerharige jongen met een werkelijk mooi gezicht en bruingrijze ogen. Annemie keek hem onder het naderkomen voortdurend aan. Hij liep dicht achter Meindert Helmus en diens vrouw dus hoorde hij blijkbaar bij hen. Meindert kende ze goed, die had een bedrijf waar ook haar vader deel in had en kwam daardoor vaak bij hen aan huis. Een heel enkele keer bracht hij ook zijn vinnige, witblonde vrouwtje mee. Ze hadden drie zoons waarvan ze enkel de oudste en de jongste kende die er even kleurloos uitzagen als hun moeder. Zou dit misschien de derde zijn?
Nu stonden ze voor hen en Meindert stelde de jonge man aan haar voor
als zijn zoon Karei.
Die lieve, onvergetelijke naam ...
Zoekend gleed haar blik langs het smalle gezicht met de goed gevormde, wat zinnelijke mond, over het glanzende, bijna zwarte haar en dan zocht die zijn ogen onder de dikke, iets omhooglopende wenkbrauwen. Zelden had ze er nog gezien die zo mooi waren als de zijne in hun krans van lange, zwarte wimpers. Het was een gezicht waar je tweemaal naar keek voor je naar iets anders uitzag. Deze Karei had geen andere gelijkenis met haar eerste geliefde dan zijn naam en toch bracht hij iets van dat verleden bij haar terug, precies zoals die Paulien het misschien bij Marten had gedaan. Die stond nadien tenminste wel een pas verder van haar af dan in het begin van deze middag. Of leek dat haar alleen maar zo? Heel laat, tegen de tijd dat de broodmaaltijd voor de daarvoor genodigden zou beginnen en de bezoekers van de receptie vrijwel allen waren vertrokken, kwam Kristien Dijkhuis, de weduwe van burgemeester Veer nog de zaal in. Struis en statig liep ze naar het bruidspaar. In de zwarte rouwkleding was zij met haar goudblonde haren en de frisse kleur van haar ge
zicht ook nu nog een opvallende verschijning.
„Al ben ik er nog niet voor in de juiste stemming, ik kon het toch niet late om jullie effies alle geluk toe te wensen dat ik je maar gunne ken," zei ze met haar gewild lieve stem. „We benne toch nog zo'n beetje familie van mekaar, dat weet je ok wel bruid. Tante Gonne is mijn nicht en dan ben ik een heel goeie kennis van je vader. En om je nou maar enkel een cadeautje te sturen en verder helemaal geen belangstelling te tonen, daarvoor kenne we mekaar veels te goed."
„Ik vind het mirakel lief van je dat je nog effies kome Kristien," prees Gonne haar bezoek. „Kon Kobie ok niet meekome?" „Misschien wel, maar ik ging liever alleen. Kobie is nogal verlegen en ik wist niet dat er zo weinig volk meer weze zou."
Ze zag even de zaal rond en ontdekte dat, behalve de eigen kring, enkel nog de familie Helmus aanwezig was. Gonne zag die blik en verklaarde: „Ja, de tijd van receptie is zowat voorbij, maar Meindert en Riek met twee jööns blijve hier tot na het broodêten. Hendrik is er altijd erg op steld dat we hulle as familie behandele."
Ze zei dat zo zacht dat enkel Annemie en Adriaan het mee konden horen. Hendrik niet. Hoewel hij deze hele middag naast de bruid had gezeten was hij nu opgestaan om zich bij Meindert te voegen. Zijn zaken gingen ook op dit moment voor zijn dochter. „Je gebruike toch zeker ok nog wat éé?" bood Gonne nu aan. „Een glas wijn, of is er wat aars dat je graag wille?"
Doch Kristien bedankte.
„Ik kom alleen maar effies in en uit," voegde ze er aan toe. „Maar goed ok," prevelde Marten in Annemies oor. „Ik heb nou al lang genoeg opzeten en pootjes geven. Nou wil ik wel d'rs gauw wat hartigs na al die koek en die wijn."
Annemie niet. Hoe gezellig de broodmaaltijd ook verliep en hoeveel heerlijks er ook op de-tafel stond, zij kon bijna niets door haar keel krijgen en speelde maar een beetje met de ene boterham die op haar bord lag. Het was voor haar een verademing toen Hendrik eindelijk in een kort afscheidswoord de tafel ophief en aan Ruud Helmus, de jongste zoon van Meindert, opdroeg om het bruidspaar naar huis te brengen. Een luid afscheidsgezang begeleidde hen naar buiten en toen reden ze zwijgend, dicht naast elkaar op de achterbank van Hendriks auto, door het dorp naar de Oostbuurt waar uit het donker Martens huis voor hen oprees. Ze stapten uit en met een kort „Welterusten" reed Ruud verder om aan het einde van de weg op een breder gedeelte de auto te keren. „We moeste maar achterom gaan," stelde Marten voor. „Ik heb vergeten om de voordeursleutel mee te nemen."
