71

Toen Damin terugkwam bij zijn tent, geteisterd door de aanhoudende regen die sinds de dag van de veldslag was blijven vallen, ontdekte hij tot zijn grote verbazing dat de boodschapper uit Groenhaven niemand minder dan was Wrayan Lichtvinger. Hij stond op zachte toon met Narvell te praten, ieder aan weerszijden van het komfoor waarbij ze hoopten hun vochtige kleren te drogen. Ze keken op toen hij binnenkwam, en Wrayan glimlachte meewarig toen hij Damin herkende.

      ‘Je ziet er net zo uit als ik me voel,’ merkte de dief op, met een blik op Damins allerminst onberispelijke kleding.

      De jonge prins deed zijn druipende mantel uit. ‘Wrayan? Wat doe jij hier?’

      ‘Ik ben door je moeder tijdelijk overgeplaatst van het dievengilde naar de koninklijke koeriersdienst.’

      ‘Waarom jij?’

      De dief haalde zijn schouders op. ‘Omdat ze me vertrouwt, zou ik graag willen zeggen, maar ik vermoed dat het meer te maken heeft met het feit dat de hoogprins diverse tovenaarspaarden in zijn stal heeft en dat ik de enige ben die zulke dieren kan berijden zoals is bedoeld.’

      ‘Hij is in twee dagen van Groenhaven hierheen komen rijden,’ voegde Narvell eraan toe, duidelijk wat aangedaan door het idee. ‘Dat kan toch niet?’

      ‘Tovenaarspaarden,’ herhaalde Wrayan. ‘Je hebt als pleegkind in Izcomdar gewoond, Damin. Ik hoef het jou toch niet uit te leggen?’

      Damin knikte begrijpend. ‘Volgens de oude Rogan Beerboog moeten ze door de Harshini zijn gefokt, want ze kunnen een magische band met hun berijders aangaan. Hij beweerde dat een tovenaarspaard, mits het via zijn berijder toegang heeft tot de bron van de Harshini, dagenlang door kan gaan. Ik dacht altijd dat hij een grapje maakte.’

      ‘Nou, dan weet je nu wel beter,’ zei Wrayan. Hij stak een hand in zijn zak en haalde er een stapeltje brieven uit voor Damin. ‘En ik kom met geschenken.’

      ‘Wat is dit?’ vroeg Damin, terwijl hij het touwtje rond het stapeltje losmaakte en het zegel van de eerste brief verbrak.

      ‘O, dat is ongetwijfeld het decreet van de nieuwe hoge arrion, Bruno Sanval, waarin hij meldt dat alle benoemingen van de voormalige hoge arrion, vrouwe Alija Arendspiek, ongeldig zijn totdat alle besluiten die zij in die functie heeft genomen aan een nader onderzoek zijn onderworpen. Ik meen ook dat het bevel over de legers van Groenhaven, Izcomdar – en waarschijnlijk ook Zonnegloor, als ik Narvells verhaal over het lot van Terrin Leeuwenklauw mag geloven – tijdelijk wordt overgedragen aan de hoogprins. Of in elk geval totdat de oorlog is afgelopen en de kwestie rond de opvolging kan worden geregeld.’

      Vol verbijstering en ongeloof las Damin de eerste brief. Hij durfde de tweede bijna niet te openen. ‘Wat staat daarin?’

      ‘Ik meen dat dat het decreet is dat jouw moeder enige tijd geleden op jouw verzoek heeft opgesteld en waarin de meerderjarigheidsleeftijd officieel wordt verlaagd naar vijfentwintig. Gezien de inhoud van Bruno’s brief en het feit dat de erfgenamen van Groenhaven en Izcomdar zich momenteel in het legerkamp bevinden, leek dit haar een document dat van pas zou kunnen komen.’

      ‘Maar Lernen wilde het niet tekenen,’ merkte Narvell op. ‘Zonder zijn handtekening en zegel is het waardeloos.’

      ‘Met dat zegel kan ik wel helpen,’ kondigde Wrayan aan, en hij haalde een klein pakje uit de zak van zijn vest en gaf het aan Damin. ‘De handtekening zul je zelf moeten regelen.’

      Damin pakte het zegel van de hoogprins uit de hand van de dief en schudde ongelovig zijn hoofd. ‘Wat... wat is er allemaal gebeurd?’

