XXVI
De studenten dromden samen bij de deur en samengeperst tot een kolkende stroom die door een smalle bergkloof wordt gedwongen, verlieten ze het amfitheater. Tomas liep naar beneden en bleef daar staan; hij leek wel een soldaat die de wacht hield bij die stortvloed. Luis Rocha stond zijn aantekeningen te ordenen terwijl hij de vragen van drie studenten beantwoordde. Dat nam enkele minuten in beslag, zodat de professor astrofysica nog steeds een student aan zijn zij had toen hij de zaal uit en de gang op liep. Tomas volgde hem en toen de laatste student wegliep, versnelde hij zijn pas en sprak zijn collega aan. 'Professor Rocha?'
Luis draaide zich om en keek hem aan. De uitdrukking in zijn ogen wekte de indruk dat hij de onbekende voor een van zijn leerlingen hield. 'Ja?'
Tomas stak zijn hand uit. 'Hallo, ik ben Tomas Noronha, hoogleraar geschiedenis aan de Universidade Nova in Lissabon en zoon van professor Manuel Noronha, die hier in Coimbra wiskunde doceert.'
Luis Rocha trok zijn wenkbrauwen op alsof hij hem herkende. 'Ah! Professor Manuel Noronha! Die ken ik goed, heel goed.' Hij drukte de hand die hem werd toegestoken. 'Hoe gaat het met je vader?'
'Niet zo best, helaas. Hij heeft op het moment een ernstig probleem, weet je. Met zijn gezondheid. We moeten afwachten.'
De professor in de astrofysica knikte met een opgelaten uitdrukking op zijn gezicht. 'Nou, dat is ook wat,' flapte hij uit.
Het lijkt wel of iemand het boze oog op de universiteit van
Coimbra heeft laten vallen, vind je ook niet? Eerst de verdwijning van professor Siza, met wie ik samenwerkte. Bijna direct daarna kwam het bericht dat je vader geen colleges meer zou geven vanwege de... eh... de ziekte die hij had gekregen.' Hij maakte een machteloos gebaar. 'Ongelooflijk, toch? De universiteit verliest zowat in één klap twee van zijn knapste koppen! Het is... hoe moet ik het zeggen... het is een ramp.'
'Ja, het is inderdaad... nou ja, een probleem.'
'Een ramp,' herhaalde Luis.
Ze liepen de straat op. De hoogleraar natuurkunde keek alle kanten op, hij maakte een gedesoriënteerde indruk. Hij draaide zich om en keek naar het grote, rechthoekige gebouw van de vakgroep Natuurkunde, waar ze zojuist uit waren gekomen. Het leek op een ziekenhuis, maar op de hoeken stonden enorme stenen standbeelden en de zijmuur werd in beslag genomen door een reusachtig portret van Einstein op de fiets.
'Sorry,' zei de natuurkundige aarzelend. 'Wat stom! Ik ben zo verstrooid.' Ze liepen het gebouw weer in en gingen een trap op in de richting van de kantoortjes voor het onderwijzend personeel. Terwijl hij naast Luis Rocha voortliep deed Tomas zijn best om een einde te breien aan het rituele ge-ach-en-wee over het ongeluk dat over de universiteit van Coimbra scheen te zijn neergedaald, dat overging in de gebruikelijke analyse van de onderwijstoestand in het land.
Eenmaal in het kleine en rommelige kantoor van zijn collega greep Tomas een onderbreking in al die bespiegelingen aan om ter zake te komen. 'Rocha, ik ben hier vanwege een delicate aangelegenheid.'
'Heeft het met je vader te maken?'
'Nee, nee.' Hij wees naar zijn gespreksgenoot.' Het heeft te maken met jouw leermeester.'
Luis Rocha keek verbaasd. 'Mijn leermeester?'
'Ja. Professor Siza.'
'Hij was meer dan een leermeester voor me... hij was een tweede vader.' Zijn stem klonk bijna verstikt en hij sloeg zijn ogen neer. 'Ik kan nog steeds nauwelijks geloven dat hij zomaar verdwenen is.'
'Het is juist zijn verdwijning waar ik je over wil spreken.'
'Wat wil je weten?'
'Alles wat me kan helpen hem op te sporen.'
De natuurkundige keek hem bevreemd aan. 'Probeer jij hem op te sporen?'
'Ja, men heeft mij ingeschakeld om mee te werken aan het onderzoek.'
'Heeft de gerechtelijke politie je benaderd?'
'Nou, eh... het was niet echt de gerechtelijke politie.'
'Was het dan de veiligheidspolitie?'
'Ook niet.'
Luis Rocha kreeg een verwarde uitdrukking op zijn gezicht. 'Wie dan?'
'Nou... eh... het was... het was een internationale politiedienst.'
'Interpol?'
'Ja,' loog Tomas. De onderzoekende benadering van zijn gespreksgenoot dwong hem een antwoord te verzinnen. Hij kon moeilijk de cia noemen, dus werd het maar Interpol. 'Ze hebben me gevraagd hen te helpen bij het onderzoek.'
'Waarom Interpol?'
'Omdat de verdwijning van professor Siza in verband schijnt te staan met internationale belangen.'
'O ja? Wat voor belangen zijn dat dan?'
'Ik ben bang dat ik niet de vrijheid heb om je te vertellen wat ik over dit onderwerp weet. Zoals je zult begrijpen kan dat het onderzoek schaden.'