Hij voorop, zij volgend, liepen ze voorzichtig tastend over het smalle paadje langs het huis naar de achterdeur waarvan de sleutel gewoonlijk voor de greep lag aan wie dit wist.
Zodra hij de deur geopend had ging Marten snel naar binnen om overal waar dit nodig was het licht aan te doen en de gordijnen te sluiten. Zo
bleef Annemie alleen achter in het naargeestige vertrek dat als was- en berghok, maar ook als achteringang dienst deed.
Doch niet helemaal alleen. Terwijl ze rillend in haar dunne bruidsjapon stond te wachten kwam uit een mand, die onder de schamel van de wastobbe stond, Martens hond op haar af. Dolblij danste het jonge dier om haar heen, trachtte bij haar op te springen en toonde op alle mogelijke hondse manieren zijn genegenheid voor haar. Tot Marten vanuit de kamer riep:
„Hoe is het? Blijf je daar vannacht?" „Ja, ik komf
Nog even streelde ze de hond, knipte dan het licht uit en ging door de keuken naar de kamer waar Marten zich reeds van hoed en jas had ontdaan.
„Zo. Eindelijk," zuchtte hij. „Mense wat een dag. Het leek wel of er geen end an kwam. Vond jij dat ok niet?"
Annemie gaf geen antwoord. Ze kon het niet. Al wat ze verwacht had ..., niet dat ze achter haar bruidegom aan door het washok zijn onverwarmd huis moest binnenkomen en dat deze woorden daarin haar welkom zouden zijn. Dat van de hond was nog hartelijker geweest. Ik weet vast nog heel weinig van het manvolk af, dacht ze triest. Langzaam trok ze het dopje van haar hoofd, legde dat met haar tasje in één der kasten en schopte de nog niet gemakkelijk zittende schoenen van haar voeten.
En wat nu? Ze droeg wel een heel mooi jurkje, maar de sluiting ervan zat op haar rug en dat was erg ongemakkelijk. Bij het aanpassen en kleden hadden anderen haar er mee geholpen. Zou ze dit nu Marten maar vragen?
„Wil je me even helpen?" bracht ze aarzelend uit. „Waarmee?"
Hij kwam dichterbij en zag nu haar bleek geworden gezicht en de bevende mond.
„Wat is er? Ben je loof?" vroeg hij bezorgd. „Ja, het is voor jou ok een zware dag weest, Mieke. Kom maar gauw mee."
Hij legde zijn arm om haar middel, voerde haar de slaapkamer binnen en kuste daar met zijn door ervaring verkregen charme haar hals, ogen, wangen en tenslotte haar mond op een manier die Annemie alles deed vergeten.
Zelfs het probleem van die vervelende sluiting.
Toen Kristien Dijkhuis dc herberg uitkwam bleef ze eerst even staan om de kraag van haar mantel op te slaan en te sluiten. Na de warmte daarbinnen voelde ze de kilte van de avondwind meer dan toen ze heenging. Langzaam liep ze daarna over het voetstraatje opzij van de weg naar huis terug. Door de takken van de platanen heen zag ze de omtrek van de kleine kerk waarin Dirk en zij eenmaal getrouwd waren. En nu lag hij er achter begraven en zij zocht naar een doel dat haar de moed zou geven om zo door te gaan, of aan iets nieuws, iets anders, te gaan werken. Zo was het leven van een mens altijd in vakken verdeeld. Ook dat van het bruidspaar dat ze zojuist had gezien. Hij, Marten, had er al heel wat achter de rug. Eerst zijn jeugd als boerenzoon in Buitenvaart, dan de omschakeling van dit werk naar dat van landbouwer, zijn huwelijk, weduwnaarschap en nu weer een nieuw begin. En Annemie ...
Kristiens gedachten over haar leven braken af.
Wat is het toch eigenaardig dat je van Hendriks enige dochter jarenlang nooit meer wist dan dat ze bestond, peinsde ze opeens. Ze is hier als kind zelfs geen keertje te logeren geweest. En toen kwam ze plotseling in zijn huis als weinig meer dan een dienstbode. En dat bij Gonne die even snel van personeel wisselde als een hond van haren. Ja, van Hendrik had ze nooit veel begrepen.
