XXXII
Het eerste teken dat ze Shigatse naderden doemde op in een bocht; het was een lange bogengang links van de weg met een rij vensters boven blauwe poorten. Tomas zat nu achter het stuur en Ariana zat tegen zijn schouder aan te dommelen toen hij merkte dat hij in de buitenwijken van de stad kwam en vaart minderde. Er verschenen rijen pükhang, de traditionele Tibetaanse huizen van witte adobe met hun typische zwarte ramen en kleurige lung tas in de wind; deze gebedsvlaggen waren stevig aan de donkere daken vastgemaakt in de hoop een goed karma aan te trekken voor het huis. Ze kwamen op een brede weg waarlangs tankstations van PetroChina en rode muren met voor de ingangen Chinese bewakers in de houding; kennelijk een kazerne van de bezettingstroepen. Gadjanbomen wierpen lange schaduwen over de weg, die hier al geasfalteerd was; er waren weinig auto's te zien, maar wel veel fietsen. Een paar vrachtwagens losten hun vracht op het trottoir.
De Iraanse werd wakker en de twee zaten te kijken naar de stad die zich in de vallei uitstrekte. Ze kwamen bij een verkeerslicht en zagen aan de breedte van de weg en het onesthetische uiterlijk van de gebouwen dat ze zich in de Chinese wijk van de stad bevonden, die was opgebouwd uit blokkendozen en meer op andere steden leek. Ze stopten bij een groepje Chinezen en Ariana deed het raampje omlaag.
'Hotel Orchard?' vroeg Tomas terwijl hij zich over Ariana heen boog.
'Huh?' antwoordde een Chinees.
Het was duidelijk dat hij de vraag niet begreep. Tomas kon
zich maar beter op het kernwoord concentreren. 'Hotel?'
De man zei iets in onverstaanbaar Mandarijn en wees voor zich uit. Tomas bedankte hem en de jeep reed verder in de aangeduide richting. Ze kwamen inderdaad een hotel tegen, maar dat was niet het Orchard. Ariana stapte uit en ging bij de receptie naar de weg vragen.
Door de brede straten van het Chinese deel van Shigatse reden ze naar het punt dat hun was aangegeven. Bij het kruispunt sloegen ze linksaf; hier werden de straten smaller; zo te zien waren ze zojuist de Tibetaanse wijk in gereden. Een berg, bekroond door ruïnes met steigers eromheen markeerde het Shigatse Dzong, het oude fort van de stad, een bouwwerk dat zichtbare gelijkenis vertoonde met het schitterende Potala, maar kleiner was en door de verwoestende orkaan van de Chinese repressie was gereduceerd tot een ruïne.
Op de hoek sloegen ze opnieuw linksaf. Ze kwamen door een kleurloze straat en zagen aan het einde een rijkversierde gevel met witte neonverlichting die aankondigde dat dat het Tibet Gang-Gyan Shigatse Orchard Hotel was. Hun bestemming.
Ze parkeerden voor het hotel en liepen de lobby in. De foyer werd gedomineerd door een enorme centrale tafel met gekleurde draken erop; links stond een vitrine met souvenirs en rechts grote, comfortabele zwarte banken.
Een Tibetaanse jongen met een zongebrande huid glimlachte hen toe vanachter de receptie. 'Tashi deleg,' zei hij.
Tomas beantwoordde de groet met een hoofdknikje. 'Tashi deleg.' Hij spande zich in om zich de instructies te herinneren die hij in de Potala van Jinpa had gekregen. 'Eh... ik zou graag willen spreken met bodhisattva Tenzing Thubten.'
De jongen keek stomverbaasd. 'Tenzing?'
'Ja,' zei Tomas. 'Ik wil graag dat Tenzing me de weg wijst.'
De Tibetaan leek een beetje te weifelen. Hij keek om zich heen, richtte toen weer zijn donkere ogen op Tomas, keek vluchtig naar Ariana en nadat hij kennelijk een beslissing had genomen, gebaarde hij dat ze op de bank moesten gaan zitten. Vervolgens verliet hij in allerijl het hotel. Tomas zag hem de straat en het plantsoentje aan de andere kant oversteken.
