Hoofdstuk 1
DE ANDERE MINISTER
Het was tegen
middernacht en de premier zat alleen in zijn werkkamer. Hij las een
lang memo dat hij onmiddellijk weer vergat, zonder dat er ook maar
één greintje van de inhoud bleef hangen. Hij wachtte op een
telefoontje van de president van een ver land en had eigenlijk
weinig ruimte in zijn hoofd voor iets anders behalve de vraag
wanneer die stomme kerel nou eindelijk eens zou bellen, terwijl hij
probeerde de onaangename herinneringen aan een lange, vermoeiende
en lastige week te onderdrukken. Hoe meer hij zijn best deed om
zich te concentreren op de tekst die voor hem lag, hoe duidelijker
hij het gezicht zag van een van zijn politieke tegenstanders, dat
hem vol leedvermaak aankeek. Deze tegenstander was 's avonds op het
nieuws geweest, niet alleen om alle verschrikkelijke dingen op te
sommen die de afgelopen week gebeurd waren (alsof iemand daar nog
aan herinnerd hoefde te worden), maar ook om uit te leggen waarom
die rampen stuk voor stuk geheel aan de regering te wijten
waren.
De bloeddruk van de premier steeg zodra hij aan die beschuldigingen
dacht, want ze waren oneerlijk en ook niet waar. Hoe had de
regering in 's hemelsnaam kunnen voorkomen dat die brug instortte?
Het was schandalig als mensen insinueerden dat er te weinig geld
uitgegeven werd aan onderhoud. De brug in kwestie was nog geen tien
jaar oud en zelfs de grootste deskundigen konden niet verklaren
waarom hij plotseling doormidden was gebroken en er minstens tien
auto's in de waterige diepte van de rivier waren gestort. En hoe
durfden ze zelfs maar te suggereren dat een tekort aan blauw op
straat tot die twee gruwelijke en veelbesproken moorden had geleid?
Of dat de regering op de een of andere manier had moeten voorzien
dat een totaal onverwachte orkaan het zuidwesten van het land zou
teisteren en tot zoveel materiële schade en verlies aan
mensenlevens zou leiden? En was het zijn schuld dat een van zijn
onderministers, Herbert Corvers, juist deze week had uitgekozen om
zich zo vreemd te gedragen dat hij voortaan heel wat meer tijd zou
doorbrengen met zijn gezin?
'Het land is in de greep van een grimmige sfeer,' had zijn
tegenstander verklaard, terwijl hij nauwelijks moeite deed om een
brede grijns te verbergen. Dat was helaas maar al te waar. De
premier merkte het zelf: de mensen leken een stuk somberder dan
gewoonlijk. Zelfs het weer werkte niet mee. Half juli en dan steeds
die klamme mist... het klopte niet, het was niet normaal...
Hij sloeg de tweede pagina van het memo om, zag hoeveel hij nog
moest lezen en besloot het bijltje erbij neer te gooien. Hij rekte
zich uit, met zijn armen boven zijn hoofd, en liet zijn blik
neerslachtig door de kamer gaan. Het was een fraai vertrek, met een
rijk bewerkte marmeren schouw tegenover de hoge schuiframen, die nu
dicht waren om de ongebruikelijke kilte buiten te sluiten. De
premier huiverde een beetje, stond toen op, liep naar het raam en
staarde naar de dunne nevel die langs het glas streek. Op dat
moment, terwijl hij met zijn rug naar de kamer stond, hoorde hij
achter zich iemand kuchen.
Hij verstijfde, neus aan neus met zijn geschrokken spiegelbeeld in
het donkere glas. Hij had dat kuchje eerder gehoord. Hij draaide
zich heel langzaam om en keek door de lege kamer.
'Hallo?' zei hij, in een poging dapperder te klinken dan hij zich
voelde. Heel even koesterde hij tegen beter weten in de hoop dat
hij geen antwoord zou krijgen, maar vrijwel direct hoorde hij een
kordate en zelfverzekerde stem, die klonk alsof hij een van tevoren
opgestelde tekst oplas. De stem was afkomstig - dat had de premier
na het kuchje direct beseft - van het kikkerachtige mannetje met de
lange, zilvergrijze pruik dat afgebeeld stond op een klein, vuil
olieverfschilderij in de verste hoek van de kamer.
'Aan de Dreuzelpremier. Overleg noodzakelijk. Gaarne zo spoedig
mogelijk antwoord. Hoogachtend, Droebel.' De man op het schilderij
keek de premier vragend aan.
'Eh,' zei de premier. 'Nou... het komt eigenlijk niet goed uit...
ik verwacht een telefoontje... de president van...'
