XXII
Toen hij links van de autoweg Coimbra zag verrijzen als een kasteel op een kalkberg, kon Tomas Noronha wel schreeuwen van opluchting. Stralend lag de oude stad aan de Mondego, gestreeld door een vrolijk zonnetje en een zachte bries die over de rivier gleed. De witte gevels en oranjerode daken van de huizen gaven het geheel iets vertrouwds en gezelligs, alsof het stadje zijn thuis was. In feite, besefte hij, voelde hij zich nergens zo goed als daar, dat was zijn plek. Het was alsof die stad en die huizen hun armen openden om hem op te nemen in hun moederlijke bescherming.
De afgelopen dagen was Tomas onderweg geweest. Eerst was hij de Kaspische Zee in noordelijke richting overgestoken, om in Baku aan land te gaan. In de Azerbaidzjaanse hoofdstad had Mohammed ervoor gezorgd dat hij een plaats kreeg op de eerste de beste Tupolev naar Moskou, zodat hij meteen door kon. Hij had in een mooi hotel vlak bij het vliegveld overnacht en de Russische hoofdstad de volgende ochtend verlaten. Dwars over Europa was hij naar Lissabon gevlogen, waar hij aan het begin van de middag was geland. Onder normale omstandigheden zou hij meteen naar huis zijn gegaan - hij had zijn portie wel gehad, hij was uitgeput en zijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Maar vanwege de gezondheidstoestand van zijn vader wilde hij onmiddellijk naar hem toe.
Nog op het vliegveld van Lissabon kocht hij een ansichtkaart en stuurde die met een eenvoudig berichtje naar Ariana. Hij schreef haar dat hij veilig was aangekomen, stuurde haar veel liefs en ondertekende met 'Samot', zijn naam achterstevoren, een cryptoanalytisch trucje voor het geval de kaart zou worden onderschept door de vevak of een van de andere heersende partijen in Iran.
Strikt genomen wist hij dat hij zich binnenkort over het probleem 'Ariana' zou moeten buigen. De Iraanse bleef maar in zijn gedachten, vooral na wat ze allemaal had gedaan om hem te bevrijden. Tomas begreep dat dat maar één ding kon betekenen: het was een bewijs van liefde. Sinds hij haar had achtergelaten, waren al zijn dromen vol van haar volmaakte gelaatstrekken en werd hij steeds overvallen door de herinnering aan die magnetische karamelkleurige ogen, die sensuele lippen die zich eventjes openden als karmozijnen bloemblaadjes waar de zon op scheen; de ontluikende tederheid in haar fijne gezicht bedwelmde hem, de ranke vormen van haar lange, tengere lichaam vervulden hem van een zinnelijk verlangen, maar wat hij vooral miste waren hun gesprekken op het melodieuze ritme van haar kalme stem. De waarheid, constateerde hij zonder verbazing, de waarheid was dat hij heimwee had naar Ariana, dat hij aan haar aangename gezelschap gewend was geraakt en het genot haar geur te ruiken en haar serene aanwezigheid te voelen had gecultiveerd. Ze was een vrouw met wie hij zou kunnen praten tot alle tijdsbesef wegviel, tot minuten veranderden in uren en woorden in kussen.
Maar het was nog te vroeg om te beslissen wat hij met zijn gevoelens voor Ariana moest. Allereerst moest hij nu zijn vader opzoeken. En daarna wachtte er nog een ander probleem, dat van de cia. Tomas wist dat hij een manier moest vinden om de ongewenste band tussen hem en die Amerikaanse organisatie te verbreken. Hij had meer dan genoeg van alle spelletjes, van het gereduceerd worden tot een instrument in handen van mensen zonder enige scrupule.
Het was tijd om de touwtjes weer in eigen handen te nemen.
Graça Noronha slaakte een gil toen ze de deur openmaakte en haar zoon met een glimlach voor zich zag staan. 'Tomas!' riep ze, en ze opende haar armen. 'Je bent terug!'
Ze omhelsden elkaar.
'Alles goed, mam?'
'Het gaat wel,' zei ze. 'Kom binnen, jongen.'
Tomas liep de huiskamer in. 'Waar is papa?'