Of nooit... ? Heel vroeger, in hun eerste levensjaren toch wel. Toen had ze soms, een doodenkele keer, wel eens met de gedachte gespeeld of er niet een mogelijkheid bestond dat ze later eens konden trouwen. En nu woonde hij als man van haar nicht in het witte huis dat ze straks voorbijkwam en zij daar verderop alleen met Kobie. Onder het langsgaan keek ze even naar De Villa doch wendde dan vlug haar blik naar de boerderij van Simon Vink aan de overkant, waar uit de halvemaanvormige raampjes in de muur, die boven elke koestal waren aangebracht, licht naar buiten viel. Ze waren daar bezig met melken. En terwijl een zwakke echo van haar stevige passen opklonk tussen de beide huizen, dacht Kristien zich in hoe het daarbinnen, onder het warmbruine dak van riet, nu zijn zou. Het was haar alsof ze de geluiden hoorde, de geuren rook en het warme gevoel van veiligheid ervoer, dat het bijeenzijn van zoveel mensen, dieren en voedsel haar vroeger altijd gaf. En gelijk daarmee rezen herinneringen op aan de tijd toen ze als kind nog bij haar ouders thuis was.
O, die verre, meestal vergeten schooljaren toen ze Hendrik Zeilemaker als haar grote held beschouwde omdat hij alles aandurfde waar geen van de andere jongens aan dacht zich te wagen. En later, toen zij als het verwende jongste dochtertje thuis enkel wat lichte bezigheden deed, toen zag ze hem iedere dag naar Hoorn fietsen met Dirk Veer achter of naast zich, maar hij altijd aan de windzijde als een soort beschermer. Weer later, op
een kermis, vroeg hij haar uit en dat gebeurde daarna geregeld. Het was haar toen als hoorden ze bij elkaar, niet enkel onder het dansen, maar ook later als ze samen nog wat opzaten in haar vaders huis. Het ging allemaal zo eenvoudig en gewoon. Ja, dat was een heel plezierige tijd geweest voor hen samen.
En toen ... Vrijen en trouwen zijn twee verschillende zaken. Het was op de begrafenisdag van haar plotseling overleden oom Krelis Hoefnagel, die juist één dag voor een gymnastiekuitvoering stierf. Een feest waar Hendrik en zij al met verlangen naar hadden uitgezien. Omdat nog meer leden uit hun familie er aan mee zouden doen ging die uitvoering toen niet door en bovendien wist ze zich voorlopig van alle andere feesten en kermissen uitgesloten.
„Waarom moet ik nou ok nog mee naar die begrafenis," mokte ze toen 's morgens aan de ontbijttafel, onderwijl met een steelse blik naar de weg glurend, omdat het ongeveer de tijd was waarop Hendrik naar zijn werk bij een grossierderij in Hoorn zou gaan. Als ze naar die begrafenis ging kon ze hem vanavond wéér niet toezwaaien, net zomin als in de laatste drie dagen toen de extra drukte hier in huis haar ook al verhinderd had om ergens voor hem zichtbaar te zijn.
„Dat moet toch echt 'oor Kristien," besliste haar vader. „We hewwe zo'n kleine familie dat alle neve en nichte er bij hore te wezen. En jij hielde toch ok veel van oom Krelis?"
Ze had geknikt. Het was waar, ze hield veel van de goeie man. En ook van zijn vrouw en hun beide kinderen die enige jaren ouder waren dan zij en nog steeds ongetrouwd. Gonne door haar zwak gestel en Frans omdat hij een scheve hals had.
„Maar een begrafenis ..." prevelde ze nog eens in lichte weerzin. „Ja kindere, het is in het leven niet altijd kermis," hield haar moeder hen toen voor ogen. „Ik ben tenminste blijd dat ik de zwarte klere, die we in de rouwtijd van onze ouwelui droegen hewwe, zo zuinig bewaard heb. Nou zien we er vanmiddag tenminste keurig uit."
„Wat je keurig noeme," fluisterde ze nukkig voor zich heen. „Die stijve zwarte jurk en die hoed met dat rouwcrêpe er om heen. Maar goed dat Hendrik mijn er vanmiddag niet mee zien ken. Die houdt zo van mooi." Hij is nou zeker al voorbij, bedacht ze dan. Ze had hem niet gezien en evenmin het lichte gerinkel van de fietsbel gehoord waarmee hij haar steevast zijn morgengroet zond. Die dood van oom Krelis stuurde alles lelijk in de war.
Die morgen was toen verder in haastig gejacht verlopen, want het was de dag waarop er gekarnd moest worden en dit, met het verdere werk op de boerderij, diende tijdig aan kant te zijn. Het ging en na de middag kwam de verkleedpartij waar ze zoveel op tegen had. Wat zal ik er weer gek uitzien, dacht ze boos.
Toen ze daarna echter haar eigen beeld in de spiegel weerkaatst zag wist ze wel beter. Het doffe zwart deed haar gezicht nog blanker schijnen dan het al was en het gaf aan het koele blauw van haar ogen meer diepte, ter
wijl de opwiekende krulletjes van het los opgemaakte goudblonde haar, glanzend tegen de hoedrand kruifden.