'Dat kan geregeld worden,' zei het portret onmiddellijk. De moed
zonk de premier in de schoenen. Daar was hij al bang voor
geweest.
'Maar ik zat te wachten op - '
'We zullen zorgen dat de president het telefoontje vergeet. In
plaats daarvan belt hij morgen,' zei het mannetje. 'De heer Droebel
wil u zo spoedig mogelijk spreken.'
'Ik... o, goed dan,' zei de premier zwakjes. 'Ja, laat Droebel maar
komen.' Hij liep haastig terug naar zijn bureau en deed zijn das
goed. Net toen hij was gaan zitten en een hopelijk ontspannen en
kalme uitdrukking had aangenomen, laaiden er groene vlammen op in
de lege haard onder de marmeren schoorsteenmantel. De premier
probeerde niets van verbazing of schrik te laten blijken terwijl er
een gezette, razendsnel rondtollende man in de vlammen verscheen.
Een paar tellen later stapte de man vanuit de haard op het fraaie,
antieke kleed en klopte de as van zijn lange mantel met
krijtstreep. Hij had een lindegroene bolhoed in zijn hand.
'Ah... premier,' zei Cornelis Droebel. Hij stapte met uitgestoken
hand op de eerste minister af. 'Leuk om u weer te zien.'
De premier kon niet zeggen dat dat genoegen wederzijds was en dus
zei hij niets. Hij was absoluut niet blij om Droebel te zien. Zijn
eerdere bezoeken waren niet alleen op zich al angstaanjagend
geweest, maar hadden hem ook steeds slecht nieuws gebracht.
Bovendien zag Droebel er afgetobd uit. Hij was magerder, kaler en
grijzer en zijn gezicht was ingevallen. De premier had vaker
politici gezien die er zo uitzagen en dat voorspelde nooit veel
goeds.
'Waarmee kan ik u van dienst zijn?' zei hij, terwijl hij Droebel
heel even een hand gaf en naar de hardste stoel gebaarde die voor
zijn bureau stond. 'Ik weet eigenlijk niet goed waar ik beginnen
moet,' mompelde Droebel. Hij schoof de stoel bij, ging zitten en
legde zijn groene bolhoed op zijn knieën 'Wat een week, wat een
week...'
'U ook al?' zei de premier stijfjes. Hij hoopte zo duidelijk te
maken dat hij al meer dan genoeg aan zijn hoofd had zonder ook nog
eens met de problemen van Droebel te worden opgezadeld.
'Ja, natuurlijk,' zei Droebel. Hij wreef vermoeid in zijn ogen en
keek de premier nors aan. 'Ik heb dezelfde week achter de rug als
u. De Brokdalbrug... de moord op Vonk en Bonkel... en dan zwijg ik
nog over dat gedoe in het zuidwesten van het land...'
'Wilt - eh - dus - ik bedoel - waren er mensen betrokken bij die -
die voorvallen?' Droebel keek de premier streng aan.
'Uiteraard,' zei hij. 'U snapt inmiddels toch wel wat er aan de
hand is?' 'Ik...' hakkelde de premier.
Juist daardoor had hij zo'n hekel aan de bezoekjes van Droebel. Hij
was tenslotte premier en vond het niet prettig om als een domme
schooljongen in de hoek te worden gezet, maar zo was het vanaf zijn
allereerste ontmoeting met Droebel op zijn allereerste avond als
premier gegaan. Hij herinnerde het zich als de dag van gisteren en
wist dat het hem tot aan zijn dood zou blijven achtervolgen.
Hij had destijds in zijn eentje in deze zelfde kamer gestaan en
genoten van de triomf die hij behaald had na al die jaren van
dromen en gekonkel. Plotseling had er achter hem iemand gekucht,
net als nu, en toen hij zich omdraaide had dat lelijke kleine
portret tegen hem gepraat en aangekondigd dat de Minister van
Toverkunst elk moment kon arriveren om zich voor te stellen.
Vanzelfsprekend had hij gedacht dat de lange campagne en de stress
van de verkiezingen hun tol van hem geëist hadden. Hij was zich
doodgeschrokken toen er opeens een portret tegen hem was gaan
praten, maar dat was niets vergeleken met de schok die hij gevoeld
had toen iemand die beweerde dat hij een tovenaar was plotsklaps
uit de haard gesprongen was en hem een hand gegeven had. Hij had
geen woord kunnen uitbrengen tijdens Droebels vriendelijke praatje
over de vele heksen en tovenaars die nog steeds in het geheim over
de hele wereld leefden, of zijn verzekering dat hij zich daar niet
druk om hoefde te maken omdat het Ministerie van Toverkunst de
verantwoordelijkheid had voor de hele tovergemeenschap en ervoor
zorgde dat de niet-magische bevolking daar geen lucht van kreeg.