Luis Rocha krabde peinzend aan zijn kin. 'Maar je zei toch dat je hoogleraar geschiedenis bent?'
'Ja, dat klopt.'
'Waarom heeft Interpol jou er dan bij gehaald?'
'Ze kwamen met me praten omdat ik cryptoanalist ben en er een paar codes zijn ontdekt die wellicht naar professor Siza leiden.'
'Werkelijk?' Luis toonde zich zeer geïnteresseerd in deze onthullingen. 'Wat voor codes zijn dat?'
'Dat kan ik je niet vertellen,' antwoordde Tomas. De historicus voelde zich niet op zijn gemak bij zijn eigen schaamteloze leugens; hij besloot het gesprek in andere banen te leiden en direct op zijn doel af te gaan. 'Luister, kun je me helpen of niet?'
'Natuurlijk kan ik dat,' riep de natuurkundige uit. 'Wat wil je weten?'
'Ik wil graag weten met wat voor onderzoek professor Siza bezig was.'
Luis Rocha rechtte zijn rug, keek uit het raam van zijn kantoortje naar de huizen en slaakte een diepe zucht. Hij stopte zijn papieren in een map en borg die op in een la. Daarna leunde hij achterover en staarde Tomas aan. 'Heb jij geen honger?'
Het fraaie restaurant van hotel Astoria was bijna leeg, misschien omdat het nog vroeg was. Het daglicht stroomde fel en warm door de grote ramen naar binnen en gaf iets vrolijks aan de duffe sfeer van de grote zaal, waarvan de houten vloer, die door alle diners dansants in de jaren dertig van de vorige eeuw danig was versleten, duidelijk smeekte om een opknapbeurt. Achter de rij lindebomen en de drukke weg stroomde loom en sereen de Mondego, en de stad bewoog zich in het trage ritme van iemand die maar een steenworp van de provincie verwijderd is.
Het hotel ademde een eeuwenoude sfeer, wat niet verwonderlijk was: de roze inrichting van de Belle Époque gaf er een heel eigen ambiance aan, waardoor Tomas zich tachtig jaar terug in de tijd waande, in het begin van de twintigste eeuw. Daarbij voelde hij zich overigens helemaal op zijn gemak; als historicus had hij het gewoon nodig om oude geuren op te snuiven, te voelen hoe de geschiedenis hem in haar stoffige mantel hulde, een duik te nemen in de tijdcapsules die gebouwen met een verleden waren.
Ze bestelden eendenfilet met sinaasappel en honing. Een chanfana van in rode wijn gestoofde lamsingewanden was eigenlijk meer op zijn plaats geweest, ze waren per slot van rekening in Coimbra, maar dat was misschien een wat al te zwaar gerecht.
'Vertel eens,' zei de historicus toen het gelegenheidsgesprek tot een einde kwam. 'Met wat voor onderzoek was professor Siza eigenlijk bezig?'
Luis Rocha pakte een sneetje brood en smeerde er een verrukkelijk uitziende eendenpaté op. 'Beste Noronha,' zei hij terwijl hij een hapje van het brood nam. 'Je hebt vast en zeker het voorwoord bij de tweede editie van Kants Kritiek van de zuivere rede gelezen. Ja toch?'
Tomas zette grote ogen op. 'Het... het voorwoord bij de derde editie van Kritiek van de..!
'Tweede editie,' verbeterde Luis hem. 'Het voorwoord bij de tweede editie.'
'Nou... ik kan niet zeggen dat... ik dat gelezen heb,' zei hij schutterig. 'Dat wil zeggen, uiteraard heb ik Kritiek van de zuivere rede gelezen, maar ik moet zeggen dat... dat voorwoord van... eh... van die editie, ik moet zeggen dat ik me niet herinner dat te hebben gelezen.'
'Weet je wat er zo belangrijk is aan dat voorwoord?'
'Ik heb geen idee.'
De natuurkundige besmeerde een tweede sneetje brood met een dikke laag paté. Tomas keek ernaar en concludeerde onwillekeurig dat zijn gespreksgenoot een behoorlijke lekkerbek was, wat zijn royaal opbollende buik verklaarde.
'In het voorwoord van de tweede editie van Kritiek van de zuivere rede legde Kant de grenzen van de wetenschap vast,' zei Rocha terwijl hij op zijn volgende stukje brood kauwde. 'Hij concludeerde dat er drie fundamentele problemen van de metafysica zijn die nooit door de wetenschap kunnen worden opgelost.' Hij hield drie vingers omhoog. 'God, vrijheid en onsterfelijkheid.' 'O?'
'Kant meende dat wetenschappers nooit in staat zouden zijn het bestaan van God te bewijzen, vast te stellen of we wel of niet een vrije wil hebben en met zekerheid te weten wat er na de dood gebeurt. Die vragen behoren naar zijn mening niet meer tot het domein van de fysica, maar van de metafysica. Ze staan buiten alle bewijs.'
Tomas knikte nadenkend. 'Dat klinkt redelijk.'
'Voor de gewone sterveling wel,' onderbrak Luis Rocha hem. 'Maar niet voor professor Siza.'
De historicus keek geïntrigeerd. 'O nee? Waarom niet?'
'Omdat professor Siza geloofde dat het mogelijk was om zelfs metafysische kwesties te bewijzen.'
'Wat?'