Ze zag toen dat ze op een echte dame kon lijken en dat, wat hun uiterlijk betrof, haar zuster Hiltje niet met haar te vergelijken was. En toch ging die over enkele maanden met een rijke boerenzoon trouwen. „Dat moet jij ok doen," had oom Krelis haar kort voor zijn dood nog aangeraden. „Die zoon van Arie Zeilemaker, dat turfboertje, die is toch niks voor jou, al zit ie dan op een kantoor."
Maar Hendrik kon er immers niets aan doen dat zijn vader maar een gewoon burgermannetje was.
Toch had ze diezelfde middag onder het voorbijrijden met meer aandacht dan tevoren de eenvoudige stolp bekeken waarin Hendriks ouders woonden. De woorden van oom Krelis wogen na zijn heengaan zwaarder dan tijdens zijn leven.
Ja, het was een beetje armoedig als je Aries spul vergeleek met de prachtige boerderij van de familie Veer aan de overkant. Omdat dit haar leven lang al zo geweest was had ze daar nooit op gelet. En pas toen was het haar ook in gedachten gekomen dat Dirk Veer, de enige zoon en erfgenaam van deze hoeve en van nog veel meer, ook wel op de begrafenis zou zijn. En ook dat diens verkering met een meisje dat bij Hoogwoud woonde pas verbroken was. De reis daarheen scheen Dirk te ver te zijn. Zelf had ze nu en dan wel eens met hem gedanst. Hij vroeg haar op elke dansavond meestal één of twee keer en een jongen uit het eigen dorp, die bovendien nog heel verre familie van je was, die kon je dit moeilijk weigeren al bracht Dirk er, ondanks zijn vele danslessen,weinig van terecht. Ze had hem altijd wel een aardige, maar nogal saaie jongen gevonden waar je weinig echt plezier mee beleven kon.
Ja, zo had ze eens over Dirk gedacht. Lang geleden ... Ook toen nog op die kille, regenachtige begrafenisdag. Ze zag het nog voor zich hoe die middag rond en in de ruime hoeve van de familie Hoefnagel alles vervuld was van het gerucht en de drukte der aankomende paarden, rijtuigen en elkaar begroetende mensen. Het gebeurde niet elke dag dat ergens zoveel familie, vrienden en kennissen bijeenkwamen. Dat was enkel bij rouwen en trouwen.
De begrafenis van toen verliep precies zoals was vastgesteld en na afloop ervan zetten de aanwezigen zich huiverend rondom de twee lange tafels in de voorkamer die ruim genoeg was om aan iedereen een behoorlijke plaats te bieden. Het rook er gezellig naar vers gezette thee en ook naar de testen met gloeiende kolen die in stoven waren klaargezet voor hen die tijdens de tocht naar en van het kerkhof koude voeten hadden gekregen. De oudere vrouwen namen het gedeelte der tafels waaronder die waren geplaatst dan ook dadelijk in beslag; de getrouwde mannen voegden zich bijeen aan het hoofd ervan terwijl de jonge mensen liever het onderste deel verkozen waar ze minder in het oog vielen.
Nog nauwelijks had Kristien daar een knus hoekplaatsje uitgezocht of Dirk Veer zette zich op een stoel naast de hare. Zij vond dit eerst hele
maal niet prettig, ze had liever een levendiger tafelgenoot gehad. Dit nog te meer omdat aan haar andere zij een verliefd paartje zat, dat voor niemand belangstelling had dan voor elkaar.
Dit was al meer dan tweeëntwintig jaar geleden. Kristien zag het echter nog voor zich als was dit gisteren gebeurd.
Toen, die middag, terwijl Dirk Veer een sigaar aanstak en zij eau-de-co- logne op haar zakdoek sprenkelde, had ze voor het eerst zijn gezicht zien opleven door de glimlach die haar later zo dierbaar was geworden. Daarna begon hij een gesprek over de enkele aanwezigen die zij niet kende en hij wel en ze kwam ongewild onder de bekoring van zijn werkelijk mooie stem, zijn woordkeus en ook van de hoffelijkheid waarmee hij haar bejegende. Zij had nooit vermoed dat die tengere, kleurloze jongen dit in zich had.
Tussen hun korte gesprekjes door beluisterde zij die der anderen. Het roezige gepraat van mensen die bij elkaar horen en een gelijke belangstelling hebben voor dezelfde onderwerpen.
En ze bedacht.. . hier in dit gezelschap zou Hendrik Zeilemaker een vreemde zijn. Van veel wat hier besproken wordt weet hij totaal niets af en hij voelt daar evenmin iets voor. Ook al zal Dirk Veer misschien nooit zelf boer gaan worden, toch past hij wel in deze kring omdat hij in zo'n bedrijf en uit zulk een familie geboren is.
