18

Ondanks het feit dat hij zijn kleinzoon had opgedragen om Damin aan de grens tegen te houden en de confrontatie met hem aan te gaan, begroette Charel Havikzwaard Damin als een zoon toen ze twee weken na het conflict bij Zadenka eindelijk aankwamen in Byamor. Zoals Damin vermoedde, had Charel de opdracht tot de confrontatie gegeven om de toekomstige heerschappij over de provincie van zijn kleinzoon kracht bij te zetten. Hij had niets persoonlijks tegen Damin – integendeel, hij was juist nog vleiender dan gewoonlijk, in het bijzonder over de manier waarop Damin de kwestie met Kendra Krijgsheft had afgehandeld.

      ‘Het was zo’n leuke meid toen ze aan mijn hof was,’ vertelde Charel Damin terwijl die de stoel van de oude krijgsheer door de gang naar de grote zaal duwde. ‘Ik weet nog dat ik Krijgsheft toestemming gaf haar te trouwen. Toen vond ik hem al zo’n bruut.’

      ‘Waarom gaf u dan toestemming?’

      ‘Doe niet zo naïef, Damin. Waarom denk je?’

      ‘Het lijkt me een hoge prijs om de trouw van een man als Krijgsheft te behouden.’

      Charel keek Damin over zijn schouder aan. ‘Wacht maar tot je hoogprins bent, jongen, en kom me dan maar vertellen wat jij zou doen als je de kans had een verbond met een nukkige grensbaron te versterken als dat mogelijk ten koste gaat van het geluk van een zestienjarig meisje.’

      ‘Narvell zei dat hij u heeft verteld wat hij voor haar voelde.’

      ‘Hij was nog maar een jochie. Hij had er geen idee van wat hij voelde.’

      ‘Maar nu is hij geen jochie meer, Charel. En hij weet verdraaid goed wat hij wel of niet voelt.’

      De oude krijgsheer was niet onder de indruk. ‘Het komt mij anders voor dat hij zich nog steeds gedraagt als een smoorverliefd kind, Damin, hoe oud hij er ook uitziet. Hoe dan ook, je hebt de situatie beter afgehandeld dan mij ooit zou zijn gelukt. Het was nooit bij me opgekomen om het meisje toe te vertrouwen aan de zorg van het Tovenaarscollectief.’

      ‘Dat was niet mijn idee. Daar kwam Rorin Marinier mee.’

      ‘Niet doen!’ snauwde de oude man.

      ‘Wat niet?’

      ‘Nooit een compliment afslaan voor iets waarvan iemand denkt dat jij het hebt gedaan. Verdomme, jongen, hoe denk je dat ik aan mijn reputatie als genie kom?’

      ‘Ik dacht omdat u ook een genie wás, Charel,’ zei Damin, de stoel voortduwend over de ruwe, ongepolijste stapstenen van de lange, kille gang. ‘Dat vertelt u Narvell en mij tenminste al sinds we klein waren.’

      ‘En jullie geloofden het!’ wierp Charel tegen. ‘Voor de helft van de dingen die aan mij worden toegeschreven, ben ik niet verantwoordelijk. Maar het komt mij beter uit om de mensen dat toch te laten geloven. Mijn theorie is als volgt: als ik zo slim ben om me te omringen met scherpzinnige mensen, waarom zou ik dan niet de eer op te strijken voor hun successen?’

      ‘En als een van die scherpzinnige mensen met wie u zich hebt omringd iets verschrikkelijks doet?’

      ‘Dat is nog beter,’ gniffelde Charel. ‘Dan krijg je alle voordelen van een reputatie als kwaadaardige smeerlap, zonder dat je daar je best voor hoeft te doen.’

      ‘U bent een gemene ouwe gluiperd, Charel Havikzwaard,’ zei Damin lachend terwijl ze de grote zaal bereikten.

      Toen ze de hoge, gegraveerde deuren naderden, duwde een slaaf ze open om hen binnen te laten. Sinds Charel drie jaar geleden een beroerte had gehad, kon hij zich alleen nog door zijn kasteel begeven in een speciale stoel op wielen die hij daarvoor had laten maken. Door de beroerte was zijn rechterzijde verlamd, en vaak sprak hij onduidelijk doordat hij zijn woorden moest vormen met weinig gedienstige lippen, maar het was een grove fout om zijn moeizame uitspraak te houden voor een teken dat zijn geest zwakker werd.