'Professor Siza geloofde dat het mogelijk was het bestaan van God wetenschappelijk te bewijzen en de problemen van de vrije wil en de onsterfelijkheid op te lossen. Hij dacht trouwens dat die vraagstukken verband met elkaar hielden.'
Tomas verschoof in zijn stoel, nog bezig tot zich door te laten dringen wat hem net was verteld. 'Suggereer je dat het wetenschappelijke werk van professor Siza verband hield met het vraagstuk van het bestaan van God?'
'Nee, dat suggereer ik niet.'
'O, goed.'
'Dat beweer ik.'
Er viel een stilte, terwijl Tomas de consequenties van die informatie overdacht.
'Vergeef me mijn onwetendheid,' zei de historicus, 'maar is het mogelijk het bestaan van God te bewijzen?'
'Volgens Kant niet.'
'Maar volgens professor Siza wel?'
'Jawel.'
'Waarom?'
'Alles hangt af van je definitie van God.'
'Wat bedoel je?'
Luis Rocha slaakte een zucht. 'Luister. Wat is God voor jou?'
'Eh... ik weet niet... een superieur wezen, de Schepper.'
'Dat lijkt me niet echt een geweldige definitie, wel?'
'Nee,' zei Tomas schaterlachend. 'Maar vertel jij het me dan eens. Wat is God?'
'Tja, dat is de eerste vraag die gesteld moet worden, hè? Wat is God?' Luis Rocha opende zijn handen. 'Als je een oude patriarch met een lange baard verwacht, die met een bekommerde blik naar de aarde kijkt en waakt over alles wat iedereen doet en denkt en vraagt en met barse stem spreekt... tja, dan geloof ik
dat we kunnen wachten tot het einde der tijden voor het bestaan van een dergelijk personage wordt bewezen. Die God bestaat gewoon niet, dat is alleen maar een antropomorfe constructie waarmee we ons een voorstelling kunnen maken van iets dat boven ons staat. In die zin hebben wij God geconstrueerd als een vaderfiguur. We hebben iemand nodig die ons beschermt, ons verdedigt tegen het kwaad, ons beschutting en vertroosting biedt op moeilijke momenten, iemand die ons helpt het onaanvaardbare te aanvaarden, het onbegrijpelijke te begrijpen, het afschuwelijke het hoofd te bieden. Die iemand is God.'
Hij wees naar het plafond. 'We beelden ons in dat daarboven iemand is die zich intensief met ons bezighoudt, iemand bij wie we op moeilijke momenten terecht kunnen voor troost, iemand die ons observeert en steunt, en... poef! Daar heb je hem! Daar is God!'
'Maar als God dan niet bestaat, waar hebben we het dan nog over?'
'Ik heb niet gezegd dat God niet bestaat,' verbeterde de fysicus hem.
'O nee?'
'Wat ik zei was dat de antropomorfe God die wij ons gewoonlijk voorstellen en die we uit de joods-christelijke traditie hebben geërfd, niet bestaat.'
'Hmm,' mompelde Tomas. 'Dus je zegt dat de God van de Bijbel niet bestaat?'
'Maar wie is die God uit de Bijbel? Dat personage dat Abraham opdracht gaf om zijn zoon te doden, alleen maar om te zien of de aartsvader Hem trouw was? Dat personage dat de hele mensheid in het verderf stort alleen maar omdat Adam een appel heeft gegeten? Hoe kan iemand die bij zijn volle verstand is geloven in zo'n kleingeestige, grillige God? Natuurlijk bestaat die niet!'
'Maar wat voor God bestaat er dan wel?'
'Professor Siza geloofde dat God zich bevindt in alles wat ons omringt. Niet in een wezen boven ons dat ons bewaakt en beschermt, zoals door de joods-christelijke traditie wordt verkondigd, maar in een scheppende intelligentie, subtiel en alomtegenwoordig, misschien immoreel, die zich bevindt in elke stap, elke blik, elke ademhaling, die aanwezig is in kosmos en atomen, die alles één maakt en aan alles betekenis geeft.'
'Oké,' zei Tomas. 'En geloofde hij dat het mogelijk was het bestaan van die God te bewijzen?' 'Ja.'
'Sinds wanneer?'
'Al zolang ik hem ken. Ik geloof dat hij die overtuiging kreeg in de tijd dat hij stage liep in Princeton.'
'Maar hoe kan bewezen worden dat God bestaat?'
Luis Rocha glimlachte. 'Tja, dat zul je aan professor Siza moeten vragen.'
'Maar vertel me eens één ding, geloof je werkelijk dat het mogelijk is het bewijs te leveren dat God bestaat?'
'Hangt ervan af.'
'Waarvan?'
'Van je definitie van "bewijs".'
'Hoezo? Leg dat eens nader uit.'
De natuurkundige besmeerde een derde sneetje brood. 'Kijk, Noronha. Wat is de wetenschappelijke methode?'
'Nou ja, ik neem aan een proces van informatievergaring over de natuur.'
'Dat is een definitie,' gaf Luis Rocha toe. 'Maar ik heb een andere.'
'Nou?'
