2

Bijna acht weken gingen voorbij voordat de man die Doctor Alexis als Schulmann kende, weer naar Duitsland terugkeerde. In die tijd hadden het onderzoek en de voorbereidingen van de Israëlische teams zulke enorme vorderingen gemaakt dat de mensen die nu nog met de aanslag in Bad Godesberg worstelden, de zaak nauwelijks meer herkend zouden hebben. Als het alleen om het straffen van de schuldigen was gegaan - als het incident in Bad Godesberg op zichzelf had gestaan en niet deel van een hete reeks had uitgemaakt - dan zou Schulmann zich er nooit persoonlijk mee bemoeid hebben, want zijn doelstellingen waren veel- ambitieuzer dan louter vergelding, en hadden heel veel te maken met zijn eigen overleving in zijn werk. Maandenlang had hij zijn mensen op hun huid gezeten om, wat hij noemde, een raam te vinden dat groot genoeg was om iemand door te laten die de vijand uit zijn huis kon halen in plaats van hem met tanks en artillerie neer te slaan, waartoe men in Jeruzalem meer en meer geneigd was. Dank zij Bad Godesberg dachten ze dat raam nu gevonden te hebben. Terwijl de Westduitsers nog met vage aanwijzingen in de weer waren, legden Schulmanns ondergeschikten in Jeruzalem in het diepste geheim verbindingen tussen zulke uiteenlopende plaatsen als Ankara en Oost-Berlijn. De oude rotten spraken van een spiegelbeeld: zij herkenden in Europa hetzelfde patroon dat ze twee jaar eerder al in het Midden-Oosten hadden gezien.

Schulmann reisde niet naar Bonn maar naar München, en ditmaal ook niet als Schulmann. Noch Alexis. noch zijn Silezische opvolger wisten iets van zijn komst, en dat was ook de bedoeling. Zijn naam, als hij die al had, was Kurtz, hoewel hij die zo zelden gebruikte dat het heel begrijpelijk zou zijn als hij hem op een goede dag vergeten zou zijn. Kurtz betekende 'kort'; Kurtz vanwege de korte weg naar zijn doel, zeiden sommigen; Kurtz vanwege zijn korte lonten, volgens zijn slachtoffers. Anderen trokken ingewikkelde vergelijkingen met de hetd van Joseph Conrad. In werkelijkheid was het gewoon een Moravische naam, en werd hij oorspronkelijk gespeld als Kurz. tot een Engelse politieman er ten tijde van het Mandaat in zijn oneindige wijsheid een 't' aan had toegevoegd. En Kurtz, al even wijs, had hem erin gehouden, als een scherpe, kleine dolk die in zijn identiteit was gestoken, en daar gebleven als een prikkel.

Hij reisde van Tel Aviv via Istanboel naar Duitsland, maakte onderweg twee keer van een ander paspoort gebruik en drie keer van een ander toestel. Daarvóór was hij een week in Londen geweest, maar daar had hij zich hetemaal op de achtergrond gehouden. Overal waar hij was geweest had hij dingen geregeld, resultaten gecontroleerd, hulp ingewonnen en mensen overtuigd met half-verzonnen waarheden, waarbij hij de onwilligen had weten te overtuigen mei zijn rusteloze energie en door de omvang en de uitgestrektheid van zijn voorbereidingen - ook al herhaalde hij zichzelf weieens, of vergat hij een onbelangrijke instructie die hij eerder had gegeven. We leven maar zo kort, zei hij vaak met een twinkeling in zijn ogen, en we zijn zo lang dood. Verder dan dat vage excuus ging hij nooit, en zijn eigen oplossing was om bijna niet te slapen. In Jeruzalem zeiden ze graag dat Kurtz net zo snel sliep als hij werkte. En dat was heel snel. Kurtz, werd daar gezegd, was een meester in de agressieve Europese aanpak. Kurtz beging het onbegaanbare pad. Kurtz kon de woestijn laten bloeien. Kurtz sjaggerde en loog zelfs in zijn gebeden, maar hij wist meer geluk af te dwingen dan de Joden in tweeduizend jaar hadden gehad.

Niet dat ze allemaal zo op hem gesteld waren; daar was hij te paradoxaal, te gecompliceerd voor, daarvoor bestond hij uit te veel zielen en kleuren. In sommige opzichten was de verhouding met zijn superieuren - met name met Misha Gavron, zijn baas - meer die van een nors gedulde buitenstaander dan van een gelijke, die ze konden vertrouwen. Hij had geen gezag, maar dat zocht hij ook vreemd genoeg niet. De basis van zijn macht was wankel, veranderde steeds, afhankelijk van wie hij het laatst beledigd had bij zijn jacht op de meest opportune bondgenoot. Hij was geen sabra; hij had niet die elitaire achtergrond van de kibboetsen, de universiteiten en van de keurtroepen waaruit de hoge bazen van zijn dienst tot zijn ergernis meer en meer werden gerekruteerd. Hij wist nauwelijks iets van hun hectografen, hun computers en steeds groeiende geloof in hun uit Amerika overgewaaide machtsspelen, praktische psychologie en crisisbeheersing, waar ze steeds meer op gingen vertrouwen. Hij hield van de diaspora, en maakte daarvan zijn specialiteit in een periode dat de Israëli's zich ijverig en zelfbewust bekommerden om hun identiteit als oosterlingen. Maar Kurtz leefde pas op als hij werd tegengewerkt en afgewezen. Hij kon, als het nodig was, op alle fronten tegelijk vechten. En wat hij niet goedschiks kon krijgen dat nam hij dan stiekem. Uit liefde voor Israël, voor de vrede, voor matiging, en omdat hij vond dat hij het recht had zich te manifesteren en te overleven.

In welke fase van de jacht zijn idee nu precies was ontstaan, had Kurtz waarschijnlijk zelf niet kunnen zeggen. Zulke plannen groeiden ergens diep in zijn binnenste, als een opstandige impuls die alleen nog op een goede zaak wachtte, en welden dan in hem op voordat hij het zelf eigenlijk besefte. Had hij het bedacht toen hij de handtekening van de terrorist had herkend? Of toen hij zijn pasta zat te eten op de Venusberg boven Bad Godesberg, en zich realiseerde wat een goede vangst hij kon doen met Doctor Alexis? Eerder. Veel eerder. Het moest dat voorjaar gebeuren, had hij iedereen die wou luisteren verteld na een bijzonder dreigende sessie van Gavrons stuurgroep. Als we de vijand niet uit zijn eigen kamp halen, zullen die idioten in de Knesset en op Defensie de hete beschaafde wereld opblazen om hem te pakken te krijgen. Sommige mensen, die er een studie van hadden gemaakt, zwoeren dat het idee al veel ouder was, en dat Gavron een erop lijkend plan twaalf maanden geleden verboden had. Maar hoe dan ook, vast staat dat aan de voorbereidingen al een tijd was gewerkt voordat de jongen werkelijk was opgespoord, ook al hield Kurtz alle tekenen daarvan ijverig verborgen voor de vernietigende blik van Gavron, en knoeide hij zelfs met zijn papieren om hem te misleiden. Gavron is het Poolse woord voor een roek. Zijn haveloze donkere uiterlijk en luide krakende stem zouden bij geen ander schepsel zo goed gepast hebben.

Vind die jongen, had Kurtz tegen zijn team in Jeruzalem gezegd, voordat hij aan zijn sombere rondreis was begonnen. Het is één jongen en zijn schaduw. Vind die jongen, dan volgt zijn schaduw vanzelf - geen probleem. Kurtz bleef erop hameren tot ze er schoon genoeg van hadden; hij kon even krachtig druk uitoefenen als die weerstaan. Op de gekste tijden, overdag of 's nachts, belde hij hen vanaf de vreemdste plaatsen op. Hij zorgde dat ze hem geen moment vergaten. Hebben jullie die jongen al gevonden? Waarom weten we nog steeds niet waar hij zit? Maar hij kleedde zijn vragen nog altijd zo in dat Gavron de Roek, als hij ervan hoorde, de betekenis ervan niet zou begrijpen, want Kurtz stelde zijn aanval op Gavron uit tot het laatste, gunstigste moment. Hij schortte alle vakanties op, schafte de Sabbath af en gebruikte liever zijn eigen schamele middelen dan dat hij zijn onkosten te vroeg via de officiële kanalen liet lopen. Hij haalde reservisten uit hun comfortabele academische baantjes en zette hen, zonder betaling, achter hun oude bureaus om het onderzoek te bespoedigen. Vind die jongen. Die jongen zal ons de weg wijzen, zei hij. En op een dag gaf hij hem, zomaar, een codenaam: Yanuka, een vriendelijk Aramees woord voor 'knul' - of eigenlijk niet meer dan 'kleuter'. 'Vind Yanuka en ik zal jullie hun hete organisatie op een presenteerblaadje aanbieden.'

Maar tegen Gavron geen woord. Wacht. Niets tegen de Roek.

