AANKOMST

Ik heb geen kleingeld voor de parkeermeter, dus koop ik een Telegraaf voor het wisselgeld. Robert ten Brink staat op de voorpagina met een lelijk jasje en een zelfingenomen grijns. Hoeft niet meer van mij. Kan geen parkeerplaats vinden. Iemand stuurt me een SMS-je maar zonder bril kan ik die niet lezen. Soms zou ik wel weer en kind willen zijn en de hele ochtend in een kleurboek zitten krassen of misschien iets moeilijkers zoals Zoek de verschillen. Volwassen zijn is een stuk moeilijker dan ik dacht.

Parkeren vind ik tegenwoordig een crime. Ik geloof dat dat vroeger niet zo was. Ik denk dat ik vroeger gewoon parkeerde. Nu vind ik elke parkeergarage irritant om verschillende redenen: soms staat de betaalautomaat veel te ver van de auto's af, soms werken ze niet, soms worden de trappen gebruikt als urinoir en soms moet je op zo'n idiote manier het gebouw door rijden. Maar het ergste is wel dat ik zo kieskeurig ben geworden over de parkeerplek. Ik rij er tientallen voorbij voordat ik er eentje kies. Ze zijn te dicht bij de muur of de volgende auto, of de auto ernaast staat een beetje scheef, of het wordt veel te moeilijk om er weer uit te rijden. Andere mensen rijden zo een parkeervak op maar ik kom altijd op de bovenste verdieping uit zonder een goede plek te hebben gevonden. Ik ga zo steeds meer op mijn vader lijken—hij deed dat precies zo. Soms was hij al aan het parkeren maar zag hij een betere, ruimere plek dus reed hij daar weer naartoe. Dat kon uren duren. Maar als je aan het eind van je dag weer terug komt, dan is alles weer helemaal anders en is die gemakkelijke plek omgeven door auto's die allemaal in grote haast zijn neergezet en moet je over je versnellingspook heen klauteren om achter het stuur terecht te komen. Het lijkt wel of die vakken steeds kleiner worden—er zit vast ergens een ambtenaartje te berekenen hoeveel extra parkeergeld het oplevert als ze nog meer auto's in de garage kunnen proppen. En zelf gaat hij of zij natuurlijk tegen vijven op de fiets naar huis.

Uiteindelijk beland ik dan toch op de eerste werkvergadering. De mensen zoenen elkaar. Ik bedoel niet dat ze uitgebreid staan te knuffelen maar we moeten allemaal als oude vrienden de man van het hoofdkantoor begroeten. Wat een belachelijke tijdverspilling. Het is sinds de globalisering kennelijk niet genoeg meer om te vragen hoe het gaat of om iemand de hand te schudden, nee, het is nu een kus op elke wang, of zijn het er drie? En welke wang eerst? Je weet gewoon niet meer wat je moet doen. De vergadering blijkt volledig nutteloos en levert een lijstje op van drie dingen die gedaan moeten en die op niets zullen uitlopen.

Dan volgt een halfuurtje koffie en telefoon in de relatieve kalmte van het kantoor. Ik maak een nieuw lijstje, gelijk in het net op een mooi nieuw vel van mijn A4-notitieblok.