1

Kalan Havikzwaard had in de afgelopen dagen een heleboel over zichzelf ontdekt. En een heleboel over haar familie en vrienden, mensen van wie ze dacht dat ze die bijna net zo goed kende als zichzelf. Ze had ontdekt dat haar oom Mahkas in staat was tot wreedheden die je verstand te boven gingen en dat haar broer, Damin, toch niet zo stom was als ze had gevreesd. Ze had gemerkt dat haar nicht Leila in staat was geweest om uit pure wanhoop een einde aan haar leven te maken en dat degene die tijdens een crisis het hoofd het koelst wist te houden, Tejay Leeuwenklauw was. Ze had geleerd dat de genezende krachten van Rorin Marinier ernstige beperkingen kenden en dat je, als je de goden om hulp vroeg, er maar beter rekening mee kon houden dat ze daarmee instemden.

      Maar de grootste les was wel geweest dat bijna niets zo simpel of ongecompliceerd was als het leek.

      Kalan gluurde steels de nauwe, kronkelige straat in voordat ze op de deur van het onderduikadres klopte. Ze droeg een eenvoudige mantel over haar zijden japon om te verhullen hoe kostbaar die was, al zou dat hier vast niet veel uitmaken, aangezien achterdocht zwaar in de lucht hing. Ook al had ze haar paard met het verzilverde tuig en geïmporteerde Medalonische zadel bij de stallen van het Zakkenrollerstehuis achtergelaten en de paar straten naar het onderduikadres lopend afgelegd, vreemden werden hier in de achterafstraatjes van de bedelaarswijk meteen opgemerkt. De plaatselijke bewoners mochten dan wel niet weten wie ze was, maar ze wisten wel meteen dat ze hier niet thuishoorde. Fyora deed de deur voor haar open. Ze veegde haar voeten op de kokosmat en glipte het kleine, sobere huis binnen terwijl Fie de deur achter haar op slot deed. Met een grimmig gezicht wrong de court’esa zich voorbij Kalan door het smalle trappenhuis wrong en ging de schemerige woonkamer binnen waar een armzalig haardvuurtje brandde. Twee kleine bankjes stonden haaks op elkaar voor de haard, en tegen de rechtermuur stond een grove houten tafel met drie krukjes, maar op geen ervan zag ze Starros. Even vreesde Kalan het ergste, maar voordat ze iets kon zeggen, hoorde ze in de andere kamer iets breken en luide stemmen. Met een opgetrokken wenkbrauw keek ze Fyora aan.

      ‘Hij is niet blij,’ merkte Fie onnodig op.

      ‘Zou jij blij zijn als je ’s morgens wakker werd en erachter kwam dat de vrouw van wie je houdt dood is en je vrienden je ziel hebben verkocht aan de god van de dieven?’

      Fie schokschouderde. ‘Ik zou niet weten hoe ik me zou voelen als ik Starros was.’

      Fyora had er geen zin in om er verder over te discussiëren. Ze liet Kalan achter in de kleine voorkamer en verdween door een ander deurtje bij het trappenhuis. De geur van iets heerlijks wat op het vuur stond dreef binnen vanuit de keuken toen ze deur openduwde en verflauwde weer toen die achter haar dichtzwaaide. Een paar tellen later sloeg de deur naar de andere kamer met zo’n klap tegen de muur dat het hele huis ervan trilde. Nijdig liep Starros in de richting van de voordeur, duidelijk van plan te vertrekken, maar plots bleef hij staan toen hij Kalan in het oog kreeg.

      ‘Jij bent zeker benieuwd naar je creatie?’ vroeg hij minachtend. ‘Kijk maar eens goed Kalan. Je bent vast apetrots op jezelf. Kijk! Geen spoortje meer! Blijkbaar heb ik daardoor ook geen ziel meer, maar wat maakt het uit? Wat moet je immers met een ziel?’

      Hij had gelijk over zijn wonderbaarlijke herstel. Drie dagen geleden hadden ze hem hier op het randje van de dood binnengedragen – gebroken, bebloed en nauwelijks herkenbaar. De jongeman die nu voor haar stond was gaaf en gezond en had geen zichtbare littekens van de dagenlange marteling die hij bij Mahkas had ondergaan. Maar de prijs daarvoor was onbetaalbaar hoog. Dat begon nu duidelijk tot Starros door te dringen.