Hoe het ook in Jeruzalem gesteld was, in de diaspora had hij onvoorstelbaar veel steun. Alleen al in Londen liep hij, met steeds diezelfde glimlach op zijn gezicht, van eerbiedwaardige kunsthandelaren naar luidruchtige filmmagnaten, en van onbeduidende hospita's in het East End naar textielhandelaren, dubieuze autoverkopers en grote firma's in de binnenstad. Een paar keer werd hij ook in het theater gesignaleerd, eenmaal zelfs buiten Londen, maar steeds bij hetzelfde toneelstuk. Daarbij werd hij vergezeld door een Israëlische diplomaat met een culturele functie, al besprak hij heel andere dingen met hem dan cultuur. In Camden Town at hij twee keer in een eenvoudig chauffeurscafé, waar een groepje Goanese Indiërs de scepter zwaaide. In Frognal, een paar kilometer ten noordwesten van Londen, inspecteerde hij een afgelegen Victoriaans landhuis dat The Acre heette, en verklaarde dat het precies aan zijn wensen voldeed. Maar alles was nog maar voorlopig, zei hij tegen zijn uiterst behulpzame gastheren - het hing ervan af of de zaken hen daarheen zouden brengen. Met die voorwaarde gingen ze akkoord. Zoals ze met alles akkoord gingen. Ze waren trots dat er een beroep op hen werd gedaan, en ze waren Israël graag van dienst, zelfs al hield dat in dat ze zelf een paar maanden in hun huis in Marlow moesten intrekken. Ze hadden immers ook een flat in Jeruzalem, waar ze elk Joods paasfeest naar toe gingen om hun vrienden en familie te bezoeken, na een vakantie van twee weken aan de zonnige kust van Eilat. En overwogen ze niet ernstig om zich daar misschien voorgoed te vestigen - maar pas als hun kinderen boven de dienstplichtige leeftijd waren en de inflatie enigszins was beteugeld. Aan de andere kant, misschien bleven ze wel in Hampstead. Of in Marlow. En ondertussen stuurden ze hun gulle bijdragen en deden ze alles wat Kurtz van hen vroeg- zonder daar iets voor terug te verwachten of er met iemand over te spreken.

Via de ambassades, consulaten en gezantschappen die hij onderweg aandeed bleef Kurtz intussen op de hoogte van de vetes en de ontwikkelingen aan het thuisfront, en van de vorderingen van zijn mensen op andere delen van de aardbol. De vliegreizen gebruikte hij om zijn kennis van allerlei radicale revolutionaire literatuur op te frissen. Zijn magere assistent, die in werkelijkheid Shimon Litvak heette, had een hete collectie in zijn armoedige aktentas, die hij zijn baas op de meest ongelegen momenten onder de neus duwde. Van de militante schrijvers las hij Fanon, Guevara en Marighetla; uit de gematigde hoek Debray, Sartre en Marcuse; en dan natuurlijk de zachte zielen, die voornamelijk schreven over de wreedheden van het onderwijssysteem in deze consumptiemaatschappij, de verschrikkingen van de religie, en de fatale geestelijke betutteling van de kapitalistische jeugd. In Jeruzalem en Tel Aviv, waar dat soort discussies ook werd gevoerd, was Kurtz juist de rust zelve. Daar sprak hij met zijn eigen staf, ontweek hij zijn rivalen en verdiepte hij zich in de uitvoerige karakterbeschrijvingen die uit oude dossiers waren samengesteld en nu onopvallend maar nauwgezet werden bijgewerkt en aangevuld. Op een dag hoorde hij dat er in de Disraeli Street no. 11 een huis te huur stond, voor een laag bedrag, en om nog meer in het geheim te kunnen opereren gaf hij iedereen die aan de zaak werkte opdracht daarheen te verhuizen.

ik hoor dat je ons alweer gaat verlaten,' merkte Misha Gavron de volgende dag sceptisch op, toen de twee mannen elkaar bij een vergadering over iets heel anders tegenkwamen; want Gavron de Roek had inmiddels wel iets in de gaten, al wist hij ook niet zeker welke kant het opging.

Maar Kurtz liet zich niet uit zijn tent lokken. Hij beriep zich op de autonomie van de operationele diensten, met een staalharde glimlach.

Nummer 11 was een mooie villa in Arabische stijl, niet erg groot maar wel koel, met een citroenboom in de voortuin, en ongeveer tweehonderd katten, die door de vrouwelijke stafleden meteen werden vetgemest.

Het huis stond dus al heel snel bekend als het 'Caihouse', maar de saamhorigheid van de ploeg werd erdoor vergroot; en omdat iedereen nu vlak bij elkaar zat, traden er ook geen communicatiestoringen op tussen de verschillende afdelingen. En geen lekken ook. Bovendien kreeg de hete operatie er veel meer status door, wat voor Kurtz van groot belang was.

De volgende dag kwam de klap waarop hij had zitten wachten en die hij nog niet kon voorkomen. Het was vreselijk, maar diende wel een doel. Een jonge Israëlische dichter, die in Nederland de universiteit van Leiden bezocht, waar hem een prijs zou worden uitgereikt, kwam tijdens het ontbijt om het leven door een pakjes-bom, die op de ochtend van zijn vijfentwintigste verjaardag bij zijn hotel was afgegeven. Kurtz zat aan zijn bureau toen hij het nieuws hoorde en hij verwerkte het als een ervaren bokser die een klap opvangt. Hij kromp even in elkaar, zijn ogen een ogenblik gesloten, maar enkele uren later stond hij in Gavrons kamer met een stapel dossiers onder zijn arm en twee versies van zijn operationele plan in zijn vrije hand: één voor Gavron zelf, het andere, veel vagere, voor Gavrons stuurgroep van nerveuze politici en oorlogszuchtige generaals. Wat er precies tussen de twee mannen voorviel wist niemand aanvankelijk, want Kurtz noch Gavron was van nature geneigd tot praten. Maar de volgende ochtend was Kurtz openlijk aan het werk, kennelijk met een soort machtiging, nieuwe troepen ronselend. Daarvoor gebruikte hij de ijverige Litvak als tussenpersoon. Lit- vak was een sabra, een door en door getrainde apparatsjik, die zich beter dan Kurtz tussen Gavrons gemotiveerde jongeren kon bewegen, die Kurtz heimelijk stijf en moeilijk in de omgang vond. De baby van de haastig bijeengebrachte familie was Oded, een jongen van drieëntwintig uit Litvaks eigen kibboets, die net als hij was getraind door de elitaire Sayaret. De grootvader van het stel was Bougaschwili, afgekort Schwili, een zeventigjarige Georgiër, met een glimmend kaal hoofd, afhangende schouders en een soort clowns-broek: korte pijpen en laag in het kruis. Deze vreemde uitmonstering werd bekroond door een zwarte hoed, die hij ook in huis ophield. Hij was zijn carrière begonnen als smokkelaar en oplichter - geen ongebruikelijke beroepen in zijn geboortestreek - maar halverwege zijn leven was hij overgestapt op vervalsingen. Zijn grootste wapenfeit stamde uit de Lubyanka-gevangenis, waar hij voor zijn medegevangenen valse documenten had vervaardigd uit oude nummers van de Pravda, die hij eerst tot pulp had verwerkt om er weer papier van te kunnen maken. Toen hij eindelijk weer op vrije voeten was gekomen, had hij zijn gaven in dienst gesteld van de kunstwereld, niet alleen als vervalser maar ook als expert voor diverse belangrijke galerieën. Een paar keer, beweerde hij, had hij zelfs het genoegen mogen smaken om de echtheid van zijn eigen vervalsingen te kunnen garanderen. Kurtz hield van Schwili, en als hij even tien minuten vrij had, nam hij hem mee naar een ijstentje aan de voet van de heuvel om hem op een dubbele caramel-coupe te trakteren, waar de Georgiër het meest van hield.

Kurtz vond voor Schwili ook de twee onwaarschijnlijkste medewerkers die iemand maar kon verzinnen. De eerste, een ontdekking van Litvak, was een zekere Leon, die aan de universiteit van Londen had gestudeerd en zijn jeugd onvrijwillig in Engeland had doorgebracht, hoewel hij een Israëli was. Zijn vader, een kibboets-mac/ier, was naar Europa gestuurd als vertegenwoordiger van een marketing-coöperatie; macher was het Jiddische woord voor een bemoeial of een man die zich omhoog werkte. In Londen had Leon belangstelling voor literatuur gekregen, een tijdschrift geredigeerd en een roman gepubliceerd die door de critici volkomen genegeerd was. Zijn verplichte driejaar in het Israëlische leger hadden hem zeer ongelukkig gemaakt en toen hij was afgezwaaid had hij zich in Tel Aviv gevestigd en was gaan werken voor een van die intellectuele weekbladen die komen en gaan als mooie meisjes. Tegen de tijd dat het blad failliet ging, schreef Leon het al hetemaal alleen. Maar onder de claustrofobische, door vrede geobsedeerde jeugd van Tel Aviv, kwam bij Leon toch zijn Joodse identiteit weer boven, en daarmee het brandende verlangen om Israël van haar vijanden te verlossen, oude en toekomstige.