Het was een lastige taak, zei Droebel, die alles omvatte van regels
voor verantwoord bezemsteelgebruik tot het in toom houden van de
drakenpopulatie (de premier herinnerde zich nog goed dat hij zich
na die uitspraak even aan zijn bureau overeind had moeten houden).
Vervolgens had Droebel de nog steeds met stomheid geslagen premier
vaderlijk op zijn schouder geklopt.
'Maakt u zich geen zorgen,' had hij gezegd. 'De kans is groot dat u
me nooit meer zult zien. Ik val u alleen lastig als er bij ons echt
iets ergs gebeurd is, iets wat waarschijnlijk zijn weerslag zal
hebben op de Dreuzels - de niet-magische bevolking, bedoel ik. En
ik moet zeggen dat u het een stuk beter opvat dan uw voorganger.
Die probeerde me uit het raam te gooien. Hij dacht dat ik een grap
was van de oppositie.'
Toen hij dat zei, had de premier eindelijk zijn stem hervonden.
'Dus - dus dit is géén grap?'
Zijn laatste, vertwijfelde hoop was vervlogen.
'Nee,' had Droebel vriendelijk gezegd. 'Nee, ik ben bang van niet.
Kijk maar.' En hij had het theekopje van de premier in een hamster
veranderd.
'Maar,' had de premier ademloos gezegd, terwijl hij keek hoe zijn
theekopje aan een hoekje van zijn volgende speech knaagde, 'maar
waarom - waarom heeft niemand me verteld...?'
'De Minister van Toverkunst onthult zijn of haar identiteit alleen
aan degene die op dat moment Dreuzelpremier is,' had Droebel gezegd
en hij had zijn toverstaf weer in zijn jasje gestopt. 'Naar onze
ervaring is dat de beste manier om geheimhouding te
verzekeren.'
'Maar waarom,' had de premier geblaat, 'waarom heeft een
oud-premier me dan niet verteld - ' Toen hij dat zei, was Droebel
in lachen uitgebarsten.
'M'n beste collega, denkt u dat u dat wél ooit aan iemand zult
vertellen?'
Nog nagrinnikend had Droebel een soort poeder in de haard
gestrooid, was in de smaragdgroene vlammen gestapt en met een
ruisend geluid verdwenen. De premier was roerloos blijven staan en
besefte dat hij nooit van zijn leven ook maar iemand over deze
ontmoeting zou durven vertellen. Wie zou hem in vredesnaam
geloven?
Het had een tijdje geduurd voor hij de schok te boven was. Hij had
eerst geprobeerd zichzelf wijs te maken dat Droebel inderdaad een
hallucinatie was geweest, veroorzaakt door slaapgebrek tijdens de
slopende verkiezingscampagne. In een vergeefse poging zich van alle
herinneringen aan die onbehaaglijke ontmoeting te ontdoen had hij
de hamster aan zijn nichtje gegeven, die er dolblij mee was
geweest, en zijn privésecretaris opdracht gegeven het portret van
het lelijke mannetje dat Droebels komst aangekondigd had te
verwijderen. Tot ontzetting van de premier was dat echter
onmogelijk gebleken. Nadat diverse timmerlui, een paar aannemers,
een kunsthistoricus en de minister van Financiën stuk voor stuk
vergeefs geprobeerd hadden het ding van de muur te wrikken, had de
premier het maar opgegeven en besloten om gewoon te hopen dat het
portret gedurende de rest van zijn premierschap roerloos en stil
zou blijven. Hij had kunnen zweren dat hij af en toe vanuit zijn
ooghoek zag hoe het mannetje op het portret geeuwde of aan zijn
neus krabde en zelfs een paar keer wegliep uit de lijst, zodat er
alleen een stuk modderbruin canvas overbleef. Maar hij had zich
getraind om niet te veel naar het schilderij te kijken en steeds te
denken dat hij zich dingen in zijn hoofd haalde als er zoiets
gebeurde.
Maar drie jaar geleden, op een avond die veel op deze leek, toen de
premier ook alleen in zijn kamer was geweest, had het portret
opnieuw de komst van Droebel aangekondigd. Droebel was kletsnat en
behoorlijk in paniek uit de haard komen rollen en voor de premier
kon vragen waarom hij stond te druipen op het peperdure tapijt, was
Droebel losgebarsten in een tirade over een gevangenis waar de
premier nog nooit van gehoord had, een zekere 'Serieus' Zwarts,
iets wat als Zweinstein klonk en een jongen, Harry Potter. De
premier had er geen snars van begrepen.