Een monnik verscheen in de deuropening van het hotel, meegevoerd door de receptionist, en maakte een buiginkje voor de twee onbekenden. Ze wisselden de gebruikelijke tashi deleg's, waarmee ze elkaar over en weer veel geluk toewensten, en de Tibetaan maakte hun duidelijk dat ze hem moesten volgen. Ze begaven zich naar een enorm religieus gebouw dat zich in al zijn pracht vlak voor hen verhief aan de voet van een groenige berg. Het wit-met-roodachtige complex had schitterende vergulde daken met naar boven gekrulde punten als van een pagode, en zwarte ramen die uit de hoogte neerkeken over de stad.
'Gompa?' vroeg Tomas, die het woord voor 'klooster' in Lhasa had geleerd, en hij wees naar het gebouw.
'La ong,' zei de monnik bevestigend, terwijl hij het traditionele purperen gewaad schikte dat zijn lichaam bedekte. 'Tashil-hunpo gompa.'
'Tashilhunpo,' zei Ariana. 'Het is het Tashilhunpoklooster.'
'Ken je dat?'
'Ik heb er al eens over gehoord, ja. Hier schijnt de eerste dalai lama begraven te zijn.'
'O ja?'
'En het is ook het klooster waar de panchen lama verblijft.'
'Wie is dat?'
'De panchen lama? Dat is de op een na belangrijkste persoon in het boeddhisme, alleen overtroffen door de dalai lama. Ik geloof dat 'panchen' grote meester betekent. De Chinezen gebruiken de panchen lama om de autoriteit van de dalai lama te ondergraven, maar zonder veel succes. Men zegt dat de panchen lama toch ook anti-China zal worden.'
De zon was sterk en de lucht was droog. Een onaangename walm van vuilnis en urine hing in de straten, maar toen de poort van het klooster in zicht kwam maakte de stank plaats voor een prettige wierookgeur. Ze passeerden de ingang en kwamen plotseling op een grote binnenplaats met uitzicht op het hele klooster; daar zagen ze dat ze zich voor een schitterend, gigantisch complex bevonden, geheel omgeven door een lange muur. Onder aan de heuvel waarop het Tashilhunpo stond, lag een groepje witte gebouwen, kennelijk kloosterlijke woonvertrekken, en erboven rezen roodachtige gebouwen op met de opvallende vergulde daken.
Tomas en Ariana volgden de monnik over een rustig stenen paadje dat langs de helling omhoog liep. De Tibetaan klauterde met gemak de steile helling op, maar de twee bezoekers moesten al snel stoppen om uit te hijgen in de schaduw van een elegante yonboh-boom. Shigatse lag nog hoger dan Lhasa en de ijle lucht was niet toereikend voor hun longen.
'Spreekt u Engels?' vroeg Tomas aan de monnik, die een paar meter verderop glimlachend stond te wachten.
De Tibetaan kwam naderbij. 'Een beetje.'
'We gaan de bodhisattva ontmoeten,' zei de historicus. Hij hijgde een beetje na van de inspanning. 'Wat is een bodhisattva precies?'
'Dat is een soort boeddha.'
'Een soort boeddha? Wat bedoelt u daarmee?'
'Het is iemand die de verlichting heeft bereikt, maar uit het nirwana is gekomen om andere mensen te helpen. Het is een heilige, een man die de verlossing voor zichzelf heeft afgewezen zolang de anderen niet verlost zijn.'
De monnik draaide zich om en ging hen voor naar de top van het complex. Ze kwamen bij een pad dat langs roodachtige gebouwen liep. De Tibetaan sloeg linksaf, ging een zwarte stenen trap op en verdween in een rood gebouw. De bezoekers volgden hem, nog steeds hijgend, en gingen hetzelfde pand in; ze staken een donker portaal over en kwamen op een rustige binnenplaats waar monniken zwoegden rond een ton met eigeel vet erin. Dit was de voorhof van de tempel van Maitreya.
De Tibetaan gebaarde hun binnen te gaan in een halfdonker kamertje aan de rechterkant, dat slechts verlicht werd door kaarsen en door het gedempte licht dat door een bescheiden raampje binnenviel. Alles daar zag er sober, haast primitief uit. Het rook er naar een mengeling van jakboter en wierook, een geur die het moest opnemen tegen de zoete, aromatische rookwolk die van de houtskool af kwam die in een antiek ijzeren fornuis lag te branden. De gele vlammen van het fornuis likten aan een oude zwarte waterketel en wierpen warme, trillende flarden licht over de schaduwen van het vertrekje, alsof het vuur pulseerde van het leven.