      Achter hem verscheen Wrayan vanuit de andere kamer en met zijn armen over elkaar bleef hij tegen het kozijn in de deuropening staan. ‘Het heeft geen zin om boos op Kalan te worden,’ zei hij. ‘Het is haar schuld niet.’

      ‘Jij hebt Leila verteld dat ik dood was!’ beschuldigde Starros haar. ‘Ze was je vriendin. Hoe kon je haar dat aandoen? Ons aandoen?’

      ‘Het spijt me enorm, Starros,’ antwoordde Kalan, terwijl de tranen haar in de ogen sprongen. Ze hoefde niet nog eens van Starros te horen in hoeverre zij schuld had aan Leila’s zelfmoord. ‘Dat moest ik van Mahkas...’

      ‘Je had mij ook moeten laten sterven!’ riep hij uit.

      ‘Dat konden we niet!’

      ‘Waarom niet? Zeker omdat ik zo verrekte belangrijk ben voor het superieure Huis Wolfsblad? Of omdat geen van jullie het bloed van twee onschuldige doden aan zijn handen wilde?’

      ‘Als ik had geweten dat jij als een ondankbare halve gare terug zou komen van het randje van de dood,’ merkte Wrayan op, ‘had ik het ook niet gedaan.’

      ‘Niemand heeft jou gevraagd me terug te halen, Wrayan!’ bracht Starros woedend uit, zich omdraaiend naar de dief.

      ‘Nou, Damin eigenlijk toch wel,’ corrigeerde Wrayan hem. ‘Die ken je toch nog wel? Lange, blonde vent met de zeggenschap over het leven van jou, mij en iedereen in de provincie? O ja, da’s waar ook... dat is je beste vriend, als ik het me goed herinner.’

      ‘Een vriend zou nooit mijn ziel aan een god hebben verkocht!’

      ‘Misschien moest je dat dan maar eens met Damin opnemen,’ stelde Wrayan voor. ‘In de tussentijd laat je Kalan met rust. Ze staat aan jouw kant, mocht je het zijn vergeten.’

      ‘Waar is mijn vriend dan?’ eiste Starros. ‘Waar is Damin?’

      ‘Hij is sinds gisteren de stad uit,’ verklaarde Kalan. ‘Op weg naar Elasapine.’

      ‘Ervandoor?’

      Kalan schudde haar hoofd en vroeg zich af hoe lang Starros nog zo kwaad bleef. Ze had hem nog nooit zo meegemaakt.

      ‘Volgens de berichten is Hablet van Fardohnya achter de Zonnegloorbergen bezig zijn troepen te verzamelen voor een invasie. Damin is samen met Adham, Rorin, Almodavar en tweeënhalfduizend Stropers op pad gegaan. Ze zijn eerst naar Byamor om Narvell en zo veel mogelijk Elasapinese troepen op te halen als opa Charel maar toelaat, zodat ze Hablet kunnen tegenhouden totdat Wrayan en ik in Groenhaven kunnen zijn om mijn moeder te waarschuwen.’

      Starros haalde diep adem, alsof zijn woede brandstof nodig had om in stand te blijven en wegkwijnde omdat niemand met hem wilde vechten. ‘En wat was ik dan? Een vluchtige terzijde? Een kanttekening?’

      Hij keek Wrayan weer aan. ‘Heeft hij jou gevraagd om me weer op te lappen omdat hij zelf geen tijd had zich met me bezig te houden?’

      ‘Dat ligt verrassend dichtbij de waarheid,’ gaf Wrayan toe.

      Plotseling liet Starros zijn schouders hangen. Hij ging op het bankje bij het haardvuur zitten, met zijn hoofd in zijn handen, en keek hen toen wanhopig aan. ‘Weet hij wel wat hij me heeft aangedaan?’

      Wrayan schokschouderde. ‘Waarschijnlijk niet.’

      ‘Kan het hem iets schelen?’

      ‘Waarschijnlijk niet.’

      ‘Waarom heb je het gedaan?’ vroeg Starros hem. Hij klonk nu eerder nieuwsgierig dan boos. ‘En begin nou niet weer met die onzin van: hij is mijn prins. Je bent een Harshinitovenaar en het hoofd van je eigen gilde. Jij hoeft niemands bevelen op te volgen.’

      ‘Twee redenen,’ antwoordde Wrayan terwijl hij zich losmaakte van de deurpost. Hij liep de kamer door en ging op het andere houten bankje tegenover Starros zitten. ‘De eerste was doodordinaire vaderlandsliefde.’

      ‘Hè?’