'... Ik kom net terug uit Azkaban,' had Droebel gehijgd en hij had
een grote golf water vanuit de rand van zijn bolhoed overgegoten in
zijn zak. 'Midden van de Noordzee, snapt u, lastig vliegen... de
Dementors zijn in alle staten...' Hij huiverde. 'Er is nog nooit
iemand ontsnapt. Hoe dan ook, ik moet u waarschuwen, premier.
Zwarts is een bekende Dreuzeldoder en mogelijk is hij van plan zich
aan te sluiten bij Jeweetwel... maar u weet natuurlijk niet eens
wie Jeweetwel is!' Hij had de premier even wanhopig aangestaard en
toen gezegd: 'Nou, ga zitten, ga zitten, dan leg ik het uit... neem
een whisky...'
De premier had het niet leuk gevonden om in zijn eigen werkkamer te
horen te krijgen dat hij moest gaan zitten en al helemaal niet dat
hem zijn eigen whisky aangeboden werd, maar hij had niet
geprotesteerd. Droebel had zijn staf gepakt en twee grote glazen
vol amberkleurige vloeistof te voorschijn getoverd, er de premier
eentje in de hand gedrukt en toen een stoel bijgeschoven.
Droebel had meer dan een uur gepraat. Op een zeker moment had hij
geweigerd een bepaalde naam hardop uit te spreken en hem in plaats
daarvan op een stuk perkament geschreven, dat hij in de whiskyvrije
hand van de premier gedrukt had. Toen Droebel uiteindelijk
aanstalten maakte om te vertrekken, was de premier ook
opgestaan.
'Dus u denkt dat...' hij had even naar het woord in zijn linkerhand
gekeken, 'dat Heer Vol - ' 'Hij Die Niet Genoemd Mag Worden!'
snauwde Droebel.
'Sorry... dat Hij Die Niet Genoemd Mag Worden nog leeft?'
'Volgens Perkamentus wel,' had Droebel gezegd terwijl hij zijn
mantel met krijtstreep vastknoopte onder zijn kin. 'Maar we hebben
hem nooit gevonden. Als u het mij vraagt, is hij niet gevaarlijk
zolang hij geen medestanders heeft, dus moeten we ons eerder zorgen
maken om Zwarts. U laat die waarschuwing uitgaan? Prima. Nou, ik
hoop dat we elkaar niet meer zullen ontmoeten! Goedenavond.'
Maar ze hadden elkaar wel degelijk opnieuw ontmoet. Nog geen jaar
later was een geplaagde Droebel totaal onverwacht in de
vergaderzaal van de ministerraad verschenen en had de premier op de
hoogte gebracht van het feit dat er wat probleempjes waren geweest
tijdens het WK Zworkbol (of iets dergelijks) en dat daar meerdere
Dreuzels bij 'betrokken' waren geweest, maar dat de premier zich
geen zorgen moest maken. Het feit dat Jeweetwels Duistere Teken
gesignaleerd was betekende niets; Droebel was ervan overtuigd dat
het om een losstaand incident ging. Het Contactpunt Dreuzelzaken
was inmiddels druk bezig met alle benodigde
geheugenmodificaties.
'O ja, voor ik het vergeet,' had Droebel eraan toegevoegd. 'We zijn
van plan drie buitenlandse draken en een sfinx te importeren voor
het Toverschool Toernooi. Zuiver routine, hoor, maar volgens het
Departement van Toezicht op Magische Wezens moeten we u formeel op
de hoogte brengen als we gevaarlijke dieren invoeren.'
'Ik - wat - draken?' sputterde de premier.
'Drie,' zei Droebel. 'En een sfinx. Nou, tot ziens maar weer.'
De premier had tegen beter weten in gehoopt dat het bij draken en
sfinxen zou blijven, maar nee. Nog geen twee jaar later was Droebel
weer uit het haardvuur gesprongen, deze keer met een bericht over
een massale ontsnapping uit Azkaban.
'Een massale ontsnapping?' had de premier schor herhaald. 'Maakt u
zich niet druk, maakt u zich niet druk,' had Droebel geroepen, met
één been alweer in de vlammen. 'Ze zitten in een wip weer achter
slot en grendel. Ik vond alleen dat u het even moest weten!'