      ‘Lang verhaal.’ Wrayan haalde zijn schouders op. ‘Als je terug bent in Groenhaven, zal Kalan of je moeder het je ongetwijfeld allemaal uit de doeken doen, maar in het kort is het zo gegaan: Alija had Elezaar wijsgemaakt dat zijn broer nog leefde en dreigde hem te laten martelen, tenzij Elezaar haar alles zou vertellen wat hij wist, tot aan de kleur van je moeders ondergoed aan toe. Elezaar heeft dat vervolgens aan Marla opgebiecht voordat hij uit schuldgevoel de hand aan zichzelf sloeg, waarna je moeder geen andere keus had dan met Alija af te rekenen. Bij wijze van vergelding liet ze Tarkyn Lye doden. Vervolgens raakte Kalan erbij betrokken – die zus van jou is trouwens een bijzonder gevaarlijke jongedame; zorg ervoor dat je nooit ruzie met haar krijgt. Maar goed, zij, en je moeder, en die huurmoordenaar, Galon Miar – weer een lang verhaal dat ik je nu niet ga vertellen – slaagden erin Alija zo te bewerken dat ze toegaf in de loop der jaren opdracht te hebben gegeven tot zeker dertig, veertig moorden. En dat bekende ze allemaal in aanwezigheid van de lagere arrion en de hoofdbibliothecaris van het Tovenaarscollectief.’

      Damin staarde hem aan. ‘Je maakt een grapje.’

      ‘Je had erbij moeten zijn, Damin,’ zei Wrayan tegen hem.

      ‘Waar is Alija nu?’

      ‘Dood. Ze putte te veel kracht voor zichzelf, en dat werd haar fataal. Je moet tovenaar zijn om echt te kunnen begrijpen wat er is gebeurd.’

      ‘En hoe moet het nu met het Tovenaarscollectief?’ vroeg Damin, verbijsterd door het nieuws.

      ‘Die arme oude Bruno Sanval wordt helemaal gek van de vraag hoe hij dit allemaal moet aanpakken. Kalan kan hem vast wel een paar ideeën aanreiken. Ze heeft hem ook meteen zover gekregen dat hij haar heeft benoemd tot lagere arrion. Had ik dat al gezegd? Ik ben toch zo benieuwd hoe Rorin reageert als hij dat hoort.’

      Narvell glimlachte bij het horen van dat nieuws over zijn tweelingzus. ‘Toen ze tien was, dreigde ze al dat ze ooit hoge arrion zou worden. Lagere arrion op haar drieëntwintigste voorspelt wat dat betreft veel goeds.’

      Wrayan keek Narvell met een zijdelingse blik aan. ‘Ik dacht wel dat je er zo over zou denken.’

      Damin moest ook glimlachen. Net als Narvell had hij eerder bewondering voor zijn zus dan dat hij zich zorgen over haar maakte. ‘Ik mag aannemen dat Cyrus hier nog helemaal niets van weet?’

      ‘Sinds mijn aankomst heb ik alleen nog maar gesproken met Narvell en jou, en aangezien ik met magische hulp heb gereisd, acht ik de kans klein dat het nieuws hier eerder is aangekomen via de gebruikelijke weg. Als niemand per vogel een bericht uit Groenhaven heeft verstuurd, weet hij vast nog van niets.’

      Damin keek zijn broer aan. ‘Kun je Rogan Beerboog en Conin Valklans hierheen halen? Zo onopvallend mogelijk?’

      ‘Dat denk ik wel,’ antwoordde Narvell. ‘Waarom?’

      ‘Omdat ik hen wil spreken nadat ik met Lernen heb gesproken. Het zal me geen moeite kosten om Lernen dat decreet te laten tekenen – dat heeft hij me op de ochtend van de slag al beloofd. Maar ik wil wel zeker weten dat zij eraan toe zijn voordat we vertellen wat er hier allemaal gaat veranderen.’

      ‘Moet je de krijgsheer van Pentamor niet waarschuwen?’ vroeg Wrayan.

      Damin schudde zijn hoofd. ‘Waar Cyrus ook is, ik kan je garanderen dat Toran Vosklauw niet van zijn zijde wijkt. Hij krijgt het te horen wanneer we Cyrus mededelen dat zijn moeder dood is.’

      Narvell raapte zijn mantel op. ‘Ik ga de anderen halen.’

      Damin knikte. ‘We zien elkaar hier weer over een uur.’

