Slotopmerking
Toen de astrofysicus Brandon Carter in 1973 het antropisch principe introduceerde, raakte een deel van de wetenschappelijke gemeenschap in hevig debat verwikkeld over de plaats van de mensheid in het universum en de uiteindelijke betekenis van haar bestaan. Want als het universum erop is afgestemd om ons te creëren, zouden we dan ook een rol te vervullen hebben in dat universum? Wie heeft die rol verzonnen? En wat voor rol is dat eigenlijk?
Door Copernicus begonnen wetenschappers te geloven dat het bestaan van de mens irrelevant is voor de kosmos in het algemeen, een idee dat sindsdien in het wetenschappelijk denken de boventoon heeft gevoerd. Maar in de jaren dertig ontdekten Arthur Eddington en Paul Dirac onverwachte toevalligheden rond een getal van een enorme grootte, dat in de meest uiteenlopende contexten van de kosmologie en de kwantumfysica opdook, het eigenaardige 1o4°.
In de loop der jaren werden er steeds meer nieuwe toevalligheden onthuld. Men ontdekte dat de natuurconstanten aan ongelooflijk strikte waarden moesten beantwoorden om het universum zo te laten zijn als het is, en men kwam tot het inzicht dat de expansie van het universum tot in de kleinste puntjes gecontroleerd moest zijn om het mysterieuze evenwicht te bewerkstelligen dat ons bestaan mogelijk maakt. De ontdekkingen vermenigvuldigden zich. Het werd duidelijk dat de structuren die essentieel zijn voor het leven, zoals de verschijning van sterren zoals de zon en het productieproces van koolstof, afhingen van een verbijsterend onwaarschijnlijke aaneenschakeling van toevalligheden.
Wat betekenen die ontdekkingen? De eerste constatering is dat het universum is ontworpen met de juiste instelling om, op zijn minst, leven voort te brengen. Maar die conclusie roept onvermijdelijk een filosofisch probleem van de eerste orde op: de kwestie van de intentionaliteit van de schepping van het universum.
Om de voor de hand liggende conclusie te weerspreken die je uit deze ontdekkingen kunt trekken, verdedigen veel wetenschappers het standpunt dat ons universum er slechts een onder duizenden miljoenen is, met elk andere waarden voor de constanten, wat betekent dat ze bijna allemaal verstoken zijn van leven. Als dat zo is, is het gewoon toeval dat ons universum is ingesteld op het produceren van leven - de verpletterende meerderheid van universums bevat geen leven. Het probleem van deze redenering is dat ze op geen enkele waarneming of ontdekking gebaseerd is. Niemand heeft ooit de geringste sporen van het bestaan van andere universums waargenomen of de vaagste overblijfselen van andere waarden in de natuurconstanten. Met andere woorden, de hypothese van het multiuniver-sum berust op precies datgene wat de wetenschap het meeste bekritiseert in het niet-wetenschappelijk denken: geloof.
Kan hetzelfde worden gezegd van de stelling die aan deze roman ten grondslag ligt? De idee van een cyclisch universum dat pulseert op het ritme van achtereenvolgende big bangs en big crunches is beschreven in verschillende mythische kosmo-logieën, waaronder de hindoeïstische, maar op wetenschappelijk gebied werd het voor het eerst naar voren gebracht door Alexander Friedmann en afzonderlijk uitgewerkt door Thomas Gold en John Wheeler. Uiteraard hangt deze theorie af van een fundamentele premisse - en wel dat het universum niet zal eindigen met de big freeze, maar met de big crunch. De waarneming van een versnelling van de expansie van het universum wijst in de richting van een big freeze, maar er zijn goede redenen om aan te nemen dat die versnelling tijdelijk is, zodat de big crunch plausibel blijft.
Het is waar dat in deze roman een nog gewaagdere hypothese wordt opgeworpen, die afhankelijk is van de premisse van het cyclische universum, maar nog verder gaat. Het betreft de mogelijkheid dat de kosmos erop is ingericht om leven te creëren, terwijl dit leven geen doel op zichzelf is, maar een middel om de ontwikkeling van intelligentie en bewustzijn mogelijk te maken, die op hun beurt veranderen in de instrumenten die de uiteindelijke endgame van het universum mogelijk maken: de schepping van God. Het universum zou dan een immens cyclisch programma blijken te zijn, uitgewerkt door de intelligentie van het voorgaande universum met als doel haar terugkeer in het volgende universum te waarborgen.
Ofschoon deze mogelijkheid van het pulserende universum speculatief is, klopt ze met bepaalde wetenschappelijke ontdekkingen die door de mens zijn gedaan. Het is waar dat er niet het minste bewijs voor bestaat dat er voorafgaand aan ons universum een ander universum is geweest dat is geëindigd met een big crunch. Als er voor het onze andere universums hebben bestaan - en dat is mogelijk - dan heeft de big bang alle bewijzen daarvan heeft vernietigd. De sporen van de laatste omega zijn gewist door onze alfa. Maar feit is dat iets de big bang heeft veroorzaakt. Iets waarvan we niet weten wat het is. We hebben het hier dus alleen maar over een mogelijkheid; maar wel een mogelijkheid die, hoewel metafysisch, berust op een hypothese die toelaatbaar is binnen de natuurkunde.
Degenen die twijfels hebben over de wetenschappelijke grondslag van deze hypothese, adviseer ik de bibliografie te raadplegen van werken die ik heb gebruikt om de basisstelling van de roman te ondersteunen. Voor de kwesties in verband met het antropisch principe en de expansie van de intelligentie over de kosmos waren de volgende werken van onmisbare waarde: The Anthropic Cosmological Principle van John Barrow en Frank Tipler; The Physics of Immortality van Frank Tipler; The Constants of Nature van John Barrow en The Accidental Universe van Paul Davies. Voor de conclusies in het fictieve Die Gottesformel heb ik me gebaseerd op The Science of God van Gerald Schroeder. Voor algemene wetenschappelijke informatie of andere wetenschappelijke details die in deze roman worden besproken waren van belang: Theories of the Universe van Gary
Moring; Universe van Martin Rees; The Meaning of Relativity van Albert Einstein; The Evolution of Physics van Albert Einstein en Leopold Infeld; The Physical Principles of the Quantum Theory en La nature dans la physique contemporaine van Werner Heisenberg; Chaos van James Gleick; The Essence of Chaos van Edward Lorenz; Introducing Chaos van Ziauddin Sardar en Iwona Abrams; O Caos e a Harmonia van Trinh Xuan Thuan; Chaos and Nonlinear Dynamics van Robert Hilborn; Sync van Steven Strogatz; The Mind of God en God and the New Physics van Paul Davies; The Tao of Physics van Fritjof Capra; Introducing Time van Craig Callender en Ralph Edney; A Short History of Nearly Everything van Bill Bryson; Cinco Equagöes Que Mudaram o Mundo van Michael Guillen; en How We Believe van Michael Shermer.
Mijn dank gaat uit naar Carlos Fiolhais en Joao Queiró, professoren natuurkunde en wiskunde aan de universiteit van Coimbra, voor de wetenschappelijke revisie van deze roman - als er fouten in zitten is dat zeker niet aan tekortkomingen van hen te wijten, maar aan mijn spreekwoordelijke koppigheid; naar Samten, mijn gids in Tibet; naar mijn uitgever, Guilherme Valente en het hele team van Gradiva voor hun inzet en toewijding; en uiteraard naar Florbela, als altijd mijn eerste lezeres en voornaamste critica.
552