'De wetenschappelijke methode is een dialoog tussen mens en natuur. Door middel van de wetenschappelijke methode stelt de mens vragen aan de natuur en krijgt hij daar antwoord op. Het geheim ligt in de manier waarop hij de vragen stelt en de antwoorden interpreteert. Je bent niet zomaar in staat om de natuur te ondervragen of te begrijpen wat zij je vertelt. Daar moet je op getraind zijn, het is van fundamenteel belang dat je schrander en scherpzinnig bent, en je moet intelligent genoeg zijn om het raffinement van veel antwoorden te kunnen bevatten. Snap je?' 'Ja.'
'Wat ik wil zeggen is dat het al dan niet bestaan van God kan worden begrepen afhankelijk van de vraagstelling en van iemands vermogen om de antwoorden te begrijpen. Zo komt de tweede wet van de thermodynamica voort uit vragen die aan de natuur werden gesteld door middel van experimenten over warmte. De natuur gaf antwoord en liet zien dat de energie van warm naar koud gaat en nooit omgekeerd, en dat de transformatie van energie tussen lichamen altijd leidt tot verlies.' Hij maakte een weids gebaar. 'Hetzelfde doet zich voor bij de kwestie God. Je moet eerst weten wat voor vragen je moet formuleren en hoe, en vervolgens moet je het vermogen hebben om de verkregen antwoorden te begrijpen. Daarom moet je ook voorzichtig zijn als je het hebt over het leveren van het bewijs dat God bestaat. Als iemand zit te wachten op dvd-beel-den van God die het universum overziet, met in zijn ene hand de stenen tafelen, terwijl hij met zijn andere hand over zijn witte baard strijkt, dan moet ik hem teleurstellen. Dat beeld zal nooit worden vastgelegd, want die God bestaat niet. Maar als we het hebben over bepaalde antwoorden van de natuur op specifieke vragen... tja, dan zou het wel eens anders kunnen liggen.'
'Over wat voor vragen heb je het?'
'Weet ik veel... vragen met betrekking tot logisch redeneren bijvoorbeeld.'
Tomas schudde zijn hoofd. 'Ik kan je niet volgen.'
'Nou kijk, dat probleem van de big bang, waarover ik het tijdens het college van vandaag had.'
'Ja, wat is daarmee?'
'Wat daarmee is? Is dat dan niet duidelijk? Als er een big bang is geweest, dan houdt dat in dat het universum is gecreëerd. En dat idee heeft vergaande consequenties, denk je niet?'
'Zoals?'
'Het vraagstuk van de Schepping brengt ons op het probleem van de Schepper. Wie heeft de Schepping geschapen?' Hij kneep één oog dicht. 'Nou?'
'Tja... eh... kan het niet door natuurlijke oorzaken zijn gekomen?'
'Uiteraard. We hebben het over een natuurlijk probleem.' Hij hield zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd. 'Knoop dat in je oren, Noronha. God is een natuurlijk probleem. Dat geklets over het bovennatuurlijke, wonderen, magie... allemaal onzin. Als Hij bestaat, maakt God deel uit van het universum. God is het universum. Snap je? De schepping van het universum is niet een kunstmatige, maar een natuurlijke daad geweest, in overeenstemming met specifieke wetten en bepaalde universele constanten. Maar de vraag komt steeds terug op hetzelfde punt. Wie heeft de wetten van het universum ontworpen? Wie heeft de universele constanten bepaald? Wie heeft het universum leven ingeblazen?' Hij sloeg op de tafel. 'Dat, Noronha, zijn de centrale vragen van de logica. De Schepping brengt ons bij een schepper.'
'Zeg je nu dat we door middel van de logica het bestaan van God kunnen bewijzen?'
Luis Rocha trok een grimas. 'Nee, absoluut niet. De logica levert geen enkel bewijs. Maar de logica geeft ons wel aanwijzingen.' Hij boog zich over de tafel. 'Kijk, je moet begrijpen dat God, als Hij bestaat, slechts een stukje van Zijn bestaan laat zien en het definitieve bewijs verbergt achter een sluier van elegante subtiliteiten. Ken je de onvolledigheidsstellingen?' 'Ja.'
'Doordat de onvolledigheidsstellingen aantonen dat een logisch systeem nooit alle beweringen kan bewijzen die binnen dat systeem vallen, ook al zijn die onbewijsbare beweringen waar, vormen ze een boodschap met een diepe mystieke betekenis. Het is alsof God, als Hij bestaat, tegen ons zegt: "Ik druk me uit door middel van de wiskunde, de wiskunde is mijn taal, maar het bewijs dat dat zo is zal ik jullie niet geven.'" Hij pakte nog een sneetje brood. 'En dan hebben we nog het onzekerheidsprincipe. Dat principe onthult dat we nooit tegelijkertijd precies de positie en snelheid van een deeltje kunnen bepalen. Het is alsof God tegen ons zegt: "De deeltjes gedragen zich deterministisch, Ik heb heel het verleden en heel de toekomst al vastgelegd, maar Ik geef jullie niet het definitieve bewijs dat dat zo is.'" 'Oké.'
'Zoeken naar God is als zoeken naar de waarheid van de beweringen in een logisch systeem, of naar het deterministische gedrag van de deeltjes. We kunnen nooit het definitieve bewijs verkrijgen dat God bestaat, in die zin dat we nooit definitief kunnen bewijzen dat de onbewijsbare beweringen in een logisch systeem waar zijn of dat deeltjes zich deterministisch gedragen. En toch wéten we dat de gevolgen van die beweringen waar zijn en dat de deeltjes zich op deterministische wijze gedragen. Wat ons onthouden wordt is het definitieve bewijs, niet de aanwijzingen dat het feitelijk zo in elkaar zit.'