'Je vader is in het ziekenhuis voor de behandeling. Zo meteen wordt hij thuisgebracht.'
Ze gingen naast elkaar op de bank zitten.
'Hoe gaat het met hem?'
'Hij is minder opstandig, ocharme. Hij was een tijdje echt onmogelijk. Hij zonderde zich een beetje af en deed alleen nog zijn mond open om tegen alles en iedereen tekeer te gaan. Hij zei dat dokter Gouveia een waardeloze arts was, dat de verpleegkundigen onbehouwen types waren, dat Chico da Pinga zijn ziekte had moeten krijgen... kortom, het was verschrikkelijk!'
'En is hij nu niet meer zo?'
'Nee, gelukkig niet. Hij lijkt zich er meer bij neer te leggen, ik heb de indruk dat hij de dingen wat meer begint te aanvaarden.'
'En de behandeling? Slaat die aan?'
Graça haalde haar schouders op. 'O, weet ik veel!' verzuchtte ze. 'Ik zeg er niks meer over.'
'Nou?'
'Ach jongen, wat moet ik ervan zeggen? Die bestraling is geen lolletje, snap je. En het ergste is dat hij er niet beter van wordt.'
'Weet hij dat?' 'Ja.'
'Hoe reageert hij erop?'
'Hij heeft hoop. Hij heeft de hoop die elke patiënt en elk familielid van een patiënt in die omstandigheden heeft, hè.'
'Hoop waarop? Dat hij beter wordt?'
'Ja, de hoop dat er iets nieuws wordt ontdekt waardoor zijn probleem wordt opgelost. De geschiedenis van de geneeskunde zit immers vol met dat soort gevallen.'
'Ja,' zei Tomas met een even machteloos gevoel. 'Laten we hopen dat er iets gebeurt.'
Zijn moeder nam zijn handen in de hare. 'En jij? Met jou alles goed?' 'Ja hoor.'
'Je hebt helemaal niets van je laten horen! Wij hier in rep en roer en van jou taal noch teken!'
'Je weet toch hoe het is, met mijn werk...'
Dona Graça deed een paar stappen naar achteren en bekeek Tomas van top tot teen. 'Trouwens, wat ben je mager, jongen. Wat heb je voor smerig voedsel gegeten in die woestijn?'
'In Iran, mam.'
'Dat bedoel ik! Is dat niet dat woestijnland, waar je die kamelen hebt?'
'Nee, dat is het niet,' legde hij uit en hij verzamelde al zijn geduld om de geografische verwarring van zijn moeder het hoofd te bieden. 'Iran is daar wel in de buurt, maar het ligt niet in de woestijn.'
'Maakt niet uit,' zei ze. 'Feit is dat je broodmager bent, God sta me bij! Konden die bedoeïenen je niet wat fatsoenlijks te eten geven?'
'Eh... jawel hoor, ik heb prima gegeten.'
Zijn moeder keek hem ongelovig aan. 'Hoe komt het dan dat je zo mager bent? Hemel, je lijkt wel een Biafrakindje!'
'Nou ja, op sommige dagen heb ik niet zo best gegeten...'
Graça hief haar rechterhand. 'Aha! Dat dacht ik al! Jij zit natuurlijk dag in dag uit in die bibliotheken en musea, je vergeet tussen de middag te eten... en dan... en dan...' Ze maakte een gebaar in Tomas' richting alsof ze in de rechtbank een bewijsstuk liet zien. 'Dan krijg je dit!'
'Ja, daar zal het inderdaad wel door komen.' Hij moest lachen. 'Ik ben vergeten tussen de middag te eten.'
Kordaat stond zijn moeder op. 'Wacht maar eens even! Ik ga jou zo vet mesten als een speenvarkentje uit Bairrada op de dag van de slacht, zowaar als ik Maria da Graça Rosendo Noronha heet!' Ze draaide zich om om de kamer uit te gaan. 'Ik heb een lamsstoofpot voor je om je vingers bij af te likken, gewoon hemels! Daar kun je geen genoeg van krijgen, zul je zien.' Ze gebaarde dat hij haar moest volgen. 'Kom, sta op! Mee naar de keuken, jij.'
