15
Bij gebeurtenissen waar je reikhalzend naar
uitziet kun je de klok niet vooruit zetten, hoe graag je dat ook
wilt, en ongeduld doet de klok evenmin sneller tikken. Soms werkt
het zelfs averechts en lijkt het wel of hij stilstaat of
achteruitloopt. Hoe dan ook, het moment komt als de tijd daar is,
en wat moet rijpen rijpt of blijft groen... voor altijd, het een of
het ander, en bla, bla, bla... Soms als ik zenuwachtig ben ga ik zo
tegen mezelf zitten kletsen. Door mijn beroep als advocaat leer ik
langzamerhand wel mezelf beter in de hand te houden, maar op zo'n
dag als vandaag, in een taxi, kan ik het niet laten onophoudelijk
in gesprek te zijn met mijn andere ik, dat maar door blijft ratelen
en dat Joost mag weten waar vandaan komt als ik zo gespannen
ben.
Het belangrijkste is dat ik hem eindelijk zal
ontmoeten.
Ik kon die nacht niet slapen. Ik hoefde maar te
denken aan wat Enric had gevoeld in zijn laatste uren of wat hij
kon hebben gedaan in die dagen die commissaris Castillo niet had
kunnen natrekken, of dat Alicia te lief was, met die liefkozingen
van iemand die precies weet hoe ze iemand moet behagen, of aan de
schok die ik kreeg toen ik hoorde dat er stoffelijke resten in mijn
ring zaten, of wat die geheimzinnige erfenis morgen zou inhouden en
dat ik eindelijk Oriol zou zien.
En dan begon ik weer van voren af aan. Ik vroeg
me af hoe Oriol zou reageren als we elkaar weer zagen, wat dat
testament, dat dertien jaar na de dood van Enric voorgelezen zou
worden, te maken kon hebben met de moord op die mensen in Sarria,
ik dacht dat het misschien beter was geweest als ik de uitnodiging
van Alicia niet had aangenomen en ik zag de schittering van de
bloedrode robijn. In mijn dromen, half in slaap, raakte ik
geobsedeerd door de gedachte dat die ring me ergens voor wilde
waarschuwen.
En meteen daarop begon de mallemolen van
beelden en gedachten weer opnieuw rond te draaien.
Ik kon wel wat slapen, maar hoelang is moeilijk
te zeggen; in elk geval had ik de volgende ochtend make-up nodig om
de kringen onder mijn ogen een beetje weg te werken.
Ik nam een taxi naar de notaris. Alicia had me
gezegd: 'Ik zou graag met je meegaan, maar ik geloof niet dat
iemand op mij zit te wachten.' En zo maakte ze zich handig van haar
aanbod van gisteren af.
Ik was twintig minuten te vroeg voor de
afspraak en hoewel ik dacht dat lindebloesemthee beter voor me zou
zijn dan koffie, ging ik een bar binnen en bestelde toch een
espresso en een croissant. De koffie rook heerlijk en de croissant
was er niet zo een met een glazuurlaag, maar met krokante puntjes,
wat me met nostalgisch plezier deed denken aan wat ze
granjas noemen, die tentjes die het midden houden tussen een
lunchroom en een melkbar, waar ze van die heerlijke kopjes
stroperige bittere chocola hebben.
Vijf minuten voor de afgesproken tijd ging ik
naar het kantoor op de eerste verdieping van het gebouw.
Het was een van die oude huizen, met in steen
gebeeldhouwde bloemen en krulversieringen en binnenwanden met
decoraties van bladmotieven. De deur van het notariskantoor was van
rijkbewerkt hout met een mooi spionnetje en andere tierelantijnen
van gepolijst metaal, die goed pasten bij de artistieke vorm van de
rest van het pand.
'De notaris verwacht u,' zei de secretaresse
van een jaar of vijftig die de deur opendeed, wat me verbaasde,
omdat notarissen altijd op zich laten wachten.
De vrouw bracht me naar een luxueus kantoor met
een hoog plafond en twee grote ramen die op straat uitkeken. Er was
een eikenhouten vloer en lambrisering.
'Juffrouw Wilson!' Een man van rond de zestig
stond op van achter een groot bureau om me een hand te geven. Hij
stelde zich voor als Juan Mari-món en maakte een gebaar alsof hij
me een handkus wilde geven. Voor het bureau zat ook Luis te
wachten, die lachend opstond en me begroette met een paar
zoenen.
'Gaat u zitten,' zei de man en wees me de stoel
aan naast Luis. 'De heer Oriol Bonaplata kan elk moment komen.'
'Laten we dat hopen...' zei Luis met een spottend
lachje.