'Van nu af aan,' zei Kurtz tegen hem, 'schrijf je voor mij. Veel lezers zul je niet hebben, maar ze zullen je werk in elk geval waarderen.'

Schwili's tweede assistent was een zekere Miss Bach, een onopvallende zakenvrouw uit Southbend, Indiana. Evenzeer onder de indruk van haar intelligentie als van haar niet-Joodse uiterlijk, had Kurtz haar gerekruteerd en haar na een veelzijdige opleiding ten slotte als instructeur voor computerprogrammering naar Damascus gestuurd. Daarna had de bezadigde Miss Bach enkele jaren rapporten uitgebracht over het vermogen en de opstelling van de Syrische luchtradarsystemen. Toen ze eindelijk weer werd teruggeroepen, sprak Miss Bach verlangend over het nomadenbestaan van de Israëlische pioniers op de Westoever, maar dat ongemak bleef haar door de nieuwe opdracht van Kurtz bespaard.

Schwili, Leon en Miss Bach, dus. Kurtz noemde dit vreemde trio zijn Literaire Comité en gaf het een speciale status binnen zijn snel groeiende privé-legertje.

Hij had in München een paar administratieve zaken te regelen, maar hij deed dat rustig en discreet en wist zijn dadendrang tot het uiterste te beteugelen. Niet minder dan zes leden van zijn pasgevormde team waren al in München geïnstalleerd, verdeeld over twee panden in totaal verschillende delen van de stad. Het eerste team bestond uit twee mensen voor buiten; dat hadden er eigenlijk vijf moeten zijn, maar Misha Gavron was nog steeds vastbesloten de teugel kort te houden, dus waren het er twee. Zij kwamen Kurtz afhalen, niet van het vliegveld, maar uit een troosteloos café in Schwabing, verborgen hem in een rammelende bestelwagen - ook een bezuiniging - en reden hem zo naar een van de donkere ondergrondse parkeergarages van het Olympisch Dorp, een geliefd oord voor overvallers en prostituëes van beiderlei kunne. Het Dorp is hetemaal geen dorp natuurlijk, maar een aan zijn lot overgelaten, half uit elkaar vallend fort van grijs beton dat meer aan een Israëlische nederzetting doet denken dan enig ander bouwsel in Beieren. Vanuit die parkeergarage loodsten ze hem naar een smerig trap- pehuis met graffiti in vele talen, en vandaar over kleine daktuinen naar een gedeeltelijk gemeubileerde maisonnette die ze tijdelijk hadden gehuurd. Buiten spraken ze Engels en noemden ze hem 'sir', maar binnenskamers zeiden ze Marty tegen hun chef en spraken, met duidelijk ontzag in hun stem. Hebreeuws met hem.

De flat bevond zich bovenin een hoekgebouw, en stond vol met allerlei fotolampen en grote camera's op statieven, bandrecorders en projectieschermen. Er was in de flat een open teakhouten trap en een rustieke galerij, die kraakte als je er te hard op stapte. Daaraan lag een logeerkamer van vier bij drieëneenhalve meter, met een bovenlicht in het schuine dak, dat ze eerst - vertelden ze hem - met een deken en hardboard hadden dichtgetimmerd, met daar overheen een laag kapok van bijna tien centimeter dik. die met kruislings geplakte repen zwart plakband op zijn plaats werd gehouden. De muren, de vloer en het plafond waren op dezelfde manier geïsoleerd en het resultaat was een soort kruising tussen een moderne kloostercel en een isoleercel. De deur van de kamer hadden ze onopvallend versterkt met geschilderde stalen platen, met daarin, op ooghoogte, een glazen ruitje van enkele lagen gewapend glas, waarvoor ze een kartonnen bordje hadden gehangen met: 'DONKERE; KAMER. VERBODEN TOEGANG!' en daaronder 'Dunkel- kammer - kein Eintritt!' Kurtz liet een van hen de kamer binnengaan, om zo hard mogelijk te gillen met de deur dicht. Toen hij alleen een schor, krassend geluid hoorde, keurde hij de isolatie tevreden goed.

De rest van de flat was licht en luchtig maar, net als het hete Olympische Dorp, sterk verwaarloosd. De ramen naar de noordkant boden een uitzicht op de weg naar Dachau, waar heel veel Joden in het concentratiekamp om het leven waren gekomen. De ironie daarvan was aan de aanwezigen niet verspild; temeer daar de Beierse politie, met een onbegrijpelijke botheid, haar mobiele eenheid in de voormalige kazerne had ondergebracht. Dichterbij konden ze Kurtz de plek aanwijzen waar, in een recenter verleden, Palestijnse commando's de appartementen van de Israëlische atleten waren binnengedrongen, enkelen onmiddellijk gedood hadden, en de rest hadden meegenomen naar het militaire vliegveld, waar ze hen ten slotte ook vermoord hadden. Naast hen, vertelden ze Kurtz, was een studentencommune; de flat onder hen stond voorlopig leeg omdat de laatste bewoonster zelfmoord had gepleegd. Nadat hij het gebouw in zijn eentje had verkend en alle ingangen en vluchtroutes had geïnspecteerd, besloot Kurtz dat hij de flat eronder ook moest huren. Diezelfde dag nog belde hij met een advocaat in Neurenberg, met de opdracht een huurcontract te sluiten. De jongens zelf liepen er bewust nogal slonzig en doelloos bij, en één van hen - de jonge Oded - had zijn baard laten staan. Volgens hun paspoorten waren ze Argentijnen, en fotografen van beroep, maar wat ze precies deden wist niemand en interesseerde ook niemand. Om hun huishouden een natuurlijke, losse indruk te laten maken, zeiden ze tegen Kurtz, waarschuwden ze soms de buren dat ze een feest zouden geven dat tot diep in de nacht zou duren. Dan draaiden ze nog heel laat harde muziek en gooiden de volgende ochtend een stel lege drankflessen in de vuilnisbak. In werkelijkheid werd er nooit iemand binnengelaten, afgezien van de koerier van het andere team. Ook geen vrouwen, die waren taboe tot ze weer terug in Jeruzalem zouden zijn.

Toen ze Kurtz volledig op de hoogte hadden gebracht en het nog over de onkosten en extra transport hadden gehad - en over de mogelijkheid om ijzeren ringen in de gecapitonneerde muren van de donkere kamer te bevestigen, wat Kurtz een goed idee vond - namen ze hem op zijn eigen verzoek mee voor een wandeling en wat hij 'een beetje lekkere frisse lucht' noemde. Ze liepen door de rijke studentengetto's, keken bij een pottenbakkersschool, een meubelmakersschool en bij wat trots werd aangekondigd als 's werelds eerste zwemschool voor zuigelingen, en ze lazen de anarchistische leuzen op de geschilderde deuren van de huisjes. Tot ze onvermijdelijk, alsof ze ernaar toe werden getrokken, voor het rampspoedige huis stonden waar bijna tien jaar geleden de aanslag op de Israëlische jongens had plaatsgevonden die de wereld zo had geschokt. Een steen met een Hebreeuwse en een Duitse tekst herdacht de elf doden. Elf of elfduizend, hun diepe verontwaardiging was hetzelfde.

'Blijf hier altijd aan denken.' beval Kurtz onnodig terwijl ze naar de bestelwagen terugliepen.

Van het Dorp brachten ze Kurtz naar het centrum van de stad, waar hij enige tijd rondslenterde tot de jongens die hem volgden het teken gaven dat de kust veilig was, zodat hij naar zijn volgende afspraak kon gaan. Het contrast tussen het Olympisch Dorp en dit nieuwe adres had niet groter kunnen zijn. Kurtz moest op de bovenverdieping zijn van een huis met een hoge vakwerkgevel in het hartje van het modieuze centrum van München. Het was een smalle, dure straat, geplaveid met kinderhoofdjes, waar zich onder meer een Zwitsers restaurant bevond, en een exclusieve couturier, die ogenschijnlijk niets verkocht, maar toch goede zaken deed. Kurtz nam een donkere trap naar boven. Toen hij boven kwam, ging de deur al automatisch voor hem open, omdat ze hem op hun kleine, gesloten tv-circuit al in de straat hadden zien aankomen. Zonder iets te zeggen stapte hij naar binnen. Deze mannen waren ouder dan de twee jongens bij wie hij net vandaan kwam - eerder vaders dan zonen. Ze hadden de bleke gelaatskleur van gevangenen en liepen gelaten op kousevoeten door het appartement. Dit waren uitkijkposten, mannen die nooit iets anders deden zelfs in Jeruzalem vormden ze een geheim genootschap dat met niemand iets te maken had. Er hing vitrage voor de ramen, en in de flat was het al even schemerig als op straat. Somber en verwaarloosd was het er. Overal tussen het imitatie-Biedermeier meubilair stond elektronische en optische apparatuur opgesteld onder andere een paar soorten kamerantennes. Maar in de halve schemering droegen hun spookachtige contouren alleen nog tot de grafstemming bij.