De twee gingen zitten op met rode thangka-kleedjes bedekte krukjes en zagen hoe de monnik de theepot van het fornuis pakte, twee kopjes vulde en ze hun aanreikte. 'Cha she rognang.'
Het was jakboterthee.
'Dank u wel,' zei Tomas en hij verborg een grimas van afgrijzen bij het vooruitzicht dat vettige brouwsel te moeten drinken. Hij keek Ariana aan. 'Hoe zeg je "dank u wel" in het Tibetaans?'
'Thu-je-che.'
'Juist.' Hij maakte een buiginkje in de richting van de monnik. 'Thu-je-che.'
De monnik glimlachte en maakte een handgebaar om hun te verzoeken even te wachten. 'Gong da,' zei hij alvorens te verdwijnen.
Er verstreken nog geen twintig minuten.
De monnik die hen had ontvangen kwam weer het kamertje binnen, maar hij had iemand bij zich. Het was een andere monnik, heel mager en klein, krom van ouderdom, die moeizaam liep, steunend op een herdersstaf en met ontblote rechterschouder. De eerste monnik hielp de oudere man plaats te nemen op een enorm kussen. Ze wisselden enkele woorden in het Tibetaans, waarna de eerste een buiging maakte en zich terugtrok.
Het was stil.
Je hoorde alleen het getjirp van de vogels op de binnenplaats en de zacht knappende houtskool in het ijzeren fornuis. Tomas en Ariana keken naar de zojuist binnengekomen monnik, die ineengedoken op het grote kussen zat. De oude monnik schikte de stof van de purperen tasen die hem bedekte en rechtte zijn rug; zijn blik werd vaag en verloor zich in de verte, alsof hij zich afsloot van de wereld om hem heen.
Stilte.
De boeddhist leek de aanwezigheid van de twee vreemdelingen niet op te merken. Misschien zat hij te mediteren, misschien was hij in trance. Hoe dan ook, de oude man zei niets, hij zat daar maar. Tomas en Ariana wisselden een verwarde en geamuseerde blik, ze wisten niet of ze iets moesten zeggen, of de Tibetaan per vergissing was binnengekomen, of dit een plaatselijk gebruik was of dat hij misschien blind was. Voor alle zekerheid hielden ze zich stil en wachtten af wat komen zou.
Het zwijgen duurde tien kalme minuten voort.
De oude monnik bleef stil, met bewegingloze ogen en langzame ademhaling, totdat hij, zonder dat daar een oorzaak voor leek te zijn, opschrok en tot leven kwam.
'Ik ben bodhisattva Tenzing Thubten,' deelde hij op vriendelijke toon mee. Tot hun verbazing sprak hij perfect Engels met een uitgesproken Brits accent. 'Ik hoorde dat u mij zocht om u de weg te wijzen.'
Tomas slaakte bijna een zucht van opluchting. Daar was hij dan eindelijk, vlak voor hem, Tenzing Thubten, de afzender van de raadselachtige ansichtkaart die hij in het huis van professor Siza had gevonden. Dit was misschien de man die hem de antwoorden kon geven waarnaar hij op zoek was, die de geheimen kon ontsluieren die door zijn zoektocht waren opgeworpen of - dat kon ook - nog een paar raadsels kon toevoegen aan de vele mysteriën die hem al kwelden.
'Ik ben Tomas Noronha, hoogleraar geschiedenis aan de Universidade Nova in Lissabon.' Hij gebaarde naar Ariana. 'En dit is Ariana Pakravan, kernfysica aan het ministerie van Wetenschap in Teheran.' Hij boog zijn hoofd. 'Hartelijk dank dat u ons wilt ontvangen. We hebben een lange reis gemaakt om hier te komen.'
De monnik krulde zijn lippen om. 'Bent u me komen opzoeken om door mij verlicht te worden?'
'Eh... in zekere zin, ja.'