Hij had de lamsschotel half op, vergezeld van een fruitige rode Douro, toen zijn mobiele telefoon ging.
'Mister Norona?'
Tomas sloeg zijn blik in wanhoop ten hemel. Het accent was onmiskenbaar Amerikaans, wat alleen maar kon betekenen dat de cia hem niet met rust liet. 'Ja, daar spreekt u mee.'
'U spreekt met het bureau van het Directorate of Science and Technology van de Central Intelligence Agency in Langley, usa. Een moment alstublieft. Dit is een veilige lijn en de directeur wil u spreken.'
'Oké.'
Er klonk een muziekje terwijl de verbinding werd doorgeschakeld.
'Hello, Tomas. Frank Bellamy hier.' De typische hese, lijzige stem sprak voor zich; Bellamy hoefde zijn naam niet te noemen om onmiddellijk herkend te worden.
cHi, mister Bellamy.'
'Hebben de jongens van de organisatie je goed behandeld?'
'Pas vanaf de Kaspische Zee, mister Bellamy. Pas vanaf de Kaspische Zee.'
'O? Heb je klachten over je behandeling vóór de Kaspische Zee?'
'Ach, niets bijzonders,' zei de Portugees sarcastisch. 'Alleen maar dat jullie gorilla in Teheran geprobeerd heeft me met gif te injecteren.'
Bellamy lachte. 'In het licht van de gebeurtenissen daarna is het maar goed dat je hem hebt tegengehouden,' zei hij. 'Stel je voor, als hij je had uitgeschakeld, waren we nooit achter de dingen gekomen die je ons hebt verteld. Onze zoektocht zou op een dood spoor zijn beland.'
'Fijn dat u zo bezorgd bent over mijn welzijn,' antwoordde Tomas zuur. 'Gewoon ontroerend.'
'Ach ja, ik ben nu eenmaal wat sentimenteel. Ik denk alleen maar aan jouw gezondheid.'
'Dat had ik al gemerkt.'
De Amerikaan kuchte. 'Hoor eens, Tomas, ik bel je vanwege die tip die je me hebt gegeven.' 'Welke tip?'
'Van dat Hotel Orchard.'
'O ja.'
'Oké, we hebben dat onderzocht en we kwamen erachter dat er honderden hotels met die naam bestaan, over de hele wereld. In Singapore, San Francisco, Londen... nou ja, in feite overal. Het is een naald in een hooiberg.'
'Aha.'
'Heb je niet wat extra informatie die ons verder kan helpen?'
'Nee,' zei Tomas. 'Het enige wat ik weet is dat er een verband is tussen Hotel Orchard en professor Siza. Meer weet ik niet.'
'Tja... het is nogal vaag allemaal,' vond de Amerikaan. 'We blijven natuurlijk doorzoeken. Het probleem is dat het op deze manier jaren gaat duren.'
'Dat begrijp ik, maar ik kan er niets aan doen.'
'Wie heeft je deze informatie gegeven?'
'Ariana Pakravan.'
'Hmm,' mompelde Bellamy nadenkend. 'En kunnen we haar vertrouwen?'
'In welke zin?'
'In de zin dat ze de waarheid heeft gesproken?'
'Nou ja, zij is degene die me heeft gered, nietwaar? Als zij er niet was geweest, zat ik hier niet met u te praten. Ik ga ervan uit dat ze de waarheid heeft gesproken...'
'I see. En denk je dat we met haar in contact zouden kunnen komen?'
'Met wie? Ariana?'
'Ja.'
'Geen sprake van!'
'Hoezo niet? Als ze jou heeft geholpen, staat ze niet noodzakelijkerwijze aan hun kant.'
'Ze heeft mij geholpen omdat ze dat wilde. Niet om politieke redenen. Het was iets... eh... persoonlijks.'
Bellamy zweeg een fractie van een seconde.
'Dus je bent toch met haar naar bed geweest.'
'U begint toch niet wéér, hè.'
De Amerikaan lachte. 'Is ze echt zo goed als ze zeggen?'
Tomas keek ongeduldig naar boven. 'Hoor eens, belt u me speciaal daarvoor?'
'Ik bel je omdat ik meer nodig heb dan je me gegeven hebt.'