Kurtz omhetsde iedereen ernstig, en daarna bracht Lenny, de oudste, hem bij een kop thee en wat crackers met kaas volledig van Yanuka's doen en laten op de hoogte, hetemaal vergetend dat zelfs de kleinste details de afgelopen weken steeds onmiddellijk aan Kurtz waren doorgegeven: Yanuka's telefoongesprekken, zijn bezoekers, zijn vriendinnen. Lenny was een vriendelijke, goedige man, maar ook enigszins verlegen tegenover mensen die hij niet beroepshalve in de galen moest houden. Hij had flaporen en een lelijk, grof gezicht; daarom verborg hij zich misschien liever voor het scherpe oog van de wereld. Hij droeg een groot, grijs gebreid vest als een maliënkolder. In andere gevallen kreeg Kurtz al snel genoeg van al te veel details, maar hij had respect voor Lenny en luisterde aandachtig naar alles wat hij zei, terwijl hij knikte, prijzende opmerkingen maakte en op de juiste manier reageerde.

'Het is een heel gewone jongen, onze Yanuka.' benadrukte Lenny ernstig. 'Zijn vrienden en de winkeliers in de buurt behandelen hem met respect. Hij is vriendelijk en populair, Marty. Hij studeert, hij geniet van het leven, hij praat veel - een serieuze jongen met een gezonde belangstelling.' Hij ving Kurtz' blik op en voegde er wat onnozel aan toe: 'Soms kun je maar moeilijk geloven dat hij ook nog een andere kant heeft, Marty. Echt waar.'

Kurtz verzekerde Lenny dat hij zich dat heel goed kon voorstellen. Daar was hij nog mee bezig toen er plotseling een lamp aanging achter het zolderraam van het appartement aan de overkant. Verder brandde er nergens licht, en het gele vierkant leek wel een signaal voor een geliefde. Zwijgend liep één van Lenny's mannen op zijn tenen naar een verrekijker op een statief, terwijl een van de anderen bij een radio- ontvanger hurkte en een koptelefoon tegen zijn oor drukte.

'Wil je zelf eens kijken, Marty?' vroeg Lenny hoopvol. 'Aan Joshua's glimlach te zien kan hij vanavond goed bij Yanuka naar binnen kijken. Als we te lang wachten, trekt hij straks de gordijnen dicht. Wat zie je, Joshua? Is hij gekleed voor een avondje uit? En met wie telefoneert hij? Met een meisje, natuurlijk.'

Kurtz duwde Joshua zachtjes opzij en boog zijn grote hoofd naar de verrekijker toe. Zo bleef hij een hete tijd staan, ineengedoken als een oude zeehond in een storm, haast zonder adem te halen, terwijl hij Yanuka - de kleuter - bestudeerde.

'Zie je zijn boeken op de achtergrond?' vroeg Lenny voldaan. 'Die knul leest net zoveel als mijn vader.'

'Het is een knappe vent,' beaamde Kurtz ten slotte met zijn staalharde glimlach, terwijl hij zich weer oprichtte. 'Een mooie jongen, dat staat vast.' Hij pakte zijn grijze regenjas van de stoel en trok voorzichtig een van de mouwen over zijn arm. 'Je moet alleen wel zorgen dat hij niet met je dochter trouwt.' Lenny zag er nog onnozeler uit, maar Kurtz troostte hem snel. 'We zouden je dankbaar moeten zijn, Lenny. En dat zijn we natuurlijk ook.' En na een korte aarzeling voegde hij daar aan toe: 'Blijf foto's van hem maken, uit alle hoeken. Hou je maar niet in, Lenny - zo duur zijn die films niet.'

Toen hij iedereen een hand gegeven had, zette Kurtz een blauwe baret op zijn hoofd, en aldus gewapend tegen de drukte van het spitsuur stapte hij vastberaden weer naar buiten.

Het regende tegen de tijd dat de jongens hem weer in de bestelwagen hadden opgepikt, en met hun drieën reden ze van de ene troosteloze plek naar de andere, om de tijd te doden totdat het vliegtuig van Kurtz zou vertrekken. Alle drie leken ze onder de invloed van het sombere weer. Oded zat achter het stuur, en in het licht van de voorbijschietende straatlantaarns zagen de anderen een koppige boosheid op zijn jonge, baardige gezicht.

'Wat heeft hij nu?' vroeg Kurtz, hoewel hij dat waarschijnlijk heel goed wist.

'Een dure BMW, met stuurbekrachtiging, een injectie-motor en maar vijfduizend kilometer op de teller. Hij heeft een zwak voor auto's.'

'Auto's, vrouwen, een makkelijk leventje,' zei de tweede jongen vanaf de achterbank. 'Waar liggen zijn krachten, vraag ik me af.'

'Weer een huurwagen?' vroeg Kurtz.

'Ja, gehuurd.'

'Verlies die auto niet uit het oog,' adviseerde Kurtz. 'Op het moment dat hij zijn wagen weer terugbrengt en geen andere huurt, moeten wij dat onmiddellijk weten.' Dat hadden ze al tot vervelens toe gehoord, zelfs nog voordat ze uit Jeruzalem waren vertrokken. Maar Kurtz herhaalde het nu weer: 'Dat is het belangrijkste moment, wanneer Yanuka zijn auto terugbrengt.'

Opeens had Oded er genoeg van. Misschien was hij door zijn jeugd en zijn karakter toch slechter tegen de druk bestand dan degenen die hem hadden gerekruteerd verwacht hadden. Misschien was hij te jong voor een opdracht waarbij er maar steeds moest worden afgewacht. Hij zette de bestelwagen langs de stoep en trok de handrem zo hard aan dat hij de hendel bijna in zijn hand hield.

'Waarom laten we hem eigenlijk zijn gang gaan?' vroeg hij. 'Waarom spelen we een spelletje met hem? Als hij nu eens teruggaat en niet meer te voorschijn komt? Wat dan?'

'Dan zijn we hem kwijt.'

'Laten we hem dan meteen vermoorden! Vanavond nog. Je hoeft het maar te zeggen en het is voor elkaar!'

Kurtz liet hem uitrazen.

'We hebben toch die flat er tegenover? We kunnen zo een raket naar de overkant schieten. Dat hebben we al eerder gedaan. Een Russische RPG-7 - Arabier door Arabieren gedood met een Russische raket. Waarom niet?'

Nog steeds gaf Kurtz geen antwoord. Oded had net zo goed tegen een sfinx tekeer kunnen gaan.

'Waarom niet,' herhaalde Oded, op luide toon.

Kurtz wees hem terecht zonder zijn geduld te verliezen. 'Omdat hij nergens naar toe leidt, Oded, daarom niet. Heb je nooit gehoord wat Misha Gavron altijd zei? En wat ik hem graag nazeg? Als je een leeuw wilt vangen, zul je eerst een geit moeten hebben. Hebben ze je in die opleiding dan hetemaal niets geleerd, Oded? Bedoel je nu echt dat je Yanuka wilt vermoorden als je met wat meer moeite de beste man te pakken kunt krijgen die ze in jaren hebben gehad?'

'Maar hij heeft Bad Godesberg op zijn geweten! En Wenen - en Leiden misschien ook! Er sterven Joden. Marty. Kan ze dat in Jeruzalem niets meer scheten? Hoeveel zullen we er nog laten sterven terwijl we ons spelletje spelen?'Met zijn grote handen pakte Kurtz Oded voorzichtig bij de kraag van zijn windjack en schudde hem twee keer heen en weer. De tweede keer knalde Odeds hoofd pijnlijk tegen het raam. Maar Kurtz verontschuldigde zich niet, en Oded liet ook geen protesten horen.

'Zij, Oded - niet hij, maar zij,' zei Kurtz, nu op dreigende toon. 'Zij hebben Bad Godesberg op hun geweten. En Leiden. En hen willen we te pakken krijgen. Niet zes onschuldige Duitse huisvaders en een jongetje.'

'Ja. Okay,' zei Oded, met een hoogrode kleur. 'Laat me maar weer los.'

'Het is niet okay, Oded. Yanuka heeft vrienden, Oded. Familieleden. Mensen die wij nog niet kennen. Wil jij soms de leiding van de operatie van me overnemen?'

'Ik zei toch al: het is okay.'

Kurtz liet hem weer los, en Oded startte weer. Kurtz stelde voor om hun interessante excursie voort te zetten, dus reden ze langs alle plaatsen waar Yanuka vaak kwam: het klinkerstraatje met zijn favoriete nachtclub, de winkel waar hij zijn hemden en dassen kocht, de kapper waar hij zijn haar liet knippen en de linkse boekhandels waar hij graag rondneusde en zijn boeken kocht. En al die tijd zat Kurtz, in een uitstekend humeur, te stralen en te knikken alsof hij naar een oude film keek waar hij maar niet genoeg van kon krijgen. Maar eindelijk namen ze afscheid van elkaar, op een plein niet ver van de bus naar het vliegveld. Op de stoep gaf Kurtz Oded nog een spontane klap op zijn schouder om zijn genegenheid te tonen, en streek hem even met zijn hand door het haar.