En voor de premier: 'Hé wacht eens even!' kon roepen, was Droebel
weer verdwenen, in een regen van groene vonken. De premier was geen
domme man, wat de pers of oppositie ook beweren mocht. Het was hem
niet ontgaan dat Droebel en hij elkaar de laatste tijd steeds vaker
zagen, ondanks Droebels geruststellende woorden tijdens hun eerste
ontmoeting, en dat Droebel er iedere keer een beetje opgejaagder
uitzag. De premier dacht niet graag aan de Minister van Toverkunst
(of de Andere Minister, zoals hij hem in gedachten noemde), maar
toch was hij bang dat Droebel de volgende keer met nóg slechter
nieuws zou komen. Toen hij Droebel uit de haard had zien stappen,
verfomfaaid, geïrriteerd en vol norse verbazing omdat de premier
blijkbaar niet wist wat hij kwam doen, was dat dan ook een passende
afsluiting van een uitermate deprimerende week geweest.
'Hoe moet ik nu weten wat er speelt in de - eh - de
tovergemeenschap?' snauwde de premier. 'Ik moet het land besturen
en ik heb al meer dan genoeg aan mijn hoofd zonder - '
'We zitten met dezelfde problemen,' viel Droebel hem in de rede.
'De Brokdalbrug was niet versleten. Dat was geen echte orkaan. Die
moorden zijn niet gepleegd door Dreuzels. En het gezin van Herbert
Corvers is een stuk veiliger als hij uit de buurt is. We zorgen
momenteel voor zijn overplaatsing naar St. Holisto's Hospitaal voor
Magische Ziektes en Zwaktes. Dat zou vanavond al geregeld moeten
zijn.'
'Hoe bedoelt... ik ben bang dat... wat?' foeterde de premier.
Droebel haalde heel diep adem en zei toen: 'Premier, tot mijn grote
spijt moet ik u meedelen dat hij terug is. Hij Die Niet Genoemd Mag
Worden is terug.' 'Terug? Met "terug" bedoelt u... dat hij nog in
leven is? Ik dacht - ' De premier zocht in zijn geheugen naar de
details van dat vreselijke gesprek van drie jaar geleden, toen
Droebel hem verteld had over de tovenaar die meer gevreesd werd dan
alle andere, de tovenaar die wel duizend gruweldaden begaan had
voor hij vijftien jaar geleden op raadselachtige wijze verdwenen
was.
'Ja, hij is in leven,' zei Droebel. 'Tenminste... ik weet niet...
is iemand in leven als hij niet gedood kan worden? Ik begrijp het
niet goed en Perkamentus weigert het echt uit te leggen - maar hij
heeft in elk geval weer een lichaam en hij loopt rond en praat en
vermoordt mensen, dus uit praktisch oogpunt kunnen we ervan uitgaan
dat hij in leven is.'
De premier wist niet wat hij moest zeggen, maar de hardnekkige
gewoonte om goed geïnformeerd te willen lijken, ongeacht het
onderwerp van discussie, maakte dat hij ieder detail opdiepte dat
hij zich van hun eerdere gesprekken kon herinneren.
'Is Serieus Zwarts bij - eh - Hij Die Niet Genoemd Mag Worden?'
'Zwarts? Zwarts?' zei Droebel verstrooid terwijl hij zijn bolhoed
nerveus ronddraaide in zijn vingers. 'Sirius Zwarts, bedoelt u?
Merlijns baard, welnee. Zwarts is dood. Het bleek dat we ons - eh -
in hem vergist hadden. Zwarts was onschuldig. En hij heulde niet
met Hij Die Niet Genoemd Mag Worden. Nou ja,' voegde hij er
verdedigend aan toe en hij liet zijn bolhoed nog sneller
ronddraaien, 'al het bewijsmateriaal wees... we hadden meer dan
vijftig ooggetuigen... maar hoe dan ook, hij is dood, zoals ik al
zei. Vermoord, om precies te zijn. In het Ministerie van Toverkunst
nog wel. Er komt een onderzoek...'
Tot zijn grote verbazing voelde de premier een korte vlaag van
medelijden met Droebel, al werd die vrijwel onmiddellijk verdrongen
door een warme, zelfvoldane gloed bij de gedachte dat hij dan
misschien niet uit haarden te voorschijn kon springen, maar dat er
ook nog nooit iemand vermoord was op een van de ministeries
waarover hij de leiding had... nog niet, tenminste.
Terwijl de premier dat stiekem afklopte op zijn bureau, vervolgde
Droebel: 'Maar Zwarts is nu in feite bijzaak. Het gaat erom dat we
in staat van oorlog verkeren, premier, en dat er stappen moeten
worden ondernomen.'