      Tejay, Adham en Rorin zaten hen al op te wachten aan het uiteinde van de tafel direct onder de hoogtafel waarvandaan Charel het formele bestuur over zijn provincie voerde. Aan de reusachtige dakbalken van het gewelfde plafond hingen de vlaggen van alle edelmanshuizen in Elasapine. Dat gaf een kleurrijk effect, maar slaagde er niet in de strenge hardheid van het kasteel te verzachten. Byamor was een fort, ouder nog dan Krakandar. Het miste de sierlijkheid en symmetrie van Damins voorouderlijke huis. Bovendien was het nooit onder handen genomen door iemand met de onberispelijk goede smaak van een vrouwe des huizes als Marla Wolfsblad. De meubels waren massief en mannelijk en deden Damin altijd denken aan een goed uitgerust oorlogskamp.

      Toen ze binnenkwamen, stonden Adham en Rorin op, en toen Damin de stoel parkeerde naast de zitbank waarop Tejay had plaatsgenomen, maakten ze een respectvolle buiging voor de oude krijgsheer. Charel begroette de jongemannen en keerde zich vervolgens met een scheve glimlach tot Tejay. ‘Vrouwe Leeuwenklauw! Uw schoonheid groeit met ieder jaar dat voorbijgaat.’

      ‘En uw gezichtsvermogen gaat duidelijk achteruit,’ antwoordde ze, zich vooroverbuigend om een zoen op de wang van de oude man te drukken. ‘U ziet er bijzonder kwiek uit, mijnheer.’

      ‘En u beweert dat míjn gezichtvermogen achteruitgaat?’ antwoordde hij grinnikend. Hij richtte zijn aandacht op zijn andere gasten en zei: ‘Goed je weer te zien, Adham. Hoe gaat het met je vader?’

      ‘De pest in Groenhaven is hem enige tijd geleden noodlottig geworden, mijnheer.’

      ‘Het spijt me het te horen, knul. Ruxton Tirsteen was een goed mens.’ Hij draaide zich naar Rorin en nam hem even in zich op voordat hij een goedkeurend knikje gaf. ‘Heer Wolfsblad heeft veel goeds over je te zeggen, jongeheer Marinier.’

      ‘Hij overdrijft vast, mijnheer.’

      ‘Wees daar dan maar dankbaar voor, knul. Lof krijg je niet vaak ongevraagd, en als hij mijn advies opvolgt, krijg je die van hem ook niet meer.’

      ‘Zo, ouwe vos, probeert u onze toekomstige hoogprins op het slechte pad te brengen?’ vroeg Tejay.

      ‘Als hij op het slechte pad te brengen was, zou Lernen dat vast al lang en breed hebben gedaan, meid.’ Hij wierp een blik rond de tafel en plotseling betrok zijn gezicht. ‘Wat zitten we hier uit te drogen? Breng wijn!’ brulde hij naar niemand in het bijzonder. Achter in de zaal rende een slaaf weg om hem te gehoorzamen, en even later stond er voor Tejay een dienblad op tafel met vijf drinkbekers en een karaf wijn.

      ‘Schenk jij maar in,’ droeg hij Tejay op met weer zo’n scheve glimlach.

      Dat deed Tejay, en ze drukte hem de beker in de linkerhand.

      Met trillende hand bracht hij hem naar zijn lippen, en bij het drinken liep er een dun straaltje wijn uit de verlamde rechterkant van zijn mond.

      ‘Komt Narvell niet?’ vroeg Adham.

      ‘Ik heb hem eropuit gestuurd om een oogje op de troepen te houden,’ zei Charel, en onhandig veegde hij zijn mond af aan zijn mouw. Het leger dat Damin had meegebracht naar Elasapine en de soldaten die Narvell naar de grens had gevoerd, hadden hun kamp zo’n tien mijl ten zuiden van de stad opgeslagen, niet alleen om de troepen te beschermen tegen de pest in de stad, maar ook om de stad te beschermen tegen vijfduizend verveelde en eenzame soldaten op zoek naar vermaak. ‘De mannen hebben zichtbaar gezag nodig, en met Krijgsheft op het oorlogspad leek het me verstandig om mijn kleinzoon en de bevallige Kendra bij elkaar uit de buurt te houden.’

      ‘Ik ga later vandaag naar hem toe,’ vertelde Damin hen. ‘Dan laat ik hem wel weten wat we hier hebben besloten.’

      ‘Wat gaan we dan besluiten?’ vroeg de jonge koopman. ‘Het is toch het plan om iedereen die in Hythria een zwaard kan vasthouden op te roepen en naar de grens te sturen om Hablet tegen te houden?’

      ‘Dat is de kern, ja, zo simpel mogelijk samengevat,’ stemde Charel in. ‘Wat we moeten bespreken is echter wat we doen als Hablet doorbreekt.’

      ‘Acht u dat dan mogelijk, mijnheer?’ vroeg Rorin.