'Luister eens - jullie allebei. De boog kan niet altijd gespannen blijven. Ga eens een keer lekker eten, en pak een bioscoopje. De rekening stuur je maar naar mij persoonlijk. Okay?'

Hij klonk als een generaal die vlak voor de veldslag zijn liefde nog wilde laten blijken. En dat was hij natuurlijk ook, zolang Misha Gavron het toestond.

Voor die paar mensen die er nog gebruik van maken, is de nachtvlucht van München naar Berlijn een van de laatste nostalgische routes in Europa. De Oriënt Expres, de Gouden Pijl en de Train Bleu zijn dan misschien verdwenen, op sterven na dood, of kunstmatig weer tot leven gewekt, maar dat nachtelijk uurtje in een aftands, voor driekwart leeg toestel van Pan American, dwars door de Oostduitse corridor, is voor mensen die het allemaal hebben meegemaakt een soort safari voor verslaafden. De Lufthansa mag niet vliegen op die route. Dat recht is voorbehouden aan de overwinnaars, de bezetters van de voormalige Duitse hoofdstad; aan historici en fijnproevers; en aan die ene Ame-

rikaanse veteraan, die met de inschikkelijke rust van de beroepsreiziger bijna elke dag diezelfde vlucht maakt, zijn favoriete plaatsje heeft en de voornaam van de stewardess kent, die hij uitspreekt in het afgrijselijke Duits van de bezetters. Elk moment verwacht je dat hij haar een pakje Lucky Strike zal toestoppen en een afspraakje met haar zal maken achter het gebouw van de intendance. Kreunend verheft het toestel zich, de lichten vallen even uit en je kunt nauwelijks geloven dat het geen propellers heeft. Je kijkt omlaag naar het donkere, vijandelijke gebied - klaar om te springen of je bommen af te werpen? - en alle herinneringen komen weer boven en je haaltje oorlogen door elkaar. Maar op een beangstigende manier lijkt alles daar beneden nog precies zoals het vroeger was.

Kurtz was geen uitzondering.

Hij zat bij zijn raampje en staarde langs zijn eigen spiegelbeeld de nacht in, zoals altijd op deze reis, alsof hij op zijn eigen leven neerkeek. Ergens in die duisternis lag de spoorlijn waarlangs ooit die goederentrein op zijn lange reis uil het Oosten was gekomen; daar ergens moest zich het rangeerspoor bevinden waar de trein midden in de winter zes dagen en vijf nachten had gestaan om het spoor vrij te houden voor de militaire transporten, die zoveel belangrijker waren, terwijl Kurtz en zijn moeder en die honderdachttien andere Joden die in hun wagon waren geperst de sneeuw aten en bevroren, doodvroren. 'Het volgende kamp zal wel beter zijn,' had zijn moeder hem steeds verzekerd, om de moed erin te houden. Ergens in die duisternis had zijn moeder later passief in de rij op haar dood staan wachten; ergens in die weilanden had een Sudeten-jongen - hijzelf - honger geleden, gestolen en gedood, zonder illusies wachtend tot hij door een andere vijandige wereld zou worden gevonden. Hij had het geallieerde opvangkamp gezien, de onbekende uniformen, de gezichten van de kinderen - al even oud en uitgeteerd als het zijne. Een nieuwe jas, nieuwe schoenen en nieuw prikkeldraad en een nieuwe ontsnapping, ditmaal aan zijn redders. Hij zag zichzelf weer in die weilanden, in het diepste geheim op weg naar het zuiden, van de ene boerderij naar het andere dorp, langs de vluchtroute, tot na vele weken de nachten geleidelijk wat warmer werden, met de geur van bloemen, en hij voor het eerst van zijn leven het ruisen van de palmen in de zeewind had gehoord. 'Luister goed, kleine, verkleumde jongen.' fluisterden ze tegen hem, 'zo klinken wij in Israël. Zo blauw is daar de zee, net als hier.' Hij zag de half-verrotte stoomboot, weggedoken achter de pier - het grootste en edelste schip dat hij ooit had gezien, en zo zwart van de Joodse koppen, dat hij eenmaal aan boord een gebreide muts had gestolen en die gedragen tot ze de haven uit waren. Maar ze hadden hem nodig gehad, blond of kaal, dat deed er niet toe. Aan dek hadden de leiders iedereen in kleine groepjes geleerd hoe ze met gestolen Lee Enfield-geweren moesten schieten. Haifa was nog twee dagen varen geweest, en Kurtz' oorlog was nog maar net begonnen.

Het vliegtuig cirkelde om te gaan landen. Hij voelde het zwenken en keek hoe het de Muur passeerde. Hij had alleen handbagage bij zich, maar met het oog op terroristen waren er strenge veiligheidsvoorzieningen, dus de formaliteiten namen heel wat tijd in beslag.

Shimon Litvak stond in een aftandse Ford op het parkeerterrein op hem te wachten. Hij was uit Holland overgekomen, waar hij zich twee dagen lang met de bloedige aanslag in Leiden had beziggehouden. Net als Kurtz vond hij dat hij geen recht op slaap had.

'Dat bom-boek werd afgegeven door een meisje,' zei hij, zodra Kurtz zich in de auto had gewurmd. 'Een brunette met een goed figuur, in spijkerbroek. De hotelportier nam aan dat ze van de universiteit kwam. Volgens hem was ze op de fiets. Zeker is het niet, maar ik heb de neiging hem te geloven. Iemand anders beweert dat ze door een motorrijder bij het hotel werd afgezet. Er zat een feestelijk lint om het pakje, en een kaartje eraan met het opschrift: "Hartelijk gefeliciteerd, Mordecai." Het plan, het transport, de bom, het meisje ... We weten het allemaal al.'

'Wat voor bom?'

'Een Russische kneedbom. Er is wat van de verpakking overgebleven, maar niets dat we kunnen nagaan.'

'Nog speciale aanknopingspunten?'

'Ja. Een extra stukje rood draad, opgerold.'

Kurtz keek hem even scherp aan.

'Geen extra draad," bekende Litvak. 'Verkoolde fragmenten, dat wel, maar geen te identificeren draad.'

'Geen wasknijper ook?'

'Dit keer heeft hij een muizeval gebruikt. Een onschuldig keukenmodel.' Litvak startte de motor.

'Dat heeft hij al eerder gedaan,' zei Kurtz.

'Ja. Muizevallen, wasknijpers, oude Bedouïnendekens, anonieme explosieven, goedkope horloges met één wijzer, en goedkope meiden. En hij maakt de slechtste bommen die ik ooit heb gezien, zelfs voor een Arabier,' zei Litvak, die slordig werk bijna net zo haatte als de vijand die ervoor verantwoordelijk was. 'Hoe lang gaf hij je?'

Kurtz deed net of hij het niet begreep. 'Gaf hij me? Wie?'

'Hoe lang geldt je machtiging? Een maand? Twee maanden? Hoe zit het?'

Maar Kurtz was niet altijd geneigd exacte antwoorden te geven. 'Het zit zo, dat veel mensen in Jeruzalem liever de windmolens in de Libanon zouden aanvallen dan de vijand met hun hoofd bevechten.'

'Kan de Roek ze tegenhouden? Kun jij dat?'

Kurtz verviel in een ongebruikelijk stilzwijgen, en Litvak had weinig behoefte om hem te storen. Midden in West-Berlijn is er geen duisternis, en aan de rand geen licht. Ze waren nu op weg naar het licht.

'Het is een groot compliment voor Gadi,' merkte Litvak plotseling op, met een zijdelingse blik naar zijn chef. 'Dat je naar zijn stad gekomen bent. Een eerbewijs.'

'Het is zijn stad niet,' zei Kurtz onverstoorbaar. 'Hij heeft hem geleend. Hij heeft een beurs, hij leert een nieuw vak, en hij moet een nieuw leven opbouwen. Dat is de enige reden dat Gadi hier is.'

'Maar hoe houdt hij het uit op deze vuilnisbelt? Zelfs voor een nieuwe carrière? Hoe kan iemand na Jeruzalem hierheen komen?'

Kurtz gaf geen rechtstreeks antwoord; dat had Litvak trouwens ook niet verwacht.

'Gadi heeft zijn aandeel wel geleverd, Shimon. Niemand heeft meer gedaan dan hij - binnen zijn eigen grenzen. Hij heeft hard gevochten, onder harde omstandigheden, meestal achter de linies. Waarom zou hij geen andere weg inslaan. Hij heeft recht op wat vrede.'

Maar Litvak was er niet op getraind om de strijd onbeslist op te geven. 'Waarom zou je die dan verstoren? Waarom zou je weer opbouwen wat vernietigd is? Als hij bezig is een nieuw bestaan te vinden, kunnen we hem beter met rust laten.'

