48
De volgende dag realiseerde ik me dat het
allemaal voorbij was. Oriol was de vorige avond verdwenen zonder me
welterusten te wensen; misschien was hij bang dat ik hem naar zijn
slaapkamer zou volgen. Ik ging vroeg naar beneden om te ontbijten,
in de hoop hem te zien, maar Alicia zei dat hij nog vroeger was
opgestaan en al was vertrokken. Ik voelde me teleurgesteld. Ik
moest met haar praten en antwoord geven op de vele vragen die ze
nog had naar aanleiding van het gesprek gisteravond tijdens het
diner; die vrouw wilde echt alles weten. Over wat er tussen ons was
gebeurd in de grot zweeg ik natuurlijk. Maar zij stond bekend als
heks en leek gedachten te kunnen lezen. Misschien kwam het door de
moedeloosheid in mijn stem. Even was ik zelfs bijna in tranen en ik
verontschuldigde me door te zeggen dat ik hoofdpijn had. Ik hield
haar niet voor de gek. Betekende ik zo weinig voor Oriol dat hij er
niet eens was om me gedag te zeggen?
Ik wist dat het tijd werd om mijn koffers te
pakken. Ik deed de kastdeur open in de hoop dat ze verdwenen zouden
zijn, maar ze stonden er nog. Bij het zien ervan stortte ik in.
Snikkend viel ik op bed. Dat was het einde. Het avontuur van de
schat was voorbij. De liefde die misschien kans van slagen had
gehad, was in de beslotenheid van een grot gestorven, en alleen aan
mijn blauwe plekken was nog te zien dat ik het niet had
gedroomd.
Toen zag ik op het nachtkastje twee oude
langspeelplaten liggen, die iemand daar misschien vannacht had
neergelegd. De ene was Viatge a ltaca en de andere was van Jacques
Brel. Ik huiverde. Mijn god! Dat waren de platen waar Enric naar
had geluisterd voordat hij stierf! Wie had ze daar achtergelaten?
Oriol of Alicia?
Het was vast Oriol. Het was een boodschap voor
mij. De les van de reis, de ervaring van de zoektocht. Daar
ging het om. Ik had mijn lesje niet geleerd. De weg was het doel.
Het leven was het einddoel. Het kostte me moeite om het tot me te
laten doordringen.
Toen ik die kamer betrok had het me verbaasd
dat er behalve een moderne muziekinstallatie ook een grammofoon
voor langspeelplaten stond. Er zat een wisselaar op. Ik legde de
twee platen erop en toen bleek dat hij het uitstekend deed, strekte
ik me uit op het bed om ernaar te luisteren. Ik wilde de zin van
het avontuur ontdekken, er een betekenis in vinden die ik nog niet
zag.
Stevig hield ik de platenhoezen vast en ik
sloot mijn ogen. Ik hoorde de wind en de zee op de achtergrond toen
de muziek over me heen kwam. Ik zag het beeld van de groene weiden
met zeegras op het witte zand in Tabarca en daartussen zwommen
scholen baarzen vlak onder het oppervlak, waar het zonlicht hun
vinnen deed glanzen als goud- en zilverkleurige franje. De kalme en
vriendelijke zee van het begin, de woeste zee van de laatste
dagen.
En ik ging naar de grot en vond nogmaals Oriol
uitgestrekt op de grond en alles begon opnieuw. Daar ging het toch
om? Te leven op het moment zelf. En je dat later weer herinneren.
Soms, altijd, voortdurend, je hele leven. Zoals de eerste liefde,
de storm, het zout en de eerste kus.
Maar zou Konstantínos Kavafis, de wijze
dichter, weten hoe je met dat carpe diem, het intens beleven van
het moment, moest omgaan als je hart daarna brak? Ik geloof dat ik
snikkend in slaap viel. En weer droomde ik:'Politie. Hallo,' de stem klonk resoluut door de
telefoon.