Later, in de namiddag, de tijd waarin het daglicht zachtjes vergleed in het duister en niemand er nog naar verlangde dat de lampen werden aangestoken week de beklemming der gasten meer en meer. Het maakte hun stemmen luider, de toon losser en voerde ieders gedachten weer naar de eigen toekomst.
„Ik moet in het komende voorjaar naar drie bruiloften," vertelde Dirk toen dat soort bijeenkomsten ter sprake kwam en hij vertelde bij wie die feesten gevierd zouden worden.
„Ik heb er maar één," klaagde Kristien die dol op uitgaan was. „Enkel het
huwelijk van mijn zuster Hiltje. Konne we maar ruile."
„Dat gaat niet. Maar we kunne ze wel alle vier samen gaan vieren," stelde
hij haar als een dwaze mogelijkheid voor.
„Daar zit wel wat in," opperde ze bedachtzaam.
„En wat moeten we dan zolang met Hendrik aan?" vroeg Dirk op nog steeds dezelfde toon.
„O ... die ... T zei ze aarzelend. „Er is niks tussen ons dan wat losse vrijerij 'oor. En omdat ik van de winter door deze rouwtijd toch nergens heen mag, zal hij in die tijd zijn eigen gang wel gaan."
„Komt ie dan op zondagavond nooit r's gewoon bij je uit vrijen?" vroeg Dirk ongelovig.
„Welnee," zei ze ronduit. „We gaan wel oftig samen uit en dan komt hij later te koffieophalen, maar echt uit vrijen is Hendrik nog nooit bij mijn weest 'oor."
„En een ander?" vroeg hij voorzichtig verder.
„Evenmin. Die blijve weg om Hendrik. Dat spreekt toch vanzelf."
„En zou jij die ander dan blauw geven?"
Ze had Dirk toegelachen. Haar eigen tinkelend lachje waarmee ze Hendrik zo kon prikkelen dat hij zijn zelfbeheersing bijna verloor. „Het scheelt veel wie dat weze zal," zei ze en haar ogen beloofden meer dan haar woorden.
Met niemand anders zou ze zoiets begonnen zijn, maar de wintermaanden zouden haar eindeloos lang vallen en Dirk was lang niet zoals iedereen had ze nu ontdekt. Hij viel haar in de omgang erg mee. En dan drie bruiloften...
's Avonds thuis werd er nog even over doorgepraat. Moeder en zus Hiltje hadden gezien hoe gezellig ze daar in dat hoekje hadden zitten praten en plaagden haar zo'n beetje met Dirks adoratie, die hij zo duidelijk had getoond. Tot vader waarschuwend zei:
„Doen jij maar voorzichtig met Dirk Veer. Dat is geen jöön die je voor de gek houwe magge 'oor. Begrijp je dat goed, Kristien? Ik heb zomaar de verwachting dat hij later, as zijn oom Lukas het ambt neerleidt, dat Dirk hem dan wel opvolge zal as burgemeester van ons dorp. Hou jij daar rekening mee?"
„Ja vader," had ze gedwee geantwoord.
En toen was er in haar een strijd ontstaan tussen haar verliefdheid op Hendrik Zeilemaker en alles wat Dirk haar, naast zichzelf, had te bieden. Om die strijd iets gemakkelijker te dóen verlopen zorgde ze er voor om 's avonds, als Hendrik uit Hoorn terugkwam, niet meer voor één der ramen te staan of over het erf te lopen, ook al hoorde ze tevoren zijn fietsbel rinkelen. Dat was in de eerste paar weken niet gemakkelijk geweest. Haar leven van de laatste maanden was daar zo volkomen op ingesteld dat het een gewoonte was geworden.
En toen, op een zondagavond om iets over halfnegen, kwam Dirk Veer de kamer in. Ze gaf hem een stoel, haar moeder schonk koffie voor hem in en er ontstond dadelijk een vlot gesprek tussen hem, de verloofde van Hiltje en haar vader over de stijgende landprijzen waar ook hij goed mee op de hoogte bleek te zijn. Het werd een gezellig halfuurtje al keken haar ouders meermalen in spanning haar richting uit of ze hem blauw zou geven of liet blijven, want in die dingen lieten ze hun dochters de volle vrijheid.
En zij aarzelde ... en aarzelde ... en zweeg. Dirk mocht blijven. Toen, en altijd.