      ‘Alles is mogelijk.’ De oude man haalde zijn ene goede schouder op.

      ‘Het zou ook schelen als we wisten wie het bevel voert over zijn troepen,’ zei Damin, terugdenkend aan Zegarnalds waarschuwing dat de aanvoerder van de Fardohnyaanse troepen intelligent was en ervaring had. ‘Totdat we dat weten, heeft het weinig zin om tactiek te bespreken.’

      ‘Gelukkig heb je één ding dat in jouw voordeel werkt,’ zei de krijgsheer.

      ‘Jeugdigheid en gebrek aan ervaring?’ spotte Damin.

      ‘Precies,’ stemde Charel in.

      ‘Hoe werkt dat in zijn voordeel?’ vroeg Rorin.

      ‘Wat Charel wil zeggen, Rory, is dat als ik iets onverwachts doe, Hablet vermoedelijk zal aannemen dat ik het doe omdat ik niet beter weet.’

      ‘En dat levert hem meer bewegingsvrijheid op dan jullie allemaal naar waarde kunnen schatten,’ vertelde Charel hun.

      ‘Ik snap het niet,’ bekende Rorin als degene onder hen met de minste kennis van oorlogvoering. ‘Wat schieten we daar dan mee op?’

      ‘Als ik in deze oorlog het bevel voerde,’ legde de krijgsheer uit, ‘zouden Hablet en zijn generaals alle veldslagen, schermutselingen en kroeggevechten bestuderen waaraan ik ooit heb deelgenomen, tot ze beter begrijpen hoe ik denk dan ikzelf. Dan zagen ze elke tactiek die ik te berde bracht van mijlen ver aankomen. Van Damin weten ze echter alleen dat hij de neef van Lernen is. Als onze jongen hier het bevel voert en hij iets ongebruikelijks doet, zal Hablet eerder denken dat zijn besluit voortkomt uit onwetendheid dan uit wat anders.’

      ‘En dat houdt in dat wij de Fardohnyanen in een valstrik kunnen lokken,’ deelde Damin zijn metgezellen zelfvoldaan mee.

      ‘Maar dan moeten we er wel een hebben,’ zei Adham.

      Tejay schudde haar hoofd. ‘We hebben geen valstrik nodig. We kunnen de Fardohnyanen zo lang als nodig ingesloten houden in de bergpassen’

      ‘Mogelijk,’ gaf Charel toe. ‘Maar vrouwe Leeuwenklauw, hoe lang kan Zonnegloor dat volhouden, zelfs met troepen uit Elasapine en Krakandar om u bij te staan?’

      ‘Als Hablet ons aanvalt, schiet heel Hythria Zonnegloor te hulp,’ verklaarde Tejay zelfverzekerd.

      ‘Dat weten we niet zeker, mijn vrouwe,’ waarschuwde Rorin, diep in gedachten. ‘Als anderen net als u geloven dat de Fardohnyanen in de bergpassen tot halt gebracht kunnen worden, is het goed mogelijk dat ze afwachten om te zien wat er gebeurt.’

      ‘Ik vrees dat die knul gelijk heeft,’ zei Charel. ‘De enige manier om zeker te weten dat alle krijgsheren Zonnegloor te hulp komen, is om de invasie gewoon maar te ondergaan.’

      ‘Dat is een enorm risico,’ zei Adham.

      Daar was Damin het helemaal mee eens, en het idee om Hablet voorbij hun eerste en meest effectieve verdedigingslinie te laten oprukken, alleen maar om de krijgsheren van Hythria te dwingen in actie te komen, vervulde hem met schrik. Grimmig knikte hij. ‘Dat plan heeft wel één voordeel. Als we Hablet zonder tegenstand Winternest laten passeren, is hij er meteen van overtuigd dat ik er geen idee van heb waar ik mee bezig ben.’

      ‘Denk eraan,’ herinnerde Charel hen, ‘hoe dichter de troepen elkaar naderen, hoe minder een overwicht in wapens, aantallen of zelfs betere bevelhebbers uitmaakt.’

      ‘Dan nemen wij het initiatief en gaan we Hablet tegemoet,’ zei Damin. ‘Dan zal iedere man die hij bij zich heeft, moet vechten voor elke stap op Hythrisch grondgebied.’

      ‘Maar allereerst moeten we de bergpassen afsluiten,’ opperde Adham.

      Damin schudde zijn hoofd. ‘Nee. Allereerst moeten we uitvinden wat ons te wachten staat. Daar hebben we geen veldslag voor nodig, alleen goede inlichtingen.’

      ‘Een uitje door de Weduwmaker?’ vroeg Adham met een hoopvolle grijns.