'Goedemiddag,' antwoordde ik. Ik stond
stijf van de zenuwen en ik had een brok in mijn keel van emotie,
maar ik was vastbesloten deze momenten zo intens mogelijk te
beleven.
'Goedemiddag. Hallo,' drong de agent nog
eens aan.
'Ik ga een kogel door mijn hoofd
jagen.'Het bleef stil aan de
andere kant van de lijn, en ik probeerde me het verbouwereerde
gezicht bij die jonge stem voor te stellen.
'Wat?' stamelde de agent.
'Ik heb u gezegd dat ik zelfmoord ga
plegen.''Dat meent u niet
echt.''Natuurlijk wel,' zei ik
glimlachend. Zijn verbijstering amuseerde me: die jongen was vast
het gedeelte uit het handboek vergeten waarin staat hoe je omgaat met vermeende zelf
moordenaars.
'Maar waarom? Waarom wilt u zich van het leven beroven?' Er klonk angst door in zijn stem.
Ik blies een rookwolkje uit van de Davidoff die ik rookte. Vanuit mijn stoel kon ik door de wijdopen deur van het balkon de donkergroene bladeren van de platanen op de boulevard zien op die heerlijke, zonnige lentemiddag. Het was een heldere dag, lichtgevend bijna, en het leven ontlook met die onstuimige kracht die me ieder jaar weer verbaasde.
Jacques Brel zong zijn afscheidslied: Adieu l'Emile je vais mourir. C'est dur de mourir au printemps tu sais...
(Dag, Emile, ik ga sterven. Weet je, het valt niet mee om in de lente te sterven...)
Ja, het was moeilijk om te sterven op een dag als deze, waarop de oude stad Barcelona een en al leven uitschreeuwde: de duiven, de wind, de bomen op de boulevard, zelfs de eeuwige door de straat voortbewegende mensen straalden een uitbundige energie uit.
Maar het was de dag van mijn dood.
'Ik heb vier mensen van kant gemaakt.'
'Wat zegt u?'
'Dat. Ik heb ze doodgeschoten.'
'Godallemachtig!' schreeuwde de agent, waarna hij zweeg totdat hij zei: 'Kom nou, u houdt me voor de gek. Ik geloof het niet.'
'Echt waar.'
'Zegt u me dan maar waar en wanneer, zodat wij het kunnen controleren.'
'Het is al een tijdje geleden gebeurd en er is nu geen tijd meer voor bewijzen: over enkele minuten ga ik mijn hersens opblazen. En bovendien, als ik u alles vertel wordt uw werk er straks alleen maar saaier door.'
'Nee, u wilt niet dood.' De jongeman leek zijn kalmte te hebben herwonnen. 'U belt om hulp te vragen: als u zich van kant had willen maken dan had u dat allang gedaan.'
'Ik bel zodat niemand anders de schuld van mijn dood in de schoenen kan worden geschoven.' Ik bedacht dat ik misschien wel belde omdat ik gezelschap wilde, niet alleen wilde sterven. Ik nam een slok cognac en mijn blik ging naar mijn lievelingsschilderij van Ramón Casas. Een man en een vrouw uit de Catalaanse bourgeoisie aan het eind van de negentiende eeuw, allebei in witte zomerkleding, gebruiken een verfrissing in een prieeltje van wijnranken. Het waren mijn grootouders, ze waren mooi. Een spel van weerkaatsende lichtjes, schaduwen, doezelende pasteltinten, slaperige, heerlijke decadentie. En ik voegde eraan toe: 'Het is makkelijker dan een briefje schrijven.'
'Geef mij uw naam en adres. Laten we praten. Hoe ernstig uw situatie ook is, er is vast en zeker een uitweg.'
Ik wachtte even voordat ik antwoord gaf - ik luisterde voor de laatste keer naar dat lied dat ik woord voor woord uit mijn hoofd kende.
Je veux qu'on rie
Je veux qu'on danse
Quand c'est qu'on me mettra dans Ie trou...
