27
Van al het letsel dat zijn ondankbare neef hem had toegebracht, zat het onvermogen om nog langer orders uit te delen Mahkas Damaran het meeste dwars. Damins woeste vuistslag had zijn stembanden gescheurd, en Mahkas zou ter plekke zijn doodgebloed als Rorin Marinier met zijn magie het bloeden niet had gestelpt. De jongeman was echter niet bekwaam genoeg gebleken om zijn stem te redden.
Mahkas had daar zijn bedenkingen over. Hoewel hij had gehoord hoe Rorin had gepleit bij Damin om het leven van zijn oom te sparen, was zijn drijfveer van politieke aard, niet vriendschappelijk. Rorin Marinier gaf geen zier om Mahkas Damaran. Waar hij wel om gaf was de Convocatie van Krijgsheren. Dat het voortbestaan van de een samenhing met de redding van de ander was puur toeval.
Misschien, mijmerde Mahkas, was het helemaal geen kwestie van bekwaamheid dat de jonge tovenaar zijn strot niet kon genezen, maar van inzet.
Rusteloos ijsbeerde hij door zijn werkkamer, wrijvend over de zere plek op zijn arm, terwijl hij daarover nadacht en opnieuw kwaad werd. Het knobbeltje was opgezwollen en deed zeer. Hij had het geen seconde met rust kunnen laten sinds Damin hem had aangevallen.
‘Hebt u me wel gehoord, oom Mahkas?’
Verrast keek hij op. Door al die zorgen was hij vergeten dat Xanda ook in de kamer was. Hij wist ook niet meer waar ze het over hadden.
‘Natuurlijk heb ik je gehoord!’ snauwde hij met een hees gefluister.
‘Dus u vindt het niet erg als ik het bevel geef de stad te ontzegelen?’
‘Waarom?’ vroeg Mahkas angstig. Als de stad werd ontzegeld, kwamen er vreemde lui binnen. Erger nog, dan kon Damin er weer in.
‘Omdat... zoals we net al hadden besproken... de dreiging van een pestuitbraak is afgenomen. We zijn niet omsingeld door vluchtelingen uit het zuiden, zoals we aanvankelijk vreesden. Er is in weken geen melding meer gemaakt van een nieuw pestgeval. En de voedselvoorziening begint uitermate precair te worden. Dat probleem kunnen we meteen oplossen door nu de poorten open te gooien.’
‘De poorten opengooien,’ mompelde Mahkas, ijsberend achter zijn bureau. ‘Hij zit er vast op te wachten tot ik dat doe.’
Xanda spitste zijn oren om hem te verstaan. ‘Wie wacht waarop?’
‘Die vervloekte neef van jou,’ kraste hij met zijn geruïneerde stem. ‘De klootzak die me dit heeft aangedaan!’
‘Damin zit in Cabradell,’ bracht Xanda hem in herinnering.
‘Hij zegt dat hij in Cabradell zit!’ Zijn minachtende uitroep deed hem daadwerkelijk fysiek pijn. ‘Wie gelooft er nou een woord van wat die verraderlijk bastaard zegt? Voor hetzelfde geld zit hij met een leger, mijn leger, wel te verstaan, op de kruising naar Walsark gewoon te wachten totdat ik de poorten open. Gewoon te wachten op een moment van onachtzaamheid.’ Hij krabde weer driftig aan de zere plek op zijn arm. ‘Hij heeft al geprobeerd om de rest ook mee te nemen, hoor. Hij wou ze de stad uit smokkelen onder het mom van een Fardohnyaanse invasie. Maar daar heb ik mooi een stokje voor gestoken. Zo enthousiast waren de manschappen niet meer om dat arrogante klootzakje te helpen, nadat ik Raek Harlen een pijl in zijn borst schoot.’
‘Ik was er bij, oom,’ zei Xanda op een toon die Mahkas niet kon plaatsen. ‘Ik stond er praktisch bovenop.’
Mahkas besloot om Xanda’s vlakke stem op te vatten als een gunstig teken. Die jongen sprong tenminste niet, zoals zijn neef, om het minste of geringste uit zijn vel. ‘Hij zit daar ergens, Xanda. Let op mijn woorden.’
‘Als u daar bang voor bent, laat mij er dan iemand op uitsturen om poolshoogte te nemen,’ bood zijn neefje aan.
Hij bleef zijn hoofd maar heen en weer schudden, als een hond die scheurt aan een bot. ‘Die komt misschien niet meer terug. Als ik iemand stuur, kan die deserteren. En Damin zou hem kunnen vermoorden. Ja, dat doet-ie vast en zeker, Damin zou hem vermoorden. Hij wou mij ook vermoorden. En dan te bedenken dat ik hem bijna had laten trouwen met mijn dochter!’ Hij werd overvallen door een pijnlijke hoestbui en schrok van het bloed dat hij in zijn speeksel aantrof. Rorin had hem gewaarschuwd het rustig aan te doen, maar dat was zo moeilijk. Zo ontzettend moeilijk.
Zeker omdat hij zoveel te vertellen had.