      ‘Damin kan soms best arrogant en flink eigenwijs zijn als hij zich weer eens wil laten gelden, maar dat betekent nog niet dat hij geen gelijk heeft, zo af en toe. Hij heeft een oorlog uit te vechten en daar heeft hij zijn onverdeelde aandacht voor nodig. Het kwam hem slecht van pas dat zijn beste vriend op het randje van de dood balanceerde. Nu je weer helemaal beter bent, hoeft Damin zich om jou geen zorgen meer te maken.’

      ‘Ik had nooit zo’n enorme patriot achter jou gezocht, Wrayan.’

      ‘Wat alleen maar weer duidelijk maakt hoe slecht je me eigenlijk kent.’

      ‘Wat was de andere reden?’

      ‘Eigenbelang.’

      Eigenbelang?

      Wrayan lachte. ‘Ik probeer je al sinds je vijftiende een baan aan te smeren bij het dievengilde, Starros. Je bent slim, goed geschoold en je hebt een goed gevoel voor politiek en organisatie. En telkens wees je me af. Nu heb je geen keus meer.’

      Starros keek hem aan en schudde verbijsterd zijn hoofd. ‘Je hebt mijn ziel aan Dacendaran verkocht zodat je me kon inlijven bij het dievengilde?’

      ‘Niet de meest gebruikelijke manier om iets aan te pakken, dat geef ik toe. Maar het werkt wel.’

      ‘En als ik nou geen dief wil zijn?’

      Wrayan schokschouderde. ‘Doet er niet toe. Je bent er nu een, of je wil of niet.’

      ‘En mijn vorige leven dan? Je weet wel... dat ik een paar dagen geleden nog had?’

      ‘Je vorige leven hield op zodra Mahkas jou en Leila samen aantrof,’ bracht Kalan hem voorzichtig in herinnering. Ze ging naast hem zitten en legde haar hand op zijn schouder in de hoop daarmee haar medeleven duidelijk te maken. ‘Zelfs als ze nog zou leven, kon je niet meer terug. Nu niet meer.’

      ‘Wat is er met Mahkas gebeurd?’

      Ze aarzelde even en besloot toen dat ze hem alleen nog maar de waarheid kon vertellen. ‘Damin heeft geprobeerd zijn luchtpijp te verbreden met een pantserhandschoen. Is hem nog aardig gelukt ook. Rorin heeft geheeld wat hij kon, maar Mahkas is nog steeds bedlegerig en zal dat ook nog wel even blijven. Hij kan alleen nog maar fluisterend praten. Xanda heeft de leiding over de provincie overgenomen zo lang als hij ziek is, maar ik weet niet wat er gaat gebeuren als hij herstelt.’

      ‘Waarom heeft Damin hem niet vermoord?’

      ‘Omdat hij zo dom niet is,’ antwoordde Wrayan kil.

      Starros keek hem vuil aan. ‘Vind jij het dom om Leila’s dood te wreken?’

      ‘Wraak is altijd dom, Starros, als je daarmee zelf net zoveel wordt geschaad als je vijand.’

      ‘Dus alles wat Mahkas heeft geflikt, blijft zomaar onbestraft?’ vroeg Starros verbitterd. ‘Wou je dat soms zeggen? En dat ik dat maar gewoon moet accepteren?’

      ‘Dat zeg ik helemaal niet.’

      ‘Wat zeg je dan wel?’

      ‘Dat je nu een dief bent, Starros. Je ziel is nu van Dacendaran. Als je je graag wil wreken op Mahkas Damaran, doe het zodanig dat je hem schaadt en tegelijkertijd je god eert.’

      ‘Jij vindt dat ik iets van hem moet gaan stelen?’

      ‘Nee, Starros, ik vind dat je alles van hem moet gaan stelen.’

      Starros keek hem aan, van zijn stuk gebracht door het voorstel van de dief. Voordat hij er echter over kon doorvragen, kwam Fie de keuken uit met een grote ketel. Ze zette hem neer op de tafel, keek het drietal even nieuwsgierig aan en verkondigde toen dat het middageten klaar was.

      Kalan pakte Starros’ hand en kneep erin, lachend naar haar pleegbroer in de hoop dat ze hem daarmee duidelijk maakte hoezeer ze met hem meevoelde, al vermoedde ze dat hij op dat moment niet bezig was met zijn leed. De pijn was voor Starros te vers en het verdriet te overweldigend, zodat hij alleen maar kon denken aan wraak.