DE ELLENDE MET OUDE VROUWEN
De tweede van de twee generaties waar we tussen gevangen zitten, is de generatie bejaarden—de echte oudjes. De reden waarom wij ze zo enorm irritant vinden, is dat wij harder op weg zijn richting ouderdom dan we willen weten. Niet alleen mijn lijf gaat op dat van mijn moeder lijken. Mijn hersenen beginnen hier en daar ook al rafelige randjes te vertonen, net als de hare. Ik ben nog lang niet zo erg als zij, maar goed is anders. Ik heb tante Doortje nu al drie keer achter elkaar hetzelfde kerstcadeautje gegeven omdat het telkens weer zo'n goed idee leek. Ik bel iemand op en als ze opnemen weet ik niet meer wie ik bel of waarom. En overal hangen van die gele briefjes omdat ik anders alles steeds vergeet.
Het is nog net niet zo erg met mij dat ik de vier belangrijkste telefoonnummers opschrijf op een stukje karton om dat dan altijd in mijn handtas te houden voor het geval dat. Mijn moeder heeft er zelfs een bij staan met 'MIJ' erbij geschreven—het nummer van haar eigen mobieltje, zodat ze het niet vergeet. Maar ja, als je zo oud bent als zij, dan mag je wel oppassen. Op een kwade dag staat er zo'n sociaal werkster bij je aan de deur met kort haar en veel te grote oorbellen die je vraagt wat voor dag het is en hoe de premier heet. Plotseling. Als je dan iets stoms zegt—Ruud Lubbers of zo—dan houdt het op. Je wordt afgevoerd naar een stoel met plastic armleuningen in een kamer die naar witte kool ruikt in het dichtstbijzijnde bejaardentehuis. Als je geluk hebt, willen ze in de gezamenlijke huiskamer net als jij ook naar Lingo kijken.
Maar oudjes lopen ons in de weg. Ze dringen voor bij de kassa, trekkebenend, klagend over hun ouderdom en schijnbaar zonder de rij te hebben gezien en ze staan her en der op de stoep te kleppen waardoor niemand er meer langs kan. Sommige mensen vinden oudjes leuk. Nou ja, er schijnen mensen te bestaan die oudjes leuk vinden. Ongelooflijk.
Het is kerstavond en je bent doodop. Je hebt de allerlaatste boodschappen gedaan en je hebt een halfuur in de rij gestaan en dan komt er zo'n oudje voorbij met een mandje groenten die je vraagt of ze alsjeblieft voor mag omdat ze al zo oud is en nog postzegeltjes moet kopen of zo. En dan kun je al bijna niet meer weigeren, terwijl je zo haar broze nek zou kunnen omdraaien.
—Dillie Keane
Ze zeuren aan een stuk door over hun rechten, de goede oude tijd, de oorlog, hun AOW, en toch lijkt mijn moeder soms wel 500% meer vrije tijd te hebben dan ik—en ook nog eens meer beschikbaar inkomen. Ze breien zelfs al niet meer.
En oude mensen hebben een obsessie met koopjes. Ze kopen van die vreselijk goedkope koekjes van de Lidl en ze geloven niet in uiterste houdbaarheidsdatums, dus als je bij ze op de thee komt, dan krijg je er een walgelijk uitgedroogd stukje kaas bij waar ze de schimmel van af hebben geschraapt, of een chocolaatje dat al negen maanden in de kast ligt. Ik denk dat het logisch is voor oude mensen om niet zo snel een nieuw bed of een nieuwe auto te kopen omdat je wellicht nooit waar voor je geld krijgt—je kunt zomaar ineens de pijp uit gaan—dus red je je met wat je hebt. Maar zij gaan echt veel te ver!
En alles is te veel voor ze. Ze doen moeilijk over het vinden van de toiletten en maken een hoop stampij over een eenvoudige treinreis. Hun handtassen zitten vol zakdoekjes en toffees en extra sterke pepermuntjes. Je moet alles voor ze opschrijven en hun medicijnen voor ze halen. Je moet ze naar de stad brengen zodat ze met hun kennissen koffie kunnen leuten in de lunchroom. Dan kan jij als een bezetene boodschappen gaan doen terwijl zij lekker ontspannen zitten te babbelen. Schrale troost dat zij de was voor je deden toen je twaalf was.