De deur zwaaide open terwijl hij nog herstellende was van de hoestaanval. Het was Bylinda, bleek en meelijwekkend in rouw-wit. Ze nam tegenwoordig nooit meer de moeite om te kloppen. Niemand nam die moeite nog. Het had geen zin. Ze konden zijn toestemming om binnen te treden toch niet verstaan.
Lusteloos glimlachte ze naar Xanda. ‘Goedemorgen, Xanda.’
‘Tante Bylinda.’
‘Eten Luciena en jij vanavond met ons mee?’
Mahkas keek haar vuil aan. Hij had wel iets belangrijkers aan zijn hoofd dan die verrekte gezelligheidsafspraakjes van haar. ‘Is het klaar nu!’ probeerde hij te schreeuwen, maar ze negeerde hem en deed alsof ze zijn raspende kreet niet had gehoord.
‘Nou, mijn vrouwe, eigenlijk wilden Luciena en ik samen met de kinderen eten in het kinderverblijf. De jongens van vrouwe Leeuwenklauw missen hun moeder en hebben een beetje heimwee. Luciena denkt dat een beetje gezelschap hen goed zal doen.’
Bylinda pakte zijn arm; haar grip was zwak. ‘Je bent erg goed voor die kinderen, Xanda. En ook nog eens een goede vader voor je eigen kinderen. Dat zie je niet vaak meer, tegenwoordig.’
Zonder haar man een blik waardig te keuren maakte ze een reverence voor haar neefje, draaide zich om en liep doelloos de kamer uit. Zo was ze steeds, de laatste tijd. Vaag, afwezig... de weinige keren dat Mahkas haar blik kon vangen stonden haar ogen vol verdriet. Vol pijn.
En vol verwijten.
‘Het is haar eigen schuld, hoor,’ kraste Mahkas.
Xanda keek hem aan. ‘Pardon?’
‘Wat Leila is overkomen,’ lichtte hij toe. ‘Dat is Bylinda’s schuld.’
Xanda keek zowaar verrast. Jonge mannen... ze snappen het gewoon niet, betreurde Mahkas in stilte. Ze spuiten hun zaad rond, verwekken wat grut en denken vervolgens dat het vaderschap hun op een of andere manier inzicht geeft in de menselijke natuur.
‘Vrouwen zijn zwak,’ legde hij zijn neefje uit, blij met een kans om wat van zijn eigen wijsheid door te geven aan de jongeman. ‘Ze hebben tucht nodig. Daarom ontspoorde Leila zo gemakkelijk. Toen ze nog klein was, liet ik de tucht over aan Bylinda, en dat was duidelijk niet afdoende...’ Hij hoestte weer. De pijn in zijn verwoeste keel werd erger met ieder woord dat hij uitbracht.
Xanda haastte zich naar hem toe en hielp hem in zijn stoel. ‘U moet stoppen met praten, oom. U moet rust houden. Echt, u hebt al genoeg gezegd voor vandaag.’
Mahkas knikte zwijgend. Praten deed te veel zeer.
‘Ik houd de boel hier wel in de gaten,’ stelde Xanda hem gerust. ‘Kruipt u maar weer onder de wol met iets tegen de pijn.’
Het is zo’n goede jongen, die Xanda Taranger.
Bovendien het levende bewijs van Mahkas’ theorie over tucht en vrouwen. Mahkas had Xanda al op zesjarige leeftijd verlost van de hinderlijke aanwezigheid van zijn moeder, Darilyn, en kijk eens hoe goed de jongen terecht was gekomen zonder de verderfelijke invloed van een vrouw.
‘Nog één ding,’ fluisterde Mahkas terwijl Xanda hem overeind hielp en zijn arm aanbood om de werkkamer te verlaten.
‘Wat dan, oom?’
‘Als je zonder mijn toestemming de stad ontzegelt,’ hijgde hij pijnlijk, ‘dan laat ik je ophangen wegens hoogverraad.’
Xanda ging niet meteen in op zijn bedreiging. Hij twijfelde net lang genoeg om Mahkas ervan te overtuigen dat zijn neef dat inderdaad van plan was geweest zodra hij zijn hielen had gelicht.
‘Zoals u wenst, oom,’ zei hij uiteindelijk terwijl hij de deur opende.
Xanda beduidde een van de wachters de regent naar zijn kamer te begeleiden. Mahkas kromp ineen toen hij de schouder van de soldaat als steun aanvaardde, maar gelukkig kon hij veilig gaan slapen zonder dat hem zijn stad werd ontfutseld.
Hij glimlachte naar zijn neefje, gewoon om hem te laten weten dat hij hem doorhad. Maar hij rekende het hem niet aan. Hij stond boven dat soort dingen. ‘Als wij elkaar maar begrijpen, Xanda.’
‘Ik begrijp u, oom,’ antwoordde Xanda. ‘Beter dan u denkt.’
‘Dus ik hoef me nergens zorgen over te maken?’
‘Nee, mijnheer.’
Mahkas gaf hem een bemoedigend klopje op zijn arm. ‘Goed zo, knul.’
Toen draaide hij zich om en liet zich door de wachters door de lange gang heen helpen, bedachtzaam nagestaard door Xanda Taranger, die er nu niet meer aan twijfelde wie er de baas was in de provincie Krakandar.