'Ik zal een goede arts zijn voor de zieken en lijdenden. Ik zal degenen die verdwaald zijn op het juiste pad leiden. Ik zal een helder licht zijn voor hen die zich in de donkere nacht bevinden en ik zal zorgen dat armen en behoeftigen verborgen schatten ontdekken,' zingzegde hij. 'Zo zegt de Avatamsaka sutra.' Hij hief zijn hand. Welkom in Shigatse, reizigers in de donkere nacht.' 'Het is ons een genoegen om hier te zijn.'
Tenzing wees naar Tomas. 'Zei u dat u uit Lissabon komt?'
'Ja.'
'Bent u Portugees?'
'Inderdaad.'
'Hmm,' mompelde hij. 'Portugezen waren de eerste westerlingen die in het hart van Tibet kwamen.'
'Pardon?' vroeg Tomas verbaasd.
'Dat waren twee jezuïetenpaters,' zei Tenzing. 'De paters Andrade en Marqués hoorden geruchten over het bestaan van een christelijke sekte in een afgelegen vallei in Tibet. Ze vermomden zich als hindoepelgrims, doorkruisten India en kwamen in Tsaparang, een fort dat was opgericht midden in het koninkrijk Guge in de Garudavallei. Ze bouwden er een kerk en legden het eerste contact tussen het Westen en Tibet.'
'Wanneer was dat?'
'In 1624.' Hij maakte een buiginkje. 'Welkom, Portugese pelgrim. Als u niet als hindoe vermomd hier komt, welke Kerk brengt u dan deze keer mee?'
Tomas glimlachte. 'Ik breng u geen enkele Kerk. Alleen een paar vragen.'
'Zoekt u de weg?'
'Ik zoek de weg naar een man genaamd Augusto Siza.'
Tenzing reageerde vriendelijk op deze naam. 'De jezuïet.'
'Nee, nee,' zei Tomas en hij schudde zijn hoofd. 'Hij was geen jezuïet. Niet eens religieus. Hij was professor natuurkunde aan de universiteit van Coimbra.'
'Ik noemde hem altijd "de jezuïet",' zei Tenzing alsof hij die correctie niet eens had gehoord. Hij lachte. 'Dat vond hij natuurlijk niet leuk, al was het niet kwaad bedoeld. Ik noemde hem "de jezuïet" als eerbetoon aan zijn voorouders die vierhonderd jaar geleden hierheen kwamen, naar het koninkrijk Guge. Maar het was ook een grapje in verband met het werk waar we allebei mee bezig waren.'
'Welk werk?'
De bodhisattva boog zijn hoofd. 'Dat kan ik u niet zeggen.'
'Waarom niet?'
'Omdat we hebben afgesproken dat hij degene zou zijn die de aankondiging zou doen.'
Tomas en Ariana wisselden een blik uit. De historicus haalde diep adem en keek de oude Tibetaan aan. 'Ik heb u iets mee te delen,' zei hij. 'Ik ben bang dat professor Augusto Siza is overleden.'
Tenzing bleef roerloos zitten. 'Hij was een goede vriend,' zuchtte hij, alsof hij niet geschokt was door het nieuws. 'Ik wens hem veel geluk in het nieuwe leven.'
'Het nieuwe leven?'
'Hij reïncarneert vast als lama. Hij zal een goede, wijze man zijn, gerespecteerd door allen die hem leren kennen.' Hij schikte zijn purperen gewaad. 'Velen van ons worden achtervolgd door dukha, de frustratie en de pijn die het leven ons brengt. We klampen ons vast aan de illusies gecreëerd door de maya. Maar dat alles is avidya, onwetendheid waarboven we ons moeten verheffen. Als we dat doen, bevrijden we ons van het karma dat ons kluistert.' Hij zweeg even. 'De jezuïet en ik wandelden enige tijd samen, als reisgenoten die besluiten elkaar te leren kennen. Maar later kwamen we bij een tweesprong; ik koos de ene weg en hij de andere. Onze paden liepen uiteen, dat is waar, maar de bestemming is altijd dezelfde gebleven.'
'En wat is die bestemming?'
De bodhisattva haalde diep adem. Hij sloot zijn ogen en nam een meditatieve houding aan. Het was alsof hij overwoog wat hij moest doen; alsof hij zijn bewustzijn tot het sunyata, de grote leegte verhief; alsof hij zijn wezen liet versmelten met het eeuwige Dharmakaya en daar het antwoord op zijn dilemma zocht. Kon hij alles vertellen of moest hij het zwijgen bewaren? Zou de geest van zijn oude vriend, de man die hij de jezuïet noemde, hem te hulp komen om hem de weg te wijzen?