'In staat van oorlog?' herhaalde de premier nerveus. 'Is dat niet
een tikkeltje sterk uitgedrukt?' 'Hij Die Niet Genoemd Mag Worden
heeft versterking gekregen van zijn volgelingen die in januari
ontsnapt zijn uit Azkaban,' zei Droebel, die steeds sneller sprak
en zijn bolhoed zo vlug liet ronddraaien dat hij een lindegroen
waas werd. 'Sinds ze zich openlijk durven vertonen, hebben ze de
ene ravage na de andere aangericht. De Brokdalbrug - dat heeft hij
gedaan, hij dreigde met een massamoord op Dreuzels als ik niet voor
hem plaatsmaakte en - '
'Allemachtig! Dus het is jouw schuld dat al die mensen dood zijn en
dat ik vragen moet beantwoorden over roestige draagkabels en
aangetaste verbindingsstukken en weet ik wat nog meer!' riep de
premier woedend uit.
'Míjn schuld?' zei Droebel en hij werd vuurrood. 'Denkt u werkelijk
dat ik zou zwichten voor dat soort chantage?' 'Misschien niet,' zei
de premier. Hij stond op en ijsbeerde door de kamer. 'Maar ik zou
wel alle mogelijke moeite hebben gedaan om de chanteur te grijpen
voor hij zo'n vreselijke misdaad beging!'
'Gelooft u soms dat ik niet alle mogelijke moeite heb gedaan?' zei
Droebel verhit. 'Iedere Schouwer van het Ministerie was - en is -
druk bezig hem op te sporen en zijn volgelingen te arresteren, maar
we hebben het toevallig wel over een van de machtigste tovenaars
aller tijden, een tovenaar die al bijna dertig jaar op vrije voeten
heeft weten te blijven!'
'Straks vertelt u me zeker ook nog dat hij verantwoordelijk was
voor die orkaan in het zuidwesten?' zei de premier, die met iedere
stap die hij deed nijdiger werd. Het was om razend van te worden
dat hij nu wist wat de reden was voor al die vreselijke
gebeurtenissen, maar dat onmogelijk aan het grote publiek kon
vertellen. Dat was bijna nog erger dan wanneer het werkelijk
allemaal de schuld van de regering was geweest.
'Dat was geen orkaan,' zei Droebel vol ellende.
'Pardon?' blafte de premier, die nu letterlijk stampvoette van
woede. 'Bomen ontworteld, daken vernield, straatlantaarns verbogen,
vreselijke verwondingen...' 'Dat waren de Dooddoeners,' zei
Droebel. 'De volgelingen van Hij Die Niet Genoemd Mag Worden. En...
we vermoeden dat er een reus bij betrokken was.' De premier bleef
stokstijf staan, alsof hij tegen een onzichtbare muur was
gelopen.
'Een wat?' Droebel trok een gezicht. 'De vorige keer gebruikte hij
ook reuzen als hij een groot gebaar wilde maken. Het Departement
van Verlakking is vierentwintig uur per dag in touw, teams van
Revalideurs proberen de geheugens van alle Dreuzels die gezien
hebben wat er werkelijk gebeurd is te modificeren, bijna het hele
Departement van Toezicht op Magische Wezens kamt de streek uit,
maar we kunnen de reus niet vinden. Het is één grote
catastrofe.'
'Zeg dat wel!' knarsetandde de premier. 'Ik zal niet ontkennen dat
het moreel op het Ministerie behoorlijk laag is,' zei Droebel.
'Eerst al die toestanden en toen ook nog eens de dood van Emilia
Bonkel.'
'De dood van wie?' 'Emilia Bonkel, het Hoofd van het Departement
van Magische Wetshandhaving. We denken dat Hij Die Niet Genoemd Mag
Worden haar persoonlijk vermoord heeft, omdat ze een heel
getalenteerde heks was en - en al het bewijsmateriaal erop wijst
dat ze zich tot het uiterste verzet heeft.'
Droebel schraapte zijn keel en stopte met het ronddraaien van zijn
bolhoed, al kostte hem dat blijkbaar moeite. 'Maar dat van die
moord stond in de kranten,' zei de premier, die zo werd afgeleid
dat hij zijn woede even vergat. 'Onze kranten. Emilia Bonkel... een
vrouw van middelbare leeftijd, die alleen woonde. Het was een - een
gruwelijke moord, nietwaar? Hij heeft vrij veel publiciteit
gekregen. De politie staat namelijk voor een raadsel.'
Droebel zuchtte. 'Ja, natuurlijk. Vermoord in een kamer die van
binnenuit op slot was gedaan. Maar wij weten precies wie het gedaan
heeft - al zal ons dat niet helpen de dader eerder te pakken te
krijgen. En dan ook nog eens Emmeline Vonk. Misschien hebt u daar
niet van gehoord...'