Ik ben net als oude mensen een beetje aan het dreutelen geslagen. Ik loop urenlang in mijn ochtendjas en slippers door het huis een beetje op te ruimen en de plantjes water te geven en margarinekuipjes te verzamelen die nog wel eens van pas zouden kunnen komen. Ik begin tegen wildvreemden bij de bushalte een beetje te kletsen. Lekker klagen over het wachten en alles onnodig uitgebreid uitleggen alsof ik thuis niemand heb om tegenaan te ouwehoeren. In winkels hang ik van die vreselijke verhalen op over hoe ik dit-of-dat vorig jaar heb gekocht en wat er mooi bij zou staan, en of ze die leuke lampjes nog hebben met dat oudroze kapje. 'Nee? Dat is nou toch jammer. Dan denk ik dat ik in de logeerkamer…' Ik krijg volop medelijdende blikken van de winkelbedienden.
Ik praat met vreemden over het weer—meestal mensen van mijn eigen leeftijd of ouder—en het interesseert me nog ook. Niet dat ik niks anders weet te zeggen, au contraire, maar hoe het weer zal worden, is belangrijk voor me nu ik van middelbare leeftijd ben. Ik kijk op het nieuws niet vanwege de gebeurtenissen, maar om te zien of ze in het zuiden ook al winterjassen aan hebben net als ik hier. Dan zie ik iets over Rome en vraag ik me af waarom ik daar niet woon—wij hebben al weer een maand de verwarming aan. Ik ben als een kind zo blij met de wisseling van de seizoenen. Ik weet nog dat de natuurlessen op school altijd over herfstblaadjes en kastanjes en beukennootjes gingen en hoe ik (als zesjarige al!) vond dat je wel heel erg saai moest zijn om dat leuk te vinden. Nu lijkt het me geweldig om een plantje op te kweken uit een enkel boontje of om een kastanje te zien uitgroeien tot een volwaardig boompje.
Tuinieren, dat is ook al zoiets. Er zijn nog altijd dingen rondom het tuinieren die ik verschrikkelijk vind, namelijk tuincentra. Tuincentra zijn net zo erg als supermarkten, maar dan een stuk duurder. Bovendien lijkt het wel alsof ons plaatselijke tuincentrum alleen de vreselijkste en meest puistige kinderen van werk voorziet—ze weten het verschil niet eens tussen een eenjarige en een tweejarige plant. En kijk uit, want tuinieren lijkt al heel snel op huishouden. Maar nu ik wat ouder ben, vind ik het veel aardiger om in de tuin bezig te zijn. Ik weet nog dat mijn ouders op zondag mensen ontvingen voor de lunch (het was nog voor de tijd dat je mensen voor het diner ontving, of we waren bij lange na niet chic genoeg) en na hun broodje ham en hun fruitsalade (uit blik) gingen ze altijd naar de tuin kijken. Op dat stukje grond ter grootte van een gemiddelde Délifrance konden ze urenlang praten over de seringen en de rozen en weet ik wat al niet meer. Ik dacht altijd dat ze zich verschrikkelijk moesten vervelen dat ze daar zo veel tijd aan besteedden, maar wat denk je?
Ik word dus milder tegen oudjes omdat ik er zelf een word. Al dat sarcasme en die agressie die ik op papier heb gezet, komt gewoon om dat ik heftig tegenstribbel op weg naar hetzelfde lot. Gewoon een kwestie van ontkennen. Het duurt niet lang meer of ik heb het geaccepteerd en dan wordt hier alles beige. Dan ga ik boodschappen doen met een rieten mandje, net als de chique oudjes hier, en word ik lid van de plaatselijke Oranjevereniging.