      Toen Narvell de tent had verlaten, wendde Damin zich tot Wrayan. ‘Ik heb nog steeds een probleem dat met jouw goede nieuws en deze decreten nog niet is opgelost.’

      ‘Mahkas, bedoel je?’

      Damin glimlachte droevig. ‘Goed, ik heb twee problemen die met jouw goede nieuws en deze decreten nog niet zijn opgelost.’

      ‘Wat is het andere?’ vroeg Wrayan, terwijl hij zich vermoeid op de kussens rondom het komfoor liet zakken.

      ‘De provincie Zonnegloor. Tejay heeft me gevraagd of ik Lernen zover kan krijgen dat hij haar tot de nieuwe krijgsheer benoemt.’

      Wrayan hield zijn handen boven de kooltjes om ze te warmen. ‘Nou, onder deze omstandigheden kun je de provincie niet overdragen aan het Tovenaarscollectief, ook al zouden ze daar wél in staat zijn het beheer te aanvaarden. Wanneer je de moeder van Valorian als krijgsheer zou benoemen, zou je de erfenis voor haar zoon veiligstellen. En als ik de verhalen mag geloven, zal ze het er zeker beter vanaf brengen dan haar voorganger.’

      ‘Maar ze is een vrouw!’

      Wrayan fronste. ‘Zeg dat soort dingen nooit in het bijzijn van je moeder, jongen.’

      ‘Ik zeg niet dat ze het daarom niet kán,’ zei Damin, geërgerd dat iedereen dat leek te denken. ‘Ik bedoel alleen maar dat niemand het zal accepteren.’

      ‘Weet je dat wel zeker?’

      ‘Nou...’ Damin aarzelde toen hij besefte dat hij volledig uitging van zijn eigen kijk op de situatie. Hij had nog niet eens aan anderen gevraagd hoe zij erover dachten.

      ‘Ik weet het eigenlijk niet zeker, maar...’

      ‘Laat ik het dan anders formuleren: denk je dat Tejay Leeuwenklauw in staat is de provincie te besturen?’

      ‘Ja, natuurlijk.’

      ‘En dat het beter voor jouw toekomstige positie zal zijn als je Zonnegloor als trouwe bondgenoot hebt?’

      ‘Ja, dat weet jij ook wel.’

      ‘Dan is dat het antwoord, hoogheid.’

      Damin zuchtte. ‘Ik hou van Tejay alsof ze mijn eigen zus is. Dat weet je heel goed, en zij ook. En ik vind dat ze haar mannetje beter staat dan de helft van de krijgsheren in Hythria. Maar hoe krijg ik iedereen zover dat ze haar accepteren, Wrayan? Hoe krijg ik de Convocatie zover dat ze haar benoemen?’

      ‘De hoogprins kan naar eigen goeddunken krijgsheren benoemen, Damin. Zo heeft hij ook Terrins vader, Chaine Leeuwenklauw, benoemd tot krijgsheer van Zonnegloor. Dus je hebt de Convocatie helemaal niet nodig. Het enige wat je hoeft te doen, is Lernen overtuigen, en dat kan nooit zo moeilijk zijn nu hij van jouw overwinning zit te genieten. En wat de andere krijgsheren betreft: een van hen is je eigen broer, en je laat twee andere minderjarigen nu minder lang op hun erfenis wachten. Denk je niet dat je op hun medewerking kunt rekenen, in elk geval totdat de eerste glans van je fraaie cadeautje eraf is?’

      Nog steeds twijfelend schudde Damin zijn hoofd. ‘Cyrus Arendspiek zal dit nooit toestaan. En Vosklauw zal hem steunen, simpelweg uit principe.’

      ‘Cyrus Arendspiek heeft het de komende tijd veel te druk met zichzelf distantiëren van de wandaden van zijn moeder. Die heeft geen tijd om zich zorgen te maken over de vraag wie de nieuwe krijgsheer van Zonnegloor wordt, Damin. In de komende dagen zal hij op zijn kwetsbaarst zijn. Als je iets wilt doen, moet je het nu doen, nu alle spelers een paar dagen in jouw voordeel staan opgesteld. Zo’n kans krijg je nooit meer.’

      ‘Wat denk je dat mijn moeder hiervan zal vinden?’

      Wrayan glimlachte. ‘Ik denk dat ze bijzonder in haar nopjes zal zijn.’

