14
Door dag in, dag uit zo hard en zo lang als ze durfden hun paarden aan te sporen schoten Kalan en Wrayan flink op. Na hun eerste week te paard hadden ze al bijna driehonderd mijl afgelegd en naderden ze de grens met Pentamor. Kalan kwam om van de zadelpijn, voelde zich afgepeigerd en was nog nooit zo gelukkig geweest.
Het samen reizen ging haar en Wrayan goed af. Wrayan leek te zijn vergeten dat hij haar ooit anders had gezien dan zijn gelijke. Dat was voor Kalan een belangrijke mijlpaal. Ze adoreerde Wrayan Lichtvinger al zo lang als ze het zich kon herinneren, maar ze was zich er maar al te goed van bewust dat het feit dat hij haar al kende toen ze nog maar een baby was, een relatie in de weg kon staan. Het was waanzin om daar een punt van te maken, had ze voor hem besloten. Wrayan Lichtvinger was deels Harshini, dus de normale regels waren op hem domweg niet van toepassing. De dief, wist Kalan, liep al tegen de vijftig, maar een paar dagen geleden nog was de waard van een herberg ervan uitgegaan dat hij haar broer was. Hij zag eruit alsof hij achter in de twintig, hooguit dertig was. Maar hoe dan ook, Wrayans leeftijd, zijn uiterlijk, noch zijn beroep maakten Kalan Havikzwaard iets uit.
Ware liefde, wist ze heel zeker, zou al die onbeduidende hindernissen overstijgen.
‘Laten we over niet al te lange tijd halt houden,’ zei Wrayan, en Kalan schrok op uit haar dagdroom.
‘Wat?’
‘Ik zei dat we over niet al te lange tijd halt moeten houden. We zijn nog maar zo’n drie mijl van het dorpje Tallantheide. Dat is nogal een ruig oord, dus als het even kan, blijf ik er liever weg.’
‘Wat jij wilt,’ stemde ze afwezig in.
Hij wierp haar een nieuwsgierige blik toe. ‘Is er iets?’
‘Nee hoor. Ik was gewoon even in gedachten verzonken.’
Hij lachte. ‘Iets wat je met me wilt delen?’
‘Kan je mijn gedachten niet lezen?’
‘Je hebt een schild om je geest.’
‘Een schild dat jij daar zelf hebt geplaatst, Wrayan. Je kan het toch weer wegnemen?’
‘Dat kan ik, ja,’ bevestigde hij, ‘maar als ik dat deed, was het plaatsen van het schild een beetje vergeefse moeite.’
‘Het moet vreemd zijn om de intiemste gedachten van mensen te kunnen lezen wanneer je maar wilt.’
‘Ik doe over het algemeen mijn best om dat niet te doen.’
Ze keek verrast in zijn richting. ‘Waarom niet? Als ik gedachten kon lezen, zou ik de verleiding niet kunnen weerstaan.’
Hij fronste zijn wenkbrauwen om haar onwetendheid. ‘Geloof me, Kalan, de intiemste gedachten van de meeste mensen zijn erg onsmakelijk. Als het nodig is, spit ik iemands geest wel door. Maar het is absoluut niet iets wat ik voor mijn vermaak doe.’
‘Je kunt af en toe zo frustrerend zijn, Wrayan,’ klaagde ze. ‘Serieus, je bent een van de machtigste tovenaars ter wereld, maar je gebruikt je kracht haast nooit. Terwijl ík een volwaardig lid van het tovenaarscollectief ben en ik nog geen vuur kan aansteken zonder een vuursteen.’
Wrayan schudde zijn hoofd. ‘Wat dat eerste betreft: ik ben bij lange na niet de machtigste tovenaar ter wereld, Kalan. Zelfs als je de Harshini in Sanctuarion niet meetelt, is de Halfbloed er nog, en naast hem ben ik praktisch machteloos.’
‘Ja, maar...’
‘En dan het idee dat jij machteloos bent,’ viel hij haar in de reden voordat ze meer kon zeggen. ‘Je moeder is verdomme feitelijk de heerseres van het hele land, je tweelingbroer wordt straks krijgsheer en je halfbroer wordt straks hoogprins van Hythria. Je stiefzuster heeft de helft van de vrachtschepen in Hythria in haar bezit en je stiefbroers hebben de beschikking over het uitgebreidste inlichtingennetwerk in vier verschillende landen, plus nog eens een aanzienlijk aandeel van de specerijenhandel. En laten we niet vergeten dat je oom de huidige hoogprins is. Alleen al vanwege je familieconnecties is je toekomst als hoge arrion al praktisch verzekerd, Kalan. Als je niet gelooft dat dat meer macht is dan je ooit zou willen hebben, ga dan maar met Alija Arendspiek praten.’
‘Zo bedoelde ik het niet...’
‘Weet ik,’ zei hij, en lachte vaderlijk naar haar. ‘Ik wil gewoon niet dat je jaloers op me bent om iets wat je niet begrijpt.’
Een dergelijke blik van Wrayan was wel het laatste wat ze wilde, dus ze besloot van onderwerp te veranderen. ‘Dus we moeten omzien naar een plek om de nacht door te brengen?’
‘Ik had gehoopt dat we beschutting konden vinden,’ zei hij met een blik omhoog naar de zware wolken. ‘Zodat we het dorp niet in hoefden. Maar het ziet er niet best uit.’
Kalan keek rond, en het was inderdaad erg optimistisch om te verwachten dat ze beschutting zouden vinden. De zon was al bijna onder, en in de kille schemering oogde het gebied buiten Tallantheide onveranderlijk kaal. Rechts van hen begrensden boomloze heuveltjes een steil aflopende vallei. In de verte, een eind lager op de helling, zag Kalan een licht flikkeren. ‘Kijk daar eens.’