      ‘En door de pas bij Hoogkasteel. Hablet is er te intelligent voor de fout te begaan ons maar op één front aan te vallen. Als hij werkelijk voor de overwinning gaat, zal hij door beide passen tegelijk de aanval openen.’

      ‘Kop of munt,’ zei Adham, en haalde een pegel uit zijn zak tevoorschijn. ‘Kop, dan neem ik Hoogkasteel, munt, de Weduwmaker.’ De munt vloog tollend door de lucht totdat Adham hem opving en aan de anderen liet zien. ‘Munt,’ zei hij. ‘Ik mag dus naar Winternest.’

      ‘En de arme Damin mag op visite bij zijn fijne neef Braun, de heer van Hoogkasteel,’ zei Tejay meevoelend.

      Damin trok een grimas bij de gedachte. Braun Branador was een eikel. ‘Eerst brengen we jou veilig thuis in Cabradell, mijn vrouwe. Ik wil hoe dan ook Terrin spreken. Hij zal er toch enig idee van hebben wat er aan de andere kant van zijn grens gaande is.’

      ‘Zou ik niet op rekenen,’ mompelde Tejay.

      Damin keek haar fronsend aan. Die terloopse opmerkingen van haar over Terrin waren verontrustend. Als hij zich ook nog eens zorgen moest maken over een man die een van zijn trouwste bondgenoten zou moeten zijn, maakte dat de strijd tegen Hablet er niet gemakkelijker op.

      Hij bedacht zich en zei: ‘Ik heb een beter idee. Ga jij naar Hoogkasteel, Adham. Je vader trekt al tientallen jaren met handelswaar door de pas. Jij kent Braun en hij vertrouwt je vader, dus hij is vast veel behulpzamer als jij hem om hulp vraagt.’

      ‘Hij is jóúw neef, Damin.’

      ‘Achterneef,’ benadrukte Damin. ‘Bovendien heeft hij een hekel aan me omdat ik een zoon van Marla ben. Vraag me niet waarom. Het heeft iets te maken met Marla en haar familie in Hoogkasteel, hoofdzakelijk met Brauns zus Ninane. Die hebben kennelijk al sinds jongs af aan een hekel aan elkaar. Jij hebt hem daarentegen geholpen zijn fortuin te maken. Geloof me, hij zal jou een stuk vriendelijker gezind zijn.’

      ‘En Winternest?’

      ‘Rory mag bij de Weduwmaker gaan kijken.’

      Het hoofd van de tovenaar veerde op van schrik. ‘Sinds wanneer ben ik een spion?’

      ‘Sinds nu. Ik heb betrouwbare inlichtingen nodig en jij bent al eens door de Weduwmaker geweest, toch?’

      ‘Toen was ik twaalf,’ herinnerde Rorin hem. ‘En bewusteloos.’

      ‘Maar je bent ook bekend met Westbeek,’ zei Damin. ‘En je bent een Fardohnyaan. Jij hebt van ons allemaal de grootste kans om erachter te komen hoe de situatie aan de andere kant van de grens is.’

      ‘Damin, de enige plek in Westbeek waar ik echt bekend mee ben, zijn de kerkers,’ wierp hij tegen. Toen haalde hij zijn schouders op. ‘Ach, laat ook maar... Er staat in Fardohnya toch al een prijs op mijn hoofd voor moord en waarschijnlijk ook nog een tweede voor ontsnapping uit verzekerde bewaring. Spioneren voor een buitenlandse macht kan er ook nog wel bij, daar zal het niet erger op worden.’

      Tejay lachte. ‘Ze kunnen je maar één keer ophangen, Rorin.’

      ‘Dat is mij eigenlijk net één keer te veel, mijn vrouwe.’

      ‘Je bent toch magiër?’ vroeg Charel.

      ‘Ja.’

      ‘Waar maak je je dan zorgen om? Je hebt een geheim wapen waar anderen een moord voor zouden doen. Wij moeten ons op eigen kracht redden, jongen.’

      ‘Ik ga wel, hoor,’ verzekerde Rorin hen snel, al klonk hij nog altijd onzeker. ‘Ik weet alleen niet of ik de juiste persoon ben voor deze missie, mijnheer.’

      ‘De juiste persoon is de persoon die het voor elkaar krijgt,’ vertelde Charel Havikzwaard hem nors. ‘En dat,’ voegde hij eraan toe terwijl hij zijn beker ophield voor Tejay om zich bij te laten schenken, ‘is meestal een of andere arme malloot die op het verkeerde moment op de verkeerde plek is en geen andere keus heeft dan de held uit te hangen.’