Maar niemand wist iets af van haar verdriet en vernedering van later, op die ene zondagavond in februari, toen plotseling op vrijerstijd de kamerdeur openging en Hendrik binnenkwam. Zomaar gewoon, net alsof hij twee weken tevoren weer met haar was uitgeweest en nu om zijn koffie kwam. En dat, terwijl ze al vier maanden lang elk contact met hem vermeden had. De meid gaf hem een stoel en daar zat hij midden voor de tafel in het volle lamplicht dat het wonderlijke blauw van zijn ogen nog meer deed uitkomen dan anders. Naast zijn knap gezicht en forse gestalte viel het uiterlijk van Dirk geheel in het niet. Wat moet ik doen? dacht ze
in paniek terwijl de anderen gewoon met elkaar spraken alsof het de gewoonste zaak van de wereld was dat Hendrik daar zat. Ik wil Dirk houwe, dacht ze toen radeloos. En ik ken Hendrik niet gaan late nou die bewijst dat ie alles trotseert om mijn te krijgen. Ze hewwe allebei zoveel dat mijn aantrekt. Het best is maar dat ik Hendrik vraag om effies met mijn mee naar de koegang te gaan en dat ik hem daar vertel dat tussen ons alles uit is en dat ie niet meer kome moet. Dat ken ik beter doen dan hem ruwweg blauw geve waar iedereen bij zit. En zo blijft de verhouding tussen ons goed.
Toen, terwijl zij zenuwachtig naar de woorden zocht waarmee ze hem niet kon krenken, vertelde hij doodnuchter waarvoor hij kwam. Dat was om een bijdrage in geld voor het aanstaande jubileum van hun vroegere onderwijzer. Hij kwam niet voor haar; nee, hij kwam om geld. Om de guldens waarvoor Hiltje en zij hun handtekening op een lijst moesten zetten. Hendrik had haar even zo goed een klap in het gezicht kunnen geven. Van toen af aan was die zijn eigen, haar zo vreemde weg gegaan en was Dirk alles voor haar geworden in een verhouding waarin zij met zachte hand de leiding nam. Verloving en huwelijk gebeurden op de tijd die zij bepaalde en het huis waarvan ze zeker wist dat dit eens het hunne zou zijn, werd gebouwd zoals zij het zich wenste ook al vond Dirk het slecht passend op dit smalle terrein en ook veel te groot en te opvallend. Later had hij er vrede mee zoals met alles wat zij voor hem regelde. En ze waren heel gelukkig geweest. Ook later, nadat ze hem met eindeloos redeneren in zijn ambt van burgemeester gedrongen had dat als het ware voor hem klaar lag door zijn opleiding en omdat het geslachten lang door een lid van zijn familie vervuld was. Dirk was daarvan de laatste geweest. Hier zou nu een totaal vreemde komen.
Hoe zou haar leven verder moeten gaan in het grote huis dat ze nu naderde? De woning waarvan ze jaren geleden na lang zoeken de gewenste vorm en indeling had gevonden en die toen volgens haar aanwijzingen was gebouwd. Eerst hadden de ouders van Dirk er in gewoond. Veel later pas konden ze het zelf betrekken. Nooit zou ze het gevoel van trots vergeten waarmee ze het toen in bezit nam. Ze was die dag werkelijk echt gelukkig geweest. En al de dagen erna eveneens. Doch wat had dit geluk maar kort mogen duren. Vier jaren . . . een tijd waarvan je beter de maanden kon aftellen om het in je herinnering langer te doen lijken. Hoe prettig ze hun leven gedurende de tijd die ze op de boerderij woonden ook vond, dit te meer omdat het daar was dat Dirk zijn benoeming tot burgemeester kreeg en hoe heerlijk het ook was om daar mensen te ontvangen, hier in dit huis kwam hun voorname positie in Breewoud pas goed tot zijn recht.
En wat hadden ontelbaar velen de weg naar het huis en het hart van Dirk gezocht en gevonden. Zolang hij dit kon had hij aan bijna elk, die dit werkelijk nodig had, nog zijn hulp gegeven.
Haar huis ... Ze zou het in al zijn glorie zo verzorgen en bewaren dat het een waardige plaats in het dorpsbeeld bleef behouden, al zou he nooit
meer zo'n trefpunt voor velen zijn als toen Dirk nog leefde. Neem nu enkel Hendrik Zeilemaker, bedacht Kristien, en ze hief haar gezicht naar de donkere lucht die zwaar en dreigend boven het dorp hing. Na de begrafenis van Dirk had hij Kobie en haar slechts eenmaal, en dan nog heel kort, bezocht. En dat, terwijl hij vroeger dagelijks bij hen over huis kwam. En zoals het met hem ging, zo zou het met velen gaan. En dat verdroeg ze niet, ze wilde niet aan de kant staan, dat kón ze niet. Iets van haar plaats hier in de gemeenschap moest ze wel afstaan. Maar alles...