'Hij vormt de verbindende schakel, Shimon.' zei hij toen met nadruk. Litvak draaide zich snel om, om Kurtz' uitdrukking te peilen, maar diens gezicht was in de schaduw. 'En hij is terughoudend genoeg om het contact tot stand te kunnen brengen. Hij denkt na.'

Ze reden langs de Gedachtniskirche en de kille lichten van de Kur- fürstendamm, voordat ze de dreigende stilte van de donkere buitenwijken weer bereikten.

'Hoe noemt hij zich tegenwoordig?' vroeg Kurtz, met een geamuseerde klank in zijn stem. 'Welke naam gebruikt hij?'

'Becker,' zei Litvak kortaf.

Kurtz lachte teleurgesteld. 'Becker? Wat is dat nou voor een naam? Gadi Becker - voor een sabra!'

'Het is de Duitse versie van de Hebreeuwse versie van de Duitse versie van zijn naam,' antwoordde Litvak, zonder een spoor van humor. 'Op verzoek van zijn werkgevers heeft hij zich bekeerd. Hij is geen Israëli meer, hij is een Jood.'

Kurtz bleef glimlachen. 'Heeft hij vriendinnen, Shimon?'

'Zo nu en dan. Maar geen vaste relatie.'

Kuriz nestelde zich wat gemakkelijker in zijn stoel. 'Misschien zou het hem dan goed doen om weer ergens in betrokken te worden. Dan kan hij daarna weer naar die aardige vrouw van hem terug, Frankie in Jeruzalem. Die had hij volgens mij nooit in de steek moeten laten.'

Ze draaiden een smerig zijstraatje in en stopten voor een armoedig huis van drie verdiepingen, opgetrokken uit grauwe steen. Een portaal met zuilen had op de een of andere manier de oorlog overleefd. Ernaast was een kledingzaak, met een fantasieloze collectie jurken in de met neonbuizen verlichte etalage. Daarboven hing een bord met het opschrift: 'Alleen PARTIJ-VERKOOP.'

'Je moet de bovenste bel hebben,' zei Litvak. 'Twee keer bellen, even wachten, en dan nog een keer. Ze hebben hem een kamer boven de zaak gegeven.' Kurtz klom uit de auto. 'Veel succes, okay? Heel veel succes.'

Litvak keek hoe Kurtz naar de overkant rende, zich met zijn deinende tred veel te haastig over het trottoir spoedde en veel te abrupt halt hield bij het armoedige portaal. Hij zag hoe zijn dikke arm zich strekte naar de bel, en even daarna ging de deur open, alsof er iemand achter had gestaan. Wat waarschijnlijk ook zo was. Toen zag hij hoe Kurtz zich naar voren boog om een veel slankere man te omhetzen. Zijn gastheer sloeg zijn armen om hem heen in een korte, militaire begroeting. De deur ging dicht. Kurtz was verdwenen.

Litvak reed langzaam terug door de stad en keek nijdig om zich heen, om zijn jaloezie af te reageren. Al zijn haat richtte hij nu op Berlijn, de erfvijand. Berlijn, waar de nachtmerrie was begonnen, toen en nu. Hij nam een kamer in een goedkoop pensionnetje, waar niemand blijkbaar sliep - hijzelf ook niet. Om vijf voor zeven was hij alweer terug in het zijstraatje waar hij Kurtz had afgezet. Hij belde aan, wachtte en hoorde toen trage voetstappen. De deur ging open en Kurtz stapte dankbaar de frisse morgenlucht in en rekte zich uit. Hij had zich niet geschoren en had zijn das afgedaan.

'En?' vroeg Litvak, zodra ze in de auto zaten.

'En wat?'

'Wal zei hij? Doet hij het, of blijft hij liever rustig in Berlijn om te leren hoe hij jurken voor een stel ouwe Poolse kampniks moet maken?'

Kurtz leek oprecht verbaasd. Hij maakte weer dat gebaar dat Alexis zo fascineerde, zijn oude horloge in zijn gezichtsveld brengend terwijl hij zijn linkermouw met zijn hand wegschoof. Maar op Litvaks vraag onderbrak hij het gebaar. 'Of hij het doet? Hij is een Israëlisch officier, Shimon.' Maar die opmerking liet hij bijna meteen vergezeld gaan van zo'n warme glimlach, dat Litvak - enigszins overrompeld - maar teruglachte. 'Ik moet toegeven dat Gadi eerst zei dat hij liever alles van zijn nieuwe vak wilde leren. Toen praatten we wat over die prachtige actie van hem in '63, over het Suezkanaal. Daarna beweerde hij dat het plan geen enkele kans van slagen had en spraken we uitvoerig over de nadelen die het had om als geheim agent in Tripoli te zitten en daar een net van uiterst corrupte Libiërs in stand te houden - wat Gadi driejaar heef t gedaan. En vervolgens vond hij dat ik maar een jongere vent moest nemen - wat niemand ooit echt meent, in zo'n geval, en hebben we herinneringen zitten ophalen aan zijn vele nachtelijke tochten Jordanië in, en aan de beperkingen die militaire actie heeft tegenover guerrillero's en op dat punt was hij het volkomen met me eens. Daarna hebben we de strategie doorgenomen. Wat wil je nog meer weten?'

'En de gelijkenis? Kan die ermee door? Zijn lengte, zijn gezicht?'

'Die is voldoende,' antwoordde Kurtz, terwijl zijn trekken zich weer verhardden. 'We zullen eraan werken. Dat moei genoeg zijn. En hou er nu over op, Shimon, of ik ga nog te veel van hem houden.'

Toen liet hij de ernst varen en begon te lachen tot er tranen van opluchting en vermoeidheid over zijn wangen stroomden. Litvak lachte mee, en voelde zijn jaloezie wegebben. Litvaks karakter zat vol tegenstrijdigheden, en zulke wisselende stemmingen had hij wel vaker. Zijn naam betekende oorspronkelijk 'Jood uit Litouwen' en werd eens als schetdwoord gebruikt. Hoe zag hij zichzelf? Soms als een kibboets-wees van vierentwintig, zonder enige familie; soms als het geadopteerde kind van een Amerikaanse, orthodoxe stichting en de speciale afdeling van het Israëlische leger; en ook weieens als Gods eigen politie-agent, die de wereld wel zou zuiveren.

Hij speelde prachtig piano.

Over de ontvoering hoeft niet veel te worden gezegd. Met een ervaren team gaat zoiets tegenwoordig heel snel en bijna volgens een vast ritueel. Of het gaat hetemaal niet door. Alleen het belang van de operatie zorgde nog voor enige zenuwen. Er kwamen geen bloederige schietpartijen of ander geweld aan te pas: gewoon een snelle kidnapping van een wijnrode Mercedes en zijn bestuurder, op ongeveer dertig kilometer van de Grieks-Turkse grens - aan de Griekse zijde. Litvak had de leiding, en bij dit soort acties was hij op zijn best. Kurtz, die weer in Londen was om een onverwachte crisis binnen het Literaire Comité van Schwili te bezweren, zat tijdens de kritieke uren naast een telefoon op de Israëlische ambassade. De twee jongens in München hadden keurig gerapporteerd dat hij zijn huurauto had ingeleverd zonder een andere te nemen, en waren hem toen naar het vliegveld gevolgd. Eninderdaad hoorde niemand meer iets van Yanuka tot hij drie dagen later weer in Beiroet opdook, waar een afluister-team in een kelder in de Palestijnse wijk zijn stem opving toen hij vrolijk zijn zuster Fatmeh begroette, die op een van de revolutionaire kantoren werkte. Hij was een paar weken in de stad om vrienden te bezoeken, zei hij. Had zij nog een avond vrij voor hem? Hij klonk heel opgewekt, volgens het rapport: onstuimig, opgewonden, hartstochtelijk. Maar Fatmeh had erg koel gereageerd. Of ze was niet zo dol op hem, meldde het afluister-team, of ze wist dat haar telefoon werd afgeluisterd. Of allebei. Hoe dan ook, broer en zuster ontmoetten elkaar niet.

Ze kwamen hem weer op het spoor toen hij per vliegtuig in Istanboel arriveerde, waar hij zich mei een Cypriotisch diplomatiek paspoort in het Hilton liet inschrijven en zich twee dagen lang overgaf aan de religieuze en wereldse geneugten van de stad. Zijn achtervolgers rapporteerden dat hij nog één flinke teug van de Islam wilde nemen voordat hij naar de Christelijke woestenij van Europa terugkeerde. Hij bezocht de Moskee van Süleyman de Grote, waar hij maar liefst drie keer ging bidden, en liet zijn Gucci-schoenen poetsen op de groene promenade langs de zuidelijke muur. Daar dronk hij ook een paar glazen thee met twee onopvallende mannen die wel werden gefotografeerd maar later niet geïdentificeerd: een vals spoor dus, en niet het contact waar ze op zaten te wachten. Verder amuseerde hij zich kostelijk om een paar oude mannen, die vanaf de stoep met een luchtbuks pluimpjes op een kartonnen doos met een schietschijf afschoten. Hij vroeg of hij mee mocht doen, maar dat wilden ze niet.