'Maar wat voor aanwijzingen zijn er dan eigenlijk dat God bestaat?'
'Op het gebied van de logica werd de interessantste aanwijzing door Plato en Aristoteles onthuld, vervolgens uitgewerkt door Sint Thomas van Aquino en verfijnd door Leibniz. Het betreft hier het causale argument. De basisgedachte valt makkelijk te formuleren: we weten uit de natuurkunde en uit onze dagelijkse ervaring dat alle gebeurtenissen een oorzaak hebben, terwijl de gevolgen ervan weer de oorzaak zijn van andere gebeurtenissen, in een domino-effect zonder einde. Laten we ons nu eens voorstellen dat we op zoek gaan naar de redenen van alle gebeurtenissen uit het verleden. Als nu het universum een begin heeft gehad, dan betekent dat dat de keten ook ergens is begonnen, nietwaar? We gaan van oorzaak tot oorzaak en komen zo aan bij het moment waarop het universum werd geschapen, datgene wat we nu aanduiden als de big bang. Wat is de eerste oorzaak van allemaal? Wat heeft de machine in werking gezet? Wat is de aanleiding geweest voor de big bang?'
Tomas keek twijfelachtig. 'Ik geloof dat je die vraag in de les hebt beantwoord, niet? Je zei dat er, omdat de tijd nog niet was geschapen, geen oorzaken konden zijn die aan de big bang voorafgingen.'
'Dat is waar,' gaf de fysicus toe. 'Je hebt goed opgelet, absoluut.' Hij glimlachte. 'Maar laat me je vertellen, dat is de formulering die wij wetenschappers gebruiken om die lastige vraag te omzeilen. De waarheid is dat alles erop wijst dat de big bang heeft plaatsgevonden. Als hij heeft plaatsgevonden, heeft iets hem doen plaatsvinden. De vraag komt steeds weer op hetzelfde punt terug. Wat is de eerste oorzaak? En wat heeft de eerste oorzaak veroorzaakt?'
'God?'
Luis Rocha glimlachte. 'Het is een mogelijkheid,' fluisterde hij. 'Welbeschouwd sluit de hypothese dat het universum eeuwig is, God uit. Het universum heeft altijd bestaan, het heeft geen doel, het is. Gewoon, het is. In het eeuwige universum zonder begin of einde is de dominoketen van oorzaken oneindig, er bestaat geen eerste oorzaak en ook geen laatste gevolg.' Hij stak zijn vinger op. 'Maar de Schepping wijst op een eerste oorzaak. Sterker nog, als je van een Schepping uitgaat, geef je toe dat er een Schepper bestaat. Vandaar de vraag: wie heeft de machine in werking gezet?'
'Het antwoord is natuurlijk God.'
'Ik herhaal, dat is slechts een mogelijkheid. Dit logische argument vormt geen bewijs, alleen maar een aanwijzing. Per slot van rekening kan er een vooralsnog onbekend mechanisme bestaan dat dit probleem oplost, nietwaar? We moeten voorzichtig zijn niet terug te vallen op de God van de gaten, dus niet de fout begaan God er telkens bij te halen als we geen antwoord op een probleem hebben, terwijl er eigenlijk een andere verklaring is. Dat gezegd zijnde, moet worden onderstreept dat de Schepping ons brengt op het probleem van de Schepper, en hoe je het ook wendt of keert, de vraag komt telkens terug op dat cruciale punt.' Hij schudde zijn hoofd. 'Aan de andere kant, als we God in de vergelijking plaatsen door te zeggen dat Hij degene was die de Schepping heeft gemaakt, stuiten we onmiddellijk op een heleboel nieuwe problemen, niet?'
'Zoals?'
'Nou ja... het eerste probleem is de vraag waar God was als er voor de big bang geen tijd of ruimte bestond. En het tweede probleem is de vraag wat God heeft veroorzaakt. Immers, als alles een oorzaak heeft, heeft ook God een oorzaak.'
'Dan is er dus geen eerste oorzaak...'
'Of misschien ook wel, wie zal het zeggen? Wij natuurkundigen noemen de big bang een singulariteit. In die zin zouden we kunnen zeggen dat God een singulariteit is, net zoals de big bang dat is.'
Tomas streek met zijn hand door zijn haar. 'Dat argument klinkt interessant, maar het is niet doorslaggevend, of wel?'
'Nee,' stemde de natuurkundige in. 'Het is niet doorslaggevend. Maar er is een tweede argument dat nog sterker lijkt. De filosofen geven er verschillende namen aan, maar professor Siza noemde het... eh... wacht even... o ja! Hij noemde het het argument van de intentionaliteit.'
'Intentionaliteit? Van intentie?'
'Precies. De kwestie van de intentionaliteit is, zoals je weet, van puur subjectieve aard voor wat betreft de interpretatie ervan. Dat wil zeggen, iemand kan iets met opzet doen, maar een buitenstaander kan nooit absoluut zeker weten dat dat zijn bedoeling is geweest. Je kunt wel aannemen dat iemand een bepaalde intentie heeft gehad, maar alleen de persoon die het gedaan heeft kent de waarheid.' Hij maakte een gebaar in Tomas' richting. 'Als jij nu deze tafel omvergooit, kan ik die daad interpreteren en er een oordeel over geven of je het met opzet hebt gedaan of niet. Je kunt het met opzet hebben gedaan en vervolgens hebben gedaan alsof het een ongelukje was. In feite heb alleen jij absolute zekerheid omtrent je intentie. Ik kan alleen maar een subjectieve zekerheid hebben, nietwaar?'