Daarom had ze vanmiddag de moed opgebracht om zelf naar deze receptie te gaan. En zo moest ze met meer dingen doen. Wat nu niet meer tot haar kwam, moest ze zelf gaan opzoeken. Ze wist dat ze heel goed ergens leiding aan zou kunnen geven, dat ze in eigen kring behoorlijk haar mening kon zeggen en verdedigen. Deze eigenschappen had ze zich door Dirks positie aangeleerd in zoverre ze die al niet in zich had. Zo iemand was in het snel groeiende verenigingsleven van Breewoud dikwijls nodig. En dan had ze straks weer iets dat haar dagen minder leeg zou maken en haar verdriet niet zo schrijnend. Ook had ze voorlopig immers nog haar zorg om Kobie. De oudste twee hadden die niet nodig. Nooit gehad zelfs. Die leefden hun eigen leventje met vrienden en vriendinnen waar zij geen weet van had. Maar ze kwamen er, ze slaagden tot nu toe in alles wat ze zich tot hun doel hadden gesteld. Hun heldere hoofden en koele harten brachten hen waar ze wilden komen. Gerrit en Marie waren terecht haar kinderen.
Met Kobie was het precies andersom. Die leek in alles op haar vader en kende geen eerzucht. Zij verlangde weinig meer van het leven dan een eigen huishoudinkje dat haar genoeg tijd overliet om wat te lezen en te tuinieren. En dan had ze nog die gekke hobby om, als er een buurvrouw ziek was en zonder hulp, zomaar in dat gezin bij te springen, zelfs als er kleine kinderen waren. En Dirk had haar daar altijd nog in aangemoedigd ook. Zijzelf nooit. Ze had er zich dikwijls voor geschaamd als haar kind, de dochter van de burgemeester en diens vrouw, die er zelf een dagmeisje op nahielden, dat die in zo'n armeluis-huishouding rondscharrelde en daar alle mogelijke vieze karweitjes deed. En daar bovendien nog genoegen in vond.
Ja, Kobie had wonderlijke begrippen. Als hun rouwtijd om was moest ze maar zachtjesaan proberen haar naar een passend huwelijk te leiden. Ook al weer een reden om zelf het leven niet los te laten en de banden met familie en kennissen vast te houden. Wat zou het niet prettig zijn als Kobie met één van de boerenzoons hier uit de buurt ging trouwen. Dan hield je tenminste nog iets eigens in je naaste omgeving, nu de anderen hun geluk ver van huis probeerden te vinden. Die twee spraken zelfs al over een toekomst in het buitenland.
Uit twee der ramen in de voorgevel van haar huis en uit die van de ronde erker op de hoek ervan, viel een zachtrood licht naar buiten. Dat kwam van de grote schemerlamp waar Dirk altijd zo graag onder zat om zijn
krant te lezen. Het veel sterkere schijnsel dat uit de kristalheldere kelken van de grote kroon, welke in het midden van de kamer hing en die tot in de verste hoeken verlichtte, vond hij te hard en te scherp. Dirk hield bij voorkeur van de zachte en stille dingen in het leven. Zo had hij zelfs eens voorgesteld om het torentje boven de erker tot aan de dakgoot toe af te laten breken omdat hij het te opzichtig vond, hoewel hij op het onderstuk ervan bijzonder gesteld was. Hij zat heel graag in de erker omdat die klein en gezellig was en geen hoeken bezat. En net als met veel andere dingen was Kobie hem bijgevallen.
Het was natuurlijk niet gebeurd. Stel je voor! Wat was dit huis zonder zijn torentje? En zonder alles wat het maakte tot wat het was? Dan werd het even gewoon als dat van Hendrik en Gonne, al werd hun woning dan hier in het dorp ook de Villa genoemd. Maar dat kwam vanzelf alleen maar omdat het van witte stenen was gebouwd. En verder door niets. Beslist door niets!
Bij de grote inrijpoort die bijna éénvierde deel van het uit vierkante, geel geverfde ijzeren spijlen bestaande hek, in beslag nam bleef Kristien even staan.
Dit hek is ook nooit de wens van Dirk geweest, wist ze nog. Hij vond het te hoog en te zwaar voor dit smalle terrein. Volgens hem had het iets lager moeten zijn en dan van dunne naar elkaar gebogen stangen gemaakt. En minder opvallend van kleur. Maar zij had in die tijd verwacht dat ze het huis en het erf van hiernaast, waar Kees Alblas nu woonde, wel in handen zouden krijgen om daarna die woning te laten slopen. Dan hadden ze een ruim veld bij hun huis gekregen waarvoor zo'n hek wél passen zou. Maar het spul was hun ontgaan en dit hek stond er nu eenmaal. Ze opende en sloot een deel van de poort en liep dan het brede grintpad over dat rechtdoor naar de garage achter het huis liep en met een smalle aftakking naar het bordes. Maar Kristien volgde dit niet. Eenmaal achter het huis ging ze over een klinkerstraatje naar de keukendeur die ze snel naarbinnenschoot waarna dadelijk een behagelijke warmte haar omving en de geur van pas gezette koffie het welkome gevoel van thuiszijn gaf. In deze twee dingen herkende ze de zorgende hand van Kobie die altijd aan anderen dacht bij wat ze deed. Kon ze daarvoor niet gauw iets terugdoen? O ja, Gonne had er zo even nog op aangedrongen dat zij straks ook nog een poosje naar hen toe zou komen om mee aan de broodmaaltijd aan te zitten.
