55

Pas toen Aleisha haar meesteres kwam vertellen dat Emilie nergens was te vinden, begon Luciena zich echt grote zorgen te maken. Bovendien betwijfelde ze of ‘nergens te vinden’ wel de juiste uitdrukking was. Paleis Krakandar was een enorm bouwwerk met overal hoeken en gaten waar een tienjarig kind zich in kon verstoppen, om nog maar te zwijgen van het doolhof van slavengangen, waarin het dagen kon duren om haar schuilplaats te vinden.

      Nee, Emilie had ergens anders in het paleis iets leuks ontdekt en Aleisha lang genoeg afgeschud om er te komen. Het was aan de volwassenen om haar te gaan zoeken, want totdat ze klaar was, wilde ze vast niet worden gevonden.

      ‘Zei ze nog iets voordat ze het kinderverblijf verliet?’ vroeg ze de slavin.

      ‘Geen woord, mijn vrouwe. Niet echt.’

      ‘Wat houdt niet echt precies in?’’

      ‘Nou, ze zei wel dat haar vader had beloofd om vandaag met haar uit te gaan rijden... Ik weet het niet... Misschien ging ze hem zoeken?’

      ‘Ben jij niet gaan kijken?’

      ‘Uw man was bij heer Damaran, mijn vrouwe,’ antwoordde de slavin. ‘Ik klop niet zomaar bij hem aan. Trouwens, volgens mij gaat ze nooit...’

      Luciena vloekte zachtjes en wachtte niet op de rest van Aleisha’s verklaring. Ze haastte zich de kinderkamer uit, door de hal en de brede gang van de oostelijke vleugel waar de werkkamer van Mahkas Damaran zich bevond. Ze haalde diep adem, klopte op de deur en deed hem voorzichtig open, vrezend wat ze binnen aan zou treffen. Als Mahkas onhandelbaar was en niet wilde worden gestoord, kon hij zeer explosief reageren op een ongewenste onderbreking.

      ‘Luciena!’ Xanda zat alleen in het werkvertrek, zo te zien de boekhouding door te nemen. Hij keek verrast op toen hij haar in de deuropening zag staan. ‘Wat doe jij hier?’

      ‘Emilie zoeken. Ze is al bijna twee uur spoorloos uit het kinderverblijf verdwenen. Aleisha dacht de ze misschien bij jou was. Heb je haar gezien?’

      Hij schudde zijn hoofd, kennelijk onbezorgd. ‘Al een tijdje niet meer. Ik heb haar beloofd dat we een ritje gingen maken zodra ik klaar was, en ze zou op me wachten. Ik nam aan in het kinderverblijf.’

      ‘Neem nooit zomaar iets aan van dat meisje,’ waarschuwde Luciena hem geprikkeld. ‘Ik durf er alles onder te verwedden dat ze op je zit te wachten in de stallen en hoopt dat ze niet wordt betrapt.’

      Hij glimlachte. ‘Ik ben toch bijna klaar hier. Zal ik haar gaan zoeken?’

      ‘Ik ga wel mee. We moeten dat tantetje even helpen herinneren aan de regel: niet alleen door het paleis zwerven.’

      Xanda klapte het grootboek dicht en stond op. ‘Ik kan het haar niet echt kwalijk nemen. Dit paleis is één grote speelplaats voor een kind. Dat was het, tenminste.’

      Luciena fronste haar voorhoofd. ‘Ach ja, die goeie ouwe tijd. Ik weet nog wat een prachtdingen jullie hier vroeger hebben uitgespookt. Klommen jullie niet voor de lol stiekem op het dak om je helemaal laveloos te zuipen aan een gestolen zak wijn?’

      ‘Zo klinkt het niet echt romantisch meer, Luciena.’

      ‘Ik weet alleen nog dat het levensgevaarlijk was. Je hebt die herinneringen aan jullie wilde jeugd toch niet verteld aan Emilie, mag ik hopen?’

      ‘Goden nee!’ bracht Xanda verschrikt uit. ‘Ik laat mijn kind nog niet de helft van de dingen doen die ik vroeger heb uitgehaald.’