'Ik heb niet meer.'
'Maar zij wel.'
'Zij is een Iraanse, en ze woont bij haar ouders. Als jullie contact met haar opnemen, brieft ze alles door aan haar superieuren.'
'Denk je?'
'Dat weet ik zeker.'
'Waarom zeg je dat?'
'Omdat ze weigerde me details te geven over het Iraanse nucleaire programma. Ze heeft me niet eens verteld waar het manuscript van Einstein over gaat...'
Bellamy aarzelde en Tomas durfde bijna geen adem te halen in afwachting van de beslissing aan de andere kant van de lijn. De historicus dacht dat dat het enige argument was dat de Amerikanen kon tegenhouden. Óf hij wist ze ervan te overtuigen dat Ariana loyaal zou blijven aan het regime in Teheran, óf de cia zou haar gaan lastigvallen en haar in gevaar brengen.
'Hmm... oké,' zei Bellamy. 'Dan moeten we maar in de hotels gaan grasduinen, hè?'
'Ja, dat is het beste.'
'En jij? Schiet je al op met de tweede code?'
'Ehm... precies ja, ik eh... ik zou graag van deze zaak af willen. Weet u, ik heb mijn portie wel gehad en ik wil niet...'
'Wat krijgen we nou!'
'Pardon?'
'Niemand stapt uit deze zaak voordat die is opgelost, begrepen?' schreeuwde Bellamy op een toon die elke discussie uitsloot. 'Jij gaat onze afspraak van a tot z nakomen.'
'Maar hoort u eens, ik wil niet meer...'
'Geen gemaar! Je zit midden in een missie van het allerhoogste belang en die ga je tot een goed einde brengen, graag of niet en koste wat het kost. Is dat duidelijk?'
'Sorry, maar...'
'Is dat duidelijk?'
'Ja... eh... alleen wil ik...'
'Nu ga je eens even goed naar me luisteren,' brulde de Amerikaan woest. Hij spelde de woorden haast uit. 'Jij gaat tot in de puntjes je taak vervullen. Ik ga je niet vertellen wat er met je gebeurt als je ook nog maar één moment aarzelt. Maar laat het duidelijk zijn dat ik je voor honderd procent aan deze zaak wil zien werken, hoor je?'
'Nou... eh...'
'Hoor je?'
Tomas voelde zich verslagen. De agressieve toon van de cia'-er liet hem geen centimeter manoeuvreerruimte. 'Ja.'
'En nog iets,' voegde Bellamy er nog even ziedend aan toe. 'Dit is een race tegen de klok. Om in actie te kunnen komen moeten we precies weten wat er in het manuscript staat. Als jij er te lang over doet om de sleutel tot het document te ontraadselen, hebben we geen keuze en zullen we contact moeten opnemen met je vriendin. Zij weet nu eenmaal dingen die wij moeten weten. De nationale veiligheid van mijn land is in het geding en ik schuw geen enkel middel om het te beschermen, snap je? We zullen alle vereiste middelen inzetten om de informatie uit haar te krijgen die we nodig hebben. En met "alle vereiste middelen" bedoel ik ook werkelijk alle middelen, inclusief die waar jij nu aan denkt.' Hij zweeg even, alsof hij was uitgesproken. 'Dus ik raad je aan er vaart achter te zetten.'
Zonder nog een woord hing hij op.
Een lang moment zat Tomas naar de zwijgende hoorn in zijn handen te kijken, terwijl hij zich het gesprek voor de geest haalde en nadacht over zijn mogelijkheden. Al snel kwam hij tot de conclusie dat er geen uitweg was, en er echode maar één woord in zijn hoofd om Frank Bellamy mee te omschrijven.
'Klootzak.'
Manuel Noronha werd door een verpleegkundige thuisgebracht. Moe van de zoveelste bestraling kwam Tomas' vader binnen en ging op bed liggen. Zijn vrouw bracht hem een kommetje soep, en terwijl hij at, zag hij hoe zijn zoon naar het bed toe kwam.