(Ik wil dat er wordt gelachen. Ik wil dat er wordt gedanst. Als ze me in mijn graf leggen.)
'Enric Bonaplata, op de Paseo de Gracia,' zei ik ten slotte. 'En als ze opschieten en snel een eenheid sturen, kunnen ze tegenover het huizenblok, la Manzana de la Discordia, het schot horen.' Daarna zei ik liefjes: 'Hoe oud ben je, jongen?'
'Twintig.'
'Welke kleur hebben je ogen?'
'Wat doet dat ertoe. Waarom vraagt u dat?' antwoordde hij geïrriteerd.
'Om je aan de praat te houden. Jullie zijn toch bezig het telefoongesprek te traceren? Zeg eens, welke kleur hebben ze?'
'Groen.'
'Hmm...' Ik nam eerst nog een trekje van mijn sigaar voordat ik verder ging. Ik stelde me een mooie jongen voor met kattenogen. De perfecte aanvulling op een borrel met sigaar.
'Jongen met de groene ogen, heb je wel eens iemand zien doodgaan?'
'Nee.'
'Dat zul je dan nu horen.'
'Wacht!'
'Nog een lang en gelukkig leven, vriendje. Sorry dat ik de conversatie afbreek, maar met volle mond praten is nu eenmaal niet netjes.'
'Wacht! Wacht even!'
Ik legde de hoorn op het tafeltje, naast de dampende sigaar. En ik luisterde naar:
Cest dur de mourir en primtemps tusais
Mais je pars aux fleurs la paix dans lame...
(Weet je, het valt niet mee om in de lente te sterven. Maar ik ga te midden van de bloemen met vrede in mijn hart.)
De vrede waar Brel over zong in zijn lied voelde ik niet: in mijn hart gingen de emoties heftig tekeer, in mijn geest vochten de beelden van een leven om de laatste plek. Maar ik moest het doen, voor mijn familie, voor mijn gevoel van eigenwaarde. Ik keek naar het schilderij van Picasso dat aan een van de muren hing. Er werd een raam opengezet boven een mediterrane stad, misschien Barcelona vanaf een hoge plek: huizen, palmbomen, plantengroei... en zee... Vibrerende tinten, explosie van kleur, lange penseelstreken. Ik nam een laatste slok van mijn cognac, die ik een paar tellen in mijn mond hield; ik proefde de smaak en snoof de geur ervan op. Daarna zette ik de koude loop van de revolver in mijn mond, tegen mijn gehemelte. Ik zag twee jongens, de ene dood, de andere met nog een heel leven voor zich: mijn zoon Oriol. Mijn god, help hem hier overheen te komen! Ik ademde diep en wilde dat mijn ogen die naar de boulevard keken, werden doordrenkt met het licht en de frisheid van die onstuitbare kracht: de energie van het leven; het voorjaar. Dat zou mijn laatste beeld zijn.
De jonge agent Castillo hoorde de knal door de telefoon en sprong uit zijn stoel. De duiven op de boulevard stoven allemaal tegelijk in een wolk omhoog, alsof ze op het schot hadden zitten wachten, en de voorbijgangers keken verontrust naar dat mooie modernistische gebouw met een balkon waarvan de deuren wijdopen stonden.
Ik deed mijn ogen open en keek naar het plafond. Jacques Brel
zong het volgende liedje en in één ruk zat ik rechtop. Weer! Het
was weer gebeurd! Ik was zo door Oriol van mijn stuk gebracht dat
ik door die verdomde ring de verhalen van de doden weer opnieuw
beleefde! In een opwelling deed ik de ring met zijn bloedrode
kruis, die zo'n stempel op me drukte, af en legde hem naast mijn
verlovingsring op tafel. Ik wist niet welke me het meest
benauwde.Ik ging naar beneden op zoek naar Alicia en vertelde haar
wat me zojuist was overkomen; zij nam me mee naar haar werkkamer.