'De heer Enric Bonaplata was een goede vriend,'
vervolgde de man, die de opmerking negeerde,'en zijn dood heeft ons
allemaal erg aangegrepen.''Hebt u er
bezwaar tegen om mij uw paspoort te laten zien?' vroeg hij
vervolgens. 'We moeten ons aan de regels houden. De heren Bonaplata
en Casajoana ken ik al jaren.'Ik haalde
mijn paspoort tevoorschijn en hij schreef mijn gegevens over en
begon toen te vertellen wat een goede kerel Enric was geweest. Mijn
blik ontmoette die van Luis, die me een knipoogje van
verstandhouding gaf. Hij had een elegant grijs pak aan met een heel
licht zalmroze overhemd, bijna wit, en een stropdas. Daarna keek ik
op mijn horloge: het was al twee minuten over tien. Ik keek weer
naar de notaris, die op een rustige, vriendelijke toon doorpraatte.
Waar bleef Oriol, verdorie? Zou hij niet naar het voorlezen van het
testament van zijn vader komen?
'... nog op de ochtend van zijn dood was de
heer Bonaplata hier op kantoor.' Door die zin was ik weer bij de
les. Hier deed zich plotseling de mogelijkheid voor de laatste uren
van Enric te reconstrueren. Maar het verhaal van de man ging een
andere kant op.
'Zei u dat hij die laatste ochtend nog hier
was?' onderbrak ik hem.
'Ja, dat klopt.''Weet u ook hoe laat dat was?''Dat zou ik u niet precies kunnen
zeggen.''Maar
ongeveer.''De heer Bonaplata belde 's
morgens voor een afspraak voor diezelfde dag. Ik zat helemaal vol,
maar omdat hij het was... Tja, mijn vader was al notaris van die
van hem en mijn grootvader van zijn grootvader. En ook onze
overgrootouders. Ik kon hem dat verzoek waar hij zo op aandrong dus
niet weigeren... Want...''U maakte dus
een afspraak met hem,' viel ik hem in de rede.
Hij zweeg en keek me pijnlijk getroffen aan,
zodat ik me schuldig voelde. Die man was duidelijk niet het tempo
van New York gewend. Luis keek me geamuseerd aan.
'Ja, ik maakte een afspraak met hem,' zei hij
ten slotte. 'Ik maakte een gaatje voor hem vrij aan het einde van
de ochtend, tegen lunchtijd.''En hoe was
hij? Had u het idee dat hij in de war was?''Nee, ik herinner me niets bijzonders. Maar het verbaasde
me dat hij een tweede testament wilde laten opmaken zonder iets aan
het eerste te veranderen.'Juist op dat
moment werden mijn gedachten onderbroken door een paar klopjes op
de deur.
'Kom binnen,' zei de notaris.
'De heer Oriol Bonaplata,' kondigde de
secretaresse aan. En daar was hij.
Het eerste wat ik zag waren zijn blauwe, een
beetje amandelvormige ogen. Precies zoals ik ze me herinnerde. En
zijn glimlach, diezelfde warme, brede glimlach. Ondanks de tijd die
verstreken was zou ik hem tussen een miljoen mensen hebben herkend.
Hem, en met hem die laatste zomer, de storm, de rotsen, de zee en
de eerste kus.
'Cristina,' riep hij uit en hij kwam naar me
toe. Ik stond op, we gaven elkaar twee kussen op de wang en hij
drukte me tegen zich aan in een omhelzing die me de adem benam,
niet door de kracht ervan maar door de gevoelens die ze in mij
opwekte.
'Hoe gaat het, Oriol?' vroeg ik. Maar als ik
had gezegd wat mijn op hol geslagen hart me op dat moment ingaf,
zou dat iets zijn geweest als: Mispunt dat je bent. Waarom heb je
je belofte gebroken? Waarom heb je mijn brieven nooit
beantwoord?
Luis en hij begroetten elkaar ook met een
omhelzing en vervolgens gaf hij de notaris een hand.
Hij was niet meer die slungelige jongen met
pukkeltjes in zijn gezicht, broodmager en verlegen, die niet wist
waar hij zijn te lange benen moest laten. Lang was hij wel, maar
hij was atletisch gebouwd en bewoog zich zelfbewust. Hij ging op de
vrije stoel rechts van mij zitten en met een hartelijk gebaar legde
hij zijn hand op mijn knie en zei: 'Wanneer ben je aangekomen?'
Zonder op antwoord te wachten voegde hij eraan toe: 'Je ziet er
geweldig uit.'Ik ging bijna onderuit. Ik
voelde de korte aanraking van zijn warme hand op mijn been alsof er
een ontlading van duizend volt plaatsvond.
'Dank je, Oriol,' stamelde ik.' Ik ben woensdag
aangekomen.''En hoe gaat het met je
ouders?' Hij trok zich niets aan van de beide anderen, alsof wij
alleen in dat kantoor waren. Ik voelde me gevleid. Toen ik beter
naar hem keek vond ik hem er redelijk verzorgd uitzien, niet zoals
ik vreesde na wat Luis had verteld. Hij droeg een broek met smalle
pijpen, een trui met een ronde hals en een bijpassend donker jasje.
Zijn haar zat in een staartje en hij had zich die ochtend vast en
zeker gedoucht en geschoren. Ik was opgelucht. Er hingen geen
vreemde geurtjes om hem heen. Ik had ook niet verwacht dat hij
parfum op zou hebben, maar toch, als het ging om geurtjes:
no news, good news.