Toch denk ik dat de generatie van mijn moeder gelukkiger was omdat zij zich niet hoefden af te vragen of ze al dan niet een baan moesten zoeken. Oude vrijsters kwamen waarschijnlijk toch wel terecht bij een verzekeringsmaatschappij of bij de geheime dienst en anders konden ze de hele dag proberen om op Audrey Hepburn of Mies Bouwman te lijken. Ze hadden tijd voor zichzelf, voor koffie bij de buren of voor de Margriet. En winkelen was veel gezelliger, want je kende de bakker en de groenteman en die bezorgden zelfs en de melkboer kwam ook aan de deur.
Tegen de tijd dat ik zou oud ben als zij, kan ik met het belachelijke pensioentje, waar ik nu al veertig jaar voor spaar, net een steunpanty kopen. Je zult zien dat ze tegen die tijd de AOW hebben afgeschaft, dus zal ik nog wel tot ver in de zeventig aan het werk zijn. Wat een glorieuze toekomst.
PLEZIER
Plezier…daar kan ik me vaag nog wel iets van herinneren. Tot vroeg in de ochtend kletsen en lachen, ergens in een weiland met goede vrienden en een fles wijn. We vergaten de tijd (Stel je voor! We vergaten de tijd!). Van dag tot dag leven, wakker worden zonder plannen of karweitjes. Zorgeloos. Dat weet ik nog wel. Nog wel. Meestal waren het zomerdagen, wat verklaart waarom ik nu zo'n obsessie met het weer heb en ik het verschrikkelijk vind om binnen te zitten als buiten de zon schijnt. Maar zo zorgeloos kan ik niet meer zijn. Er zijn te veel dingen die moeten—te veel verantwoordelijkheden, de hypotheek, het werk, de kinderen, mijn moeder. Maar bovenal—veel erger nog—heb ik het gevoel dat ik, zelfs al had ik al die verplichtingen en verantwoordelijkheden niet meer, nooit meer echt zou kunnen ontspannen en plezier zou kunnen hebben. Ik weet niet meer hoe.
Er zijn wel momenten van plezier: het einde van een potje Junior Scrabble, het afsluiten van een groot project op je werk of, ergens in de toekomst, het bericht dat de nieuwste musical van Joop van den Ende gigantisch geflopt is. Eigenlijk kan ik nooit meer ergens langere tijd plezier in hebben omdat ik in de loop der jaren angstige voorgevoelens heb ontwikkeld die nu zo diep in mij verankerd zijn dat ik niets meer kan doen zonder dat ik me de eventuele catastrofale gevolgen voorstel. Er is te veel om me druk over te maken—de hele tijd. Ik heb te veel programma's over ambulances en eerstehulp afdelingen gezien.
Kan ik op vakantie nog rustig langs de Franse of Britse rotskust wandelen om van het weidse uitzicht te genieten? Nee, want ik stel me voor dat iemand uitglijdt en op de rotsen te pletter valt, zoals ik eens op Discovery heb gezien. Daar hing het slachtoffer, ternauwernood hangend aan een punt van zijn jas terwijl de vloed snel opkwam, de reddingshelikopter boven zijn hoofd rondcirkelde en andere vakantiegangers toekeken en blij waren dat zij daar niet hingen. Als het hen is overkomen, had het ook met ons kunnen gebeuren. Voordat de dramatische muziek aanzwelt, horen we de onheilspellende voice-over die ze voor dat soort programma's reserveren, nog eens benadrukken hoe snel een prachtige vakantiemiddag kan omslaan in een gevecht op leven en dood. Nagelbijtend wacht je op de verschrikkingen die nu zeker gaan volgen.