In de tuinen van het Sultan Ahmed Plein ging hij op een bankje lussen de oranje en gele bloemperken zitten, en keek tevreden naar de koepels' en minaretten om hem heen, en ook naar de groepjes giechetende Amerikaanse toeristen, en vooral naar enkele jonge meisjes in shorts. Maar om de een of andere reden knoopte hij geen praatje aar», wat hij anders wel gedaan zou hebben. Hij kocht dia's en ansichtkaarten van de jochies die ermee leurden, zonder zich druk te maken over de woekerprijzen. Hij slenterde om de Aya Sophia heen, en genoot evenveel van de pracht en praal van het Byzantium van Justinianus als van dc Ottomaanse cultuur die daar een eind aan had gemaakt. En volgens het rapport slaakte hij zelfs een kreet van verbazing bij het zien van de zuilen die hetemaal uit Baalbek - in het land waar hij zojuist vandaan was gekomen - hier naar toe waren gesleept.

Maar zijn meest devote aandacht ging toch uit naar het mozaïek van Auguslinus en Constantinus, die hun kerk en hun stad aan de Maagd Maria opdroegen - want daar ontmoette hij eindelijk zijn contactman: een lange, rustige man in een windjack, die zich meteen als zijn gids opwierp. Tot dan toe had Yanuka zulke voorstellen beslist afgewezen, maar iets dat deze man nu tegen hem zei - plus de plaats en het tijdstip waarop hij hem benaderde, natuurlijk - nam al zijn bezwaren weg. Gezamenlijk deden ze nog eens, vrij oppervlakkig, de ronde door de moskee, bewonderden de oude, ongesteunde koepel en stapten toen in een oude Amerikaanse Plymouth, waarmee ze langs de Bosporus naar een parkeerterrein vlak bij de snelweg naar Ankara reden. De Plymouth vertrok en Yanuka was weer alleen, maar dit keer als de eigenaar van een mooie rode Mercedes, die hij rustig terugreed naar het Hilton en bij de portier als zijn eigen auto liet registreren.

Die avond ging Yanuka niet de stad in - zelfs niet voor de beroemde buikdanseressen, waar hij de avond tevoren nog zo van had genoten. Vroeg in de volgende ochtend zagen ze hem pas weer, toen hij naar het westen vertrok, langs de kaarsrechte weg over de vlakten naar Edirne en Ipsala. De dag begon koel en heiig; de horizon leek dichtbij. Yanuka stopte in een klein stadje om koffie te drinken, en maakte een foto van een ooievaar die een nest had gebouwd op de koepel van een moskee. Hij beklom een heuvel, deed daar een plas, en tuurde over de zee. Het werd allengs warmer, en de saaie heuvels aan zijn linkerhand, waartussen hij de zee kon zien, kregen rode en gele tinten. Op zo'n weg hadden zijn achtervolgers geen andere keus dan hem 'in de tang te nemen', zoals dat heet: één auto reed ver voor hem uit, de andere volgde hem op grote afstand, in de vurige hoop dat hij niet ergens een klein zijweggetje zou nemen, waartoe hij heel goed in staat was. Maar het was zo'n verlaten gebied dat er geen andere mogelijkheid was. Er was in geen kilometers iemand te zien, behalve enkele rondtrekkende zigeuners en jonge herders, met zo nu en dan een sombere man in het zwart, die blijkbaar nergens anders belangstelling voor had dan voor het fenomeen van de beweging. Toen hij Ipsala bereikte, bracht hij iedereen op een dwaalspoor door rechtsaf de stad in te slaan, in plaats van de weg naar de grens te volgen. Zou hij daar de auto soms overdragen? De hemel verhoede dat! Maar wat had hij anders te zoeken in zo'n smerig klein Turks grensstadje?

Het antwoord was God. In een onopvallende moskee op het grote plein, aan de rand van de Christelijke wereld, gaf Yanuka zich nog één keer over aan Allah - wat heel verstandig van hem was, zoals Litvak later grimmig opmerkte. Toen hij uit de moskee kwam, werd hij gebeten door een kleine zwarte hond, die alweer verdwenen was voordat hij hem een trap kon geven. Ook dat werd als een voorteken beschouwd.

Maar eindelijk keerde hij dan, tot grote opluchting van iedereen, weer naar de hoofdweg terug. De plaatselijke grensovergang is bepaald geen vriendelijk oord, omdat Turken en Grieken elkaar nu eenmaal niet mogen. Aan heide kanten liggen mijnenvelden; terroristen en smokkelaars hebben geheime routes voor hun duistere zaakjes, en over de veelvuldige schietpartijen wordt zelden gesproken. Op een bord aan de Turkse kant staat in het Engels'Goede reis', maar geen enkel vriendelijk woord voor de Grieken die het land verlaten. Eerst komen de Turkse militaire borden, dan een brug over stilstaand groen water, en ten slotte een kleine, zenuwachtige rij mensen voor de Turkse douane-formali- teiten, die Yanuka trachtte te omzeilen met behulp van zijn diplomatieke paspoort. Daar slaagde hij ook in, wat alleen zijn eigen ondergang bespoedigde. Voorbij de grens, ingeklemd tussen het Turkse politiebureau en de Griekse wachtposten, ligt een niemandsland van zo'n twintig meter, waar Yanuka een fles belastingvrije wodka kocht en in het café een ijsje at, gadegeslagen door een dromerig uitziende langharige jongen die Reuven heette, en daar de afgelopen drie uur achter een paar broodjes had gezeten. Het laatste Turkse ornament is een grote bronzen buste van Atatürk, de geniale maar decadente leider, die woedend over de vijandige Griekse vlakte staart. Zodra Yanuka dat beeld was gepasseerd, klom Reuven op zijn motor en zond een signaal van vijf korte tekens naar Litvak, die dertig kilometer over de Griekse grens - maar buiten het militaire gebied - stond te wachten op een punt waar het verkeer wegens wegwerkzaamheden sterk moest afremmen. Daar reed hij nu zelf ook naar toe, om niets van de pret te missen.

Ze gebruikten een meisje voor het plan heel verstandig, gezien Yanuka's interessen. Ze hadden haar een gitaar gegeven: een aardig detail, omdat een meisje met een gitaar in elk geval betrouwbaar is, ook al kan ze er niet op spelen. Een gitaar is het symbool van een soort melancholieke vredelievendheid, zoals ze zelf - in een heel ander verband - zojuist hadden geconstateerd. Ze hadden nog even geaarzeld tussen een blondine of een brunette; hij hield meer van blond, dat wisten ze, maar hij was altijd bereid gebleken een uitzondering op de regel te maken. Uiteindelijk kozen ze toch voor het donkere meisje, omdat zij sexy liep en er van achteren aantrekkelijker uitzag, en posteerden haar aan het eind van de wegversperring. In die wegwerkzaamheden zagen ze allemaal de hand van de Voorzienigheid; er waren er zelfs die dachten dat ze al hun geluk aan God, de Joodse God, te danken hadden, en niet aan Kurtz of Litvak.

Eerst kwam er een stuk asfaltweg, dat zonder enige waarschuwing overging in grove blauwe stenen, zo groot als golfballen - maar heel wat minder glad. Daarna kwam een houten plankier, geflankeerd door gele knipperlichten. De toegestane snelheid was tien kilometer per uur, en alleen een waanzinnige zou harder hebben gereden. Aan het eind van het plankier, op het voetpad, liep het meisje. Blijf gewoon doorlopen.

hadden ze haar gezegd, zonder om te kijken. Hou alleen je linkerduim omhoog. Hun enige zorg was dat ze zo aantrekkelijk was dat er misschien iemand anders voor haar zou stoppen voordat Yanuka langskwam. Een voordeel van de plek was dat de twee rijbanen tijdelijk van elkaar gescheiden waren door een middenberm van zo'n dertig meter breed, met trekkers, bouwketen en allerlei andere rommel. Daar hadden ze een hete compagnie kunnen verbergen zonder dat iemand het had gemerkt. Maar ze waren met veel minder: in totaal zeven man, met Litvak en het meisje meegerekend. Gavron de Roek wilde er geen cent méér aan uitgeven. De andere vijf waren jongelui met T-shirts en gymschoenen - het soort dat de hete dag ergens kan rondhangen en naar hun nagels kan staren zonder dat iemand vraagt waarom ze geen woord zeggen. En dan ineens tot actie komen als een bliksemschicht, om vervolgens weer in lethargie te vervallen.