'Jawel!' zei de premier. 'Het is hier net om de hoek gebeurd. De
kranten stonden er vol van: Falende misdaadbestrijding treft bijna
premier - ' 'En alsof dat nog niet genoeg was,' vervolgde Droebel,
die nauwelijks naar de premier luisterde, 'wemelt het ook nog eens
van de Dementors die links en rechts mensen aanvallen...'
Ooit, in gelukkiger tijden, zou de premier niets van die zin
begrepen hebben, maar hij was inmiddels een stuk wijzer.
'Ik dacht dat de Dementors de gevangenis van Azkaban bewaakten?'
vroeg hij behoedzaam. 'Tot voor kort,' zei Droebel vermoeid. 'Maar
nu niet meer. Ze hebben de gevangenis verlaten en zich aangesloten
bij Hij Die Niet Genoemd Mag Worden. Ik kan niet ontkennen dat dat
een klap voor ons was.'
De premier voelde een toenemend afgrijzen. 'Maar dat waren toch de
wezens die alle hoop en geluk uit mensen wegzuigen?'
'Ja, precies. En ze vermenigvuldigen zich. Vandaar al die mist.' De
premier plofte met knikkende knieën op de dichtstbijzijnde stoel
neer. Hij voelde zich plotseling slap bij de gedachte dat er
onzichtbare wezens door de steden en over het platteland zwermden
die wanhoop en radeloosheid verspreidden onder zijn kiezers.
'Nou moet je eens goed luisteren, Droebel - je moet iets doen! Dat
is jouw verantwoordelijkheid als Minister van Toverkunst!' 'M'n
beste premier, u denkt toch niet echt dat ik nog steeds Minister
van Toverkunst ben na al die toestanden? Ik ben drie dagen geleden
ontslagen! De hele tovergemeenschap wilde al twee weken bloed zien.
Ik heb ze tijdens mijn hele ministerschap nog nooit zo eensgezind
meegemaakt!' zei Droebel met een dappere poging tot een
glimlach.
De premier stond even met zijn mond vol tanden. Ondanks zijn
verontwaardiging vanwege de positie waarin hij zich bevond, had hij
toch te doen met de terneergeslagen man tegenover hem.
'Het spijt me echt,' zei hij uiteindelijk. 'Als ik iets kan
doen...' 'Heel vriendelijk van u, maar u kunt niets doen. Ik ben
hier om u op de hoogte te brengen van de laatste stand van zaken en
u voor te stellen aan mijn opvolger. Ik had verwacht dat hij er al
zou zijn, maar uiteraard heeft hij het momenteel erg druk.'
Droebel keek naar het portret van het lelijke mannetje met de
lange, krullende, zilvergrijze pruik, dat met de punt van een
ganzenveer in zijn oor pulkte.
Het portret zag Droebels blik en zei: 'Hij komt eraan. Hij moet
even een brief aan Perkamentus afmaken.' 'Dan wens ik hem veel
geluk,' zei Droebel. Voor het eerst klonk hij verbitterd. 'Ik heb
Perkamentus de afgelopen weken minstens twee keer per dag
geschreven, maar hij geeft geen duimbreed toe. Als hij bereid
geweest was dat joch over te halen, was ik nu misschien nog... nou,
misschien heeft Schobbejak meer succes.'
Droebel deed er duidelijk gegriefd het zwijgen toe, maar de stilte
werd vrijwel meteen weer verbroken door het portret dat nu zijn
kordate, officiële stem gebruikte.
'Aan de Dreuzelpremier. Verzoek dringend om onderhoud. Gaarne zo
spoedig mogelijk antwoord. Rufus Schobbejak, Minister van
Toverkunst.' 'Ja, ja, prima,' zei de premier verstrooid. Zijn
gezicht vertrok nauwelijks toen het vuur in de haard smaragdgroen
werd, oplaaide en een tweede tollende tovenaar onthulde, die een
paar tellen later op het antieke kleed gedeponeerd werd. Droebel
stond op en na een korte aarzeling volgde de premier zijn
voorbeeld. Hij zag hoe de nieuwkomer overeind kwam, zijn lange
zwarte gewaad afklopte en om zich heen keek.
De eerste, dwaze gedachte van de premier was dat Rufus Schobbejak
veel weg had van een oude leeuw. Er zaten grijze strepen in zijn
lange, geelbruine haar en borstelige wenkbrauwen; doordringende
gelige ogen glinsterden achter een brilletje met stalen montuur en
hij had een soepele, langbenige tred, ook al hinkte hij een beetje.
De premier kreeg meteen een indruk van sluwheid en verbetenheid;
hij dacht dat hij begreep waarom de tovergemeenschap in deze
gevaarlijke tijden Schobbejak als leider verkoos boven Droebel.