Daar, met de stralende, zonnige stad aan onze voeten, vertelde ik
haar alles.'Dit zal je helpen de indruk te verwerken,' zei ze
terwijl ze een glaasje cognac inschonk. En ze bleef oplettend naar
me kijken.'Het heeft, het heeft...' stamelde ik bij de eerste slok.
Het was de smaak uit mijn droom.'Ja. Ik drink dezelfde cognac als
Enric.'Ik voelde me een proefkonijn en stond op om weg te
gaan.'Sorry,' verontschuldigde ze zich. 'Dat was niet mijn
bedoeling, ik besefte het pas toen ik je gezicht zag.'Ik geloofde
haar niet en bleef aarzelend voor de deur staan. Ze stond op en pas
toen die warme, grote hand die me deed denken aan die van haar zoon
de mijne pakte, ging ik weer zitten.'Het spijt me, liefje.' Haar
diepe stem klonk overtuigend. 'Loop niet weg, dan zal ik je een
verhaal vertellen dat je zal interesseren. Dat heb je verdiend.'Met
ingehouden adem en een beetje nerveus wachtte ik op het volgende
spelletje dat ze zou proberen te spelen. En zij begon te praten,
rustig...'Inmiddels zul je wel weten dat Enric niet van vrouwen
hield en ik niet van mannen. We zijn getrouwd voor de familie en
omdat we een kind wilden, en dat was in die tijd de enige manier.
We hadden elk ons eigen leven, maar waren wel vrienden. Dat we
Oriol gekregen hebben was een zegen.' glimlachend keek ze me aan.
'Ja toch? Het is een fantastische knul,' ging ze door zonder op
mijn antwoord te wachten. 'En mocht je nog twijfels hebben, hij is
hetero. Ach nou ja,' verzuchtte ze gelaten,'niemand is volmaakt.'
Ze begon weer te glimlachen.'Enric en ik gingen vertrouwelijk met
elkaar om en hij liet de statuten veranderen van de Tempelorde die
zijn grootvader en jouw overgrootvader, die ook vrijmetselaars
waren, hadden opgericht, zodat ik kon worden toegelaten. Maar toen
Arnau verscheen met het verhaal over de panelen en de schat, werd
het allemaal ingewikkeld. Enric was een romanticus en een van zijn
passies was de traditie van de tempeliers nieuw leven in te blazen.
Stel je voor hoe het was toen hij dat van die schat te weten kwam.
Het werd een obsessie voor hem. En in diezelfde periode begon ook
de ruzie met de Boixs. Bovendien liet hij zijn toenmalige vriend
Manuel, op wie hij stapelgek was, als ridder toe in onze
Tempelorde. Ze hadden zich met elkaar verbonden met de eed van de
tempeliers, die van de Thebaanse Grieken van Epaminondas.' Ze keek
nieuwsgierig naar me of ik daar iets van wist en toen ik begrijpend
knikte, ging ze verder met haar verhaal.'Toen Manuel werd vermoord
was hij wanhopig. Ik zie hem nog vertwijfeld zitten huilen, hier in
dezelfde stoel waarin jij nu zit. Ik wist dat er iets rampzaligs
zou gebeuren en vroeg hem kalm te blijven. Het verbaasde me toen
hij een paar dagen daarna tegen me zei dat hij vier mannen had
vermoord en dat Manuel was gewroken. Jouw peetoom was geen
gangster. Hij moet geluk hebben gehad.' Ik zei niets tegen haar,
maar dacht dat niemand beter dan ik dat deel van het verhaal
kende.'Maar de politie begon het net om hem heen steeds nauwer aan
te halen. Veel mensen wisten dat hij op gespannen voet stond met
zijn concurrenten en vroegere medebroeders van de tempeliers, de
Boixs. Ook was zijn relatie met Manuel bekend en diens gewelddadige
dood.Een tijdlang hoorde ik niets van hem en de politie bleef maar
bellen; er kwamen zelfs agenten hier om hem te ondervragen. Ze
hadden geen arrestatiebevel, maar het was duidelijk dat ze hem
verdachten. Hij heeft me nooit verteld wat hij in die tijd heeft
gedaan, maar ik denk dat hij zonder succes op zoek was naar de
schat. Op een avond kwam hij thuis; hij at met ons, praatte wat met
Oriol en toen die naar bed ging, zijn we hiernaartoe gegaan om een
glas cognac te drinken. Hij wilde dat ik hem de kaart zou leggen.