      ‘Een pak van mijn hart. Ze zullen haar trouwens toch niet alleen uit rijden hebben laten gaan?’

      ‘Zolang ze de stalknechten niet net zolang heeft getreiterd dat ze een paard voor haar hebben gezadeld, zal het wel meevallen. Ik geloof nooit dat ze al groot genoeg is om zelf een Stropersros te zadelen.’

      ‘Laten we voor de zekerheid toch maar even bij de stallen gaan kijken,’ opperde Luciena een beetje ongeduldig. Xanda’s idee deed haar het ergste vermoeden. Emilie zou er namelijk geen enkele moeite mee hebben om stalknechten net zolang te tergen tot ze een paard voor haar zouden zadelen.

 

Xanda hobbelde achter de ongeduldig stappende Luciena aan, door het solarium en de tuinen, naar de stallen. Daar klonk het gezoem van vele vliegen en hing de geur van paardenmest zwaar in de warme zomerlucht, maar van Emilie ontbrak elk spoor, wat een enorme opluchting was voor Luciena. Als haar dochter kattenkwaad uithaalde, dan deed ze dat tenminste niet hier.

      ‘Jendar, heb je mijn dochter vanochtend nog gezien?’ vroeg Xanda aan een van de stalknechten die een stal aan het uitmesten was.

      De knul stopte even met scheppen om te wijzen in de richting van de velden. ‘Ze is bij heer Damaran, heer. In de rijdbak, geloof ik.’

      ‘Bij heer Damaran?’ riep Luciena paniekerig uit. ‘Wat doet ze bij hem?’

      De jonge slaaf haalde zijn schouders op, niet geïnteresseerd in de handel en wandel van de adel. ‘Ze liep ons hier al een tijdje voor de voeten toen heer Damaran plots kwam kijken bij Brehns Trots. Ze raakte met hem aan de praat en vertelde dat u vanmiddag met haar uit rijden zou gaan, mijnheer, en toen heeft hij die chagrijnige bruut gezadeld en haar alvast meegenomen naar de rijdbak.’

      ‘Wie is hier een chagrijnige bruut?’ vroeg Luciena, afwezig rondkijkend, op zoek naar Emilie.

      ‘Die hengst van hem, Brehns Trots,’ antwoordde de slaaf hoofdschuddend. ‘Vals loeder is het. Zelfs heer Damaran houdt hem maar zelden in bedwang.’

      ‘Heeft hij mijn dochter op dat beest gezet?’

      ‘Wacht nou even!’ zei Xanda, haar bij de arm grijpend voordat ze weg kon stormen in de richting van de rijdbak.

      Ongeduldig trok ze haar arm los. ‘Xanda! Die maniak heeft mijn dochter! Hij heeft haar verdomme op een hengst gezet! Al zou het niet dat beest zijn waar de slaven het over hebben, ze kan nog niet eens fatsoenlijk rijden op een pony...’

      ‘Als ze in de rijdbak zijn, kan er weinig misgaan. Mahkas zorgt er wel voor dat haar niets overkomt...’

      ‘O ja!’ stemde ze in. ‘De geweldige Mahkas Damaran! De beroemde regent van Krakandar, die er zo om bekend staat nooit een vlieg kwaad te doen!’

      Xanda keek rond naar de slaven die hun werk onderbraken om te kijken naar deze interessante woordenwisseling tussen twee leden van de heersende familie. Hij nam Luciena aan haar arm mee naar buiten waar ze buiten gehoorafstand stonden, vooropgesteld dat Luciena niet weer ging schreeuwen.

      ‘Kalm aan, Luciena.’

      Kalm aan?’ beet ze hem woedend toe. ‘Hoe kun je dat nou zeggen? Hij heeft Emilie...’

      ‘En ik ga haar halen,’ beloofde hij haar. ‘Laat mij dit regelen. Jij maakt het alleen maar erger.’

      ‘ Xanda, ben je Leila nu al vergeten?’