Ik kan nog niet eens rustig over een boerderij lopen met de hond zonder me af te vragen of er niet ergens een gierput is zoals op televisie, waarin een vijfjarig kind spoorloos is verdronken. Of ik vraag me af of er niet ergens ineens een kudde losgebroken koeien vandaan zou kunnen komen die een tractor omver loopt waardoor mijn bovenlijf geplet zou worden en ik nog maar twee seconden te leven had voordat de ambulance arriveerde. Snap je? Als ik ga fietsen met de kinderen, kan ik er niet rustig van genieten. Bij mij heerst Alarmfase Een want er kan zomaar iemand onbezonnen een bocht nemen of we kunnen alle drie veel nieuwe informatie waardoor de angst tot enorme hoogten stijgt. Het moet toch mogelijk zijn om mensen zoals mijzelf te verhinderen om woorden als 'melanoom' of 'botkanker' in te typen op Google omdat ik alle symptomen die in zo'n artikel genoemd worden, onderstreep en bestudeer. Daarna besluit ik dat ik het heb—natuurlijk—en dat ik het waarschijnlijk al weken heb. Ik kan in een week tijd verschillende vormen van kanker de revue laten passeren—het meest voorkomend zijn borst-, huid- en darmkanker—en op sommige dagen heb ik een beetje een hersentumor of een nieuwe supergriep. Ik ga dan naar de dokter voor controle, maar dat doe ik nu zo vaak dat hij me aankijkt met zo'n blik van 'ze heeft weer eens wat'.
Als ik binnenkom, heeft de dokter mijn dossier al voor zich liggen. Het is maar een kleine map, zo ongeveer A5-formaat, die niet bedoeld is om veel in te bewaren. Maar mijn dossier puilt uit van de aantekeningen, brieven, grafieken en onderzoeksresultaten van al mijn ingebeelde ziekten. Dat is normaal als je al twintig jaar bij die dokter komt, maar wij wonen hier pas drie jaar en ik ben nog geen vijftig. Waarschijnlijk staat er een code achter mijn naam in hoofdletters voor het geval dat de plaatsvervanger me op een dag treft. Die weet dan gelijk dat hij of zij me niet al te serieus moet nemen en me kwijt moet zien te raken of me een nogal vervelend onderzoek moet voorschrijven—meestal iets met camera's aan lange slangetjes op zeer ongelukkige plekjes—zodat het weer even duurt voordat ik terugkom. Ik vraag me af wat voor code ze gebruiken: TV (Tijdverspilling)? VOEMTU (Vrouw in de Overgang die Elk Moment in Tranen kan Uitbarsten)? Er moet duidelijk uit worden dat ik niet helemaal goed functioneer en dat ik z.s.m. de behandelkamer weer uit moet.
Natuurlijk ontdek ik in de wachtkamer, als ik op het punt sta de dokter te confronteren met mijn nieuwste levensgevaarlijke aandoening, meteen de volgende kwelling omdat ik er door het rek met folders over andere soorten kanker en allerlei huidaandoeningen (met walgelijke foto's) zit te bladeren. Dus als ik de dokter dan eindelijk te spreken krijg, ben ik al weer verder en heb ik al een volgende fatale kwaal en de nare symptomen ervan in voorbereiding, zodat ik die uit mijn hoge hoed kan toveren zodra de negatieve testresultaten terug zijn.
Tussen de doktersbezoeken door controleer ik dagelijks of ik symptomen vertoon van minstens vijf ziekten—via internet, bij vrienden of in een van de medische handboeken die Knorrepot probeert weg te gooien ofte verstoppen. Zodra ik iemand ontmoet die de ziekte heeft, of iets onder de leden heeft waar ik nog nooit van heb gehoord, dan heb ik dat gelijk ook. Soms bel ik dan met de huisartsenpost, wat een zegen is voor hypochonders zoals ik. Je kunt ze 24 uur per dag bellen, hoewel het me wel is opgevallen dat ze het door beginnen te krijgen: tegenwoordig krijg je eerst een zuster die je symptomen analyseert—dat wil zeggen dat ze de dronkaards en de perverse types eruit vist en waarschijnlijk ook de onverbeterlijke hypochonders die alleen maar kostbare tijd verspillen. Ze vragen je of je ademhaling goed is (ik neem aan dat je, als je nee zegt, met de meeste voorrang een arts te spreken krijgt maar die truc houd ik in reserve voor als ik zo'n moedervlek krijg met van die donkere randen of iets anders dat echt niet kan wachten tot de volgende dag). Uiteindelijk verbinden ze je door met de dokter voor een gesprekje. Na enige tijd en na een hoop aandringen van mijn kant zeggen ze dat het niet echt klinkt alsof ik het heb, maar dat het wellicht een goed idee is om er mijn huisarts naar te laten kijken als ik er een keertje tijd voor heb. En dat is voor mij genoeg aanleiding om de volgende ochtend bij de dokter te zitten. Ik kan hem vertellen dat de huisartsenpost het een goed idee vond om het te laten nakijken, dus moet hij me wel doorverwijzen.