'Ja,' zei Tomas. 'maar waar wil je naartoe?'
'Naar deze vraag: wat is de bedoeling van de schepping van het universum?'
Luis zat Tomas vragend aan te kijken.
'Dat is de honderdduizend-euro-vraag,' merkte de historicus met een glimlach op. 'Wat is het antwoord?'
'Als ik dat wist, zou ik dat geld hebben,' zei Luis en hij lachte hardop. 'Maar voor een wat vollediger antwoord moet je bij professor Siza zijn.'
'Die is niet hier, ben ik bang. Denk je dat het mogelijk is dat iemand met een antwoord daarop komt?'
De fysicus ademde diep in, zijn woorden wegend. 'Ik denk dat die vraag niet gemakkelijk bevestigend te beantwoorden valt, maar er zijn wel een paar interessante aanwijzingen.'
'Vertel eens.'
'Er is een heel sterk argument, in de negentiende eeuw gegeven door William Paley.' Hij wees naar de parketvloer van het restaurant. 'Stel, ik kom hier binnen en zie een steen op de vloer liggen. Ik zou ernaar kijken en denken: hoe komt die steen hier in godsnaam? Misschien zou ik direct daarop antwoorden: nou ja, de steen heeft altijd bestaan, het is een natuurlijk ding. En dan zou ik er verder niet over nadenken. Maar stel je nu eens voor dat ik in plaats van een steen een horloge zag liggen. Zou ik dan hetzelfde antwoord kunnen geven? Natuurlijk niet. Na het ingewikkelde mechanisme van het horloge te hebben bekeken, zou ik zeggen dat het om een ding ging dat met een bepaald doel door een intelligent wezen is gefabriceerd. Nu is de vraag: waarom kan ik voor het bestaan van de steen niet hetzelfde antwoord geven als voor het bestaan van het horloge?'
De vraag bleef even in de lucht hangen.
'Ik begrijp waar je naartoe wilt,' zei Tomas.
'Als specimen van de intelligente diersoort die het horloge heeft uitgevonden, weet ik wat de intentie was die voorafging aan de creatie van het horloge. Nu behoor ik niet tot de soort die de steen heeft uitgevonden, zodat ik geen objectieve zekerheid heb over de intentionaliteit van de creatie daarvan. Maar ik kan wel aannemen dat er een intentie is geweest. Per slot van rekening zou iemand die nog nooit een horloge had gezien gemakkelijk kunnen concluderen dat het een werkstuk van een intelligente geest betrof, nietwaar?'
'Nou, volgens mij hebben we het hier over twee verschillende dingen,' wierp Tomas tegen.
'Zou je denken?'
'Natuurlijk. Je wilt de complexiteit van een horloge toch niet vergelijken met de complexiteit van een steen?'
Luis schudde zijn hoofd. 'Je hebt niet begrepen waar ik naartoe wil.'
'Leg het me dan uit.'
De natuurkundige maakte een weids gebaar, dat alles om hen heen omvatte. 'Kijk eens naar alles wat ons omringt. Moet je zien!' Zijn blik dwaalde door het restaurant en bleef hangen bij de lucht en het groene gebladerte van de lindebomen achter het raam. 'Is je al eens opgevallen hoe ingewikkeld het hele universum is? Heb je al eens bedacht wat voor minutieuze organisatie ervoor nodig is een zonnestelsel te laten functioneren? Of atomen met elkaar te verbinden? Of nieuw leven voort te brengen?' Hij wees naar het kalme water van de Mondego, dat voor-bijstroomde als een weg parallel aan de autobaan. 'Of om die rivier zo te laten stromen? Denk je niet dat dat oneindig veel ingewikkelder en intelligenter in elkaar zit dan het mechanisme van een simpel horloge?'
Bewegingloos zat Tomas zijn gespreksgenoot aan te kijken. 'Eh... nou je het zegt...'
'Welnu, als een zo eenvoudig dingetje als een horloge door een intelligent wezen is uitgevonden met een achterliggende bedoeling, wat kunnen we dan zeggen van het hele universum? Als iemand die nooit eerder een horloge heeft gezien in staat is om op het eerste gezicht te begrijpen dat het om een intelligente creatie gaat, waarom kunnen wij dan niet, als we de grandeur en de intelligente complexiteit van het universum zien, tot dezelfde conclusie komen?'
'Oké.'
'En dat is nu de basis van het argument van de intentionaliteit. Als uit alles wat we om ons heen zien een doel en een intelligentie blijkt, waarom zouden we dan niet aannemen dat er in de Schepping een intentie zit? Als het ontwerp van de dingen blijk geeft van intelligentie, waarom nemen we dan niet aan dat dat komt door de mogelijkheid dat er een intelligent iets of iemand is die ze heeft ontworpen? Waarom nemen we niet aan dat er een intelligentie achter die intelligente creaties zit?'
'Maar waar is die intelligentie?'