In de afgelopen onrustige nacht, toen ik merkte
dat hij niet kwam opdagen in dat grote luxueuze huis van zijn
moeder, had ik hem in gedachten voor me gezien in een slaapzak op
de grond van een verlaten pand zonder stromend water en met een
soort slordig rastahaar, vol as van hasjsigaretjes.
'Als u het niet erg vindt, meneer Bonaplata,'
onderbrak de notaris hem met een vriendelijke glimlach, 'wilde ik
nu overgaan tot het voorlezen van het testament van uw vader. Ik
ben er zeker van dat u straks nog tijd genoeg zult hebben om met
elkaar te praten.'Daar was Oriol het mee
eens, waarna de notaris zijn bril opzette, zijn keel schraapte en
op plechtige toon begon voor te lezen.
De man zei dat op 1 juni 1989 voor hem, notaris
van het illuster college, verschenen was bla, bla, bla en dat hij
Enric fysiek en mentaal capabel achtte, en na al die welbekende
retoriek zei hij:'Aan juffrouw Cristina
Wilson, mijn petekind, laat ik het middelste deel na van een
drieluik van eind dertiende of begin veertiende eeuw met een
afbeelding van de Maagd Maria en het Kind. Het is a tempera
geschilderd op een paneel van ongeveer dertig bij vijfenveertig
centimeter.'Ik was verbaasd. Maakte mijn
paneeltje dan deel uit van een groep van drie?
'En ook een ring uit dezelfde eeuw met een
robijn gevat in een gouden zetting. Het paneel in kwestie heeft ze
al in haar bezit, omdat het dit jaar met Pasen naar haar toe is
gestuurd, en de ring geef ik hierbij aan de notaris die hem naar
Cristina moet sturen op haar zevenentwintigste verjaardag, enkele
maanden voor de lezing van dit testament.
Aan mijn neef Luis Casajoana Bonaplata laat ik
het rechterdeel van het drieluik na, een paneel van ongeveer
vijftien bij vijfenveertig centimeter, met op de bovenste helft een
afbeelding van Jezus Christus op de Calvarieberg en eronder
Sint-Joris. Het paneel bevindt zich in een bankkluis.
En aan mijn zoon Oriol laat ik het linkerdeel
van dat drieluik na, met dezelfde afmetingen en met een afbeelding
van het Heilige Graf en de Verrijzenis boven en de Heilige Johannes
de Doper onder.'De notaris vermeldde dat
er nu een brief van Enric Bonaplata zelf volgde, die door hem was
gewaarmerkt, en ging door met lezen:'Lieve jongelui,Het drieluik
bevat volgens de overlevering de sleutels tot het lokaliseren van
een fabelachtig fortuin. Het gaat om de schat van de tempeliers uit
de koninkrijken Aragón, Valencia en Mallorca, die koning Jaime II
nooit heeft kunnen vinden. Er zijn mensen die beweren dat die schat
niets minder is dan de Heilige Graal, de kelk met het gestolde
bloed van Christus zelf, dat Jozef van Arimatea opving aan de voet
van het Kruis. Mocht dat waar zijn, dan is het spirituele belang
van die heilige Kelk van onschatbare waarde.
De legende wordt bevestigd door
röntgenonderzoek van de drie panelen, want onder de verflaag staan
woorden die betrekking hebben op de schat. Ik heb niet veel tijd
gehad voor het onderzoek, maar voldoende om te weten dat er iets
ontbreekt; dat niet alle informatie aanwezig is. Jullie zullen de
ontbrekende sleutels moeten vinden, want mijn uren zijn geteld en
ik heb er de energie niet meer voor. Ik moet jullie waarschuwen dat
jullie niet de enigen zijn die belangstelling hebben voor de schat.
Ik hoop dat mijn vijanden in de loop van de tijd het spoor bijster
zijn geraakt of de hoop hem ooit te vinden hebben opgegeven. Als
dat niet zo is dan wil ik dat jullie weten dat zij heel gevaarlijk
zijn en dat ook al heb ik gisteren de strijd gewonnen, een
overwinning nog heel ver weg is. Wees discreet en voorzichtig. Om
verschillende redenen houd ik van jullie alledrie als mijn
kinderen. Het leven scheidt mensen, maar ik zou graag willen dat
jullie als jonge volwassenen weer een drie-eenheid vormen, zoals
jullie in 1988 waren. Het minst waardevol van mijn erfenis zijn de
schilderijen en de ring. Maar ook die legendarische schat zelf, het
fortuin van een koning, betekent niet zoveel voor mij. De echte
erfenis die ik jullie wil nalaten is die van het avontuur van
jullie leven en de mogelijkheid om jullie vriendschap te hernieuwen
die onze families generaties lang verbonden heeft. Geniet van het
samenzijn, geniet van het avontuur, en heel veel succes. Ik heb
ieder van jullie persoonlijk een brief geschreven. Veel geluk in
jullie leven.'Marimón zat ons over zijn
bril aan te kijken met een professionele blik. Toen verscheen er
een bijna kinderlijke glimlach op zijn gezicht en zei hij: 'Wat
opwindend, hè?'