Zou ze haar daartoe kunnen overhalen? Kobies aanwezigheid daar strookte ook goed met haar eigen toekomstplannen, want Gonne had al haar neven en nichten en hun volwassen kinderen van moederszijde uitgenodigd en je kon nooit weten wat daaruit voortkwam. Daar zaten maar liefst zes niet onaardige, gezond uitziende jongelui van ongeveer haar leeftijd die uit nette, bemiddelde gezinnen kwamen. Ze had wel dadelijk gezegd dat Kobie er waarschijnlijk niets voor zou voelen maar die kon daar zelf wel heel anders over denken. En wat stak er, goed beschouwd, voör verkeerds in als zo'n meisje daar met de anderen mee een paar boterhammen at?
„Is u daar, moe?" vroeg Kobie vanuit de kamer.
„Ja 'oor. Ik ben terug. Je hewwe de koffie zeker al klaar?"
„Pas gezet. Heb u er al trek in?"
„Nou ... en of. Ik kom zo meteen. Tap alvast maar in." Kristien hing haar hoed, sjaal en mantel even weg en kwam dan de kamer in, waar Kobie haar bij een klein tafeltje in de erker al opwachtte met tientallen vragen over de pas bezochte receptie.
Dit is al een kans, wist Kristien meteen en ze gaf Gonne's uitnodiging aan Kobie door.
„Dan kan je zelf alles zien," voegde ze er aan toe. Maar Kobie weigerde.
„Dat doen ik liever niet," zei ze beslist. „Pa is net overleden en ik heb nog helegaar geen zin om naar een feest te gaan al is het dan maar voor een uurtje."
„Maar het is geen echt feest," ging Kristien hier tegenin. „De hele familie zit daar straks rustig aan tafel. Doen je het niet voor jezelf, doen het dan voor Annemie. En voor Hendrik. Die zal je vader vandaag ok heel erg misse. Vandaar dat Gonne het mijn vroeg. En gerust mijn kind, het zal zo goed voor je weze om effies uit huis te gaan. Je spreke dan aare mense en dat geeft je ok aare gedachte. Wij tobbe hier almaar nog met ons denken in hetzelfde cirkeltje rond en dat is niet goed."
„Ja . .. daar heb u wel gelijk in." Kobie twijfelde nog. „Maar wie benne er allegaar?" vroeg ze dan met duidelijke onwil in haar stem. Kristien somde op wie ze in de kolfbaan had gezien en ontmoet met als begin het bruidspaar en hun naaste familie en dan de verdere schaar in volgorde van hun positie en bezit.
„Ik wil daar niet bij zitte 'oor," mompelde Kobie voor zich heen. „O ja, en dan benne die Helmusse er nog," ging Kristien door. „Meindert en Riek met twee van hulle zoons. Ik begrijp niet waarom Hendrik die mense op verjaardage en zo er altijd bij hewwe moet. Hij doet dan net of ze bij de familie hore en er is totaal niks eigens tussen hulle. Zou dat nou enkel kome omdat Meindert een tijd met hem samenwerkte en omdat die halfwijze broer van 'm vroeger knecht bij Hendrik zijn vader was? Ik vind het maar raar."
„Misschien neemt Hendrik hen er wel bij omdat ie zelf helemaal geen familie heb en ze goed met mekaar overweg kenne," veronderstelde Kobie. Kristien knikte.
„Ja, dat ken het ok weze," gaf ze toe.
„En wie van Meindert zijn zoons benne er?" vroeg Kobie nu.
„Nou... net zoas ik al zei. Die timmerman met dat knappe gezicht en
dan de jongste, die windjewaai, die almaar een aare baas heb."
„O ... die twee .. ." Kobie dacht even na. „Zou ik toch maar heengaan?"
„Ik deed het as ik je was. Van zo'n uurtje gezelligheid zal je vast een beetje
opfleure. En gaan dan vooral bij de jongelui zitten 'oor," raadde Kristien
haar nog aan en ze noemde de namen van de vier achterneven en twee
achternichten van Gonne die ze daar had gezien. Maar Karei en Ruud
Helmus noemde ze niet.
En toch waren dat de enigen waar Kobie naar had gevraagd.