'En waar is de maker van het horloge? Als ik een horloge op de grond zie liggen, is het best mogelijk dat ik de intelligentie die het heeft gemaakt nooit zal leren kennen, nietwaar? Maar toch zal ik er geen moment aan twijfelen dat het horloge is geconcipieerd door een intelligent wezen. Hetzelfde geldt voor het universum. Misschien zal ik de intelligentie die het heeft geschapen nooit leren kennen, maar ik hoef maar om me heen
te kijken om te begrijpen dat het een intelligente creatie is.'
'Ik snap het.'
'Maar let op: als het om een intelligente creatie gaat, en alles wijst daarop, moet je je afvragen of we deze op de meest geschikte manier bestuderen.'
'Wat wil je daarmee zeggen?'
Luis Rocha maakte een gebaar dat zijn eigen lichaam omvatte. 'Kijk naar de levende wezens. Waaruit bestaat een levend wezen?'
'Uit een informatiestructuur,' antwoordde Tomas in navolging van zijn vader.
'Precies, een informatiestructuur. Maar die informatiestructuur wordt gevormd door atomen, of niet? En vele atomen samen vormen een molecule. En vele moleculen samen vormen een cel. En vele cellen samen vormen een orgaan. En alle organen samen vormen een levend lichaam. Dat gezegd zijnde, kun je echter niet beweren dat een levend wezen niet meer is dan een verzameling atomen of moleculen of cellen, of wel soms? Het klopt dat een levend wezen duizenden miljoenen atomen, miljoenen moleculen en duizenden cellen in zich verenigt, maar een omschrijving die zich tot deze gegevens beperkt, ook al kloppen ze, is wel heel onvolledig, vind je niet?'
'Natuurlijk.'
'Het leven laat zich omschrijven op twee niveaus. Het ene is het reductionistische niveau, waar je de atomen, moleculen en cellen, het hele levensmechaniek hebt. Het andere niveau is het semantische. Het leven is een informatiestructuur die zich voortbeweegt met een doel, waarin het geheel meer is dan de som der delen, waarin het geheel zich niet eens bewust is van het bestaan en functioneren van elk onderdeel dat er deel van uitmaakt. Als intelligent levend wezen kan ik op semantisch niveau hier met jou zitten te praten over het bestaan van God, terwijl op reductionistisch niveau een cel van mijn arm zuurstof ontvangt uit een slagader. Het semantische ik merkt niet eens wat het reductionistische ik doet, aangezien ze zich op verschillende niveaus bevinden.' Hij keek Tomas aan. 'Volg je mijn redenering?'
'Ja.'
'Kijk, wat ik wil zeggen is dat die twee niveaus in alles terug te vinden zijn. Zo kan ik bijvoorbeeld het boek Oorlog en vrede op reductionistisch niveau analyseren. Ik hoef alleen maar te bekijken wat voor inkt er voor een bepaald exemplaar is gebruikt, de papiersoort waaruit het bestaat, de manier waarop inkt en papier zijn gefabriceerd, of er al dan niet koolstofatomen in dit exemplaar zitten... kortom, er zijn allerlei reductionistische aspecten die ik kan bestuderen. Maar toch vertelt geen enkel daarvan me werkelijk wat Oorlog en vrede is, of wel? Als ik dat te weten wil komen, moet mijn analyse niet reductionistisch zijn.' Hij glimlachte. 'Hij moet semantisch zijn.'
'Dat snap ik.'
'Voor muziek geldt hetzelfde. Ik kan All you need is love van de Beatles op reductionistische wijze analyseren. Dan bestudeer ik het geluid van de drums van Ringo Starr, de trillingen van de stembanden van John Lennon en Paul McCartney, de schommeling van de luchtmoleculen afhankelijk van de geluiden die uit George Harrisons gitaar komen - maar niets van dat alles vertelt me werkelijk wat dat lied is, of wel dan? Om dat te begrijpen, moet ik het op semantisch niveau bestuderen.'
'Uiteraard.'
'Eigenlijk is het net als bij een computer. Je hebt de hardware en de software. Het reductionistische niveau gaat over de hardware en het semantische niveau richt zich op de software.'
'Dat klinkt allemaal nogal logisch.'
'Nou, als je dit logisch vindt, laat me je dan eens een probleem voorleggen.' 'Oké.'
'Als ik het universum bestudeer om erachter te komen uit welk basismateriaal het bestaat, hoe het is opgebouwd, welke krachten en wetten er heersen, wat voor soort analyse maak ik dan?'
'Ik snap je vraag niet...'
'Wat ik wil weten is of ik een reductionistische of semantische analyse maak.'
Tomas dacht even na over die vraag. 'Tja... eh... reductionistisch, lijkt me.'
De glimlach op Luis Rocha's gezicht werd breder. 'En dat brengt ons op de volgende vraag: zou het mogelijk zijn een semantische analyse van het universum te maken?'
'Een semantische analyse van het universum?'
'Ja, een semantische analyse. Kijk, als ik een semantische analyse kan maken van iets eenvoudigs, zoals Oorlog en vrede of All you need is love, kan ik dan niet een semantische analyse maken van iets wat zo veelzijdig, ingewikkeld en intelligent is als het universum?'
'Tja...'