Je kunt je voorstellen hoe het ging toen de kinderen klein waren. Ze hadden altijd wel een of andere uitslag om me druk over te maken, of ze zagen rood en hadden koorts, dus nam ik maar gelijk aan dat ze meningitis hadden en dat hun dagen geteld waren. Dan belde ik de dokter om hem te vertellen dat ze een rode uitslag hadden. (Daarvan schrikken ze altijd. Het betekent gewoonlijk dat de dokter zelfs buiten praktijkuren langs komt omdat hij bang is dat hij een proces aan zijn broek krijgt als het wel de 'grote M' blijkt te zijn.) Een van hun strikvragen was of het je eerste kind is. Pas als dat niet zo was, namen ze je serieus (wat in mijn geval een grote fout was). Was het je eerste kind, dan werd je gewoon gezien als overbezorgde jonge moeder.
Toen de kinderen klein waren zat ik constant in Baby en Kind van Penelope Leach te bladeren en hing ik om de haverklap aan de telefoon met de zuigelingenzorg. En als ze me dan vroegen hoe oud het baby'tje worden verpletterd door lading die van een vrachtwagen valt. En als dat al niet kan, dan zouden de kinderen wel eens door zo'n enorme landbouwmachine kunnen worden opgezogen om er aan de andere kant weer in hapklare brokken uit te komen. Zo'n ramp is het om mij te zijn.
En denk nu niet dat het enig nut heeft dat ik me zo druk maak. Ik kan je verzekeren dat als er iemand een flater slaat, ik dat wel ben. Ik ben 24 uur per dag op mijn hoede, weet wie ik moet bellen en wat ik moet doen in geval van nood en heb mijn spuitbusje Dettol paraat. Toen we voor het eerst met onze jongste dochter een vliegreis maakten, pakte ik uit voorzorg haar zwembandjes in haar handbagage voor het geval we in zee zouden storten en er zo snel geen reddingsvesten beschikbaar zouden zijn. Het scheelde maar weinig of ik had ze alvast opgeblazen…
Zelfs de gewoonste dingen baren me zorgen. Als de meisjes de stad in gaan, kunnen ze niet weg voordat ze mijn veiligheidspraatje hebben aangehoord: 'Denk eraan dat je op het fietspad blijft. Achter elkaar fietsen als het nodig is. Pas goed op bromfietsen, die willen nog wel eens tegen het verkeer in rijden. Kijk daar goed naar rechts en bij dat andere kruispunt naar links, hoor je? ' Maar ze horen me niet. Ze kijken er glazig bij en ze denken dat ik gek ben. Gestoord. Het ene oor in en het andere uit.
Ze kunnen niets doen zonder dat ik me zorgen maak, zelfs geen tikkertje in het park.
Het gekste is wel dat je in geval van nood helemaal niets aan mij hebt. Ik ben hopeloos, want ik ga van mijn graat bij het minste beetje bloed of ik sta stokstijf stil van angst en hoop dat de veel nuchterder Knorrige Oude Kerel waar ik mee woon, de situatie zal redden. De enige keer dat hij mijn hulp kon gebruiken in een noodgeval, toen zijn schouder om twee uur ‘s-ochtends uit de kom schoot, moesten de gearriveerde ambulancebroeders zich eerst om mij bekommeren omdat ik van paniek was flauwgevallen met mijn hoofd op de drempel.