      ‘Natuurlijk niet! Maar dit is heel iets anders. Hoe ziek het ook was, Mahkas had een reden om Leila zo toe te takelen.’

      ‘Goden, Xanda! Nu verdedig je hem alweer.’

      ‘Dat doe ik helemaal niet. Alsjeblieft, Luci, laat mij dit regelen.’

      Luciena kon het wel uitschreeuwen. Begrijp je het dan niet! Het was hier niet veilig, en haar kinderen waren het kwetsbaarst van allemaal. Ze woonden onder het dak van gestoorde, overgeleverd aan zijn wispelturigheid, en haar echtgenoot, de vader van diezelfde kinderen, was onwillig om hen in bescherming te nemen.

      Ze zocht in zijn ogen, zich afvragend waarom hij niet begreep – of wilde begrijpen – wat voor haar zo overduidelijk was. ‘De grootste fout die ik ooit heb gemaakt, was akkoord gaan om hier te blijven toen Damin vertrok. Ik had moeten vluchten, met de kinderen, toen ik de kans had.’

      Xanda slaakte een vermoeide zucht, alsof hij haar gezeur daarover beu was. ‘Ik doe wat ik kan, Luci. Meer dan je denkt. Maar het is heel belangrijk... nee, het is van cruciaal belang... dat je nu niets doet om mijn oom kwaad te maken. En o ja, waar hij bijvoorbeeld kwaad van zou kunnen worden, is dat jij naar de rijdbak beent om hem verontwaardigd de les te lezen over zijn totale gebrek aan gezond verstand en verantwoordelijkheid.’

      Ze had het helemaal gehad met zijn smoesjes, kon niet langer aanhoren dat ‘niets doen ook iets doen’ was. ‘Je doet verdomme helemaal niets om ons te helpen, Xanda, je neemt het alleen maar steeds op voor dat monster.’

      ‘Luci, geloof me nou,’ smeekte hij met gedempte stem. ‘Ik kan je niet zeggen hoe, zeker niet hier in de stallen, maar ik doe veel meer dan jij beseft om jou en de kinderen hier vandaan te krijgen. Alsjeblieft, ik smeek je, breng dat nou niet in gevaar door dit stomme geruzie.’

      Luciena kneep haar ogen argwanend tot spleetjes. ‘Waar heb je het over?’

      Xanda wierp eerst een blik over zijn schouder voordat hij aarzelend antwoord gaf. ‘Als ik je beloof later alles te vertellen, beloof jij dan dat je rustig terug naar het paleis gaat zodat ik Emilie kan gaan halen?’

      Zwijgend overwoog Luciena zijn voorstel, helemaal niet blij met het idee, al moest ze toegeven, zij het met weerzin, dat hij waarschijnlijk gelijk had. ‘Neem je haar meteen mee terug?’

      ‘Ik ben alweer terug voordat je kunt zeggen: “Xanda, waar bleef je nou?” Heus.’

      ‘En dan vertel je me precies wat er allemaal aan de hand is?’

      ‘Ik zweer het.’

      Luciena knikte schoorvoetend. ‘Je moet er wel iets van zeggen, Xanda. Hij kan Emilie niet zomaar meenemen als hij zin heeft om ...’

      ‘Ga nou, Luci! Ik regel dit, zei ik.’

      Met grote tegenzin deed ze wat haar man haar vroeg. Ze keerde haar rug naar de stallen, de vliegen en de zure stank van de mest en liep terug naar het paleis terwijl ze zich probeerde voor te stellen wat Xanda in godensnaam voor plannen achter de hand had. Het verontrustte haar dat hij zich bezighield met een plan tegen Mahkas zonder haar erover te vertellen, en ook dat er anderen bij het complot betrokken konden zijn.

      Luciena had er geen problemen mee om Mahkas Damaran omver te werpen. Maar als ze medeplichtig werd en mogelijk veroordeeld als dat mislukte – wat onvermijdelijk was als haar man een sleutelrol speelde – als ze haar kinderen in gevaar bracht, dan wilde ze er alles van weten.