Het was nu halverwege de ochtend, de zon stond hoog aan de hemel en de lucht was stoffig. De rest van het verkeer bestond uit grijze vrachtwagens, volgeladen met een soort klei of kalk. De glanzende, wijnrode Mercedes - niet nieuw, maar wel mooi - viel net zo op als een trouwauto tussen een rij vuilniswagens. Met een snelheid van dertig kilometer per uur reed hij het steenslag op, veel te hard, en hij remde schielijk toen de stenen tegen het chassis sloegen. Hij reed ongeveer twintig toen hij het houten plankier bereikte, en remde toen af tol vijftien en tien. Toen hij het meisje passeerde, zag iedereen dat Yanuka omkeek om te zien of ze er van voren net zo goed uitzag als van achteren. Dat was zo. Hij reed nog vijftig meter door tot hij het asfalt weer had bereikt, en één angstig moment dacht Litvak dat hij zou moeten terugvallen op het reserveplan, een veel lastiger operatie met een tweede team en een in scène gezet ongeluk, honderd kilometer verderop. Maar de wellust, of de natuur, of waar we ons verder nog als dwazen door laten meeslepen, deed zijn werk. Yanuka stopte, liet zijn raampje openglijden en stak toen zijn knappe jeugdige hoofd naar buiten en keek met duidelijk genoegen hoe het meisje in het zonlicht op hem toe kwam wiegen. Toen ze de auto had bereikt, vroeg hij haar of ze van plan was om het hete eind naar Californië te lopen. Ze antwoordde, ook in het Engels, dat ze 'vagelijk' op weg was naar Thessaloniki. Hij soms ook? Volgens het meisje antwoordde hij 'zo vagelijk als je maar wilt', maar niemand anders hoorde dat, en het was een van die dingen die na een operatie altijd onduidelijk blijven. Yanuka zelf ontkende dat hij iets gezegd had, dus misschien had het meisje het in haar overwinningsroes verzonnen. Haar ogen en haar gezicht waren erg aantrekkelijk, en de sensuele, lome manier waarop ze zich bewoog eiste al zijn aandacht op. Wat kon een brave Arabische jongen nog meer verlangen, na twee weken van strenge politieke bijscholing in de heuvels van zuidelijk Libanon, dan dit verleidelijke haremvisioen in jeans?

Daar moet bij worden gezegd dat Yanuka een slanke jongen was, en er erg goed uitzag met zijn fijne Semitische trekken, die niet voor de hare onderdeden; en ook dat hij een aanstekelijke vrolijkheid had. Zo besnuffelden ze elkaar, zoals wel vaker onmiddellijk gebeurt tussen twee fysiek aantrekkelijke mensen - alsof ze een spiegelbeeld van zichzelf tijdens het vrijen zien. Het meisje zette haar gitaar neer en wrong zich keurig volgens de opdracht - uit haar rugzak, die ze dankbaar op de grond liet glijden. Door deze ontkledende beweging, had Litvak gezegd, kon hij nog maar twee dingen doen: of hij moest de achterdeur van binnenuit voor haar openmaken, of hij moest uitstappen om haar spullen in de achterbak te gooien. In beide gevallen zou hij een kwetsbaar doelwit vormen. Er zijn ook Mercedes-modellen waarbij de achterklep van binnenuit kan worden geopend, maar dat gold niet voor deze. Daar had Litvak zich van overtuigd, zoals hij ook zeker wist dat de bagageruimte op slot zal en dat het geen zin had gehad om het meisje al aan de Turkse kant van de grens te laten liften, omdat Yanuka - hoe goed zijn papieren ook waren, en naar Arabische maatstaven waren ze héél goed - nooit het risico zou hebben genomen om met andermans bagage de grens te passeren.

Uiteindelijk deed hij wat ze allemaal gehoopt hadden. In plaats van zich naar achteren te buigen om een van de achterportieren met de hand te openen, gebruikte hij - misschien om indruk op het meisje te maken - de centrale vergrendeling, waardoor niet één maar alle vier de portieren tegelijk opengingen. Het meisje opende het achterportier aan haar kant en schoof de gitaar en de rugzak op de achterbank, maar bleef zelf buiten staan. Tegen de tijd dat ze het portier weer had dichtgeslagen en langzaam naar voren liep alsof ze naast hem wilde gaan zitten, had één man al zijn pistool tegen Yanuka's slaap gedrukt, terwijl Litvak zelf - schrieler dan ooit - op de achterbank was gesprongen en Yanuka's hoofd in een vakkundige ijzeren greep naar achteren had getrokken om hem een verdovend middel toe te dienen dat, zo hadden de deskundigen hem verzekerd, het beste bij Yanuka's medische voorgeschiedenis paste. Ze hadden zich enige zorgen gemaakt over de astma waaraan hij tijdens zijn tienerjaren geleden had.

Wat iedereen achteraf opviel was dat alles zo geruisloos was verlopen. Zelfs toen hij zat te wachten tot het middel effect zou krijgen, had Litvak boven het lawaai van de voorbijrijdende auto's duidelijk het kraken van een zonnebril gehoord en één afschuwelijk moment gevreesd dat het Yanuka's nek was, wat alles zou hebben bedorven. Aanvankelijk dachten ze dat hij er op de een of andere manier in was geslaagd zich van het valse nummerbord met de bijbehorende papieren voor het tweede deel van zijn reis te ontdoen, maar ten slotte vonden ze die in zijn keurige zwarte tas, onder enkele handgemaakte zijden overhemden en kleurige dassen, die ze allemaal nog nodig hadden, evenals zijn mooie gouden Cellini-horloge, zijn gouden schakelarmband en het hangertje van pleet dat hij op zijn hart droeg, en dat hij waarschijnlijk ooit van zijn lieve zuster Fatmeh had gekregen. Een ander voordeel was het rookglas van de autoruiten. Dat was een idee van Yanuka zelf geweest, om te voorkomen dat er mensen naar binnen konden kijken. Het was het eerste van vele voorbeelden hoe Yanuka uiteindelijk zelf het slachtoffer van zijn eigen luxueuze levensstijl werd. Het was daarna geen enkel probleem de auto verder te vervoeren. Ze hadden er ook gewoon mee naar het zuiden kunnen rijden, zonder dat het iemand opgevallen was, maar voor alle zekerheid hadden ze een vrachtauto gehuurd, zogenaamd om een stel bijenkorven over te brengen. Er is heel wat bijentransport in dat gebied, had Litvak geredeneerd, en zelfs de ijverigste politieman bedenkt zich wel tweemaal voordat hij een vrachtwagen met bijen gaat onderzoeken.

Het enige onvoorziene element was de hondebeet. Als het beest nu eens hondsdolheid had gehad? Ergens onderweg kochten ze daarom een serum en gaven hem toch maar een injectie.

Nu Yanuka tijdelijk van het toneel verwijderd was, moesten ze er in de eerste plaats voor zorgen dat niemand, in Beiroet of waar dan ook, zijn verdwijning opmerkte. Ze wisten al dat hij erg zelfstandig en nogal zorgeloos van aard was. Hij stond er ook om bekend dat hij vaak onlogische dingen deed en soms van het ene moment op het andere zijn plannen kon wijzigen - gedeeltelijk als een gril, maar ook omdat hij terecht dacht dat men hem op die manier niet gemakkelijk zou kunnen volgen. Ze wisten dat hij de laatste tijd een passie voor Griekenland had ontwikkeld, en dat hij onderweg vaak een omweg maakte, op zoek naar oudheidkundige bezienswaardigheden. Op zijn laatste reis was hij zelfs hetemaal naar Epidaurus in het zuiden afgezakt, zonder iemand om toestemming te vragen: een grote omweg, zonder duidelijke reden. In het verleden had die tactiek het erg moeilijk gemaakt om hem op te sporen. Maar volgens Litvaks kille berekening zou dat nu zijn ondergang worden, omdat zijn eigen mensen hem niet beter in het oog konden houden dan zijn vijanden. Het team pakte hem op en onttrok hem geheel aan het gezicht. Toen wachtten ze. Maar geen enkele afluister- post ving alarmerende berichten of tekenen van ongerustheid op. Als Yanuka's superieuren al een bepaald beeld van hem hadden, concludeerde Shimon Litvak voorzichtig, dan was dat van een gezonde jon- geman. op zoek naar het leven, en wie weet? - naar nieuwe strijders voor de goede zaak.

Dus nu kon de "fictie' - zoals Kurtz en zijn team het noemden - beginnen. Of het ook kon worden volbracht, of er, op Kurtz' oude stalen horloge, tijd zou zijn om het zo af te wikkelen als hij van plan was - dat was heel iets anders. Kurtz stond onder twee soorten druk: allereerst moest hij laten zien dat er voortgang gemaakt werd. anders zou Misha Gavron de hete operatie beëindigen. Maar ten tweede was daar Ga- vrons dreigement dat hij als er geen voortgang gemaakt werd, niet langer in staat zou zijn de toenemende eisen om een militair ingrijpen te negeren. Daar was Kurtz bang voor.

"Je preekt net zo tegen me als de Engelsen.' krijste Gavron de Roek tegen hem met zijn gebarsten stem toen ze weer eens ruzie hadden. 'En kijk eens wat die op hun geweten hebben.'

"Dan moeten we misschien de Engelsen ook wel bombarderen,' had Kurtz met een woedende glimlach voorgesteld.

Maar de Engelsen waren inmiddels geen toevallig onderwerp meer, want ironisch genoeg zocht Kurtz in Engeland zijn heil.