'Want als een analyse van de inkt en het soort papier van een exemplaar van Oorlog en vrede een heel onvolledige en beperkende manier is om dat boek te bestuderen, waarom zou een analyse van de atomen en de heersende krachten in de kosmos dan in 's hemelsnaam wél een toereikende manier zijn om het universum te bestuderen? Zou er in het universum niet ook een semantiek zitten? Zou er niet ook een boodschap zijn die de atomen overstijgt? Wat is de functie van het universum? Waarom bestaat het?' Hij zuchtte. 'Dat is vandaag de dag het probleem van de wis- en natuurkunde. Wij wetenschappers concentreren ons op het onderzoeken van de inkt en het papier waaruit het universum bestaat. Maar zal dat onderzoek ons werkelijk duidelijk maken wat het universum is? Zouden we het niet ook op semantisch niveau moeten onderzoeken? Moeten we niet de muziek ervan beluisteren, de poëzie ervan doorgronden? Zou het niet zo zijn dat we, als we aan het universum denken, alleen maar gericht zijn op de hardware en een zo belangrijke dimensie als de software over het hoofd zien?' Hij zuchtte. 'Dat zijn de vragen die de afgelopen jaren de richtlijn vormden voor het werk van professor Siza. Hij wilde de semantiek van het universum begrijpen. Hij wilde de software leren kennen die geprogrammeerd is in de hardware van de kosmos.'
'Oké,' zei Tomas. 'Maar hoe kun je de software van het universum bestuderen?'
'Dat moet je natuurlijk aan professor Siza vragen,' antwoordde Luis. 'Maar ik geloof dat het antwoord op die vraag afhangt van het antwoord op een andere vraag, die heel simpel te verwoorden is: wat je om je heen ziet, zowel in de microkosmos als in de macrokosmos, is dat een creatie of is het het intelligente wezen zelf?'
'Hoe zeg je?'
De fysicus liet zijn linker handpalm zien. 'Als je naar mijn hand kijkt, zie je dan een creatie van mij of een deel van mij?' Hij keek om zich heen. 'Als je naar het universum kijkt, zie je dan een creatie van God of zie je een deel van God?'
'Wat denk jij?'
'Ik denk niets. Maar professor Siza dacht dat alles een deel van God is. Als hij gelijk heeft zal de Theorie van Alles, als die wordt gevonden, mogelijk een omschrijving van God bevatten.'
'Denk je dat?'
'Dat is waar de natuurkundigen nu mee bezig zijn, nietwaar? Een Theorie van Alles ontwikkelen. Alhoewel ik denk dat het ze niet gaat lukken.'
'Waarom niet?'
'Vanwege de onvolledigheidsstellingen. Die stellingen, plus het onzekerheidsprincipe, tonen aan dat de cirkel nooit zal kunnen worden gesloten. Over het einde van het universum zal altijd een sluier van mysterie blijven hangen.'
'Maar waarom blijven ze dan toch proberen die theorie op te stellen?'
'Omdat niet iedereen het met me eens is. Er zijn er die denken dat het formuleren van een Theorie van Alles mogelijk is. Er zijn er zelfs die denken dat het formuleren van een fundamentele vergelijking mogelijk is.'
'Een fundamentele vergelijking? Wat bedoel je daarmee?'
'Dat is de heilige graal van de wis- en natuurkunde. Een vergelijking opstellen die alle structuren van het universum omvat.'
'Is dat mogelijk?'
'Misschien, dat weet ik niet,' antwoordde Luis schouderophalend. 'Weet je, men raakt er steeds meer van overtuigd dat de huidige overvloed aan wetten en krachten in het universum wordt veroorzaakt doordat we ons in een lage-temperatuurtoe-stand bevinden. Er zijn veel aanwijzingen dat wanneer de temperatuur een bepaald niveau overschrijdt, de krachten met elkaar versmelten. Zo was men er lange tijd van overtuigd dat er vier fundamentele krachten in het universum bestonden: de zwaartekracht, de elektromagnetische kracht, de sterke kracht en de zwakke kracht. Maar inmiddels is ontdekt dat het in feite drie krachten zijn, aangezien de elektromagnetische en de zwakke kracht in werkelijkheid één kracht vormen, die tegenwoordig als elektrozwakke kracht wordt aangeduid. Sommigen denken ook dat de sterke kracht een ander facet van de elektrozwakke kracht is. Als dat zo is, hoeft men die drie krachten alleen nog maar met de zwaartekracht te verbinden om tot één enkele kracht te komen. Veel natuurkundigen geloven dat ten tijde van de big bang, bij de zeer hoge temperaturen die toen heersten, alle krachten verenigd waren in één superkracht, die kan worden omschreven in een simpele wiskundige formule.' Luis boog zich over de tafel. 'En als we het over een superkracht hebben, welk wezen komt dan onmiddellijk in ons op?'
'God?'
De fysicus glimlachte. 'Wetenschappers beginnen erachter te komen dat naarmate de temperatuur stijgt, de energie zich verenigt en complexe subatomische structuren uiteenvallen, zodat eenvoudige structuren aan het licht komen. In die omstandigheden is het mogelijk een fundamentele wiskundige vergelijking op te stellen. Het gaat hier om een vergelijking waarmee het gedrag en de structuur van alle materie kunnen worden verklaard en waarmee alles wat er gebeurt kan worden omschreven.'
Hij liet zijn geopende handen zien, alsof hij zojuist een goocheltruc had uitgevoerd. 'Die vergelijking zou de basisformule van het universum zijn.'
'De basisformule?'
'Ja,' zei Luis Rocha. 'Sommigen noemen het De Godsformule.'