Hij opende zijn ogen; de beslissing was genomen. 'Ik werd in 1930 in Lhasa geboren als zoon van een adellijke familie. Mijn eerste naam was Dhargey Dolma, wat betekent: Vooruitgang met de godin Dolma met de Zeven Ogen. Die naam hebben mijn ouders me gegeven omdat ze geloofden dat ontwikkeling de weg was voor Tibet en dat het nodig was alert te zijn op verandering, alert met zeven ogen. Toen ik vier jaar was, stuurden ze me echter naar het Rongbukklooster aan de voet van de Chomolangma, de grote berg die door ons Godin Moeder van het Universum genoemd wordt.' Hij keek Tomas doordringend aan. 'Jullie noemen haar Everest.' Hij ging weer in zijn eerdere houding zitten. 'Ik werd diep religieus toen ik in contact kwam met de monniken van Rongbuk. De boeddhistische traditie stelt dat alle dingen bestaan door een naam en een gedachte, niets bestaat op zichzelf. Zo veranderde ik van naam om een andere persoon te worden. Op mijn zesde nam ik de naam Tenzing Thubten aan, ofwel Beschermer van het Dharma die de Weg van Boeddha volgt. In die tijd opende Tibet zich voor het Westen, een ontwikkeling die mijn familie welgevallig was. Toen ik tien werd, in 1940, riepen mijn ouders me naar Lhasa om de ceremonie bij te wonen waarin de veertiende dalai lama, Tenzing Gyatso, werd ingehuldigd, degene die ons nog steeds leidt en op wie mijn nieuwe naam was geïnspireerd. Direct daarop werd ik naar een Engelse school in Darjeeling gestuurd, zoals in families van de bovenklasse van Tibet gebruikelijk was.'
'Hebt u aan een Engelse school gestudeerd?'
De bodhisattva knikte. 'Vele jaren lang, mijn vriend.'
'Vandaar uw zo... eh... Britse Engels. Ik stel me voor dat alles daar wel een beetje anders voor u was...'
'Heel anders,' bevestigde Tenzing. 'Het soort discipline was anders en de rituelen ook. Maar het voornaamste verschil lag in de methodologie. Als het gaat om het analyseren van een kwestie, ligt er een wereld van verschil tussen ons. Ik kwam erachter dat jullie westerlingen een probleem graag in verschillende kleinere problemen verdelen, jullie houden ervan het te scheiden en te isoleren om het beter te kunnen bestuderen. Het is een methode die zijn goede kanten heeft, dat zal ik niet ontkennen, maar er zit een verschrikkelijk nadeel aan.'
'Wat dan?'
'Het wekt de indruk dat de realiteit gefragmenteerd is. Dat is wat ik in Darjeeling bij jullie leraren ontdekte. Voor jullie is wiskunde één ding, scheikunde een ander, natuurkunde weer een ander, Engels nog een ander, sport nog een ander, filosofie nog een ander en botanica nog een ander. In jullie ogen zijn alle dingen gescheiden.' Hij schudde zijn hoofd. 'Dat is natuurlijk een illusie. De aard van de dingen ligt in de sunyata, de grote leegte, en ook in de Dharmakaya, het Lichaam van Zijn. De Dharmakaya bevindt zich in alle materiële dingen van het universum en wordt in de menselijke geest weerspiegeld als bodhi, de verlichte wijsheid. De Avatamsaka sutra, de fundamentele tekst van het mahayana-boeddhisme, berust op de idee dat de Dharmakaya zich in alles bevindt. Alle dingen en alle gebeurtenissen zijn door onzichtbare draden met elkaar verbonden. Sterker nog, alle dingen en alle gebeurtenissen zijn uitingen van dezelfde eenheid.' Stilte. 'Alles is één.'
'U werd dus geconfronteerd met twee totaal verschillende werelden.'
'Totaal verschillend,' beaamde de bodhisattva. 'Een die alles opdeelt en een andere die alles verenigt.'
'Had u het moeilijk in Darjeeling?'