Wrayan keek met een frons naar het punt waar ze naar wees. ‘Dat zal een boerderij zijn.’
Kalan glimlachte. ‘Nu snap ik waarom de Halfbloed zo onder de indruk is van je opmerkingsvermogen, Wrayan Lichtvinger.’
‘Ik geloof dat ik jou maar geen verhalen meer over hem moet vertellen,’ mopperde hij.
Nu lachte Kalan. ‘Zou het wel verstandig zijn te gaan kijken? Of is dat te riskant? Het kan dat de pest hier nog heerst.’
Wrayan haalde zijn schouders op. ‘Ik kijk vanaf hier wel even in de gedachten van de bewoners. Dan weten we of het veilig is.’
‘Ik dacht dat je daar zo’n hekel aan had?’
‘Ik zei ook dat ik bereid ben om de geesten van mensen te doorspitten als het echt nodig is. Dit telt wel, denk je niet?’
‘Vertellen we hun wie we zijn, of verzinnen we een verhaal?’
‘Is het geheim wie we zijn?’ vroeg hij nieuwsgierig.
‘Hoe dichter we bij Groenhaven komen, hoe verstandiger dat wordt,’ zei ze. ‘Alija is er nog altijd van overtuigd dat jij dood bent. Ik zie geen enkele reden om haar eerder uit die droom te helpen dan nodig is.’
Wrayan overwoog het. ‘Daar kun je best eens gelijk in hebben. Wat vertellen we onze gastheren dan?’
‘We kunnen ons voordoen als een getrouwd stel,’ opperde ze, blij dat ze een schild om haar geest had en Wrayan niet kon zien hoezeer dat idee haar beviel.
‘Waarom niet als broer en zus?’ vroeg hij. ‘Of als neef en nicht?’
‘Omdat ze waarschijnlijk alleen ruimte hebben in de stal,’ legde ze uit alsof het niet veel goeds over zijn intelligentie zei dat hij het niet direct begreep. ‘Als ze denken dat we broer en zus zijn, is er goede kans dat jij straks met de boer op de hooizolder ligt te slapen, en ik samen met de boerin op een stromatras in het huis wordt opgevreten door de luizen. Als we ons voordoen als een getrouwd stel, bieden ze ons onderdak in de schuur en blijven we schoon én warm, zonder dat we ons om iets of iemand anders zorgen hoeven te maken.’
‘Jij denkt echt goed over dit soort dingen na, hè?’
‘Iemand moet het doen.’
Wrayan gaf geen antwoord – zijn aandacht was duidelijk elders. Toen hij haar aankeek waren zijn ogen zwart, het wit van zijn ogen volledig verzwolgen door het duister, een onmiskenbaar teken dat hij van zijn kracht gebruikmaakte.
‘Wat zie je?’ vroeg ze, vol ontzag om hem zo te zien.
‘Een jong stel,’ vertelde hij haar. ‘Van jouw leeftijd, allebei. Ze rouwen om een kind dat aan de pest is gestorven, maar het is hier nu al een tijd veilig. Op het moment zijn ze aan het ruziën.’
‘Waarover?’
‘Of ze aan een nieuw kind moeten beginnen. Hij wil meteen weer een gezin stichten. Zij is nog te verdrietig om het kind dat ze heeft verloren en kan zich er niet toe zetten om het te overwegen.’
Het idee om zo’n beladen situatie binnen te wandelen en te verstoren, alleen maar om die nacht een dak boven hun hoofd te hebben, klonk opeens allesbehalve aantrekkelijk. ‘Wrayan, misschien kunnen we beter doorrijden.’
‘Er is hier in de buurt verder vrijwel geen onderdak. En het gaat zo weer regenen.’
‘Weet ik wel, maar die mensen zitten met hun verdriet niet op ons te wachten.’
‘Net zomin als wij zitten te wachten op longontsteking.’
‘Kun jij het niet gemakkelijker voor ze maken?’
‘Hoe dan?’
‘Je bent al in hun geesten. Kun je niet één van de twee aan de ander laten toegeven?’
‘Wie van de twee? De hitsige man of de rouwende vrouw?’
Kalan had het fatsoen om haar gezicht af te wenden in schaamte. ‘Goed, dat was misschien niet mijn beste idee.’
‘Tussenbeide komen in de levens van andere mensen is nooit zo eenvoudig als het lijkt, Kalan.’
‘Ik begin me eerlijk gezegd af te vragen of die magie van jou ook maar enige praktische waarde heeft,’ klaagde ze. ‘Ik bedoel, als er nooit eens een nuttige toepassing voor is...’
‘Wat versta jij onder nuttig?’
‘Weet ik veel.’ Ze haalde haar schouders op. ‘De wereld naar je hand zetten of zo.’
Wrayan moest lachen. ‘Jij bent echt je moeders dochter, Kalan Havikzwaard.’
Kalan wist niet wat ze moest denken van de manier waarop Wrayan haar toelachte. Verontwaardigd wierp ze haar hoofd in haar nek en trok aan de teugels van het pakpaard. Ze reed in draf vooruit totdat ze de diepe voren van een wagenspoor in het oog kreeg die naar het flauwe licht onder aan de helling liepen.
Zonder af te wachten om te zien of Wrayan haar volgde, keerde ze het spoor op en reed ze op de kleine boerderij af, zich afvragend wat er nu zo verkeerd aan was om de wereld naar je hand te willen zetten.