Om de stilte op te vullen, die uitsluitend werd onderbroken door het geluid van zijn vader die de soep at, vertelde Tomas hem een deel van wat hij in Teheran had beleefd, waarbij hij uiteraard zijn werkelijke missie in de Iraanse hoofdstad en de gebeurtenissen van de laatste dagen daar wegliet. Toen hij was uitgesproken, kwam het gesprek onvermijdelijk op de ziekte. De wiskundige at zijn kommetje leeg en toen zijn vrouw de kamer verliet, vroeg hij of zijn zoon wat dichterbij wilde komen en biechtte hij hem iets op.
'Ik heb een pact gesloten,' zei hij op samenzweerderige toon.
'Een pact? Wat voor pact?'
Manuel tuurde naar de deur en legde zijn wijsvinger tegen zijn lippen. 'Ssst,' fluisterde hij. 'Je moeder weet nergens van. Niemand, trouwens.'
'Goed, ik vertel het niet verder.'
'Ik heb een pact gesloten met God.'
'Met God? Maar je hebt nooit in God geloofd...'
'Dat doe ik ook niet,' bevestigde de wiskundige. 'Maar toch heb ik een pact met Hem gesloten, voor het geval dat, hè?'
Tomas glimlachte. 'Heel slim.'
'Het zit zo. Ik heb beloofd alles te doen wat de dokters me zeggen. Alles. In ruil daarvoor vraag ik alleen maar dat-ie me laat leven tot ik een nieuw kleinkind heb.'
'O, papa.'
'Heb je het gehoord? Werk aan de winkel, dus: zoek je een aardig meisje uit en hup! maak een kind bij haar. Ik wil niet sterven zonder mijn kleinkind te zien.'
Tomas deed zijn best om het geïrriteerde gezicht dat hij op dit moment graag had willen trekken, te verbergen. Zijn vader was ziek, hij kon hem niet om zoiets tegen de haren in strijken. 'Oké, dat is goed, ik zal kijken wat ik kan doen.'
'Beloofd?'
'Beloofd.'
Manuel zuchtte diep en liet zijn hoofd terugvallen, alsof er een zware last van zijn schouders was genomen. 'Gelukkig.'
Het was stil.
'Hoe gaat het, pap?'
'Tja, hoe zou het moeten gaan,' mompelde de patiënt met zijn hoofd diep in het kussen. 'Ik heb een ziekte die mijn ingewanden wegvreet en ik weet niet of ik nog een week, een maand, een jaar of tien jaar te leven heb. Het is afschuwelijk!'
'Je hebt gelijk, het is ook afschuwelijk.'
'Soms word ik wakker in de hoop dat het allemaal gewoon een nachtmerrie was, dat ik als ik wakker word ontdek dat er eigenlijk niets aan de hand is. Maar na een paar seconden dringt tot me door dat het helemaal geen nachtmerrie is, maar werkelijkheid.' Hij schudde zijn hoofd. 'Je hebt geen idee hoe moeilijk dat is, wakker worden vol hoop en die hoop meteen daarna verliezen. Alsof iemand een spelletje met je speelt en je één moment lang de toekomst geeft, om hem direct daarop weg te pakken, alsof het leven een speeltje is en ik een kind. Er zijn ochtenden dat ik ineens zit te huilen...'
'Niet verdrietig zijn...'
'Hoezo, niet verdrietig zijn? Ben ik soms niet bezig alles te verliezen, alle mensen te verliezen van wie ik hou, en mag ik dan niet verdrietig zijn?'
'Maar zit je daar de hele tijd aan te denken, papa?'
'Nee, alleen zo nu en dan. Er zijn ochtenden waarop ik aan de dood denk, maar dat is een uitzondering. In feite probeer ik me het grootste deel van de tijd op het leven te concentreren. Zolang ik leef heb ik nog altijd de hoop om te blijven leven, begrijp je?'
'Je moet positief blijven denken, toch?'
'Zo is het. Net zoals je niet de hele tijd naar de zon kunt kijken, kun je niet de hele tijd aan de dood denken.'
'Bovendien, wie weet komt er een oplossing.'
Zijn vader keek hem aan met een eigenaardige glans in zijn ogen. 'Precies, misschien gebeurt er iets,' riep hij uit. 'Als ik het helemaal niet meer zie zitten klamp ik me altijd vast aan die gedachte.' Hij zweeg even. 'Weet je wat mijn droom is?'