      Damin fronste zijn wenkbrauwen, nog steeds niet overtuigd. ‘En daarna? Als alles weer normaal is en de spelers, zoals jij ze noemt, niet langer in mijn voordeel staan opgesteld? Wat gaat er dan met Tejay gebeuren?’

      ‘Als je er ook maar enigszins aan twijfelt hoe ze de zaken dan zal aanpakken, Damin, zou je er niet eens aan moeten denken om haar tot krijgsheer te benoemen.’

      Opeens glimlachte Damin. ‘Heb je al gehoord dat ze Cyrus een blauw oog heeft geslagen omdat hij haar heeft uitgescholden voor hoer?’

      Wrayan lachte. ‘En jij vraagt je nog af of ze tegen de andere krijgsheren op kan?’

      Damin pakte zijn vochtige mantel en keek naar de brieven die Wrayan voor hem had meegebracht. Hij wilde nog iets anders met Wrayan bespreken, maar omdat hij zo lang niets met anderen had kunnen delen, bleek het verbazingwekkend moeilijk om dat nu wel te doen.

      ‘Damin?’ vroeg Wrayan nieuwsgierig, die merkte dat er iets aan de hand was.

      Hij haalde diep adem en keek de tovenaar aan. ‘Als ik nou zou zeggen dat ik met de oorlogsgod heb gesproken, zou je dan denken dat ik gek ben?’

      ‘Mensen bidden voortdurend tot hun goden, Damin.’

      ‘Ik zat niet te bidden, Wrayan. Hij is aan me verschenen.’

      Tot Damins enorme opluchting leek de dief niet aan zijn woorden te twijfelen. ‘Wanneer?’

      ‘Een paar maanden geleden. Kort nadat ik Krakandar had verlaten.’

      ‘Wat zei hij?’ vroeg Wrayan belangstellend.

      ‘Niet veel, achteraf gezien. Dat ik hem moest eren. En dat ik zijn uitverkorene was.’

      Wrayan keek hem bedachtzaam aan. ‘Dat is een hele eer, Damin. Zegarnald kiest zijn gunstelingen met zorg.’

      ‘Denk je dat we daarom zo gemakkelijk hebben gewonnen?’

      Wrayan schudde zijn hoofd. ‘Als het aan Zegarnald had gelegen, had je nog maandenlang gevochten, Damin. Maak jouw inzet niet minder belangrijk dan hij is door te denken dat de goden hebben ingegrepen.’

      Dat idee wist Damin enorm op te monteren. ‘Heb jij hem ooit ontmoet?’

      De dief knikte. ‘Een paar keer. In Sanctuarion. Maar ik heb mezelf aan Dacendaran verbonden, dus hij schonk me niet veel aandacht. Heb je dit aan anderen verteld?’

      ‘Aan helemaal niemand,’ verzekerde Damin hem. ‘Ik heb al genoeg problemen zonder dat iedereen denkt dat ik stapelgek ben. Of erger nog, dat ik echt ben uitverkoren door de goden. Ik vrees dat ik dan zelfs mijn beste vrienden tot mijn vijanden zou moeten rekenen.’

      ‘Daar kon je wel eens gelijk in hebben,’ beaamde Wrayan. ‘Het is verstandiger zoiets voor je te houden.’ Met een geruststellend gebaar legde hij een hand op Damins schouder. ‘Op een dag zal het er niet toe doen of het volk gelooft dat de goden je het recht tot regeren hebben geschonken, Damin, maar nu is het nog niet zo ver.’

      ‘Dan kan ik denk ik maar beter met Lernen gaan praten. Neem wat wijn en laat iemand je wat te eten brengen. Je ziet er doodmoe uit.’

      ‘Dat zal ik doen. En kijk niet zo bezorgd. Je hebt de juiste beslissing genomen, Damin. In alles.’

      Hij haalde zijn schouders op. ‘Nou, ook al is dat niet zo, dan is het in elk geval een klassieke toepassing van Elezaars elfde regel.’

      ‘Hoe luidt die dan?’

      ‘Doe het onverwachte,’ antwoordde hij, en toen vouwde hij de brieven uit Groenhaven op en stak ze onder zijn riem om ze tegen de regen te beschermen.

      Nadat Wrayan had plaatsgenomen bij het komfoor, dook Damin onder de tentflap door en liep door het modderige kamp naar de hoogprins, voortgedreven door de gedachte dat in de komende paar uur, al dan niet met goddelijke goedkeuring, de hele samenleving van Hythria op zijn kop zou worden gezet.