Dat deed ik dus, het was iets wat je vroeger deed als tijdverdrijf.
Maar die avond lag er al bij de eerste kaarten een combinatie van
de dood. Daar lag het skelet met zijn zeis, dat naar hem keek. De
boodschap was heel duidelijk, maar ik zei dat de tekenen strijdig
waren. Hij keek me aan zonder iets te zeggen. Ik schudde, liet hem
schudden en coupeerde. Toen het meteen daarna weer gebeurde,
huiverde ik. De doodskop keek hem glimlachend aan. Ik werd bang en
maakte het spel ongedaan, en bij de derde keer bad ik dat er iets
anders tevoorschijn zou komen. Dezelfde combinatie. Wat zijn
kaarten halsstarrig als ze je met alle geweld iets willen
vertellen! Ik ben geen huilerig type, maar toen ik dat verdomde
stel kaarten oppakte, had ik tranen in mijn ogen. Ik wist niet wat
ik moest zeggen en we bleven stil zitten. Enric nam een slok
cognac, hij glimlachte naar me en zei dat ik me niet bezorgd hoefde
te maken, dat mijn kaarten gelijk hadden en dat hij het niet lang
meer zou maken. Hij leek heel rustig. Hij vertelde me dat een
tijdje geleden aids bij hem was geconstateerd en dat hij de
symptomen daarvan begon te merken. In die jaren waren er nog geen
medicijnen voor de ziekte en de wetenschap kon zelfs geen
kwaliteit van leven geven. Hij zei dat de politie hem in de gaten
hield, net als de maffia van de kunsthandelaren waartoe de Boixs
behoorden, dat ze zelfs dreigden Oriol te ontvoeren of hem iets aan
te doen. Hij verzekerde me dat hij niet in de gevangenis zou
sterven en dat hij er niet aan dacht om 's nachts met een revolver
onder zijn kussen te gaan slapen. En dat als er niemand meer was om
te chanteren, Oriol geen gevaar meer zou lopen.Ik denk dat hij toen
die plannen maakte en dat laatste spel van de schat voor jullie in
gang zette.'Ik bleef peinzend zwijgen, en terwijl ze me aankeek,
zei ze: 'Enric was iemand met onwrikbare opvattingen en meningen.
Hij leefde en stierf volgens zijn eigen regels en op zijn eigen
manier. Ik denk dat hij vrede had met zichzelf.'Alicia zweeg en
keek mistroostig naar de stad. Ze dronk van haar cognac. Ik deed
hetzelfde en toen ik de smaak proefde, dacht ik aan wat er even
daarvoor was gebeurd.'Alicia.''Ja?''Gebruikte Enric mijn kamer als
hij hier sliep?' 'Ja.''Heb jij die langspeelplaten op mijn
nachtkastje gelegd?''Ja, dat was ik.''Je wilde dat dit me zou
overkomen.' Ik geloof niet dat in mijn stem boosheid doorklonk,
alleen maar nieuwsgierigheid.Ze zei niets en terwijl ze van haar
cognac dronk staarde ze weer naar de stad. Even later keken haar
amandelvormige ogen, van dat blauw dat alleen zij en Oriol hebben,
in de mijne en vroeg ze: 'Hij is toch in vrede gestorven, hè?' Er
klonk een smeekbede door in haar stem.'Ja,' loog ik, na een korte
mijmering.