'Hmm.'
'Ik lig in het universiteitsziekenhuis van Coimbra en dokter Gouveia komt bij me zitten en zegt: "Noronha, ik heb hier een nieuw medicijn, net aangekomen uit Amerika, dat daar geweldige resultaten lijkt op te leveren. Wil je het uitproberen?'" Hij zweeg terwijl hij met doffe ogen in het niets staarde, alsof hij de droom op dat moment had. 'Hij geeft me het medicijn, en een paar dagen later maken ze een cT-scan en dan komt hij op me af en roept: "Het is weg! De ziekte is weg! De uitzaaiingen zijn verdwenen!'" Hij glimlachte. 'Dat is mijn droom.'
'Dat kan gebeuren.'
'Inderdaad. Het kan gebeuren. Trouwens, Gouveia heeft me verteld dat er zo heel wat verhalen zijn over ziekten die vroeger ongeneeslijk waren. Mensen die op sterven na dood waren probeerden een nieuw medicijn uit en hopla! in een oogwenk waren ze weer kerngezond.' Hij geeuwde. 'Het komt voor.'
Het was even stil.
'Je zei net iets over God.'
'Ja.'
'Maar je bent een wetenschapper, een wiskundige, je hebt nooit in het bestaan van God geloofd. En nu sluit je ineens een pact met Hem...'
'Tja... eh... eigenlijk moet ik je zeggen dat ik niet weet of God bestaat. Ik ben zogezegd een agnosticus, ik heb geen zekerheid over Zijn bestaan of niet-bestaan.'
'Hoezo?'
'Omdat ik geen bewijs ken voor het bestaan van God, maar er, wetend wat ik weet over het universum, evenmin zeker van ben dat Hij niet bestaat.' Hij hoestte. 'Weet je, een deel van mij is atheïstisch. Ik heb altijd gedacht dat God niet meer was dan een menselijke creatie, een fantastisch verzinsel dat ons troost en waarmee lacunes in onze kennis handig worden opgevuld. Bijvoorbeeld: iemand loopt over een brug en de brug stort in. Aangezien niemand weet waardoor het komt dat de brug is ingestort, schrijft iedereen dat feit toe aan de goddelijke wil.' Hij haalde in een nabootsing van een berustende houding zijn schouders op. 'Dat heeft God gedaan.' Hij hoestte. 'Maar tegenwoordig, met al onze wetenschappelijke kennis, weten we dat de brug niet is ingestort door Gods hand, maar omdat het materiaal is geërodeerd of de bodem is verzakt, of omdat de structuur te zwaar is belast; kortom, er is een echte uitleg zonder goddelijke oorsprong. Snap je? Ze noemen het ook wel de "God van de gaten". Telkens als we iets niet weten, halen we God erbij en dan is het netjes verklaard, terwijl er in werkelijkheid andere verklaringen met een hoger waarheidsgehalte bestaan, ook al kennen we die misschien niet.'
'Denk je dat een interventie van het bovennatuurlijke niet mogelijk is?'
'Het bovennatuurlijke is datgene waar we een beroep op doen als we een natuurverschijnsel niet kennen. Vroeger werd er iemand ziek en dan zei men: hij is bezeten door kwade geesten. Tegenwoordig wordt iemand ziek en dan zegt men: hij is bezeten door bacteriën of door een virus of door nog wat anders. De ziekte is dezelfde, maar onze kennis omtrent de oorzaak ervan is veranderd, snap je? Toen we de oorzaken niet kenden, deden we een beroep op het bovennatuurlijke. Nu we ze wel kennen, doen we een beroep op het natuurlijke. Het bovennatuurlijke is niet meer dan een fantasie die gevoed wordt door ons gebrek aan kennis over het natuurlijke.'
'Dus het bovennatuurlijke bestaat niet.'
'Nee, alleen het natuurlijke dat we niet kennen. De atheïst in mij gaat ervan uit dat niet God de mens heeft geschapen, maar de mens God.' Hij maakte een gebaar dat de hele kamer omvatte. 'Alles om ons heen heeft een verklaring. Ik geloof dat de dingen beheerst worden door universele wetten, eeuwig en absoluut, almachtig, alomtegenwoordig en alwetend.'