'Hoe maakt u het?' zei de premier beleefd en hij stak zijn hand
uit. Schobbejak schudde die even terwijl zijn ogen aandachtig door
de kamer gleden, en toen haalde hij een toverstok onder zijn gewaad
vandaan. 'Heeft Droebel u alles verteld?' vroeg hij. Hij liep met
grote passen naar de deur en tikte met zijn stok op het slot. De
premier hoorde het slot klikken. 'Eh - ja,' zei de premier. 'En
eerlijk gezegd heb ik liever dat die deur open blijft.' 'En ik word
liever niet gestoord,' zei Schobbejak kortaf. 'Of bespioneerd,'
voegde hij eraan toe. Hij wees met zijn toverstok op het raam en de
gordijnen gleden dicht. 'Ik ben een drukbezet man, dus laten we ter
zake komen. Ten eerste moeten we het over uw beveiliging
hebben.'
De premier richtte zich in zijn volle lengte op. 'Ik ben tevreden
met de beveiliging die ik heb, dank u - ' 'Nou, wij niet,' viel
Schobbejak hem in de rede. 'De Dreuzels zullen niet blij zijn als
hun premier onder een Imperiusvloek geplaatst wordt. Die nieuwe
secretaris in het kantoor hiernaast - '
'Ik weiger Romeo Wolkenveldt te ontslaan, als u dat soms bedoelt!'
zei de premier boos. 'Hij is superefficiënt en verzet twee keer
zoveel werk als de anderen - '
'Omdat hij een tovenaar is,' zei Schobbejak zonder een spoor van
een glimlach. 'Een op en top getrainde Schouwer, die aan u is
toegewezen als extra beveiliging.'
'Wacht eens even!' riep de premier. 'U kunt niet zomaar mensen
binnensmokkelen op mijn kantoor! Ik beslis wie er voor mij werkt en
- ' 'Ik dacht dat u blij was met Wolkenveldt?' zei Schobbejak
kil.
'Dat ben ik ook - ik bedoel, dat was ik ook - '
'Nou, dan is er toch geen probleem. Of wel?' zei Schobbejak.
'Ik... nou, zolang Wolkenveldts werk... eh... net zo goed
blijft...' hakkelde de premier, maar Schobbejak luisterde
nauwelijks.
'En nu wat betreft Herbert Corvers, uw onderminister,' vervolgde
hij. 'De politicus die het publiek zo geamuseerd heeft met zijn
imitatie van een eend.' 'Wat is er met hem?' vroeg de premier. 'Hij
is duidelijk het slachtoffer van een slecht uitgevoerde
Imperiusvloek,' zei Schobbejak. 'Die heeft zijn brein aangetast,
maar hij zou toch nog gevaarlijk kunnen zijn.'
'Hij kwaakt alleen een beetje!' zei de premier zwakjes. 'Ik denk
dat met wat rust... misschien iets minder drinken...' 'Een team van
Helers van St. Holisto's Hospitaal voor Magische Ziektes en Zwaktes
onderzoekt hem momenteel. Tot dusver heeft hij geprobeerd drie
Helers te wurgen,' zei Schobbejak. 'Het lijkt me verstandiger hem
een tijdje uit de Dreuzelmaatschappij te verwijderen.'
'Ik... nou... het komt toch wel weer goed met hem?' vroeg de
premier ongerust. Schobbejak haalde alleen zijn schouders op en
liep alweer terug naar de haard. 'Dat was eigenlijk alles, wat mij
betreft. Ik hou u op de hoogte van de ontwikkelingen, premier - dat
wil zeggen, waarschijnlijk heb ik het zelf te druk, maar in dat
geval stuur ik Droebel. Hij heeft erin toegestemd aan te blijven in
een adviserende rol.'
Droebel deed een poging om te glimlachen, maar dat lukte niet echt;
het was meer als een boer die kiespijn heeft. Schobbejak zocht al
in zijn zak naar het mysterieuze poeder dat het vuur groen maakte.
De premier staarde vertwijfeld naar Droebel en Schobbejak en flapte
er toen plotseling de woorden uit die hij al de hele avond
probeerde te onderdrukken.
'Maar lieve hemel - jullie zijn tovenaars! Jullie kunnen toveren!
Dan hebben jullie toch wel een oplossing voor - nou, voor
alles?'
Schobbejak draaide zich langzaam om en keek ongelovig naar Droebel,
die er nu wel in slaagde te glimlachen terwijl hij zei: 'Het
probleem is alleen dat onze tegenstanders ook kunnen toveren,
premier.'
En na dat gezegd te hebben stapten de twee mannen een voor een in
de felgroene vlammen en verdwenen.