'Integendeel. Het westerse denken was een openbaring voor me. Ik, die had gehuild omdat ik weg was uit Tibet, omhelsde nu de nieuwe denkwijze. Des te meer omdat ik uitblonk in twee disciplines, wiskunde en natuurkunde. Ik werd de beste leerling van de Engelse school, beter dan alle Engelsen en Indiërs.'
'Tot wanneer bent u in Darjeeling gebleven?'
'Tot mijn zeventiende.'
'En toen bent u teruggekeerd naar Tibet?'
'Ja. In 1947, in hetzelfde jaar dat de Britten weggingen uit India, ben ik teruggekeerd naar Lhasa. Ik droeg nu een das en het kostte me enorm veel moeite om me aan te passen aan het leven in Tibet. Het land waar ik me vroeger zo had thuisgevoeld als in de baarmoeder van mijn moeder, kwam me nu voor als een achterlijk, bekrompen, provinciaal oord. Het enige wat me fascineerde was de mystiek, het gevoel van intellectuele levitatie, de boeddhistische instelling van het zoeken naar de essentie van de waarheid.' Hij maakte het zich gemakkelijker op het grote kussen. 'Twee jaar nadat ik in Tibet aankwam, gebeurde er iets in China dat vergaande repercussies zou hebben op ons leven. De communisten kwamen aan de macht in Peking. De
Tibetaanse regering zette alle Chinezen het land uit, maar mijn ouders hadden een vooruitziende blik. Ze waren goed geïnformeerd en wisten wat Mao Tse Tung voorhad met Tibet. Daarom besloten ze me opnieuw naar India te sturen. Maar India was niet meer zoals vroeger, en via voormalige leraren uit Darjeeling die mijn talent op het gebied van wis- en natuurkunde kenden, kreeg ik een aanbeveling voor een stage aan de universiteit van Columbia in New York.'
'Bent u van Lhasa naar New York gegaan?'
'Kun je het je voorstellen?' zei Tenzing glimlachend. 'Van de Verboden Stad naar The Big Apple, van de Potala naar het Empire State Building.' Hij lachte. 'Het was een schok. Het ene moment liep ik nog over het Barkhor en het volgende moment stond ik midden op Times Square.'
'En hoe was het op de universiteit van Columbia?'
'Daar bleef ik maar kort. Een maand of zes maar.'
'Zo kort?'
'Ja. Een van mijn professoren was betrokken geweest bij Project Manhattan, het militaire programma waarvoor de beste natuurkundigen uit het Westen waren bij eengehaald om de eerste atoombom te fabriceren. Dat project heette overigens "Manhattan" omdat de ontwikkeling ervan begon aan de universiteit van Columbia, in Manhattan.'
'Dat wist ik niet.'
'Nou, mijn professor was, als hoogleraar natuurkunde in Columbia, bij dat project betrokken. Toen hij me leerde kennen was hij zo onder de indruk van mijn capaciteiten dat hij me besloot aan te bevelen bij zijn mentor, een zeer beroemd man.'
'Wie dan?' vroeg Tomas.
'Albert Einstein,' zei Tenzing heel langzaam, wetend dat die naam niemand onverschillig liet. 'Einstein werkte toen in het Institute for Advanced Study in Princeton en was een groot bewonderaar van sommige aspecten van de oosterse cultuur, zoals het confucianisme. Het was 1950, en in die tijd vonden er zeer ernstige gebeurtenissen plaats in Tibet. Peking kondigde meteen in januari aan dat het ons land ging bevrijden, en direct daarop vielen de Chinezen de hele Khamstreek binnen, tot aan de Jangtzérivier. Dat luidde het einde van onze onafhankelijkheid in. Einstein, die met de Tibetaanse zaak sympathiseerde, ontving me met open armen. Ik was natuurlijk nog heel jong, net twintig, en mijn nieuwe leermeester besloot me aan het werk te zetten met een andere stagiair, een jongen die een jaar ouder was dan ik.' De bodhisattva trok zijn witte wenkbrauwen op. 'Je kunt wel raden wie dat was.'
'Professor Siza.'