'Een beetje zoals God...'
Zijn vader lachte zachtjes. 'Ja, zo je wilt. Het is waar dat de wetten van het universum de eigenschappen bezitten die we gewoonlijk aan God toeschrijven, maar dat is om natuurlijke, en niet om bovennatuurlijke redenen.'
'Hoezo?'
'De wetten van het universum bezitten die eigenschappen omdat dat in hun aard ligt. Ze zijn absoluut omdat ze nergens van afhankelijk zijn; ze beïnvloeden de fysieke toestanden maar worden daardoor niet beïnvloed. Ze zijn eeuwig omdat ze niet veranderen in de loop der tijd; ze zijn net zo als in het verleden en zullen dat in de toekomst ook zeker blijven. Ze zijn almachtig omdat niets eraan ontkomt; ze oefenen hun kracht uit op alles wat bestaat. Ze zijn alomtegenwoordig omdat ze zich overal in het heelal bevinden; er zijn niet een paar wetten die hier gelden en een paar andere die daar van toepassing zijn. En ze zijn alwetend omdat ze hun macht automatisch uitoefenen en de systemen hun niet hoeven te laten weten dat ze bestaan.'
'En waar komen die wetten vandaan?'
De wiskundige trok een jongensachtige grijns. 'Daar heb je me.'
'Nou?'
'De oorsprong van de wetten van het universum is een groot mysterie. Het klopt dat die wetten alle eigenschappen hebben die we gewoonlijk aan God toeschrijven.' Hij hoestte. 'Maar pas op: het feit dat we de oorsprong ervan niet kennen, betekent niet noodzakelijkerwijs dat ze voortkomen uit het bovennatuurlijke.' Hij stak een vinger op. 'Denk erom dat we het bovennatuurlijke gebruiken om uit te leggen wat we nog niet weten, maar wel een natuurlijke verklaring heeft. Als we het bovennatuurlijke telkens gebruiken wanneer we iets niet weten, vallen we terug op de God van de gaten. Over een tijdje wordt de werkelijke verklaring ontdekt en staan we met onze mond vol tanden. De Kerk bijvoorbeeld, die gebruikte de God van de gaten naar hartenlust om dingen te verklaren waar vroeger geen verklaring voor was, en moest vervolgens hoogst gênant op zijn woorden terugkomen toen er ontdekkingen werden gedaan die de goddelijke verklaring ontzenuwden. Copernicus, Galileï, Newton en Darwin zijn hiervan de bekendste voorbeelden.' Hij hoestte. 'In elk geval, Tomas, is de oorsprong van de wetten van het universum iets waar we geen verklaring voor hebben. Trouwens, er zijn een aantal eigenschappen van het universum die maken dat ik niet bij voorbaat kan uitsluiten dat God bestaat. De kwestie van de oorsprong van de fundamentele wetten is daar één van. Hun bestaan herinnert ons eraan dat er een groot mysterie achter het universum schuilt.'
Tomas liet peinzend zijn vingers over zijn kin glijden. Daarna gebaarde hij in de richting van zijn jaszak. 'Pap,' zei hij, terwijl hij er met zijn handpalm op klopte. 'Ik heb hier twee raadselachtige zinnen waarvan ik graag zou willen dat je me ze uitlegt, als je kunt.'
'Zeg het maar.'
Tomas stak zijn hand in zijn jaszak en haalde er een blaadje uit, dat hij openvouwde. Hij liet zijn blik over de tekst gaan en wendde zich tot zijn vader.
'Kan ik?'
'Toe maar.'
'Geraffineerd is de Heer, maar boosaardig is Hij niet,' las hij voor. 'De natuur verbergt haar geheim door de grandeur van haar wezen, nooit door list.'
Manuel Noronha, zijn hoofd diep in het kussen, glimlachte. 'Van wie is dat?'
'Einstein.'
De wiskundige knikte goedkeurend. 'Dat heeft hij goed gezien.'
'Maar wat betekent het?'
Zijn vader geeuwde nogmaals. 'Ik ben moe,' zei hij simpelweg. 'Morgen leg ik het je uit.'