'In die tijd was hij nog geen professor. Hij was gewoon Augusto. We konden het meteen goed met elkaar vinden en aangezien ik dat verhaal kende van de eerste Europese ontdekkingsreizigers in Tibet, die Portugese jezuïeten waren, gaf ik mijn nieuwe vriend meteen de bijnaam "de jezuïet".' Hij lachte met smaak, als een kind bijna. 'Ah, je had het gezicht moeten zien dat hij dan trok! Hij spuwde vuur! Als tegenaanval noemde hij me "kale monnik", maar dat deed mij niets, want ik was echt een monnik geweest in Rongbuk, nietwaar?'
'En wat deden meneer Siza en u?'
'O, van alles.' Hij lachte opnieuw. 'Maar vooral lol maken en streken uithalen. Weet je, een keer tekenden we een hitlersnor-retje op het portret van Mahatma Gandhi dat bij Einstein thuis op de bovenverdieping hing, in Mercer Street. Oei! Die ouwe was razend, zijn haar ging er recht van overeind staan! Jullie hadden het moeten zien...'
'Maar werkte u niet?'
'Natuurlijk werkten we. Einstein was toentertijd bezig met een heel ingewikkeld en ambitieus werkstuk. Hij wilde de Theorie van Alles ontwikkelen, een theorie die de verklaring voor de zwaartekracht en de elektromagnetische kracht tot één formule terugbrengt. Het was een soort grote theorie van het universum.'
'Ja, dat weet ik,' zei Tomas. 'Einstein wijdde de laatste jaren van zijn leven aan dat project.'
'En daar sleepte hij ons in mee. Hij zette mij en Augusto aan het uittesten van verschillende formules. Daar waren we al een jaar mee bezig, toen Einstein ons in 1951 in zijn kantoor riep en ons van het project af haalde.'
'O ja? Waarom?'
'Hij had iets anders voor ons. Een of twee weken eerder, ik weet niet precies wanneer, had Einstein gewichtig bezoek gehad bij hem thuis. De premier van Israël. Tijdens hun gesprek stelde de premier hem voor een uitdaging van groot belang. Aanvankelijk was Einstein niet genegen op die uitdaging in te gaan, maar na een paar dagen begon hij enthousiast te worden en hij besloot ons in het werk te betrekken. Hij haalde ons van het Theorie van Alles-project en zette ons op het nieuwe project, een pssf-psst-aangelegenheid, zeer vertrouwelijk, zeer geheim.'
Tomas en Ariana bogen zich naar voren, vol spanning om erachter te komen waarover het ging. 'Wat... wat voor project was dat?'
'Einstein gaf het een codenaam,' onthulde Tenzing. 'Hij noemde het "De Godsformule".'
In het kamertje viel een diepe stilte.
'Waaruit bestond dat project?' vroeg Ariana, die voor het eerst haar mond opendeed.
De bodhisattva verschoof op zijn kussen, legde zijn hand op zijn onderrug en kromp ineen met een van pijn vertrokken gezicht. Hij keek rond in het schemerige vertrek, dat slechts door de boterkaarsen en de gele vlammen van het fornuis werd verlicht, en haalde diep adem. 'Zijn jullie het niet moe om hier opgesloten te zitten?'
De twee bezoekers kregen zowat een zenuwaanval. Ze brandden van nieuwsgierigheid naar het antwoord, ze hunkerden naar de ontsluiering van het mysterie, ze stikten haast in de spanning van het wachten - ze hadden het belangrijkste punt van de zoektocht bereikt, vóór hen zat de man die kennelijk over alle antwoorden beschikte, het gesprek was op het essenti-ele moment, het cruciale punt beland. En wat deed Tenzing? Hij beklaagde zich dat hij al zo lang binnen zat.
'Waaruit bestond het project?' drong Ariana aan, ongeduldig en geïrriteerd.
De bodhisattva maakte een sereen gebaar. 'De berg is de berg en de weg is dezelfde als altijd,' declameerde hij met zijn handpalm op zijn borst. 'Wat werkelijk is veranderd is mijn hart.'
Er viel een verwarde stilte.
'Wat betekent dat?'
'Deze donkere kamer is dezelfde donkere kamer en de waarheid is dezelfde als altijd. Maar mijn hart is het moe om hier te zijn.' Hij maakte een plechtige beweging in de richting van de deur. 'Laten we naar buiten gaan.'
'Waarheen?'
'Naar het licht,' zei Tenzing. 'Ik zal jullie weg verlichten op een verlichte weg.'